Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Utrecht 1999

Geldend van 13-11-1999 t/m heden

Intitulé

Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Utrecht 1999

Verordeningoverleglokaalonderwijsbeleid Utrecht1999

(raadsbesluitvan28oktober1999)

De raad der gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 14 oktober 1999

Besluit

vast te stellen de volgende

Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Utrecht 1999

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.schoolbestuur: het bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal voortgezet onderwijs, voor speciaal onderwijs/voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs/voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs/voor algemeen voortgezet onderwijs/voor voorbereidend beroepsonderwijs, die gelegen is op het grondgebied van

de gemeente;

  • b.

    advies: het advies van de Onderwijsraad als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • c.

    burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders.

HOOFDSTUK 2 OVERLEG

Paragraaf 2.1 Overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid

Artikel 2 Functie overlegorgaan

  • 1. Er is een overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid waarin burgemeester en wethouders met de vertegenwoordigers van alle schoolbesturen overleg voeren over de voorbereiding, vaststelling, uitvoering en evaluatie van het lokaal onderwijsbeleid.

  • 2. In het overlegorgaan komen aan de orde:

    • a.

      de onderwerpen waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      overige onderwerpen van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid.

  • 3. Op de onderwerpen, als genoemd in het tweede lid onder b, is artikel 10 niet van toepassing.

Artikel 3 Samenstelling overlegorgaan

  • 1. De schoolbesturen kunnen zich laten vertegenwoordigen in het overlegorgaan.

  • 2. Schoolbesturen kunnen zich in het overlegorgaan laten vertegenwoordigen door andere schoolbesturen.

  • 3. De wethouder onderwijs vertegenwoordigt burgemeester en wethouders in het overlegorgaan. De wethouder onderwijs fungeert als voorzitter van het overlegorgaan.

Artikel 4 Openbaarheid

  • 1. De vergaderingen van het overlegorgaan zijn openbaar.

  • 2. Indien de voorzitter of tenminste vier leden van het overlegorgaan het nodig achten wordt vergaderd met gesloten deuren.

Artikel 5 Derden

Derden kunnen op voorstel van burgemeester en wethouders of van de schoolbesturen, deelnemen aan een overleg.

Artikel 6 Commissies

  • 1. Voor de voorbereiding en uitwerking van specifieke onderwerpen kunnen door het overlegorgaan commissies worden ingesteld.

  • 2. De commissies adviseren het overlegorgaan.

Paragraaf 2.2 Voorbereiding overleg

Artikel 7 Uitnodiging

1.Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de gemeenteraad doen over een onderwerp, als bedoeld in artikel 2, tweede

lid, zenden zij de voorgenomen inhoud van dit voorstel met een toelichting daarop toe aan alle schoolbesturen.

  • 2.

    De toezending geschiedt onder bekendmaking van de plaats, de datum en het tijdstip waarop het overleg hierover zal aanvangen. Tussen de datum van de toezending van het voorstel en de datum van het overleg liggen ten minste twee weken.

  • 3.

    De schoolbesturen die verhinderd zijn om een vergadering van het overlegorgaan bij te wonen kunnen voor de datum van dit overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan dit overleg hiervan in kennis.

Artikel 8 Secretariaat

Burgemeester en wethouders voeren het secretariaat van het overlegorgaan.

Artikel 9 Agendaoverleg

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een agendaoverleg instellen. Hierin wordt nagegaan welke onderwerpen op welk tijdstip in het overlegorgaan aan de orde kunnen komen. Op grond hiervan stellen burgemeester en wethouders de agenda op.

  • 2. Aan het agendaoverleg nemen de wethouder onderwijs en vier vertegenwoordigers van de schoolbesturen deel.

Paragraaf 2.3 Uitvoering overleg

Artikel 10 Advies Onderwijsraad

1.Indien een of meer schoolbesturen of burgemeester en wethouders een advies wensen over een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is, maken ze dit uiterlijk kenbaar in het overleg waarin het onderwerp in finale zin aan de orde is.

Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van het onderwerp waarover het advies wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen het onderwerp en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting van het onderwijs.

  • 2.

    Alle vertegenwoordigers krijgen in het overleg de gelegenheid hun zienswijzen naar voren te brengen over het verzoek om advies.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies. Zij doen dit uiterlijk twee weken na afloop van het overleg. Daarbij informeren zij tevens de Onderwijsraad over de in het tweede lid bedoelde zienswijzen.

  • 4.

    De wettelijke termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad burgemeester en wethouders uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die hij nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld.

  • 5.

    De gemeenteraad neemt gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit over het onderwerp waarover advies is gevraagd.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders zenden zo spoedig mogelijk een afschrift van het uitgebrachte advies toe aan alle schoolbesturen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van het voorstel over een onderwerp waarover advies is gevraagd, worden de schoolbesturen bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor nader overleg.

In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader overleg over het advies wenselijk is. Zij geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies.

7.Het overleg, als bedoeld in het vorige lid, vindt binnen twee weken plaats nadat het advies is uitgebracht. Burgemeester en wethouders informeren de gemeenteraad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 11.

Artikel 11 Verslaglegging; informeren gemeenteraad

  • 1.

    Burgemeester en wethouders maken een verslag van het overleg.

  • 2.

    Het verslag bevat een overzicht van de besproken onderwerpen, waarbij per onderwerp wordt aangegeven:

    • a.

      of het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onder a of b van toepassing is;

    • b.

      of volledige, geen volledige of geen overeenstemming is bereikt;

    • c.

      de in het overleg door de deelnemers naar voren gebrachte zienswijzen en -indien van toepassing- de zienswijzen als bedoeld in artikel 7, derde lid;

    • d.

      de door de wethouder onderwijs in het overleg toegezegde wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel.

Indien artikel 10, eerste lid van toepassing is, wordt hiervan eveneens een weergave opgenomen in het verslag.

  • 3.

    Het overlegorgaan stelt het verslag vast. Spoedshalve kunnen burgemeester en wethouders het concept-verslag ter commentaar toezenden aan de schoolbesturen. Binnen twee weken na de dag waarop het concept-verslag is toegezonden, maken de schoolbesturen schriftelijk hun opmerkingen over het concept van het verslag kenbaar.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders brengen het verslag (c.q. het conceptverslag indien het derde lid van toepassing is en de schriftelijke opmerkingen van de schoolbesturen daarover) gelijktijdig met het voorstel over het onderwerp ter kennis van de gemeenteraad. Voorzover burgemeester en wethouders afwijken van de tijdens het overleg naar voren gebrachte zienswijzen, wordt dit gemeld in het voorstel aan de gemeenteraad. Daarbij geven zij de redenen aan van het niet of niet geheel overnemen van deze zienswijzen.

Artikel 12 Heropening overleg

  • 1. Indien uit het oordeel van de betrokken raadscommissie over het voorgenomen voorstel aan de gemeenteraad over een onderwerp blijkt dat de meerderheid van de raadscommissie of een deel van de raadscommissie dat volgens burgemeester en wethouders geacht wordt een meerderheid in de gemeenteraad te vertegenwoordigen, van oordeel is dat het voorstel inhoudelijk bijstelling behoeft, dan kan een heropening van het overleg plaatsvinden. Burgemeester en wethouders beslissen daarover.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders het overleg heropenen, dan roepen zij het overlegorgaan zo spoedig mogelijk bijeen, doch uiterlijk vóór het moment waarop de gemeenteraad een definitief besluit neemt over het onderwerp. In dit overleg hebben de vertegenwoordigers de gelegenheid om hun zienswijze te geven op het oordeel van de raadscommissie. Burgemeester en wethouders informeren de gemeenteraad over het resultaat van dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 11. De gemeenteraad betrekt de in dit aanvullend verslag neergelegde zienswijzen bij zijn definitieve besluitvorming over het onderwerp.

HOOFDSTUK 3 Slotbepalingen

Artikel 13 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders, gehoord de vertegenwoordigers van de schoolbesturen in het overleg.

Artikel 14 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Utrecht.

  • 2.

    Deze verordening treedt, onder gelijktijdige intrekking van de

Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Utrecht

(Jaargang 1998, nr. 19) in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 28

oktober 1999.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. A. Vermeulen Mr. A.H. Brouwer-Korf

Publicatieisgeschiedop12november1999.

Dezeverordeningisinwerkinggetredenop13november1999.

Bijlage behorend bij Gemeenteblad van Utrecht 1999, nr. 24.

Toelichting op de verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente

Utrecht

Algemeen

1.Goed overleg: belangrijk instrument voor lokaal onderwijsbeleid Door de decentralisatie van een aantal rijkstaken op onderwijsgebied naar de gemeen-ten zullen op lokaal niveau gemeenten en schoolbesturen in toenemende mate met elkaar in overleg treden. Ze zijn de centrale partners in het lokaal onderwijsbeleid. Daarnaast zijn andere hierbij betrokken, zoals de schoolbegeleidingsdienst, welzijnsinstellingen en de jeugdhulpverlening. Afhankelijk van de onderwerpen zullen ook zij bij het lokale overleg betrokken worden.

Overleg is het belangrijkste instrument van het lokaal onderwijsbeleid. Overleg maakt het mogelijk om van de beleidsontwikkeling een interactief proces te maken. Een proces waarin de concrete vraagstukken die zich in de gemeente voordoen, worden opgepakt. De gezamenlijke analyse en aanpak, dicht bij de onderwijspraktijk, maken maatwerk in de vorm van op de lokale situatie toegesneden oplossingen mogelijk. Uiteraard binnen het kader van de weten regelgeving.

Daarin zit de meerwaarde van lokaal onderwijs.

Goed en constructief overleg veronderstelt dat de overlegpartners hun uiterste best doen om tot consensus te komen. In de wet- en regelgeving rond het lokaal onderwijs-beleid heeft de wetgever de consensusgedachte tot uiting gebracht door de introductie van de terminologie van "op overeenstemming gericht overleg". Zo kan een gemeente-raad een vierjaarlijks plan voor de bestrijding van onderwijsachter-standen pas vaststellen nadat daarover met de schoolbesturen op overeenstemming gericht overleg is gevoerd. Het belang dat de wetgever hecht aan goed en serieus overleg komt ook tot uiting in de wettelijke verplichting voor gemeenten om voor de diverse domeinen van het lokaal onderwijsbeleid een regeling vast te stellen voor het overleg met de schoolbesturen (zie ook paragraaf 2). In deze regeling dienen met name procedurele en organisatorische aspecten rond de inrichting van het overleg te worden vastgesteld.

Uitgangspunten bij de opzet van deze verordening zijn:

-Samenhang:

Er is gekozen voor de instelling van een overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid waarin de hoofdlijnen van het lokaal beleid als geheel besproken kunnen worden. Verkokering door opsplitsing in een afzonderlijk bestuurlijk overleg voor bijvoorbeeld huisvesting, achterstandenbeleid en schoolbegeleiding moet worden voorkomen. Voorbereiding en uitwerking van hoofdlijnen kunnen natuurlijk zinvol zijn in aparte overleggremia (commissies die ingesteld worden door het overlegorgaan).

-Representativiteit:

De wetgeving schrijft voor dat de gemeente het op overeenstemming gericht overleg voert met de besturen van alle scholen. Dit sluit niet uit dat gezocht wordt naar een overlegvorm waarbij gesproken wordt met representatieve vertegenwoordigingen van schoolbesturen. Om redenen van doelmatigheid is dit met name van belang voor gemeenten waar een groot aantal schoolbesturen actief is. Door de Utrechtse schoolbesturen is niet gekozen voor een gezamenlijke vertegenwoordiging van schoolbesturen.

-Helderheid gemeentelijke rol:

De lokale overheid moet in alle gevallen duidelijk zijn over de hoedanigheid waarin ze aan het overleg deelneemt: als lokale overheid of schoolbestuur. Iedere gemeente bepaalt zelf hoe ze het openbaar onderwijs wil besturen. Wanneer de rollen van schoolbestuur en lokale overheid niet worden gescheiden, dan is het in elk geval wenselijk om de beide rollen in het lokaal overleg duidelijk te onderscheiden. De toelichting op het artikel over de vertegenwoordiging in het overleg (artikel 3 van de verordening) geeft een aantal mogelijkheden om dit onderscheid aan te brengen.

-Raamwerk:

De verordening biedt een raamwerk voor het overleg. Alleen datgene wordt geregeld wat noodzakelijk is voor een goede procedurele gang van zaken van het overleg. Dit is om op lokaal niveau ook ruimte te laten voor de nodige flexibiliteit.

2.Wettelijk kader en reikwijdte verordening

Evenals bij de decentralisatie van de onderwijshuisvesting het geval was, dienen gemeenten een regeling vast te stellen voor het "op overeenstemming gericht overleg" met schoolbesturen over het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en de schoolbegeleiding. Het is te verwachten dat deze verplichting ook terechtkomt in het wetsvoorstel waarin het onderwijs in allochtone levende talen (OALT) wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten.

Op welke "producten" van het handelen van de lokale overheid op het terrein van het primair en voortgezet onderwijs is in formele zin de wettelijke formule van het "op overeenstemming gericht overleg in samenhang met de mogelijkheid om een advies te vragen van de Onderwijsraad" van toepassing?

Dit zijn:

  • -

    de wijziging van de verordening voor de onderwijshuisvesting;

  • -

    het gemeentelijk plan ter bestrijding van onderwijsachterstanden;

  • -

    het gemeentelijk besluit om een deel van het budget voor schoolbegeleiding specifiek te bestemmen voor doelstellingen van het lokaal onderwijsbeleid en hiervoor criteria vast te stellen;

  • -

    het gemeentelijk plan of besluit voor de toekenning van OALT-middelen.

In de wetgeving over de onderwijshuisvesting beperkt de wetgever zich tot de opdracht aan de gemeenteraad om een procedure vast te stellen voor het verplichte overleg met de schoolbesturen. Deze overlegverordening onderwijshuisvesting wordt ingetrokken op het moment dat de overlegverordening lokaal onderwijsbeleid in werking treedt.

Over het huisvestingsprogramma zegt de wetgeving dat de gemeente deze vaststelt na overleg met de schoolbesturen. De terminologie van 'op overeenstemming gericht' overleg wordt hier niet gebruikt. Wel kan gedurende het overleg over het huisvestingsprogramma de Onderwijsraad worden verzocht een advies uit te brengen (zie bijv. de Wet op het primair onderwijs art. 95).

In de wetgeving betreffende het gemeentelijk onderwijsachter-standenbeleid en de regeling schoolbegeleiding bepaalt de wetgever over de inhoud van overlegprocedure tussen gemeente en schoolbesturen:

"De gemeenteraad stelt bij verordening een procedure vast voor het op overeenstemming gericht overleg, met dien verstande dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald:

a.vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de

Onderwijsraad kan verzoeken een advies uit te brengen;

  • b.

    dat de termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het gemeentebestuur uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die de Onderwijsraad nodig heeft voor een goede vervulling van diens taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld, en

  • c.

    dat het gemeentebestuur gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit neemt over het onderwerp waarop de adviesaanvrage betrekking heeft."

Goed beschouwd zijn de onderdelen b en c van deze wettelijke bepaling op zich al duidelijk en behoeven ze niet of nauwelijks nog nadere uitwerking in een gemeentelijke overlegverordening (zie ook artikel 10, vierde en vijfde lid verordening).

Over onderdeel a bepaalt de onderwijswetgeving elders al dat het advies van de Onderwijsraad wordt aangevraagd tijdens het op overeenstemming gericht overleg over een bepaald onder-werp. De wetgeving verlangt met het oog op een goede procesgang dat in de verordening de periode wordt aangegeven gedurende welke het gemeentebestuur een advies-aanvrage kan indienen bij de Onderwijsraad (zie ook artikel 10, derde lid verordening).

3.Eén verordening voor het onderwijsoverleg

Een gemeente kan ervoor kiezen om per onderdeel van het lokaal onderwijsbeleid een aparte verordening voor het overleg vast te stellen; een overlegverordening voor de onderwijshuisvesting, het onderwijsachterstandenbeleid, schoolbegeleiding etc. Dit is echter omslachtig en miskent het gegeven dat deze zaken onderling grote samenhang vertonen en tezamen het lokaal onderwijsbeleid vormen. Vandaar dat het voor de hand

ligt om te kiezen voor een procedureverordening voor het overleg dat ziet op alle facetten van het lokaal onderwijsbeleid. In de verordening is daarvan uitgegaan. Hierbij is de verordening Procedure overleg huisvesting onderwijs (juli 1996) als vertrekpunt genomen. De hierin neergelegde benadering is nu verbreed naar alle andere onderwerpen van het lokaal onderwijsbeleid. Het betreft hier allereerst de onderwerpen van de gemeentelijke besluitvorming over onderwijs waarvoor de wetgever het verplichte "op overeenstemming gericht overleg" heeft voorgeschreven

(zie ook artikel 2, tweede lid, onder a van de verordening). Hierbij is ervoor gekozen om de formulering algemeen te houden en niet te verwijzen naar de specifieke vindplaatsen in de onderwijswetgeving. Dit heeft als voordeel dat de verordening niet hoeft te worden aangepast wanneer de wetgever zou besluiten om het op overeenstemming gericht overleg voor te schrijven ten aanzien van nieuwe (te decentraliseren) taken.

Tevens kan de verordening ook worden toegepast voor die onderwerpen van het lokaal onderwijsbeleid waarop de figuur van het op overeenstemming gericht overleg formeel niet van toepassing is (zie artikel 2, tweede lid, onder b van de verordening). Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de vaststelling van een gemeentelijke regeling over de materiële financiële gelijkstelling of aan de uitvoering van de leerplicht en de bestrijding voortijdig schoolverlaten. Het bepaalde in de ver-ordening is hierop echter niet ten volle van toepassing. Een aantal bepalingen (zie artikel 10 van de verordening) blijft buiten toepassing. Dit houdt verband met het gegeven dat de adviestaak van de Onderwijsraad en de daarbij behorende processuele bepalingen alleen zien op onderwerpen waarop het wettelijk voorgeschreven op overeenstemming gericht overleg van toepassing is.

4.Vaststelling nieuwe verordening

De gemeentelijke besluitvorming over de nieuwe taken (met name GOA en OALT) moet uiterlijk per 1 augustus 1998 hebben plaatsgevonden. Voorafgaande aan deze besluitvorming moet het voorgeschreven overleg met alle schoolbesturen zijn afgerond. Terugrekenend vanaf 1 augustus

1998 is het van belang dat de formele basis voor dit overleg (de overlegverordening) zo spoedig mogelijk wordt vastgesteld.

De vaststelling van de verordening geschiedt onder gelijktijdige intrekking van de bestaande verordeningen Procedure overleg huisvesting onderwijs en Bestuurscommissie Onderwijsvoorrangsbeleid en daarvoor in de plaats treedt de nieuwe verordening overleg lokaal onderwijsbeleid.

5.Delegatie raad aan burgemeester en wethouders

De verordening heeft als uitgangspunt dat burgemeester en wethouders alle uitvoerende aspecten van het overleg over het lokaal onderwijsbeleid voor hun rekening nemen. Zo voeren zij het overleg met de schoolbesturen van alle scholen in de gemeente, voeren het secretariaat en zijn

belast met de indiening van het verzoek om advies van de Onderwijsraad. Tevens is er in deze verordening voor gekozen de wettelijke bevoegdheid van de gemeenteraad om uit eigen beweging een advies te vragen van

de Onderwijsraad te delegeren aan burgemeester en wethouders. Dit advies wordt immers volgens de wet tijdens het op overeenstemming gericht overleg gevraagd. Burgemeester en wethouders voeren dit overleg. Met deze vormen van delegatie wordt een betere aansluiting bereikt op de gangbare gemeentelijke bestuurspraktijk. Hiermee wordt ook bereikt dat de in de wettelijke bepalingen over het overleg gekozen term

"gemeentebestuur" een eenduidige invulling krijgt.

Impliciet betekent dit dat bij vaststelling van de verordening de raad een aantal zaken delegeert aan burgemeester en wethouders. De basis voor deze delegatie is neergelegd in artikel 156 Gemeentewet. Met de vaststelling van de overlegverordening bepaalt de raad dus wat hij aan bevoegdheden aan zich wil houden en op welke onderdelen de uitoefening van bevoegdheden wordt gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.

6.Geen nadere regeling voor stemverhoudingen

In de verordening is ervan afgezien om een regeling te treffen voor het stemmen in het overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid. Het gaat immers om een op overeenstemming gericht overleg over (voorgenomen) gemeentelijke besluitvorming. Partijen moeten zich tot het uiterste inspannen om tot overeenstemming te komen. Er vindt echter geen (finale) besluitvorming plaats in het overlegorgaan.

De competentie voor de finale besluitvorming heeft de wetgever gelegd bij de gemeenteraad, indachtig het principe van territoriale decentralisatie.

Indien in het bestuurlijk onderwijsoverleg volledige overeenstemming wordt bereikt, zal de gemeenteraad alleen goed gemotiveerd van dit standpunt kunnen afwijken. Dit volgens de procedure die in artikel 12 van de verordening opgenomen is. Is er geen of geen volledige overeenstemming in het overlegorgaan over een onderwerp, dan wordt in de verslaglegging van het overleg aangegeven hoe de meningsvorming in het overleg is verlopen en welke schoolbesturen bezwaren hebben aangetekend dan wel een afwijkende zienswijze huldigen. Naast de inhoudelijke argumentatie van deze bezwaren is het daarbij ook relevant voor de raad om te beschikken over informatie aangaande het draagvlak binnen het onderwijs voor dergelijke bezwaren. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het aantal scholen/leerlingen dat wordt gerepresenteerd door de vertegenwoordigers die een afwijkend standpunt innemen. Deze beide aspecten -de kracht van de argumenten en het draagvlak dat daarvoor bestaat binnen het onderwijsveld- zal de gemeenteraad in onderlinge samenhang dienen te betrekken bij zijn uiteindelijke besluitvorming over een van de onderwerpen in het kader van het lokaal onderwijsbeleid.

Artikelgewijze toelichting

Aanhef

Hoewel de wet hiertoe niet verplicht, is het vanzelfsprekend dat, voorafgaande aan de vaststelling van de verordening, daarover overleg plaatsvindt met (de vertegenwoordigers van) de schoolbesturen. Dit "overleg over de overlegprocedure" is uiteraard niet gebonden aan de procedureregels uit de verordening.

Centraal hierbij staat dat de gemeente de betrokken besturen voldoende gelegenheid biedt om hun inhoudelijk oordeel hierover te geven en vervolgens dit oordeel zwaar te laten wegen bij de uiteindelijke vaststelling van de verordening. Dit is vanuit de overweging dat een niet door alle betrokken partijen onderschreven overleg-procedure contra-productief kan werken in het latere inhoudelijke overleg dat op basis van deze procedure wordt gevoerd.

Artikel 1 Begripsbepalingen

De schoolbesturen die worden uitgenodigd voor het bestuurlijk overleg, zijn de bevoegde gezagsorganen van alle scholen die zijn gesitueerd op het grondgebied van de gemeente, en vallen onder de reikwijdte van een onderwerp van lokaal onderwijsbeleid waarop het overleg van toepassing is. Zo is bijvoorbeeld de bepaling over de vaststelling van het onderwijsachterstandenplan van toepassing op een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school (zie artikel 166, vijfde lid, Wpo). De verordening gaat uit van de territoriale werking van de regelgeving, dat wil zeggen dat alle rijksbekostigde scholen en nevenvestigingen die gelegen zijn op het grondgebied van de gemeente onder de werking van de verordening vallen.

Tijdens het op overeenstemming gericht overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken om een advies uit te brengen over een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. De gemeenteraad moet dit verzoek doen indien een schoolbestuur dit wenst (zie verder toelichting op artikel 2 en 10).

De bevoegdheid van de gemeenteraad om advies te vragen is in de verordening gedelegeerd aan burgemeester en wethouders (zie artikel 10, eerste lid).

Artikel 2 Functie overlegorgaan

In het overlegorgaan lokaal onderwijsbeleid wordt tussen de gemeente en alle schoolbesturen overleg gevoerd over de verschillende facetten van het lokaal onderwijs beleid. Met de instelling van het overlegorgaan wordt beoogd het wettelijk voorgeschreven overleg te institutionaliseren. Er is voor gekozen om de verordening overleg over lokaal onderwijsbeleid niet alleen te richten op de onderwerpen waarvoor wettelijk het op

overeenstemming gericht overleg is voorgeschreven, maar te kiezen voor een brede opzet.

Gezien de samenhang tussen de verschillende wetten en tevens uit oogpunt van harmonisatie en effectiviteit heeft een brede overlegprocedure de voorkeur. Zo kan de eventuele vaststelling van een verordening voor de materiële financiële gelijkstelling een onderwerp van overleg zijn, hoewel hierbij het voeren van op overeenstemming gericht overleg niet door de wetgever is voorgeschreven. Daarnaast is ervoor gekozen om het overleg niet op te splitsen naar onderwerp of schoolsoort: zo blijft de integraliteit van het beleid het best gewaarborgd. Dit laat onverlet dat gegeven de lokale behoefte de voorbereiding van het finale overleg plaats kan vinden in commissies.

Het voorgeschreven op overeenstemming gericht overleg moet voldoen aan de wettelijke eisen. Deze hebben betrekking op het advies van de Onderwijsraad (artikel 10). Op de onderwerpen waarvoor het op overeenstemming gericht overleg in de wet is voorgeschreven, is dit artikel exclusief van toepassing.

De wetgever heeft met het op overeenstemming gericht overleg een

"zwaarder" type van overleg willen creëren om tot consensus te komen. Het gemeentebestuur kan immers door zijn wettelijke competenties dicht raken aan de autonomie van de scholen.

Het karakter van het finale brede overleg is te allen tijde bestuurlijk. Dit is ter onderscheiding van het technisch getinte agendaoverleg (artikel 9). Het betreft immers een overleg tussen het gemeentebestuur en de schoolbesturen.

Artikel 3 Samenstelling overlegorgaan

Een schoolbestuur is uiteraard vrij om al of niet deel te nemen in het overlegorgaan. Indien een bestuur daarin plaatsneemt, wijst het hiervoor een of meer vertegenwoordigers aan. Uiteraard dient de mogelijkheid te worden geboden dat de vertegenwoordigers, net zo goed als dat het geval zal zijn bij vertegenwoordigers van het gemeentebestuur, zich laten bijstaan door een of meer adviseurs. Het schoolbestuur bepaalt door wie het zich laat vertegenwoordigen. Dit kan door een of meer leden van het schoolbestuur zijn, door een of meer door het schoolbestuur gemandateerde leden van het management en/of een ander schoolbestuur. De vertegenwoordiging hoeft overigens niet persoonsgebonden te zijn. Per onderwerp, bijvoorbeeld gelet op de portefeuilleverdeling of de deskundigheid betreffende een bepaald onderwerp, kan iemand anders worden afgevaardigd.

Voor een effectief overleg is het eveneens belangrijk dat de besturen hun vertegenwoordigers voldoende mandaat geven voor het voeren van het overleg (innemen standpunten/maken van afspraken). De gekozen formulering dat de vertegenwoordiger namens zijn bestuur of een aantal besturen deelneemt aan het overleg, is daarvan een uitdrukking.

De vertegenwoordigers dienen zich te vergewissen van voldoende mandaat door middel van gestructureerd vooroverleg met de schoolbesturen die zij vertegenwoordigen. Het mandaat zal inhoudelijk doorgaans betrekking hebben op de standpuntbepaling over voorstellen die langs de reguliere weg zijn ingebracht in het overleg. Wanneer zich tijdens of vlak voor het overleg nieuwe omstandigheden aandienen, dan dient er uiteraard voldoende ruimte te zijn voor de vertegenwoordigers om tussentijds terug te kunnen koppelen naar de respectievelijke schoolbesturen of het college van burgemeester en wethouders.

Vanwege de continuïteit en vanuit een oogpunt van effectief overleg verdient het voorkeur dat de besturen zoveel mogelijk kiezen voor een vaste afvaardiging naar het overleg.

Uit het derde lid vloeit voort dat de gemeenteraad de wettelijke opdracht tot het voeren van overleg delegeert aan burgemeester en wethouders door middel van afvaardiging van de wethouder onderwijs naar het overleg. Deelname aan het overleg van burgemeester en wethouders in de persoon van de direct verantwoordelijke wethouder benadrukt ook vanuit de invalshoek van de lokale overheidhet bestuurlijk karakter van het overleg. Daarom is niet gekozen voor een ambtelijk vertegenwoordiger.

Artikel 4 Openbaarheid

Het nieuwe brede karakter van het overleg tussen de schoolbesturen en het gemeentebestuur rechtvaardigt de openbaarheid van het overleg. Dit kan ook bijdragen aan een zo groot mogelijk draagvlak van alle bij het lokale onderwijsbeleid betrokkenen.

De vergaderingen van het agendaoverleg zijn besloten.

Artikel 5 Derden

Afhankelijk van het onderwerp van het overleg kunnen derden, niet te verwarren met de adviseurs van de gemeente of de schoolbesturen (zie de toelichting bij artikel 3), als deelnemer worden toegelaten tot het overleg. Denk bijvoorbeeld aan de schoolbegeleidingsdienst of welzijnsinstellingen.

Kenmerkend verschil tussen de positie van de schoolbesturen en deze derden is dat voor de laatsen de formule van het op overeenstemming gericht overleg in relatie tot het advies van de Onderwijsraad niet opgaat. Wel dienen de zienswijzen van de derden tot uiting te komen in het verslag van het overleg. Hierdoor kan de raad ook deze zienswijzen betrekken bij zijn definitieve besluitvorming over het betrokken onderwerp.

Artikel 6 Commissies

Onder het overlegorgaan ressorteren drie commissies (primair onderwijs, voortgezet onderwijs en onderwijshuisvesting) die door het overlegorgaan zijn ingesteld. Deze commissies zijn onder meer belast met de voorbereiding van het finale overleg in het overlegorgaan. Het overlegorgaan bepaalt de kaders waarbinnen de commissies moeten opereren, geeft de commissies opdrachten die binnen die kaders moeten worden uitgewerkt en geeft aan of, en zo ja, welke onderwerpen en wanneer in het overlegorgaan aan de orde moeten komen. Dit betekent dat er ook onderwerpen door commissies kunnen worden afgewikkeld. Onderwerpen waarover het college van burgemeester en wethouders voorstellen doet aan de gemeenteraad komen altijd in finale zin in het overlegorgaan aan de orde.

Artikel 7 Uitnodiging

De strekking van dit artikel is dat in procedurele zin wordt gewaarborgd dat de schoolbesturen tijdig worden ingeschakeld in het traject dat moet leiden tot een besluit over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is.

Hierbij is gekozen voor een termijn van minimaal twee weken om ook de schoolbesturen voldoende tijd te geven voor de voorbereiding van het overleg.

De schoolbesturen die niet deel kunnen nemen aan het overleg, kunnen voor de datum van het overleg hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders.

De gemeente is gehouden om een "aangekleed" voorstel toe te zenden. In de vorm van een toelichting wordt de overlegpartners inzicht gegeven in de achtergronden van het voorstel. Tevens dient te worden aangegeven of het overleg over het voorstel moet worden aangemerkt als een op overeenstemming gericht overleg.

De vertegenwoordigers van de schoolbesturen hebben uiteraard de mogelijkheid om ook zelf stukken in te brengen voor het overleg.

De formulering dat het overleg op een bepaald tijdstip zal "aanvangen", impliceert dat het overleg niet in één ronde behoeft te worden afgerond. Vaak zal het zo zijn dat voor het overleg meer dan één bijeen-komst nodig is. Er is voor gekozen om deze optie van vervolgoverleg niet te binden aan nadere formele vereisten (behoudens de beschreven omstandigheden in artikel 10, zesde lid, en artikel 12) over de uitnodiging en toezending van stukken. De deelnemers kunnen hierover in het eerste overleg concrete afspraken maken die inspelen op de feitelijke situatie die zich op dat moment voordoet.

Artikel 8 Secretariaat

In formele zin zijn burgemeester en wethouders belast met het voeren van het secretariaat van het overlegorgaan. In Utrecht wordt het secretariaat -onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders- uitgevoerd door het hoofd van de Afdeling Onderwijs van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling.

Artikel 9 Agendaoverleg

In het agendaoverleg kan onderzocht worden welke onderwerpen op welk tijdstip in het op overeenstemming gericht overleg aan de orde kunnen komen en welke onderwerpen op welk tijdstip in andere vormen van overleg.

De ratio is om te komen tot een vroegtijdige afstemming op bestuurlijk niveau van welke zaken er in de tijd bezien aan de orde zullen komen. Alle partners kunnen dan in de planning van hun werkzaamheden hiermee rekening houden.

Het bovenstaande gebeurt uit een oogpunt van planmatig werken. Dit laat onverlet dat tijdens het overleg in het overlegorgaan de agenda op verzoek van een of meer vertegenwoordigers kan worden aangepast.

Burgemeester en wethouders stellen dit overleg in. Zij doen dit in overleg met de vertegenwoordigers van de schoolbesturen.

Artikel 10 Advies Onderwijsraad

Dit artikel betreft de rol van de Onderwijsraad. Daar waar het lokaal onderwijsbeleid inzake huisvesting, schoolbegeleiding, achterstandenbeleid en OALT de grondwettelijke vrijheid van richting en vrijheid van inrichting van het onderwijs raakt, kan de Onderwijsraad in beeld komen. Niet als geschillenbeslechter, maar als adviseur van de lokale overheid. Maar wel, wanneer een schoolbestuur zich beroept op strijdigheid met deze grondwettelijke aspecten van onderwijsvrijheid, in de vorm van een verplichting voor de gemeente om advies te vragen. De wetgever beperkt de formulering doelbewust tot de vrijheid van richting en inrichting. Het aspect van de bekostiging van het openbaar en bijzonder onderwijs naar dezelfde maatstaf (gelijke behandeling) is daarbij niet genoemd. Mocht een gemeente echter een ongerechtvaardigd onderscheid aanbrengen tussen bijzonder en openbaar onderwijs en daardoor scholen voor bijzonder onderwijs vanwege hun bijzonder zijn achterstellen bij openbaar onderwijs, dan handelt deze gemeente in strijd met de vrijheid van richting en inrichting. Er wordt immers een inbreuk gemaakt op de wezenlijke aard van de bijzondere school. Een schoolbestuur kan via deze invalshoek de gemeente verzoeken om advies te vragen van de Onderwijsraad.

Artikel 10 geeft in procedurele zin aan op welke wijze een of meer overlegpartners, schoolbesturen en gemeentebestuur, kenbaar moeten maken dat ze de Onderwijsraad willen inschakelen voor een advies over aspecten aangaande een onderwerp waarop het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is.

Uitgangspunt daarbij is dat de partij die om advies verzoekt, inhoudelijk en gemotiveerd aangeeft wat de relatie is tussen deze aspecten en de vrijheid van richting of vrijheid van inrichting. Dit gebeurt uiterlijk in het overleg dat is bestempeld als het laatste, afrondende overleg over het desbetreffende onderwerp. Het is aan te bevelen om het finale karakter van het overleg te vermelden in de uitnodiging. Zowel de schoolbesturen als burgemeester en wethouders zijn gebonden aan dit uiterste moment (zie artikel 10, eerste lid).

Burgemeester en wethouders dienen het verzoek om advies in bij de Onderwijsraad. Zij doen dit uiterlijk twee weken na afloop van het overleg. Deze termijn is opgenomen vanwege het feit dat de wet met het oog op een goede procesgang voorschrijft dat in de gemeentelijke verordening wordt opgenomen vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies uit te brengen.

Tevens is erin voorzien dat in het overleg van gedachten kan worden gewisseld over de inhoud van het verzoek aan de Onderwijsraad. Dit is tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is dat er minimaal duidelijkheid bestaat over de beweegredenen van een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Deze gedachte-wisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of de gemeente onverlet om de Onderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. Daarnaast zal ook de Onderwijsraad in het kader van zijn advisering geïnformeerd willen worden over de (mogelijk afwijkende) zienswijzen van alle partners uit het overleg.

De adviestermijn bedraagt vier weken. De wettelijke bepalingen geven aan dat de termijn van vier weken wordt opgeschort indien de Onderwijsraad op redelijke gronden aanvullende gegevens nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taak (zie het vierde lid). Bij de formulering van de opschorting van de termijn is aangesloten bij artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat artikel bevat een regeling voor opschorting van de termijn bij de aanvraag van een beschikking.

De woorden "nodig voor een goede vervulling van diens taak" maken duidelijk dat de Onderwijsraad gemotiveerd zal moeten aangeven welke gegevens hij nodig heeft. De Onderwijsraad zal alleen aanvullende gegevens kunnen opvragen voorzover die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van het advies.

Verder bepaalt de wet dat de gemeenteraad geen besluit neemt over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is alvorens de termijn is verstreken waarbinnen de Onderwijsraad advies moet uitbrengen.

In het zesde lid wordt bepaald in welke situatie er in ieder geval nader overleg plaatsvindt over het advies van de Onderwijsraad. Dit is aan de orde wanneer de Onderwijsraad adviseert om inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het voorstel over het desbetreffende onderwerp.

In alle andere gevallen maken burgemeester en wethouders de afweging of nader overleg noodzakelijk is. In de verordening is voor deze formule gekozen in plaats van voor de benadering om ongeacht de strekking en inhoud van het advies standaard te bepalen dat nader overleg plaatsvindt over het uitgebrachte advies. Er kunnen zich namelijk situaties voordoen waarin een dergelijk nader overleg geen toegevoegde waarde heeft. Overigens schrijven de wettelijke bepalingen niets voor over de advisering van de Onderwijsraad over een overlegmogelijkheid zoals hiervoor is beschreven. Er wordt bepaald dat de Onderwijsraad advies uitbrengt aan de gemeenteraad. Het advies wordt vervolgens bekendgemaakt, tezamen met het besluit over het onderwerp waarop het overleg van toepassing is.

Om te voorkomen dat eventueel nader overleg over het uitgebrachte advies tot een te grote vertraging in het besluitvormingsproces leidt, is in het zesde lid uitgegaan van een vrij korte termijn waarbinnen een dergelijk overleg plaats zal dienen te vinden. Om hierbij problemen te voorkomen verdient het aanbeveling om aan de vooravond van de indiening van het verzoek om advies met de daarbij behorende stukken bij de Onderwijsraad alvast in onderling overleg enkele data te reserveren voor een eventueel nader overleg.

Op de advisering door de Onderwijsraad is hetgeen in algemene zin over advisering is geregeld in de Awb van toepassing. In dit verband is met name het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 4:20 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6 de gemeenteraad een besluit nemen over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is indien de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is de gemeenteraad gehouden om, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van het advies. Wanneer de gemeenteraad afwijkt van het advies van de Onderwijsraad, worden ingevolge artikel 4:20 de redenen daarvan vermeld in de motivering (In de derde tranche van de Awb worden de bepalingen aangaande motivering verplaatst naar afdeling 3.7.).

Artikel 11 Verslaglegging; informeren gemeenteraad

De gemeenteraad zal bij zijn besluitvorming over het onderwerp waarop het overleg van toepassing is de argumenten en zienswijzen moeten wegen die in het overleg naar voren zijn gebracht. Hiertoe is het van belang dat de gemeenteraad zich een duidelijk beeld kan vormen van de inhoud en strekking van hetgeen tijdens en voor het overleg is aangevoerd. De gemeenteraad wordt hierover op de hoogte gebracht via toezending van het verslag van het overleg.

In het verslag wordt per onderwerp aangegeven of het op overeenstemming gericht overleg van toepassing is. Daarnaast wordt per onderwerp aangegeven in hoeverre er in het overlegorgaan overeenstemming over het onderwerp is bereikt.

Het verslag bevat uiteraard de zienswijzen die door de verschillende deelnemers (vertegenwoordigers van schoolbesturen, derden en de gemeente) zijn ingebracht. Ook de schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen van schoolbesturen die niet deelnemen aan het overleg worden in het verslag opgenomen.

Voorzover deze zienswijzen niet of niet geheel zijn overgenomen in het voorstel dat aan de gemeenteraad is voorgelegd, wordt hiervan in het betrokken raadsvoorstel melding gemaakt door burgemeester en wethouders. Daarbij wordt ook aangegeven op welke gronden burgemeester en wethouders tot het desbetreffende oordeel zijn gekomen.

Artikel 12 Heropening overleg

De uitkomst van het overleg vormt een belangrijk gegeven in de verdere besluitvormingsprocedure (raadscommissie en gemeenteraad) over een onderwerp waarop het overleg van toepassing is.

In het voorstel van burgemeester en wethouders is aangegeven op welke wijze is omgegaan met de ingebrachte zienswijzen. Indien er in het verdere besluitvormingsproces signalen komen dat vermoedelijk wordt afgeweken van het voorstel van burgemeester en wethouders en dat daarmee de uitkomst van het overleg in een ander licht komt te staan, komt de vraag aan de orde of de mogelijkheid moet worden geboden om over de gewijzigde situatie het overleg te heropenen.

Een eventueel hernieuwd overleg is in dit artikel gekoppeld aan het resultaat van de bespreking van het voorstel van burgemeester en wethouders in de raadscommissie waarin onderwijsaangelegenheden aan de orde komen. Indien de raadscommissie of een deel daarvan dat een meerderheid vertegenwoordigt in de gemeenteraad aanleiding ziet voor een standpunt om te komen tot inhoudelijke bijstellingen in het voorstel van burgemeester en wethouders, dan kan dit aanleiding zijn om het overleg bijeen te roepen.

Er kunnen zich in dit laatste geval naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie verschillende situaties voordoen:

  • 1.

    Over (onderdelen van) het voorstel dat burgemeester en wethouders hebben ingebracht bestond in het overleg volledige overeenstemming. Het afwijkende meerderheidsstandpunt van de raadscommissie daarover betekent dus ook een afwijking van de bereikte consensus in het overleg. In een dergelijk geval heropenen burgemeester en wethouders het overleg. Het spreekt voor zich dat het daarbij dient te gaan om aspecten met een zekere importantie. Vandaar dat gekozen is voor de formulering dat het moet gaan om een "inhoudelijke" bijstelling. Het zou bijvoorbeeld overdreven zijn om voor kleine technische bijstellingen een bestuurlijk overleg bijeen te roepen.

  • 2.

    De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de afwijkende zienswijzen zoals die gezamenlijk door de vertegenwoordigers van de schoolbesturen zijn ingebracht in het overleg. In een dergelijke situatie lijkt het opnieuw bijeenroepen van het overleg niet noodzakelijk, tenzij burgemeester en wethouders dit dienstig vinden voor hun standpuntbepaling over het meerderheidsstandpunt van de raadscommissie.

  • 3.

    De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de zienswijze zoals die door een deel van de schoolbesturen in het overleg naar voren is gebracht. In deze situatie kan het bijeenroepen van het overleg gewenst zijn in verband met de positie van de schoolbesturen die hun zienswijze niet gehono-reerd zien. Burgemeester en wethouders bezien de noodzaak daartoe.

Het voordeel van de in artikel 12 neergelegde procedure is dat het gemeentelijk besluitvormingsproces voortgang kan vinden zonder het gewicht van het overleg geweld aan te doen. Het voorstel van burgemeester en wethouders, al dan niet bijgesteld naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie, kan namelijk doorgaan naar de raad. Het resultaat van het heropende overleg kan vervolgens ter kennis worden gebracht van de gemeenteraad. Dit resultaat wordt door de gemeenteraad betrokken bij de uiteindelijke besluitvorming. Dit positioneert de gemeenteraad ook als hoogste bestuursorgaan in de gemeente, die alles afwegend een finale beslissing neemt.

Artikel 13 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Wanneer de verordening voor het overleg in bepaalde zaken niet voorziet, dan nemen burgemeester en wethouders een beslissing. Aangezien dergelijke beslissingen (de inrichting van) het overleg raken, is erin voorzien dat B en W hierover de andere partijen uit het overleg horen. Daaruit zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat het wenselijk wordt geacht om: bepaalde zaken nader te regelen (reglement van orde, huishoudelijk reglement of iets dergelijks) of bepaalde zaken via een aan de raad voor te leggen wijziging vast te leggen in de verordening op het overleg.

Artikel 14 Citeertitel; inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding van de verordening overleg over lokaal onderwijsbeleid dient de bij raadsbesluit van 8 januari 1998 (GV 1998, nr. 2) vastgestelde gelijkluidende verordening te worden ingetrokken.