Regeling vervallen per 01-04-2007

Regeling premie- en vrijlatingsbeleid Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-03-2007

Intitulé

Regeling premie- en vrijlatingsbeleid Wet werk en bijstand

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Regeling premie- en vrijlatingsbeleid Wet werk en bijstand

(b. en w.-besluit van 18 januari 2005)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende

REGELING premie- en vrijlatingsbeleid Wet werk en bijstand

Artikel 1 Definities

Op deze regeling zijn de definities van de Wet werk en bijstand (WWB) van overeenkomstige toepassing.

§ 1 Vrijlating

Artikel 2 Doelgroep

Inkomsten uit arbeid blijven gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden gedeeltelijk buiten beschouwing overeenkomstig artikel 31, tweede lid onder o. van de WWB als de belanghebbende arbeid aanvaardt en daaruit inkomsten geniet en niet eerder voor vrijlating van inkomsten gedurende zes maanden op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de

WWB en deze regeling in aanmerking is gekomen.

Artikel 3 Onjuiste inlichtingen

Er is geen recht op vrijlating van inkomsten als de belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent in aanmerking te nemen inkomsten en daardoor teveel uitkering is verstrekt.

Artikel 4 Onvoldoende verantwoordelijkheid

Er is geen recht op vrijlating van inkomsten als de belanghebbende blijk heeft gegeven van onvoldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan omdat hij zonder rechtvaardiging reële mogelijkheden voor extra arbeidsinschakeling onbenut heeft gelaten of als hij minder is gaan werken zonder dat er sprake van onvrijwilligheid was en daardoor meer uitkering verstrekt moet worden dan het geval zou zijn wanneer de belanghebbende voldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan getoond zou hebben.

§ 2 Deeltijdpremie

Artikel 5 Doelgroep

De belanghebbende wiens inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de WWB en deze regeling gedeeltelijk zijn vrijgelaten ontvangt aansluitend op de periode waarin vrijlating van inkomsten mogelijk was een premie op grond van artikel 26 van de Reïntegratieverordening

2004 gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar als de belanghebbende in die aaneengesloten periode inkomsten uit arbeid heeft.

Artikel 6 Hoogte van de premie

  • 1.

    De hoogte van de premie wordt aan het eind van een kalenderjaar vastgesteld en bedraagt ten hoogste het bedrag bedoeld in artikel 31, tweede lid onder j. van de WWB.

  • 2.

    De hoogte van de premie is gelijk aan de som van het bedrag dat gedurende het deel van het kalenderjaar waarin aanspraak op de premie bestaat maandelijks vrijgelaten zou zijn als de belanghebbende in aanmerking zou zijn gekomen voor vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de WWB, maar niet meer dan het bedrag bedoeld in het vorige lid.

Artikel 7 Onjuiste inlichtingen

Er is geen recht op premie als de belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent in aanmerking te nemen inkomsten en daardoor teveel uitkering is verstrekt.

Artikel 8 Onvoldoende verantwoordelijkheid

Er is geen recht op premie als de belanghebbende blijk heeft gegeven van onvoldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan omdat hij zonder rechtvaardiging reële mogelijkheden voor extra arbeidsinschakeling onbenut heeft gelaten of als hij minder is gaan werken zonder dat er sprake van onvrijwilligheid was en daardoor meer uitkering verstrekt moet worden dan het geval zou zijn wanneer de belanghebbende voldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in zijn eigen bestaan getoond zou hebben.

§ 3 Overgangsbepalingen

Artikel 9

  • 1.

    In afwijking van artikel 2 is gedeeltelijke vrijlating van inkomsten gevolgd door premieverstrekking mogelijk voor de belanghebbende die vóór de inwerkingtreding van deze regeling arbeid heeft aanvaard maar die in het jaar 2004 niet in aanmerking kwam voor vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. WWB.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2 is gedeeltelijke vrijlating van inkomsten gevolgd door premieverstrekking mogelijk voor de belanghebbende die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn arbeid heeft aanvaard en die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling in aanmerking kwam voor vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. WWB.

  • 3.

    In afwijking van artikel 2 is gedeeltelijke vrijlating van inkomsten gevolgd door premieverstrekking mogelijk voor de belanghebbende die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn arbeid heeft aanvaard en die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling een premie ontving ter bevordering van de aanvaarding of het behoud van arbeid.

  • 4.

    In de gevallen bedoeld in de vorige leden begint de periode bedoeld in artikel 2, tweede lid op 1 januari 2005.

§ 4 Inwerkingtreding

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2005.

Aldus vastgesteld in vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 18 januari 2005.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. M.J.C. Heeremans Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking heeft plaatsgevonden op 3 februari 2005. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2005.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2005, NR. 39

TOELICHTING

Deze richtlijn is een uitwerking van artikel 26 van de Reïntegratieverordening

2004 (raadsbesluit van 18 december 2003, Gemeenteblad van Utrecht 2003, nr. 64) en de motie 195 “Vrijlating en premie voor iedereen” (raadsvergadering van 18 december 2003). De strekking van deze richtlijn is dat iedereen met een bijstandsuitkering die deeltijdarbeid aanvaardt maar desondanks gedeeltelijk afhankelijk blijft van een uitkering in aanmerking komt voor de wettelijke vrijlatingsregeling gevolgd door een premie die net zo hoog is als het bedrag dat op grond van de vrijlatingsregeling kan worden vrijgelaten. Het doel van de vrijlatings- en premieregeling is dat aanvaarding en behoud van deeltijdarbeid wordt bevorderd, omdat dit bijdraagt tot arbeidsinschakeling en verminderde bijstandsafhankelijkheid, en op den duur mogelijk tot volledige bijstandsonafhankelijkheid.

In 2005 wordt de doelgroep voor de vrijlatings- en premieregeling uitgebreid. Uitgangspunt is dat deeltijdarbeid altijd bijdraagt tot arbeidsinschakeling en verminderde bijstandsafhankelijkheid. Daarom geldt in beginsel voor iedereen die gaat werken, maar daarmee (nog) niet genoeg verdient om uit de uitkering te kunnen, dat eerst zes maanden recht is op de wettelijke

vrijlatingsregeling, gevolgd door een premie die net zo hoog is als het bedrag dat bij toepassing van de vrijlatingsregeling kan worden vrijgelaten, maar niet hoger dan het bedrag dat jaarlijks aan premie verstrekt kan worden.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

Iedereen die gaat werken komt in beginsel in aanmerking voor vrijlating volgens de wettelijke vrijlatingsregeling. Vrijlating kan gedurende zes aaneengesloten maanden verleend worden. Vrijlating wordt alleen verleend in die maanden in deze periode waarin inkomsten uit arbeid worden genoten. De periode kan niet verlengd worden met die maanden waarin er eventueel geen inkomsten uit arbeid worden genoten. Bij een onderbreking in het hebben van inkomsten, of bij een onderbreking in het hebben van uitkering, herleeft het bestaande recht. Als die periode verstreken is, is aansluitend gedurende een periode van twee jaar een premie mogelijk (zie ook artikel 5 en verder). Ook voor de premie geldt dat de maximale duur niet verlengd wordt met de maanden waarin geen inkomsten worden genoten.

Artikel 3

Vrijlating en premieverstrekking is bedoeld om de aanvaarding en het behoud van deeltijdarbeid te bevorderen door het geven van een financiële prikkel. Het is daarbij natuurlijk de bedoeling dat de inkomsten juist en tijdig opgegeven worden. Dit artikel voorkomt dat achteraf vrijlating moet worden verleend in een situatie waarin iemand inkomsten heeft verzwegen en daardoor teveel bijstand is verstrekt. Het achteraf toepassen van de vrijlating over de verzwegen inkomsten zou in strijd zijn met de bedoeling van de incentive.

Artikel 4

De premie kan worden geweigerd als iemand door eigen toedoen langer dan nodig is een beroep op bijstand doet. Het gaat dan alleen om situaties waarin van iemand gevergd kan worden dat hij als de mogelijkheid er is meer gaat werken. Hiermee moet worden voorkomen dat iemand die deeltijdwerk heeft en waarbij urenuitbreiding of ander werk mogelijk is, dat weigert omdat hij daardoor het recht op uitkering, en daarmee de vrijlating of de premie, verliest. Als de mogelijk zou ontbreken om in zo´n geval de vrijlating of de premie te weigeren, zou iemand kunnen verkiezen om het huidige aantal uren te blijven werken omdat meer werken hem onvoldoende oplevert in verhouding tot de extra inspanning die hij moet leveren.

Artikel 5

Recht op premie kan alleen onstaan direct na afloop van een periode zes maanden waarin vrijlating op grond van deze regeling heeft bestaan.

Premie kan alleen over de periode van twee aaneengesloten jaren direct na de vrijlatingsperiode worden verstrekt. Omdat de premie een percentage bedraagt van de inkomsten uit arbeid in die periode, is premieverstrekking alleen mogelijk als er in die periode inkomsten uit arbeid zijn geweest.

Artikel 6

De premie wordt jaarlijks berekend en toegekend. De hoogte van de premie over het hele jaar is begrensd door het bedrag dat jaarlijks kan worden verstrekt. De hoogte van de premie die over een jaar wordt verstrekt is de optelsom van de bedragen die in de maanden van dat jaar zouden kunnen zijn vrijgelaten, als in die maanden recht op vrijlating zou hebben bestaan. Als de uitkomst van die som hoger is dan het jaarlijkse maximum, dan geldt dat maximum.

Artikel 7

Zie de toelichting bij artikel 3.

Artikel 8

Zie de toelichting bij artikel 4.

Artikel 9

Dit artikel regelt dat degenen die al werkten voor de inwerkingtreding van deze regeling onder de regeling komen te vallen. Het kan daarbij gaan om mensen die in 2004 wel en niet onder de toen geldende doelgroepen voor de vrijlatings- en premieregeling vielen. Zij hoeven niet te voldoen aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van werkaanvaarding. Voor de inwerkingtreding van deze regeling verleende premie of vrijlating op basis van de toen geldende regelingen staan een beroep op de nieuwe regeling niet in de weg, ook als dat op het moment van inwerkingtreding van deze

regeling korter dan 2½ jaar geleden was. Ook wordt de periode waarin voor de inwerkingtreding van deze regeling vrijlating of premie is verleend niet afgetrokken van de periode waarin op grond van deze regeling maximaal vrijlating of premie kan worden verleend.