Regeling vervallen per 29-12-2011

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

Geldend van 29-12-2011 t/m 28-12-2011

Intitulé

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

(inclusief de eerste en tweede wijziging. Raadsbesluiten van 18 december 2003, 4 oktober 2007 en 29 april 2010).

De raad van de gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 10 december 2003

Besluit

vast te stellen de volgende

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand

    • b.

      de gehuwdennorm: de bijstandsnorm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onder c. van de wet;

    • c.

      dakloze: persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats die de nacht doorgaans buiten doorbrengt of in een instelling bedoeld voor de opvang van daklozen.

  • 2. De begripsbepalingen van de wet zijn op deze verordening van toepassing tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 2 Bereik

Deze verordening is niet van toepassing op:

  • a.

    de alleenstaande van 65 jaar of ouder;

  • b.

    de alleenstaande ouder van 65 jaar of ouder;

  • c.

    gehuwden waarvan in ieder geval één van beide echtgenoten 65 jaar of ouder is;

  • d.

    de alleenstaande jonger dan 21 jaar;

  • e.

    de alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar;

  • f.

    jongeren tot 27 jaar die aanspraak (kunnen) maken op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren.

  • g.

    gehuwden waarvan in ieder geval één van beide echtgenoten jonger is dan 21 jaar is.

Artikel 3 De toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder of alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 % van de gehuwdennorm voor degene in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      20 % van de gehuwdennorm voor degene die op basis van een commerciële relatie als kostganger of onderhuurder met anderen in dezelfde woning woont;

    • c.

      10 % van de gehuwdennorm voor degene die al dan niet als verhuurder of kostgever met anderen in dezelfde woning woont;

    • d.

      10 % van de gehuwdennorm voor degene die inwoont bij zijn ouders of zijn kinderen van 21 jaar of ouder. Dit is niet van toepassing bij inwoning van kinderen van 21 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.;

    • e.

      10 % van de gehuwdennorm voor degene bij wie diens ouders of diens kinderen van 21 jaar of ouder, inwonen. Dit is niet van toepassing bij inwoning van kinderen van 21 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.;

    • f.

      0% indien artikel 24 van de wet van toepassing is;

    • g.

      5% van de gehuwdennorm voor een dakloze.

    • h.

      een dakloze als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c. ontvangt eenmaal per jaar een extra toeslag. Het college stelt hiervoor nadere richtlijnen vast.

  • 2. De toeslag wordt op grond van artikel 27 van de wet verlaagd met 15%

    van de gehuwdennorm als:

    • a.

      de alleenstaande of de alleenstaande ouder een woning bewoont waaraan voor hem of haar geen woonkosten verbonden zijn, of

    • b.

      de kosten die voor hem of haar aan de woning verbonden zijn, lager zijn dan 10 % van de gehuwdennorm, of

    • c.

      de alleenstaande of de alleenstaande ouder niet kan aantonen dat er voor hem of haar aan de woning kosten zijn verbonden die meer dan 10 % van de gehuwdennorm bedragen.

  • 3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, wordt verlaagd op grond van artikel 29 van de wet met een bedrag gelijk aan 15% van de gehuwdennorm indien belanghebbende een alleenstaande van 21 of 22 jaar oud is.

Artikel 4 Verlaging van de norm voor gehuwden, beide partners 21 jaar of ouder

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt:

    • a.

      10 % van de gehuwdennorm voor degenen die al dan niet als verhuurder of kostgever met anderen, niet zijnde hun eigen kinderen onder de 21 jaar, in dezelfde woning wonen;

    • b.

      10 % van de gehuwdennorm voor degenen die inwonen bij hun ouders of kinderen van 21 jaar of ouder of

    • c.

      10 % van de gehuwdennorm voor degenen bij wie hun ouders of kinderen van 21 jaar of ouder in wonen

  • 2. De in het eerste lid, onderdelen b. en c., bedoelde verlaging van de gehuwdennorm wordt niet toegepast bij gehuwden van wie de inwonende kinderen van 21 jaar of ouder een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 3. De norm wordt op grond van artikel 27 van de wet verlaagd met 15%

    van de gehuwdennorm als:

    • a.

      de gehuwden een woning bewonen waaraan voor hen geen woonkosten verbonden zijn, of

    • b.

      de kosten die voor hen aan de woning verbonden zijn, lager zijn dan 10 % van de gehuwdennorm, of

    • c.

      de gehuwden niet kunnen aantonen dat er voor hen aan de woning kosten zijn verbonden die meer dan 10 % van de gehuwdennorm bedragen.

Artikel 5 Samenloop WWB en WIJ

Indien artikel 24 van de wet van toepassing is en de niet-rechthebbende echtgenoot een jongere is met een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren, wordt op grond van artikel 27 van de wet, onverminderd artikel 3 lid 1 f van deze verordening, de norm van de rechthebbende echtgenoot verlaagd met 5% van de gehuwdennorm, indien:

a. de echtgenoten inwonen bij hun ouders;

b. de echtgenoten al dan niet als verhuurder of kostgever met anderen, niet zijnde hun eigen kinderen onder 21 jaar, in dezelfde woning wonen; c. de echtgenoten een woning bewonen waaraan voor hen geen woonkosten of woonkosten lager dan 10% van de gehuwdennorm verbonden zijn, dan wel waarvan de echtgenoten de woonkosten niet kunnen aantonen, dan wel indien in het geheel geen woning wordt bewoond.

Artikel 6 Hulpbehoevendheid

  • 1. Anders dan in artikel 3 van deze verordening, bedraagt de toeslag 20 % van de gehuwdennorm indien de inwoning tijdelijk, maximaal twaalf maanden en noodzakelijk is vanwege hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner. Voorwaarde is dat de inwonende zijn of haar huisvesting aanhoudt.

  • 2. Anders dan in artikel 4 van deze verordening, wordt de bijstandsnorm niet verlaagd wanneer de inwoning tijdelijk, maximaal twaalf maanden en noodzakelijk is vanwege hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner. Voorwaarde is dat de inwonende zijn of haar huisvesting aanhoudt.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2004.

Artikel 8 Slotbepalingen

  • 1. De verordening Toeslagen en Verlagingen Algemene Bijstandswet 1999

    (Gemeenteblad van Utrecht 1999, nr. 14) wordt ingetrokken

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 18 december 2003.
De griffier, De burgemeester,
Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 24 december 2003.

Deze verordening is in werking getreden op 1 januari 2004.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT

2004, NR. 62; 2010, nr 44

1.Toelichting op wettelijke bepalingen

De Wet werk en bijstand (WWB) kent een normsystematiek die bestaat uit een basisnorm en een toeslag of verlaging op deze basisnorm. Voor personen van 21 jaar en ouder zijn er drie bijstandsnormen voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze normen zijn gebaseerd op de leefvorm van de cliënt en uitgedrukt in percentages van het netto minimumloon:

• voor gehuwden 100 %;

• voor alleenstaande ouders 70 %;

• voor alleenstaanden 50 % .

De bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt verhoogd met een toeslag, waarbij de hoogte afhankelijk is van de woonsituatie. De toeslag bedraagt maximaal 20 % van de gehuwdennorm. Er bestaat recht op dit maximum, als niemand anders zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande of alleenstaande ouder. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om voor de maximale toeslag van 20 % in aanmerking te komen indien iemand wordt aangemerkt als dakloze en minimaal twaalf nachten per maand slaapt in de reguliere nachtopvang.

De bijstandsnorm en de toeslag kunnen worden verlaagd in een aantal situaties:

• De bijstandsnorm voor gehuwden (behalve voor 65 plussers), de toeslag van de alleenstaande of de toeslag van de alleenstaande ouder, kan worden verlaagd. Dit gebeurt in het geval dat de gehuwden niet alleen in een woning wonen, bijvoorbeeld omdat zij een kamer verhuren, inwonend(e) kind(eren) van 21 jaar of ouder hebben of zelf inwonen bij hun kind(eren) van 21 jaar of ouder of anderen. Het gezin, de alleenstaande of de alleenstaande ouder kan de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan delen met de onderhuurder, inwonende kind(eren) of de personen of kinderen, bij wie men inwoont.

• Het college kan de bijstandsnorm voor gehuwden verlagen of de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder lager vaststellen, indien men geen woonkosten heeft.

• Het college kan de toeslag voor een 21- of 22 jarige alleenstaande lager vast stellen. De hoogte kan namelijk een belemmering vormen, gelet op het minimumjeugdloon, voor het aanvaarden van arbeid.

Anticumulatie

Indien de verlaging van de toeslag hoger is dan de in eerste instantie berekende toeslag, wordt het meerdere niet verrekend met de bijstandsnorm.

Dit wil zeggen dat de norm dus niet wordt verlaagd. Een uitzondering hierop vormen de gehuwden. Zij ontvangen geen toeslag; bij hen wordt de norm verlaagd.

Personen van 65 jaar en ouder

Personen van 65 jaar en ouder ontvangen sinds 1 april 1998 een hogere bijstandsuitkering dan andere bijstandsgerechtigden, de zogenaamde ouderennorm. De ouderennorm kan niet worden verhoogd met een toeslag of worden verlaagd. Inkomsten uit (onder) huur moeten wel worden gekort op de uitkering. Ook als er kinderen van 21 jaar of ouder inwonen wordt dit als (onder)huur gezien.

(Verordening, artikel 2)

Sinds de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (WIJ) op 1 oktober 2010 kunnen jongeren aanspraak maken op een werkleeraanbod. Jongeren die bij inwerkingtreding van de WIJ een uitkering op grond van de WWB ontvingen behouden hun aanspraken. De bepalingen in deze verordening blijven op hen van toepassing. De jongeren die bij inwerkingtreding van de WIJ geen bijstand ontvingen of van wie de bijstand nadien is beëindigd en die zich opnieuw melden om bijstand aan te vragen, kunnen geen aanspraken doen gelden op de WWB. Zij behoren immers tot de kring van rechthebbenden van de WIJ. De bepalingen in deze verordening zijn derhalve op hen niet van toepassing. Met ingang 1 juli 2010 behoren alle jongeren tot 27 jaar, ongeacht of zij op dat moment nog bijstand ontvangen, van rechtswege tot de kring van rechthebbenden van de WIJ.

Jongeren

De bijstandsnormen voor jongeren van 18 tot 21 jaar zijn wettelijk vastgelegd in de WWB. Deze bedragen zijn gelijk aan de in 1996 vastgelegde kinderbijslagbedragen verhoogd met de indexeringen van de Abw. Het college heeft niet de bevoegdheid deze normen te verhogen met een gemeentelijke toeslag. Wanneer de jongere noodzakelijk zelfstandig wonend is, is de norm ontoereikend voor de kosten van levensonderhoud. In dit geval verstrekt de gemeente aanvullende bijzondere bijstand.

Dit is vastgelegd in de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht (RBBU).

(Verordening, artikel 2)

2.Toelichting op het Utrechtse beleid

Doelstellingen van het toeslagenbeleid.

Het gemeentelijk toeslagenbeleid streeft het volgende na:

• overzicht en duidelijkheid voor cliënten, en

• eenvoud voor de uitvoeringsorganisatie

Uitgangspunten van het toeslagen- en verlagingenbeleid

Een toeslag op de norm voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder wordt verstrekt (of een verlaging niet of niet volledig toegepast op de norm voor een gehuwde) als de belanghebbende aantoonbare noodzakelijke kosten van het bestaan heeft die niet of niet geheel met een ander kunnen worden gedeeld.

Het gaat hierbij om alle uitgaven waarbij men schaalvoordeel kan hebben doordat de woning met anderen wordt bewoond of kosten van voorzieningen met anderen kunnen worden gedeeld.

Artikel 30 WWB bepaalt dat de gemeenteraad de toeslag op de norm of de verlaging van de norm op categoriale wijze vaststelt. De verscheidenheid en aard van de noodzakelijke kosten van het bestaan brengen met zich mee dat, niet alleen in de WWB maar ook in een gemeentelijke verordening, een concrete opsomming van alle onder het begrip vallende kosten, niet mogelijk is.

Schaalvoordelen (artikelen 25, 26, 27 WWB)

Het college kan er bij de vaststelling van de verordening voor kiezen om de verlaging van de toeslag of de norm (bij gehuwden) op maximaal 20 % te stellen als de kosten van het bestaan niet met een ander kunnen worden gedeeld. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders bedraagt de toeslag maximaal 20 % (of: er vindt geen verlaging van de gehuwdennorm plaats) als men alleen een woning bewoont. De ratio is dat deze bijstandsgerechtigden de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen delen met anderen. Deze personen hebben dus geen schaalvoordelen.

Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders bedraagt de toeslag maximaal 10 % (of: de verlaging van de gehuwdennorm bedraagt 10 %) als men een woning deelt met een ander. De ratio is dat deze bijstandsgerechtigden de noodzakelijke kosten van het bestaan wel kunnen delen. Deze personen hebben schaalvoordelen.

Artikel 3, eerste lid onderdeel f. Niet-rechthebbende partner

Artikel 24 van de wet regelt, dat in geval van een niet-rechthebbende partner, de rechthebbende echtgenoot de norm van een alleenstaande (ouder) ontvangt. Volgens jurisprudentie bestaat er dan in principe recht op een toeslag, die zelfs 20% zou moeten zijn indien de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen heeft. In principe kan echter iedereen aanspraak maken op een inkomen, bijvoorbeeld uit WWB of WIJ. Om die reden bestaat voor de rechthebbende echtgenoot geen recht op een toeslag. Op het moment dat de niet-rechthebbende partner geen of een laag inkomen ontvangt, of als in geval van niet duurzaam gescheiden levende partners de niet-rechthebbende partner een inkomen heeft dat de kosten van de door hem gevoerde huishouding niet te boven gaat, geldt deze verlaging van de toeslag niet. De verlaging van de toeslag vindt immers een grondslag in artikel 27 WWB, ofwel een verlaging wegens het kunnen delen van de aan de woning verbonden kosten. Daarvan is geen sprake, als gezien de feiten geen beroep kan worden gedaan op de partner.

(Verordening, artikel 3, eerste lid 1 en artikel 4, eerste lid)

Geen woonkosten (artikel 27 WWB)

Woonkosten zijn kosten als huur, of zakelijke lasten als het een koopwoning betreft, die aan derden zijn verschuldigd. Wanneer cliënten een woning bewonen waaraan voor hen geen woonkosten zijn verbonden of waarvan zij de woonlasten niet kunnen aantonen, dan wordt de toeslag bij alleenstaanden, de toeslag bij alleenstaande ouders of de norm bij gehuwden verlaagd met 15% van de gehuwdennorm.

(Verordening, artikel 3, tweede lid en artikel 4, tweede lid)

Inwonende kinderen en ouders

Het inwonen van kinderen (21 jaar en ouder) of ouders levert een verlaging op van de bijstandsnorm of de toeslag. De ouders en de kinderen die samen een woning delen, kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan delen.

(Verordening, artikel 3, eerste lid en artikel 4, eerste lid)

Feitelijk delen van de kosten is niet relevant

Bij de beoordeling of een cliënt inderdaad hogere of lagere bestaanskosten heeft, is niet relevant of deze kosten ook feitelijk met een ander worden gedeeld. Het is voldoende om te weten of de noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander kunnen worden gedeeld.

21- of 22-jarige alleenstaanden (artikel 29 WWB)

Op 23 jarige leeftijd bestaat er recht op het minimumloon. Voor 21 en 22 jarigen geldt het minimumjeugdloon. Voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar wordt de toeslag met 15% verlaagd. Het voorkomt dat de uitkering hoger is dan het minimumloon bij een fulltime dienstverband, waardoor werkaanvaarding wordt gestimuleerd. De verlaging mag er niet toe leiden dat de uitkering lager wordt vastgesteld dan de landelijke bijstandsnorm van 50 % . Door de anticumulatie wordt voorkomen dat thuiswonende 21- of 22 jarigen onder de landelijke bijstandsnorm zakken.

(Verordening, artikel 3, derde lid)

Hulpbehoevendheid (artikel 5)

De gemeente Utrecht onderkent het belang van mantelzorg. Mantelzorg is de hulp- of zorgverlening aan zelfstandig wonende ouderen, zieken of gehandicapten door ‘naasten’ (familieleden of kennissen). De gemeente heeft aangegeven in de notitie ‘Anders actief, Sociale activering in Utrecht’, mantelzorg actief te willen ondersteunen.

Wanneer inwoning noodzakelijk ( dringende of onvermijdbare omstandigheid en waarbij de professionele hulpverlening op dat moment geen oplossing kan bieden) is vanwege hulpbehoevendheid van de inwonende of de hoofdbewoner, dan kan bij wijze van uitzondering toch een toeslag van 20 % worden verstrekt (of: vindt er geen verlaging op de gehuwdennorm plaats). In veel gevallen gaat het om kinderen die zelfstandig wonen en (tijdelijk)

bij een ouder intrekken om deze te verzorgen. De verzorging heeft meestal een tijdelijk karakter. Als de verzorging langer duurt dan is voorzien en er is eigenlijk van tijdelijkheid geen sprake meer, dan is adequate beroepsmatige hulpverlening aan te bevelen. Het begrip ‘tijdelijk karakter’ is moeilijk te definiëren. Er wordt in deze situatie vanuit gegaan dat het ‘tijdelijke karakter’ niet langer dan twaalf maanden duurt omdat binnen deze periode het mogelijk moet zijn om professionele hulp te realiseren.

De normale toeslag of de geen verlaging geldt voor beiden.

Dit betekent dat zowel voor de verzorger als voor de degene die hulpbehoevend is de toeslag (of: de gehuwdennorm) niet wordt gewijzigd.

Artikel 5 Samenloop WWB en WIJ

In artikel 3, eerste lid, onder f. van deze verordening is al bepaald dat de gehuwde met een niet-rechthebbende partner geen recht heeft op een toeslag. Artikel 5 regelt vervolgens dat indien het gaat om een niet-rechthebbende partner met een inkomen op grond van de WIJ, de norm van de rechthebbende WWB-cliënt wordt verlaagd in bepaalde situaties. Hetzelfde is geregeld in de verordening WIJ. Wanneer er dus sprake is van samenloop WIJ en WWB, worden beide uitkeringen verlaagd in die situaties, waarin, als beide partners dezelfde uitkering hadden genoten, een verlaging op hun gehuwdennorm toegepast zou worden. Zo wordt bereikt dat de totale gecombineerde uitkering op grond van de WWB en de WIJ van gehuwden nooit meer bedraagt dan de gehuwdennorm van de WWB en per saldo met 10% wordt verlaagd in geval van delen van kosten, en met 15% wordt verlaagd in geval van ontbreken van kosten.