Regeling vervallen per 01-04-2021

Verordening van Provinciale Staten van Utrecht van 2 juli 2012, houdende regels ter regulering van de ontgrondingen binnen het Utrechtse provinciale grondgebied (Ontgrondingenverordening provincie Utrecht).

Geldend van 14-07-2012 t/m 31-03-2021

Intitulé

Verordening van Provinciale Staten van Utrecht van 2 juli 2012, houdende regels ter regulering van de ontgrondingen binnen het Utrechtse provinciale grondgebied (Ontgrondingenverordening provincie Utrecht).

Verordening van Provinciale Staten van Utrecht van 2 juli 2012, houdende regels ter regulering van de ontgrondingen binnen het Utrechtse provinciale grondgebied (Ontgrondingenverordening provincie Utrecht).

Provinciale Staten van Utrecht;

Op het voorstel van Gedeputeerde Staten van 15 mei 2012; met nummer 80AE8727

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, en 7, tweede lid, van de Ontgrondingenwet;Gelet op artikel 143, eerste lid, van de Provinciewet;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1: Algemene bepalingen:

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    ontgronding: werkzaamheden, gericht op het permanent dan wel tijdelijk verlagen van de hoogteligging van het maaiveld, zowel boven als onder water;

  • b)

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht;

  • c)

    wet: de Ontgrondingenwet;

  • d)

    vergunning: de vergunning op grond van de artikelen 3, eerste lid, en 8, tweede lid, van de Ontgrondingenwet;

  • e)

    ruimtelijk besluit: een onherroepelijk besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening, zoals een bestemmingsplan of een beheersverordening van niet ouder dan tien jaar;

  • f)

    m3: aantal kubieke meters, gemeten in het profiel van ontgraving

  • g)

    bouwwerk; elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van bestemming, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • h)

    waterstaatswerk; oppervlaktewateren en waterkeringen, met inbegrip van de daartoe behorende kunstwerken en hetgeen verder naar hun aard daartoe behoort.

Artikel 2: Ontgrondingsactiviteit

Voor de toepassing van deze verordening worden tot één ontgrondingsactiviteit gerekend die ontgrondingsactiviteiten die thematisch gezien in elkaars nabijheid en / of volgtijdelijk worden uitgevoerd waarbij onderlinge technische, organisatorische en / of functionele bindingen bestaan.

Artikel 3: Vergunningplicht

Indien een ontgronding die op basis van deze verordening is vrijgesteld van de vergunningplicht onderdeel uitmaakt of onderdeel gaat uitmaken van vergunningplichtige ontgrondingsactiviteiten blijven de vrijstellingsbepalingen van deze verordening buiten toepassing en geldt het verbod om zonder vergunning te ontgronden op basis van artikel 3, eerste lid, van de wet onverkort.

HOOFDSTUK 2: Vrijstellingen

Artikel 4: Categorieën van vrijstellingen

Het verbod om zonder vergunning te ontgronden of een ontgronding toe te laten, als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, en 8, tweede lid, van de wet, geldt overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de wet, niet voor de volgende categorieën:

  • )

    a het aanleggen, verbeteren, onderhouden of wijzigen van vliegvelden, bedrijventerreinen, woonwijken, parkeer-, sport- en speelterreinen, golfbanen, jachthavens, openbaar groen, natuur en recreatieprojecten, mits:

    • 1.

      de werkzaamheden plaatsvinden ter uitvoering van een ruimtelijk besluit;

    • 2.

      de grondlagen dieper dan 3,0 meter onder het maaiveld niet worden ontgraven.

  • b)

    het aanleggen, verbeteren, onderhouden of wijzigen van wegen, spoorwegen, dijken en waterkeringen of andere grote infrastructurele werken, mits:

    • 1.

      het aanleggen plaatsvindt door of vanwege het Rijk, de provincie, een gemeente of een waterschap;

    • 2.

      de grondlagen dieper dan 3,0 meter onder het maaiveld niet worden ontgraven;

    • 3.

      de werkzaamheden plaatsvinden ter uitvoering van een ter plaatse geldend ruimtelijk besluit.

  • c) het bouwen of slopen van een bouwwerk, mits:

    • 1.

      de bouw- of sloopwerkzaamheden onherroepelijk zijn vergund op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of vergunningvrij zijn;

    • 2.

      de bouw- of sloopwerken passen binnen een ruimtelijk besluit.

  • d)

    het aanleggen of wijzigen van watergangen door of vanwege het Rijk, de provincie, een gemeente of een waterschap, voor zover deze nodig zijn voor de water aan- of afvoer, mits:

    • 1.

      de grondlagen dieper dan 3,0 meter onder het maaiveld niet worden ontgraven;

    • 2.

      de bovenbreedte (gemeten van insteek tot insteek) niet meer dan 10,0 meter wordt,

      en;

    • 3.

      er sprake is van een ruimtelijk besluit dat de aanleg van de watergang mogelijk maakt.

  • e)

    ontgrondingen ten behoeve van het gewone onderhoud aan waterstaatswerken gelegen in of aan het water;

  • f)

    het bedrijfsmatig leggen, plaatsen, onderhouden, wijzigen of opruimen van buizen, kabels, palen en dergelijke voorwerpen;

  • g)

    het aanleggen of wijzigen van waterputten, reservoirs, bassins, vijvers en soortgelijke werken, mits:

    • 1.

      gelegen in tuinen of erven in de directe nabijheid van woningen of bedrijfsgebouwen,

      en:

    • 2.

      niet meer dan 1.000 m3 wordt ontgraven, en:

    • 3.

      de grondlagen dieper dan 3,0 meter onder het maaiveld niet worden ontgraven.

  • h)

    de normale uitoefening van het land-, tuin of bosbouwbedrijf, alsmede het planten of rooien van bomen, struiken of andere gewassen;

  • i)

    andere werkzaamheden aan of in gronden die worden gebruikt voor de uitoefening van het land-, tuin- of bosbouwbedrijf ten behoeve van een agrarische verbetering, mits zij plaatsvinden in een agrarisch gebied dat als zodanig is bestemd in een ruimtelijk besluit;

  • j)

    ontgrondingen ten behoeve van het aanleggen, wijzigen en afgravingen van perskaden ter plaatse van een opspuiting, mits:

    • 1.

      de voor de opspuiting de noodzakelijke vergunningen zijn verleend;

    • 2.

      geen van de stoffen van het betreffende perceel worden afgevoerd, en

    • 3.

      voor zover niet wordt ontgraven beneden het oorspronkelijke maaiveld.

  • k)

    het aanleggen, wijzigen of opruimen van een gronddepot van minder dan 7 jaar oud voor zover niet wordt ontgraven beneden het oorspronkelijke maaiveld;

  • l)

    het doen van een archeologische opgraving door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of een andere instelling die voor het doen van de opgraving in het bezit is van een opgravingsvergunning krachtens artikel 45 van de Monumentenwet;

  • m)

    ontgrondingen die worden uitgevoerd in het kader van stortingen krachtens vergunning ingevolge de Wet milieubeheer of ontheffing ingevolge de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011, mits de afgegraven stoffen niet van het betreffende perceel worden afgevoerd;

  • n)

    ontgrondingen tot 2.000 m3 ter uitvoering van natuurontwikkeling;

  • o)

    ontgrondingen met een oppervlakte van 100 m2, mits:

    • 1.

      de grondlagen dieper dan 3,0 meter onder het maaiveld niet worden ontgraven;

    • 2.

      het ter plaatse geldende ruimtelijk besluit de ontgronding mogelijk maakt.

  • p)

    sanering van ernstige gevallen van bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming en / of de Wet milieubeheer, waarvoor een saneringsbesluit is afgegeven, mits het perceel na de sanering weer in oude staat wordt gebracht qua hoogteligging.

HOOFDSTUK 3: Vergunningenprocedure

Artikel 5: Indienen aanvraag

Een aanvraag wordt in vijfvoud bij Gedeputeerde Staten ingediend op een door hen vastgesteld formulier. Gedeputeerde staten kunnen meer exemplaren eisen of digitale exemplaren eisen.

Artikel 6: Adviseurs

Gedeputeerde staten kunnen bestuursorganen en adviseurs aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, of die op een andere wijze worden betrokken bij de voorbereiding van een zodanige beschikking.

Artikel 7: Eenvoudige procedure

Artikel 10, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing met betrekking tot ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen dan die van de aanvrager niet of nauwelijks zijn betrokken of waarbij die belangen reeds via een andere procedure inzichtelijk zijn gemaakt of geborgd.

Artikel 8: Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken op een aanvraag om een beschikking die wordt afgehandeld overeenkomstig artikel 7 van deze verordening.

HOOFDSTUK 4: Schadevergoeding:

Artikel 9: Deskundigen

Gedeputeerde Staten kunnen deskundigen aanwijzen ter advisering inzake het geven van een beschikking ingevolge het hoofdstuk inzake schadevergoeding uit de Ontgrondingenwet.

Artikel 10: Nadere regels

Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen voor de inhoud van de aanvragen van schadevergoeding, voor de voorbereiding van een advies en voor de inhoud van een advies.

HOOFDSTUK 5: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11: Overgangsregeling

  • 1 Op aanvragen tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning, ingekomen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijven de bepaling van de Ontgrondingenverordening provincie Utrecht 2001 van toepassing, tenzij de aanvraag na de inwerkingtreding niet meer vergunningplichtig zou zijn.

  • 2 Op besluiten tot ambtshalve wijziging of intrekking van een vergunning, die worden bekendgemaakt binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van de Ontgrondingenverordening provincie Utrecht 2001 van toepassing.

Artikel 12: Intrekking verordening

De Ontgrondingenverordening provincie Utrecht 2001 wordt ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 13: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking na publicatie in het Provinciaal Blad

Artikel 14: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Ontgrondingenverordening provincie Utrecht.

Ondertekening

R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier. Uitgegeven 13 juli 2012 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen H. GOEDHART, secretaris
 

Provinciaal blad, 2012, 31

Toelichting 1. Inleiding en redenen aanpassing Ontgrondingenverordening 2. Wat is een ontgronding? 3. Landelijke ontwikkelingen 4. Vrijstellingen 5. Archeologie 6. Ontgrondingen op de Utrechtse Heuvelrug 7. Artikelsgewijze toelichting 1. Inleiding en redenen aanpassing Ontgrondingenverordening De Ontgrondingenverordening provincie Utrecht is een verordening gebaseerd op de Ontgrondingenwet. De Ontgrondingenverordening stelt nadere regels ten aanzien van ontgrondingen op het grondgebied van de provincie Utrecht. Zo bevat de verordening een groot aantal vrijstellingen, dat wil zeggen gevallen waarvoor geen  ontgrondingsvergunning afgegeven hoeft te worden, en stelt de verordening nadere eisen aan de procedures die gevolgd worden bij het verlenen van een ontgrondingsvergunning. De huidige Ontgrondingenverordening (hierna: verordening) is vastgesteld in 2001 en een aantal malen gewijzigd.(1) Er zijn een aantal redenen om de verordening nu te wijzigen. Door aanpassingen in andere wetten en beleidswijzigingen op Rijksniveau sluit de Ontgrondingenverordening in haar huidige vorm niet meer aan bij de actualiteit. De aanpassingen in bijvoorbeeld de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en de nieuwe Landschapsverordening provincie  Utrecht 2011 hebben ervoor gezorgd dat de verwijzingen in een aantal artikelen van de verordening niet meer juist zijn. (2) Andere artikelen van de verordening bleken vatbaar voor meerdere uitleg en interpretatie, waardoor de huidige verordening eigenlijk onvoldoende eenduidig en transparant is. Tenslotte is in de ontgrondingenpraktijk gebleken dat er nog een “dereguleringsslag” gemaakt kan worden door bestaande vrijstellingen aan te passen, uit te breiden en een paar extra vrijstellingen in de Ontgrondingenverordening op te nemen. Dit vermindert de administratieve lasten voor burgers, bedrijven en andere overheden die willen ontgronden. (1) De huidige Ontgrondingenverordening is van 17 september 2001, prov. blad 19, zoals gewijzigd bij besluiten van 6 september 2004, prov. blad 21, 12 september 2005, prov. blad 35, 23 april 2007, prov. blad 29. (2) De Landschapsverordening 2011 vervangt de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht In overleg is er voor gekozen om de verordening in zijn geheel in te trekken en daar een nieuwe verordening voor in de plaats te stellen. Dit voorkomt dat de aangepaste verordening onleesbaar zou worden door het  omnummeren van bestaande artikelen en verwijzingen. Een bijkomend voordeel hiervan is dat de sterk verouderde en onvolledige toelichting daarmee ook herschreven kan worden. 2. Wat is een ontgronding? In de Ontgrondingenwet van 1965 is de term “ontgronding” volgens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) bewust niet gedefinieerd. Het was de bedoeling van de wetgever om de term “ontgronding” in te kleuren in de praktijk en via de jurisprudentie. De MvT biedt echter wel aanknopingspunten voor wat wel of wat niet een “ontgronding” zou kunnen zijn. Het gaat om alle werkzaamheden aan of in de hoogteligging van een terrein of waarbij de bodem van een water wordt verlaagd worden. We hebben er voor gekozen om wel een minimale omschrijving van “ontgronding” op te nemen in de Ontgrondingenverordening, zodat duidelijk wordt waar we het over hebben. In de praktijk wordt vaak aangesloten bij het dagelijks spraakgebruik om te bepalen of iets een ontgronding is of niet en bestaat hier bijna geen discussie over. De zaken die volgens de MvT niet onder een ontgronding vallen worden in deze verordening dan ook niet meegenomen. Een uitzondering wordt gemaakt voor de uitvoering van werkzaamheden in de normale uitoefening van land-, tuin-, en bosbouw. Dergelijke werkzaamheden vallen volgens de MvT niet onder het begrip “ontgronding”. Voor deze categorie stond echter al een vrijstelling in de oude Ontgrondingenverordening. Er is voor gekozen deze vrijstelling te handhaven om zo in de toelichting duidelijk te kunnen maken dat bepaalde werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het zogenaamde “diepploegen” niet onder de normale uitoefening van dergelijke werkzaamheden worden geschaard. In de Ontgrondingenwet staan overigens een aantal activiteiten die wel als een ontgronding worden gezien, maar die volgens de wettekst niet onder de reikwijdte van de wet vallen. Het gaat dan om het snel verkrijgen van specie ten behoeve van het keren van een dreigende watersnood, grondbewerkingen die zijn geregeld in een inrichtingsplan in het kader van de Wet inrichting landelijk gebied en acute maatregelen op grond van de Wet bodembescherming (allen opgenomen in artikel 4 van de Ontgrondingenwet). 3. Landelijke ontwikkelingen Op Rijksniveau hebben in de afgelopen jaren ontwikkelingen plaatsgevonden met betrekking tot ontgrondingen die ertoe noodzaken om de artikelen en de toelichting bij de verordening aan te passen (zie ook de inleiding). De belangrijkste wijziging is dat het Rijk de marksturing op vraag en aanbod van bouwgrondstoffen heeft losgelaten. De markt zou zelfregulerend moeten worden qua bouwgrondstoffenvoorziening. In 2003 is dat beleidsvoornemen geuit en in 2007 is de Ontgrondingenwet hierop aangepast. (3) Daar waar vroeger taakstellingen aan iedere provincie werden opgelegd om per jaar een bepaalde hoeveelheid primaire bouwgrondstoffen te ontgraven ten behoeve van de bouw- en woningmarkt, is dat nu aan de economie overgelaten.(4) De verordening is hier echter nooit op aangepast, zoals met name uit de toelichting blijkt. Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Ontgrondingenverordening 2001 is hier ook nooit op aangepast, zodat er in deze verordening verwijzingen staan naar niet meer bestaande artikelen uit de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening.(5) Met de inwerkingtreding van de Wro is de nadruk komen liggen op de ruimtelijke ordeningsinstrumenten binnen het bestuursrecht. Met de nieuwe verordening willen we daar graag bij aansluiten. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet heeft tot doel om het fysieke omgevingsrecht te integreren tot een meer eenduidig en afgestemd geheel. De Ontgrondingenwet is niet opgenomen in de Wabo. De verwachting is wel dat de Ontgrondingenwet bij de volgende reeds aangekondigde “dereguleringsslag” (de Omgevingswet) opgenomen wordt in een meer integrale wet. 4. Vrijstellingen De verordening bestaat voor een groot deel uit vrijstellingen. De Ontgrondingenwet biedt in artikel 7, tweede lid, de mogelijkheid tot het maken van categorieën van ontgrondingen die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. Door het werken met vrijstellingen worden de administratieve lasten voor burgers en ambtenaren verminderd. Tevens ontstaat rechtszekerheid voor burgers aangezien zij in duidelijk in de verordening aangegeven gevallen altijd zijn vrijgesteld van de vergunningplicht. De vrijstellingen staan op de provinciale website, waardoor burgers makkelijk na kunnen gaan of het project dat zij willen uitvoeren vergunningplichtig is of niet. Hierop wordt toezicht gehouden door de Afdeling Vergunningverlening en Handhaving (VEH). (3) Wet van 21 juni 2007 tot wijziging van de Ontgrondingenwet, Staatsblad 2007, 256. (4) Primaire grondstoffen zijn natuurlijke “maagdelijke” grondstoffen die verwerkt worden voor hun eerste toepassing. Dit zijn binnen de provincie Utrecht vaak niet-vernieuwbare grondstoffen, zoals zand en grind. (5) Er staan met name een aantal verwijzingen in naar oud-artikel 19 WRO. Dit levert echter geen problemen op. Voor de beoordeling of een activiteit onder een vrijstelling valt of niet, is het zaak om te kijken hoe het project wordt aangevraagd en uitgevoerd. Deze zijn bepalend voor de vraag of er sprake is van één project. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat activiteite in meerdere fasen worden “opgeknipt” om de verschillende onderdelen van een project onder verschillende vrijstellingen te brengen. Daartoe is in de nieuwe verordening een extra bepaling opgenomen. 5. Archeologie Op grond van de Ontgrondingenwet kunnen aan ontgrondingsvergunningen voorschriften verbonden worden ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de grond (artikel 3, derde lid, sub h, i en j Ontgrondingenwet). Dergelijke waarden kunnen bij het verlagen van het maaiveld immers onherstelbaar beschadigd worden. In principe worden archeologische waarden primair beschermd via ruimtelijke besluiten. Er wordt in de nieuwe verordening voor gekozen om meer expliciet aan te sluiten bij het reguleren van de archeologie via ruimtelijke besluiten, omdat de opstellers van ruimtelijke besluiten verplicht zijn om archeologie mee te wegen bij de vaststelling van een ruimtelijk besluit. Het koppelen van de vrijstellingen in deze verordening aan de ruimtelijk besluiten heeft de voorkeur boven de mogelijkheid van het verwijzen naar archeologische monumentenkaarten, omdat deze laatste optie leidt tot meer administratieve lasten (burgers moeten dan zelf op de kaarten gaan kijken) en het niet zeker is in hoeverre de archeologische monumentenkaarten bruikbaar en toegankelijk zijn voor een burger. De Afdeling Vergunningverlening en Handhaving en de Afdeling Economie, Cultuur en Maatschappij hebben de afspraak gemaakt om gemeenten bewuster te gaan maken van de noodzaak om archeologische waarden via ruimtelijke besluiten te beschermen, bijvoorbeeld door het geven van voorlichting. 6. Ontgrondingen op de Utrechtse Heuvelrug De Provinciale Ruimtelijke Verordening (Prv) regelt dat er geen grootschalige bouwgrondstoffenwinningen of ontgrondingen mogen plaatsvinden op de Utrechtse Heuvelrug. Grootschalige bouwgrondstoffenwinningen en ontgrondingen zijn gedefinieerd als bouwgrondstoffenwinningen waarbij een volume van meer dan 10.000 m3 aan vaste stoffen of 2.000 m3 aan kleigrond wordt afgegraven (artikel 1, eerste lid, sub k en l Prv). Deze verboden gekoppeld aan het bestemmingsplan: in de Prv is namelijk opgenomen dat bestemmingsplannen dergelijke ontgrondingen niet mogen toestaan (artikelen 2.2. en 2.3. Prv). 7. Artikelsgewijze toelichting ARTIKEL 1: Begripsbepalingen In de Ontgrondingenverordening provincie Utrecht 2001 stonden “slechts” twee definities. In deze verordening worden daar een aantal definities aan toegevoegd om één en ander te verduidelijken. Een belangrijke nieuwe definitie is de definitie van ruimtelijk besluit. De reden om hiervoor een definitie op te nemen, is dat dit begrip in bijna elke vrijstelling terugkomt omdat het een belangrijk richtinggevend element is bij de locatiebepaling – qua landschappelijke, natuurwetenschappelijke en archeologische inpassing. Zoals reeds is aangegeven in paragraaf 6, komt het primaat binnen de ontgrondingenpraktijk steeds meer bij het ruimtelijk besluit te liggen. Er is een bewuste keuze gemaakt om een grens van tien jaar in de definitie behorende bij de vrijstelling op te nemen, omdat dit het beste strookt met de systematiek van de Wro. Daarin wordt namelijk gesteld dat bestemmingsplannen eenmaal in de tien jaar door de gemeente herzien dienen te worden. De overige nieuwe definities behoeven geen toelichting. ARTIKELEN 2 en 3: Ontgrondingsactiviteit en vergunningplicht In paragraaf 4 is al aangegeven dat het voor het bepalen of iets onder een vrijstelling valt van belang is hoe het project wordt aangevraagd. Het is te allen tijde de bedoeling te voorkomen dat een aanvrager een project in stukjes opknipt om zo onder een vergunningplicht voor het gehele project uit te komen. In het verleden heeft het opknippen van een project of het steeds aanvragen van een nieuw stukje ontgronding geleid tot vragen over wat in het veld wel of niet als één ontgronding gezien moest worden. In deze nieuwe verordening is er daarom voor gekozen een zogenaamde “anti-knip bepaling” op te nemen en een bepaling op te nemen over volgtijdelijkheid van een aantal ontgrondingen die toch deel lijken uit te maken van één project. ARTIKEL 4: Vrijstellingen Sub a: Deze vrijstelling is grotendeels overgenomen uit de ingetrokken verordening. De vrijstelling is echter op een aantal essentiële punten aangepast/ uitgebreid. In de eerste plaats is de vrijstelling – via de definitie - gekoppeld aan de verplichting dat er een onherroepelijk ruimtelijk besluit van minder dan tien jaar oud moet zijn waarin het werk is bestemd. De oude verordening verwees nog naar artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, terwijl deze wet al een tijd vervallen is (zie ook paragraaf 3) Er is een bewuste keuze gemaakt om een grens van tien jaar in de definitie behorende bij de vrijstelling op te nemen, omdat dit het beste strookt met de systematiek van de Wro. Daarin wordt namelijk gesteld dat bestemmingsplannen eenmaal in de tien jaar door de gemeente herzien dienen te worden. De in de vrijstelling genoemde projecten zijn over het algemeen alleen te realiseren wanneer zij zijn opgenomen in een onherroepelijk ruimtelijk besluit vanwege het fysieke ruimte beslag dat zij hebben. De ruimtelijke inpassing en de archeologie zijn dan reeds afgewogen op gemeentelijk niveau, en daartegen hebben dan ook de benodigde rechtbeschermingsprocedures open gestaan, en dus behoeft niet nogmaals gedaan te worden in een ontgrondingsvergunning. In de tweede plaats, en samenhangend met het vorige, hebben gemeenten op grond van de Wro de verplichting om archeologie in het bestemmingsplan af te wegen. Daarom is het niet nodig of gewenst een aparte archeologie bepaling aan de vrijstelling te verbinden. De vrijstelling is daarom gewijzigd in die zin dat de eis dat het oorspronkelijke niveau niet meer dan 1,0 meter mag worden verlaagd er uit is gehaald. Archeologie immers voldoende gewaarborgd via de bestemmingsplannen. In de derde plaats zijn golfbanen expliciet toegevoegd aan de vrijstelling. Golfbanen vielen eigenlijk al onder de vrijstelling in de oude verordening, aangezien zij te beschouwen zijn als een sport- of recreatieterrein. Door het expliciet opnemen van golfterreinen is dit nu verduidelijkt. Dit voorkomt mogelijke discussie over het wel of niet onder de vrijstelling vallen van een golfbaan, terwijl in de toepassing van de verordening de golfbaan altijd al gezien werd als een sport- of recreatieterrein. De praktijk leert dat ontgrondingsvergunningen vaak worden aangegrepen voor het instellen van beroep tegen zaken die met de bestemming (locatie) van de golfbaan, maar niet expliciet met de ontgronding zelf te maken hebben. Dat is een reden om de golfbanen onder een vrijstelling te blijven laten vallen. In gevallen waarin er nog geen onherroepelijk bestemmingsplan is, is de golfbaan vergunningplichtig onder de Ontgrondingenwet. In de gevallen waarin er al een onherroepelijk besluit van het bestemmingsplan ligt, is de locatie van de golfbaan reeds afgewogen en is het onwenselijk met een beroepsprocedure geconfronteerd te worden die vaak nog een keer over de locatie van de golfbaan gaat. In de vierde plaats zijn “bedrijventerreinen” en “woonwijken” van de vrijstelling onder sub b naar sub a verplaatst. In de vrijstelling onder sub a staan nu de grote planologische projecten op een bepaalde vrij duidelijk aan te duiden locatie. In de vrijstellingen onder sub b staan nu de projecten die zich uit kunnen strekken over meerdere gemeenten, omdat zij meer lintvormig zijn. De expliciete voorwaarde dat watergangen bij bedrijventerreinen en woonwijken niet vrijgesteld zijn, indien archeologische waarden aanwezig kunnen zijn is verwijderd vanwege bovengenoemd primaat van het ruimtelijk besluit in de toetsing van archeologie (zoals uitgelegd bij de eerste wijziging van deze vrijstelling). De voorwaarden in de vrijstelling zijn limitatief (dit zijn de enige voorwaarden die gelden) en cumulatief (alle voorwaarden gelden). Sub b: Deze vrijstelling is grotendeels overgenomen uit de ingetrokken verordening. Er is echter een aantal toevoegingen gedaan en een tweetal projecten zijn verplaatst naar de vrijstelling onder sub a vanwege de logica (voor uitleg van de reden zie onder a). Het begrip “andere grote infrastructurele werken” is toegevoegd om ook zaken als dijkversterkingen er onder te laten vallen. Voor dergelijke infrastructurele projecten zijn, net als de projecten die reeds in de oude verordening vrijgesteld waren, vaak al vergunningen afgegeven. Daardoor is het niet noodzakelijk om de fysieke inpassing in de leefomgeving nogmaals af te wegen in een ontgrondingsvergunning. Daarnaast is het een eis dat dergelijke projecten worden uitgevoerd door of vanwege een overheid. Deze eis stond reeds in de oude verordening. Dit garandeert, ons inziens, een zekere mate van deskundige en zorgvuldige uitvoering. De zinsnede “vanwege” stond ook in de oude verordening, maar krijgt hier enige uitleg. De reden dat deze zinsnede is toegevoegd, is dat het vaak niet een overheidsorgaan zelf is dat de ontgronding uitvoert maar dat deze vaak door ingenieursbureau of projectenbureau in opdracht van dat overheidsorgaan wordt uitgevoerd. Indien er sprake is van een “opdrachtgever-opdrachtnemer-relatie” tussen een overheidsorgaan en degene die de ontgronding uitvoert, geldt de vrijstelling ook omdat de overheid dan deskundigen heeft ingehuurd om het werk uit te voeren en het opdrachtgevende overheidsorgaan dan eveneens juridisch kan worden aangesproken op een eventuele onzorgvuldige uitvoering. De schriftelijke verklaring van een deskundige hing samen met eisen op het gebied van de archeologie. De schriftelijke verklaring als eis is vervallen in de nieuwe verordening, vanwege de systematiek aan te sluiten bij het ruimtelijk ordeningsspoor waarin de archeologie geborgd zou moeten zijn. Sub c: Dit artikel was reeds opgenomen in de oude ontgrondingenverordening, maar is aangepast aan de nieuwe wetgeving (o.a. Wet algemene bepaling omgevingsrecht en de nieuwe begrippen uit de Wet ruimtelijke ordening). Indien er een omgevingsvergunning is afgegeven voor het bouwen of slopen van het betreffende bouwwerk heeft reeds een afweging van de plannen met betrekking tot de inrichtings- en omgevingsaspecten plaatsgevonden. Het is dan niet nodig een dergelijke afweging nogmaals te maken in een ontgrondingsvergunning. Indien een bouwwerk vergunningsvrij is dan heeft de afweging van de inrichtings- en omgevingsaspecten plaatsgevonden via het gemeentelijk bestemmingsplan. Sub d: Dit artikel is één-op één overgenomen uit de ingetrokken Ontgrondingenverordening. De vrijstelling geldt expliciet alleen voor het uitvoeren van de genoemde werkzaamheden door de genoemde overheidsorganen of door opdrachtnemers daarvan en niet voor particulieren. Voor uitleg van het begrip “vanwege” verwijzen we naar de uitleg daarover bij sub b. Sub e: Dit artikel is aangepast ten opzichte van de oude verordening, in die zin dat er een koppeling heeft plaatsgevonden met de definitie van waterstaatswerken. Van het begrip waterstaatswerken is een definitie opgenomen in deze verordening. Deze vrijstelling houdt nu dus in dat het normale onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen, zoals baggeren, en het vervangen van duikers wanneer dat nodig is ten gevolge van ouderdom etcetera niet langer onder een vergunningplicht vallen. Het gaat bij deze vrijstelling expliciet om normaal onderhoud (dat is regelmatig terugkerend klein onderhoud), dus niet het wijzigen van de waterstaatswerken. De vrijstelling is daarmee iets verruimd. Sub f: Deze vrijstelling was in bijna dezelfde vorm reeds opgenomen in de ingetrokken ontgrondingenverordening. Het leggen, plaatsen, onderhouden en wijzigen van kabels is een dermate kleinschalige en noodzakelijke activiteit dat er voor gekozen is deze vrij te stellen van de vergunningplicht. Er is wel aan de bepaling toegevoegd dat het moet gaan om een bedrijfsmatige uitvoering van de activiteiten, omdat er vanuit gegaan wordt dat als de kabels, buizen et cetera dan door een ervaren uitvoerder worden neergelegd waardoor geen of zo weinig mogelijk schade aan de bodem op zal treden. Sub g: Dit artikel stond reeds in de oude ontgrondingenverordening. Dit artikel is aangepast in die zin dat er een maximale maat aan de te graven bassins en waterwerken is gesteld om te voorkomen dat er grote waterpartijen ontstaan die niet expliciet en overduidelijk in een bestemmingsplan zijn afgewogen en die wel een landschappelijke impact hebben.   Sub h: De vrijstelling voor de normale uitoefening van het land-, bos- of tuinbouwbedrijf was ook reeds opgenomen in de ingetrokken verordening. In de tweede paragraaf bij deze toelichting bij de verordening is reeds aangegeven dat dergelijke werkzaamheden eigenlijk niet onder een ontgronding vallen volgens het normale spraakgebruik. De vraag is echter wat er precies onder “een normale uitoefening van dergelijke activiteiten” moet en kan worden verstaan. Het feit dat dat openstaat voor eigen interpretatie en invulling maakt dat er een vrijstelling in de nieuwe verordening zijn en blijven opgenomen. Het zou in de praktijk te veel administratieve lasten opleveren als voor iedere onderhoudshandeling een afweging gemaakt dien te worden of het wel of niet een vergunningplichtige onderhoudshandeling is. Onder de normale uitoefening van dit bedrijf verstaan Provinciale Staten periodiek terugkerende handelingen, zoals het rooien van bomen en het omploegen van de grond ten behoeve van bewerking. Het gaat om activiteiten die geen of een geringe invloed hebben op de hoogteligging van het terrein. Het gaat bij de normale uitoefening het land- , tuinbouw- of bosbedrijf expliciet niet om het egaliseren of het diepploegen van de grond ten behoeve van de verbetering van de agrarische kwaliteit van een perceel, aangezien een dergelijke activiteit niet periodiek van aard is en wel invloed heeft op de hoogteligging van het terrein.Sub i: Deze vrijstelling was ook reeds opgenomen in de ingetrokken verordening. Er stond echter nog een verwijzing in het artikel naar een niet langer bestaande bepaling uit de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit is nu aangepast. In plaats van dat een gebied als agrarisch gebied is aangemerkt, is nu in de verordening opgenomen dat het gebied als zodanig moet zijn bestemd in een ruimtelijk besluit waarbij het gebied is aangewezen als agrarisch gebied. Dat laatste is ook toegevoegd ter verduidelijk van deze vrijstelling ten opzichte van de vrijstelling onder sub h, immers voor een bestemming “ agrarisch gebied” is reeds afgewogen dat daar agrarische handelingen mogen plaatsvinden. Dergelijke handelingen willen wij niet beperken via de Ontgrondingenwet. Sub j: Deze vrijstelling stond ook al in de ingetrokken ontgrondingenverordening, echter zonder toelichting. Het gaat om het opspuiten van grond (de perskade) om natte zandmengsels die worden opgespoten niet weg te laten lopen. Het gaat om dijkjes die noodzakelijk zijn om een infrastructureel werk uit te voeren. De infrastructurele werken waar het om gaat, zijn al afgewogen in een ruimtelijk besluit en het is dus niet nodig om nogmaals een afweging te maken via een ontgrondingsvergunning. Sub k: Het aanleggen, wijzigen of opruimen van een gronddepot wordt, zonder vergunning, toegestaan zolang niet beneden het oorspronkelijke maaiveldniveau gegraven wordt. De reden hiervoor is dat er geen roering van de diepere grondlagen plaatsvindt, waardoor verstoring van zaken in die grond kan plaatsvinden. Het oorspronkelijke maaiveldniveau blijft immers gehandhaafd, er wordt slechts een extra deel grond op de bestaande bodem gezet. De voorwaarden waaronder dit mag gebeuren zijn dermate uitputtend in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) geregeld, dat het stellen van eisen hieraan via een ontgrondingenvergunning geen toegevoegde waarde heeft. De reden van het toevoegen van deze vrijstelling aan de reeds bestaande vrijstellingen is dat er in de praktijk vragen  rijzen over de vergunningplicht voor een gronddepot op basis van de Ontgrondingenwet. De vrijstelling is dus puur ter verduidelijking, aangezien er in de praktijk bijna geen aanvragen voor ontgrondingsvergunningen voor gronddepots langskomen. Wanneer deze wel zouden binnenkomen, is het echter zonde om zaken die reeds afgewogen zijn onder andere wetgeving te moeten afwegen via een vergunningsprocedure. Na zeven jaar wordt een ongeroerd gronddepot overigens geacht zich één gemaakt te hebben met de grond en is voor het ontgraven daarvan wel een ontgrondingsvergunning nodig. Sub l: Deze vrijstelling stond ook al in de Ontgrondingenverordening provincie Utrecht 2001. Een partij dient, op grond van het huidige artikel 45 van de Monumentenwet, aan een flink aantal vereisten te doen voordat überhaupt een opgravingsvergunning wordt afgegeven. Zo wordt een dergelijke vergunning alleen afgegeven, indien de aanvrager middels allerlei verklaringen kan aantonen bekwaam te zijn in het doen van dergelijke opgravingen. Hiermee, en vanwege de aard van de ontgronding is gewaarborgd dat de ontgronding vakkundig gebeurt en met de nodige zorgvuldigheid. Sub m: Deze bepaling is eveneens integraal overgenomen uit de vorige verordening, met dien verstande dat nu wordt verwezen naar de recentelijk in werking getreden Landschapsverordening provincie Utrecht 2011 van de provincie Utrecht in plaats van naar de Verordening natuur en landschap, welke niet langer bestaat. Sub n: Deze bepaling is integraal overgenomen uit de vorige verordening. De reden voor het opstellen van een vrijstelling voor natuurontwikkeling, is dat natuurontwikkeling gewenst is vanuit de provincie en dat het dus niet wenselijk is om degenen die kleinschalige natuur willen ontwikkelen te belasten met een vergunningenprocedure. Sub o: Dit is een geheel nieuwe bepaling. De reden voor het opnemen van deze bepaling is dat er veel aanvragen voor kleine ontgrondingen langskomen, waarbij er weinig landschappelijke waarden in het geding zijn. Een voorbeeld is een insteekhaven. Omdat deze ontgrondingen niet onder de vrijstellingen van de oude ontgrondingsverordening vielen, moest voor al deze ontgrondingen een vergunning verleend worden ondanks de minieme impact op de omgeving. Er is daarom voor gekozen om deze ontgrondingen vrij te stellen onder een tweetal voorwaarden ten behoeve van de bescherming van de archeologie en de eventueel toch aanwezige waarden (als een soort vangnet). Sub p: Dit is eveneens een nieuwe bepaling. Deze bepaling is opgenomen vanuit de overweging dat de Ontgrondingenwet recent is aangepast en dat op grond daarvan spoedeisende saneringen reeds zijn vrijgesteld. De reden om saneringen, onder bepaalde voorwaarden, vrij te stellen is dat de afwegingen over de ruimtelijke ingreep die een sanering is reeds worden gemaakt in een saneringsbeschikking. Het is dus niet zinvol om een dergelijke afweging nogmaals te maken via een ontgrondingsvergunning. Een belangrijke eis is dat het perceel in de oude staat wordt gebracht. ARTIKEL 5: Indienen aanvraag Deze bepaling is opgenomen, omdat aanvragen voor grote ontgrondingsprojecten gepaard gaan met grote, complexe tekeningen en kaarten die moeten worden uitgezet naar eventuele adviseurs, ter inzage moeten worden gelegd en onderdeel gaan uitmaken van de uiteindelijk af te geven vergunning. Het is niet wenselijk als de provincie dergelijke kaarten zelf moet gaan reproduceren en de verantwoordelijkheid dragen voor juiste en leesbare kopieën. Die verantwoordelijkheid kan beter bij de aanvrager blijven liggen. Er is een aanvraagformulier vastgesteld waarvan aanvragers gebruik kunnen maken. Het is de bedoeling dat ook alle aanvragers dat doen, zodat aanvragen eenduidig zijn en de juiste gegevens bevat wanneer het aanvraagformulier volledig wordt ingevuld. De wijze waarop dergelijke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd, moet worden vastgelegd in de provinciale verordening op grond van artikel 5, tweede lid, van de Ontgrondingenwet. ARTIKEL 6: Adviseurs Dit artikel is slechts hernummerd en maakt het mogelijk om experts op een bepaald kennisgebied aan te wijzen om afwegingen met betrekking tot de af te geven ontgrondingsvergunning te toetsen. ARTIKEL 7: Eenvoudige procedure Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassingen op de voorbereiding van een ontgrondingsvergunning. In het vierde lid van hetzelfde artikel staat echter dat indien er sprake is van eenvoudige ontgrondingen waarbij andere belangen – dan die van de aanvrager – nauwelijks of niet zijn betrokken van deze bepaling kan worden afgeweken via de provinciale verordening. Het volgen van de procedure uit afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht heeft als voordeel dat de terinzage legging van de beschikking ten behoeve van het indienen van zienswijzen door derden niet noodzakelijk is. Dat bekort de proceduretijd. Doordat er wel nog rechtsmiddelen openstaan tegen een dergelijke beschikking worden derden-belanghebbenden niet in hun rechtsbescherming aangetast. ARTIKEL 8: Beslistermijn De wettelijke procedure in afdeling 4.1.2. Algemene wet bestuursrecht kent een redelijke beslistermijn. Er in de wet echter niet aangegeven welke termijn dat dan is. Over het algemeen wordt uitgegaan van acht weken, tenzij in een wettelijke regeling zoals een verordening een andere termijn is neergelegd. Bij het opnieuw vaststellen van de Ontgrondingenverordening wordt ervoor gekozen de termijn expliciet vast te leggen en iets op te rekken ten opzichte van de redelijke termijn in de Algemene wet bestuursrecht nu die mogelijkheid bestaat. Daardoor hebben vergunningverleners iets meer tijd om adviezen aan alle adviesorganen te vragen, kwalitatief goede vergunningen te maken en eventuele pieken in de werkdruk beter op te vangen door de in behandeling zijnde vergunningen iets beter te kunnen spreiden. De termijn van dertien weken sluit mooi aan bij de termijn waarvoor in de Landschapsverordening 2010 is gekozen. Aanvragen op grond van de Ontgrondingenwet en de Landschapsverordening 2010 worden vaak tegelijkertijd ingediend, omdat het om samenhangende werkzaamheden gaat. Doordat de Ontgrondingenverordening en de Landschapsverordening nu verschillende beslistermijnen hanteren, ontvangt een aanvrager niet gelijktijdig zijn beslissingen van de provincie Utrecht. Door het opnemen van een gelijke termijn in deze verordening worden de beslissingen gelijkgeschakeld en gestroomlijnd. ARTIKELEN 9 en 10: Deskundigen en Nadere regels De Ontgrondingenwet kent een eigen schadevergoedingsregeling. De artikelen 9 en 10 zijn opgenomen in de verordening om een commissie in te kunnen stellen en regels te kunnen stellen ten behoeve van de afhandeling op het moment dat er een verzoek om schadevergoeding naar aanleiding van een ontgronding ontvangen wordt. Het is wenselijk om deze commissie pas in te stellen naar aanleiding van een specifiek verzoek, omdat de inhoud van het verzoek bepaalt welke deskundigen (hydrologen, bouwtechnici) noodzakelijk zijn voor een deskundige inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De artikelen 11 tot en met 14 behoeven geen toelichting