Regeling vervallen per 01-05-2013

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr. 2003WEM004879i, houdende regels met betrekking tot verhardingen en gebouwen in kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden (Besluit verhardingen en gebouwen provincie Utrecht 2003)

Geldend van 31-12-2003 t/m 30-04-2013

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr. 2003WEM004879i, houdende regels met betrekking tot verhardingen en gebouwen in kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden (Besluit verhardingen en gebouwen provincie Utrecht 2003)

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr. 2003WEM004879i, prov. blad 48, houdende regels met betrekking tot verhardingen en gebouwen in kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden (Besluit verhardingen en gebouwen provincie Utrecht 2003)

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op artikel 5.1.3, derde lid, onder c, van de Provinciale milieuverordening Utrecht 1995;

Besluiten:

Artikel 1.

In dit besluit wordt verstaan onder: -Verordening: de provinciale milieuverordening Utrecht 1995; -Kwetsbaar en zeer kwetsbaar grondwaterbeschermingsgebied: als zodanig in artikel 5.1.2 van de verordening aangegeven gebied; -Gebouw: voor bewoning bestemde gebouwen, bedrijfsgebouwen en gebouwen van een bedrijfsmatige omvang of gebruik; -Dak: dakconstructie van een gebouw; -Verharding: alle parkeerterreinen, alsmede wegen en paden met een verhard oppervlak, die zijn bestemd of mede bestemd voor verkeer met motorvoertuigen; -Parkeerterrein: terrein met een oppervlakte van 150 m2 of meer, bestemd voor het parkeren van motorvoertuigen, dan wel met meer dan tien afgebakende parkeerplaatsen voor motorvoertuigen; -Openbaar riool: gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater; -Zuiveringstechnisch werk: een door een bestuursorgaan beheerde voorziening voor het infiltreren of zuiveren van afvalwater, niet zijnde een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Artikel 2. Verbod

Verhardingen in kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden zijn deugdelijk vloeistofkerend bestraat of verhard en hebben een afwaterende ligging.

Artikel 3.

Het is verboden in kwetsbare en zeer kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden binnen de bebouwde kom buiten inrichtingen:

  • a.

    een verharding aan te leggen, te reconstrueren of te hebben indien geen voorziening is getroffen die het afstromende water afvoert via het openbaar riool;

  • b.

    gebouwen aan te leggen, te reconstrueren of te hebben indien geen voorziening is getroffen die het van daken afstromende hemelwater afvoert via het openbaar riool.

Artikel 4. Algemene voorschriften

De in artikel 3 gestelde verboden gelden niet indien wordt voldaan aan de volgende algemene voorschriften:

  • a.

    de verharding of het gebouw is zodanig geconstrueerd dat water onderscheidenlijk van daken afstromend hemelwater niet op of in de bodem wordt geloosd of

  • b.

    er is een voorziening voor afvoer van dat water via een zuiveringstechnisch werk of

  • c.

    voor een gebouw: voor zover via het hemelwater vanuit het dakmateriaal, de hemelwaterafvoer of anderszins in het traject tot het op de bodem brengen of geraken van het hemelwater, door uitloging of anderszins, geen verontreinigende stoffen worden toegevoegd of redelijkerwijs kunnen worden toegevoegd;

  • d.

    een zuiveringstechnisch werk als bedoeld onder b voldoet aan de voorwaarden, gesteld in de Handreiking bij de keuze voor behandelmethoden na afkoppelen van DHV van 16 juli 2001 Registratienummer AzuEHONA992903 en de Leidraad riolering B2100 “Doelmatige omgang met hemelwater; technisch instrumentarium” van juli 2000 en de eventuele aanpassingen daarvan, dan wel aan minimaal daarmee gelijk te stellen voorwaarden;

  • e.

    een zuiveringstechnisch werk als bedoeld onder b wordt minimaal onderhouden overeenkomstig de Leidraad riolering B2100 “Doelmatige omgang met hemelwater; technisch instrumentarium” van juli 2000 en de “Richtlijnen voor aanleg en beheer en onderhoud van infiltratie- en percolatievoorzieningen” van de TU Delft van april 1999 en de eventuele aanpassingen daarvan;

  • f.

    een meetplan is overgelegd voor de toetsing van het correct functioneren van het zuiveringstechnisch werk; dit plan geeft in elk geval informatie over de locaties van peilbuizen en het analyseprogramma;

  • g.

    de kwaliteit van het onder b bedoelde, via een zuiveringstechnisch werk te lozen hemelwater voldoet aan de streefwaarden van ondiep grondwater zoals opgenomen in de laatst vastgestelde circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering respectievelijk de algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 36 en 37, zesde lid van de Wet bodembescherming.

Artikel 5. Kennisgeving

  • 1 Indien voldaan zal worden aan de algemene voorschriften, bedoeld in artikel 4, wordt daarvan kennis gegeven aan gedeputeerde staten uiterlijk zes weken voordat tot het aanleggen, reconstrueren of hebben van de verharding of het gebouw wordt overgaan. De kennisgeving wordt gedaan door degene die de betreffende handeling wil uitvoeren. Gedeputeerde staten stellen daarvoor een formulier vast.

  • 2 Gedeputeerde staten zenden binnen drie weken na ontvangst van de kennisgeving de betrokkene een schriftelijke bevestiging van de ontvangst daarvan waarin is vermeld:

    • a.

      de datum van de ontvangst;

    • b.

      hun oordeel over de volledigheid van de gegevens waarvan kennis is gegeven;

    • c.

      hun oordeel of op basis van die gegevens kan worden voldaan aan de voorschriften, bedoeld in artikel 4.

  • 3 Indien gedeputeerde staten niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn de betrokkene een bericht als daar bedoeld hebben gezonden, wordt hun oordeel geacht instemmend te zijn.

  • 4 Indien de voorgenomen toepassing niet binnen zes maanden na de in het tweede lid bedoelde ontvangstbevestiging is aangevangen, is het in artikel 2 of 3 bedoelde verbod opnieuw van toepassing.

Artikel 6. Overgangs- en slotbepalingen

  • 1 Een kennisgeving als bedoeld in artikel 5, eerste lid, is niet vereist voor verhardingen of gebouwen die al aanwezig zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt voor gebouwen die al aanwezig zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit een kennisgeving van het voldoen aan artikel 4, onderdeel c, gedaan binnen een jaar na die datum.

Artikel 7.

  • 1 Een voor de datum van het in werking treden van dit besluit aangevraagde ontheffing op grond van artikel 3.2.3 van bijlage 10 B van de provinciale milieuverordening Utrecht zoals dat luidde tot die datum, wordt aangemerkt als een kennisgeving als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van dit besluit.

  • 2 Een voor de datum van het in werking treden van dit besluit verleende ontheffing op grond van artikel 3.2.3 van bijlage 10 B van de provinciale milieuverordening Utrecht zoals dat luidde tot die datum, wordt aangemerkt als een bericht als bedoeld in artikel 5, derde lid, tweede volzin, van dit besluit.

Artikel 8.

De in de artikelen 2 en 3 gestelde verboden gelden niet voor verhardingen en gebouwen in het grondwaterbeschermingsgebied Zeist die op 31 december 1993 bestonden met een ontheffing ingevolge artikel 3.4.1 van bijlage 10, onderdeel B, van de verordening, voor zover het de toestand betreft waarin zij op die datum verkeerden.

Artikel 9.

Dit besluit treedt in werking op 31 december 2003.

Artikel 10.

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verhardingen en gebouwen provincie Utrecht 2003.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van21 oktober 2003.
Voorzitter, B. Staal
Secretaris, H.H. Sietsma