Regeling vervallen per 01-05-2013

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr. 2003WEM004879i, houdende regels voor waterwingebieden (Besluit waterwingebieden provincie Utrecht 2003)

Geldend van 19-01-2008 t/m 30-04-2013

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr. 2003WEM004879i, houdende regels voor waterwingebieden (Besluit waterwingebieden provincie Utrecht 2003)

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 21 oktober 2003, WEM/MBA, nr. 2003WEM004879i, prov. blad 45, houdende regels voor waterwingebieden (Besluit waterwingebieden provincie Utrecht 2003), zoals gewijzigd bij besluit van 8 januari 2008, prov.blad 2008, 1

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op artikel 5.1.3 van de Provinciale milieuverordening Utrecht 1995;

Besluiten:

Artikel 1.

In dit besluit wordt verstaan onder: -wet: Wet milieubeheer; -verordening: Provinciale milieuverordening Utrecht 1995; -waterwingebied: een waterwingebied als bedoeld in artikel 5.1.2 van de verordening.

Artikel 2. Regels binnen inrichtingen

Het is verboden in waterwingebieden een inrichting als bedoeld in de bijlagen I, II en III, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, op te richten, te hebben of te veranderen.

Artikel 3.

Het in artikel 2 gestelde verbod geldt niet voor:

  • a.

    inrichtingen van waterleidingbedrijven bestemd voor de bereiding van drinkwater, die noodzakelijk zijn voor of worden uitgevoerd met het oog op de bereiding van drinkwater, ten behoeve waarvan de bescherming van het waterwingebied is aangewezen en

  • b.

    overige inrichtingen die voor het in werking treden van dit besluit aanwezig waren met een vergunning op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de wet of die voldoen aan het vereiste van artikel 8.1, tweede lid, van de wet.

Artikel 4. Verboden buiten inrichtingen

  • 1 Het is buiten inrichtingen in waterwingebieden verboden om:

    • a.

      stoffen, combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, te hebben, te gebruiken, te vervoeren of op of in de bodem te brengen, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval kan worden verwacht dat ze, op of in de bodem gebracht of gerakend, de bodem verontreinigen of kunnen verontreinigen,

    • b.

      constructies of werken van welke aard dan ook op of in de bodem op te richten, tot stand te brengen, aan te leggen, te hebben of te gebruiken, als daarmee verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan.

  • 2 Onder de in het eerste lid, onder a, bedoelde stoffen worden in elk geval begrepen aardolie en aardolieproducten, meststoffen als bedoeld in of krachtens de Meststoffenwet en de Meststoffenwet 1947, en bestrijdingsmiddelen als bedoeld in of krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

  • 3 Onder de in het eerste lid, onder b, bedoelde constructies of werken worden in elk geval begrepen boorputten, wegen, parkeergelegenheden, leidingen, installaties, opslagreservoirs, begraafplaatsen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging en terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging.

Artikel 5. Vrijstellingen buiten inrichtingen

Het in artikel 4 gestelde verbod geldt buiten inrichtingen niet voor:

  • a.

    het hebben of gebruiken van geringe hoeveelheden schadelijke stoffen, niet zijnde bestrijdingsmiddelen, bij woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

  • b.

    schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

  • c.

    het onderhouden van bestaande wegen;

  • d.

    het onderhouden van bestaande rioleringen;

  • e.

    meststoffen als gevolg van het beweiden van dieren;

  • f.

    aardgasleidingen;

  • g.

    het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijke gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;

  • h.

    het oprichten van boorputten ten behoeve van het grondwaterbeheer voorzover daarvoor een vergunning krachtens de Grondwaterwet is verkregen of algemene voorschriften krachtens de Wet bodembescherming gelden;

  • i.

    het onderzoeken en saneren van de bodem als bedoeld in de Wet bodembescherming, mits degene die deze handelingen verricht alle maatregelen treft die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde het risico van verticale verspreiding van verontreinigingen als gevolg van deze handelingen te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Artikel 6.

  • 1 Het in artikel 4 gestelde verbod geldt niet voor activiteiten en gedragingen van waterleidingbedrijven die noodzakelijk zijn voor of worden uitgevoerd met het oog op de bereiding van drinkwater, ten behoeve waarvan de bescherming van het waterwingebied is aangewezen.

  • 2 Het verbod als bedoeld in artikel 4 geldt niet voor het hebben van boorputten, wegen, parkeergelegenheden, leidingen, rioleringen, installaties en opslagreservoirs, voorzover deze ten tijde van inwerkingtreding van dit besluit bestonden.

  • 3 Het verbod als bedoeld in artikel 4 geldt niet voor het aanleggen van nieuwe rioleringen door het waterwingebied Waterleidingkanaal van het milieubeschermingsgebied de Bethunepolder die aansluiten op bestaande rioleringen.

Artikel 7. Inwerkingtreding en titel

Dit besluit treedt in werking op 31 december 2003.

Artikel 8.

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit waterwingebieden provincie Utrecht 2003.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 8 januari 2008.
Voorzitter, B. Staal
Secretaris, H.H. Sietsma