Regeling vervallen per 31-12-2014

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 26 oktober 2010, nr. 2010INT264141,houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (Uitvoeringsverordening subsidie Aardgas-afleverinstallaties provincie Utrecht)

Geldend van 15-02-2014 t/m 30-12-2014

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 26 oktober 2010, nr. 2010INT264141,houdende nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht (Uitvoeringsverordening subsidie Aardgas-afleverinstallaties provincie Utrecht)

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 4, 6, 31 en 36 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;

Overwegende dat: aardgas als vervoersbrandstof resulteert in een lagere uitstoot van luchtverontreinigende stoffen en broeikasgassen dan benzine en diesel; het provinciaal bestuur het wenselijk acht verduurzaming van het wegverkeer in de provincie Utrecht te bereiken door het gebruik van aardgas als vervoersbrandstof te stimuleren; het provinciaal bestuur het voorgaande ziet als de transitie naar biogas en waterstof als vervoersbrandstof; provinciale staten op 16 oktober 2006 hebben besloten om middelen vrij te maken voor het Provinciaal Programma Luchtkwaliteit en daarmee voor het stimuleren van aardgas als vervoersbrandstof;

Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aardgas-afleverinstallatie: afleverinstallatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voor het afleveren van aardgas aan voertuigen die aardgas als motorbrandstof gebruiken, bestaande uit een compressorinstallatie, een (eventuele) bufferopslag en één of meerdere aflevertoestellen;

  • b.

    Asv: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht;

  • c.

    dag: tijdvak van 12 aaneengesloten uren;

  • d.

    de-minimisverklaring: een verklaring dat de aanvrager in de afgelopen drie  belastingjaren niet meer dan € 200.000 aan overheidssteun heeft ontvangen;

  • e.

    groepsvrijstellingsverordening: Verordening nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VW EU) met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 214/3);

  • f.

    kleine onderneming: een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijks balanstotaal de € 10 miljoen niet overschrijdt;

  • g.

    middelgrote onderneming: een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet de € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal de € 43 miljoen niet overschrijdt;

  • h.

    grote onderneming: een onderneming waar meer dan 250 mensen werkzaam zijn en waarvan de totale jaaromzet de € 50 miljoen en/of het jaarlijks balanstotaal de € 43 miljoen overschrijdt.

Artikel 2 Criteria

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in de artikelen 31 en 36 van de Asv die gericht zijn op projecten ter oprichting van een aardgas-afleverinstallatie die voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      er wordt een aardgas-afleverinstallatie opgericht voor het afleveren van aardgas ten behoeve van de openbare verkoop voor motorvoertuigen voor het wegverkeer;

    • b.

      de aardgas-afleverinstallatie dient ten minste te zijn voorzien van een NGV1

      koppeling. Het aflevertoestel dient eenvoudig bereikbaar en bedienbaar te zijn

      voor zowel voertuigen met een vulopening aan de linker- als aan de rechterzijde;

    • c.

      de aardgas-afleverinstallatie accepteert alle reguliere betaalwijzen waaronder internationale bankpassen en creditcards;

    • d.

      de aardgas-afleverinstallatie én de benodigde gas- en elektra-aansluiting dient, eventueel door toekomstige uitbreiding of opschaling van de compressorcapaciteit, te kunnen voldoen aan een tankpatroon van circa 50 voertuigen per dag. Hierbij wordt uitgegaan van een tankbeurt van 20 normaal kubieke meter aardgas per personenvoertuig, waarbij de vultijd de drie minuten niet overschrijdt;

    • e.

      de aardgas-afleverinstallatie is in staat om minimaal een vrachtwagen per dag binnen tien minuten te kunnen afvullen. Hierbij wordt uitgegaan van een tankbeurt van circa 120 normaal kubieke meter aardgas per vrachtwagen;

    • f.

      er is sprake van een evenredig verspreid netwerk van  aardgasafleverinstallaties over het grondgebied van de provincie Utrecht, waarbij onder een evenredig verspreid netwerk, bij het verstrekken van subsidies het volgende wordt verstaan:

      • 1e subsidie kan worden verstrekt voor maximaal 14 projecten;

      • 2e  subsidie kan worden verstrekt voor maximaal 6 projecten per regio, te weten:

        • a.

          regio Centraal Utrecht: Utrecht, Nieuwegein, Houten, Maarssen en Vianen;

        • b.

          regio Noord-West Utrecht: Abcoude, Loenen, De Ronde Venen, Breukelen, Woerden, Oudewater, Montfoort, IJsselstein en Lopik;

        • c.

          regio Eemland: Amersfoort, Leusden, Bunschoten, Eemnes, Baarn, Soest enWoudenberg;

        • d.

          regio Zuid-Oost Utrecht: Veenendaal, Rhenen, Renswoude, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede, Bunnik, Zeist en De Bilt.

  • 2 Om een regionaal dekkend netwerk te realiseren zal in ieder geval voorrang worden verleend aan een project in de volgende gemeenten:

    • a.

      Amersfoort;

    • b.

      Breukelen;

    • c.

      Leusden;

    • d.

      Maarssen;

    • e.

      Nieuwegein;

    • f.

      Utrecht;

    • g.

      Veenendaal;

    • h.

      Woerden.

Artikel 3 Vorm

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt in de vorm van een renteloze lening ten behoeve van een project waarbij een aardgas-afleverinstallatie wordt opgericht. De subsidie wordt conform artikel 8, tweede lid terugbetaald.

  • 2 Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening wordt een  uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 Awb gesloten.

Artikel 4 Aanvraag (Doorlopend)

  • 1 Aanvragen kunnen gedurende het hele kalenderjaar worden ingediend.

  • 2   De subsidieaanvraag wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde  Staten vastgesteld formulier.

  • 3 Bij de aanvraag worden in ieder geval, in aanvulling op artikel 7 van de Asv, per project de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      een beschrijving van het marktperspectief voor de verkoop van aardgas als vervoersbrandstofdoor de aanvrager;

    • b.

      een door de aanvrager ondertekende concept uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

       

  • 4 Indien subsidie wordt gevraagd met inachtneming van artikel 10, eerste lid, aanhef  en onder a, wordt bij de aanvraag een de-minimisverklaring overgelegd.

Artikel 5 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 1,4 miljoen.

Artikel 6 Weigeringsgronden

  • 1 Onverminderd artikel 10 van de Asv wordt subsidie geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager in financiële moeilijkheden verkeert;

    • b.

      ten aanzien van de aanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering voor onrechtmatig verleende staatssteun geldt.

  • 2 Subsidie kan worden geweigerd indien:

    • a.

      uit de beschrijving van het marktperspectief niet voldoende blijkt dat er een potentiële markt voor de verkoop van aardgas is;

    • b.

      het verstrekken van de subsidie niet leidt tot een evenredig verspreid netwerk van aardgas-afleverinstallaties over het grondgebied van de provincie Utrecht als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel f.

Artikel 7 Hoogte van de subsidie

  • 1 Tot de subsidiabele kosten behoren de investeringskosten ten behoeve van het project als bedoeld in artikel 2.

  • 2 De subsidie met inachtneming van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, bedraagt maximaal 50% van de investeringskosten met een maximum van € 100.000,-- per project.

  • 3 In geval van subsidieverstrekking met inachtneming van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, behoren tot de subsidiabele kosten:

    • a.

      de ombouwkosten van een bestaande pomp tot een aardgas-afleverinstallatie;

    • b.

      bij de bouw van een nieuwe pomp, het verschil tussen de kostprijs van een benzinepomp en een aardgas-afleverinstallatie.

  • 4 Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval niet:

    • a.

      administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van het project;

    • b.

      kosten die gemaakt worden ten behoeve van het aanvragen van subsidie voor het project.

  • 5 De subsidie met inachtneming van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, bedraagt:

    • a.

      voor grote ondernemingen maximaal 35% van de investeringskosten met een maximum van € 100.000,-- per project;

    • b.

      voor middelgrote ondernemingen maximaal 45% van de investeringskosten met een maximum van € 100.000,-- per project;

    • c.

      voor kleine ondernemingen maximaal 55% van de investeringskosten met een maximum van € 100.000,-- per project.

Artikel 8 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan het bestuursorgaan van de omstandigheid dat hij verwacht niet binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn te beschikken over de vereiste vergunningen, ontheffingen of andere (rechtens benodigde) toestemmingen in verband met het project.

  • 2 De subsidie-ontvanger betaalt jaarlijks, met ingang van 1 januari van het jaar volgende op de vier jaar na datum van vaststelling van de subsidie, het subsidiebedrag in vier gelijke termijnen terug aan de provincie Utrecht.

Artikel 9 Uitstel of ontheffing betalingsverplichting

  • 1 De subsidie-ontvanger kan gedeputeerde staten uiterlijk 13 weken voor de in artikel 8, tweede lid bedoelde datum verzoeken om het subsidiebedrag in andere termijnen terug te betalen.

  • 2 De subsidie-ontvanger kan gedeputeerde staten met ingang van 1 januari van het vierde jaar volgende op de datum van vaststelling van de subsidie jaarlijks deugdelijk gemotiveerd verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting genoemd in artikel 8, tweede lid.

  • 3 De ontheffing, bedoeld in het tweede lid, kan worden verleend indien het marktperspectief voor aardgas als vervoersbrandstof is verdwenen.

  • 4 Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat bij het verzoek om ontheffing als bedoeld   in het tweede lid een accountantsverklaring als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het vigerende controleprotocol voor de accountantscontrole  bij door de provincie Utrecht gesubsidieerde instellingen wordt overgelegd.

Artikel 10 Europese regelgeving

Subsidie aan een onderneming wordt verstrekt met inachtneming van:

  • a.

    de Verordening (EG) 1998/2006, PbEU 2006, L379/5, betreffende de-minimissteun; of

  • b.

    artikel 18 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (EG) nr. 800/2008, Pb EU2008, L214/3.

Paragraaf 2 Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011. Als het provinciaal blad wordt uitgegeven na 31 december 2010 treedt de verordening in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad.

Artikel 11 a Werkingsduur, overgangsrecht

1. Deze verordening is van kracht tot en met 31 december 2014.2. Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór 1 januari 2015, worden behandeld overeenkomstig de regeling die gold ten tijde van hun aanvraag.

Artikel 12 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsverordening subsidie Aardgas-afleverinstallaties provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 26 oktober 2010.
 
R.C. ROBBERTSEN, voorzitter.
H.H. SIETSMA, secretaris
. Uitgegeven 19 november 2010 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen
H.H. SIETSMA, secretaris  
 

Toelichting

AlgemeenI

Inleiding Verbetering van luchtkwaliteit en het terugdringen van de uitstoot van het broeikas CO2 zijn twee speerpunten in het Provinciaal Milieubeleidsplan. Luchtkwaliteit heeft een hoge prioriteit vanwege de effecten op de omgevingskwaliteit en de stagnatie van geplande woningbouw en aanleg van spitsstroken in de provincie Utrecht. Het steeds drukkere wegverkeer in de provincie draagt in hoge mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en aan de uitstoot van CO2. De provincie Utrecht ziet 'Rijden op Aardgas' als één van de mogelijkheden om de luchtkwaliteit te verbeteren en de uitstoot van CO2 te verminderen. Provinciale Staten van Utrecht heeft op 16 oktober 2006 ingestemd met het Provinciaal Programma Luchtkwaliteit en heeft het project Rijden op aardgas daarin opgenomen. ‘Rijden op aardgas’ is het begin van het transitiepad naar biogas en waterstof, hetgeen voornamelijk een positief effect heeft op de uitstoot van CO2.

“Kip-ei”-probleem en huidige situatie Rijden op aardgas is een schoon en goedkoop alternatief, echter het gebruik van aardgas als transportbrandstof in de provincie Utrecht blijft achter vanwege een typisch “kip-ei”- probleem. Er zijn geen aardgas-afleverinstallaties in de provincie dus schakelen partijen niet over op aardgasvoertuigen en omdat hierdoor de concrete vraag naar aardgas ontbreekt worden er geen aardgas-afleverinstallaties gerealiseerd. De provincie Utrecht wil een sleutelrol spelen in het oplossen van dit probleem. Door het geven van de juiste prikkels aan zowel de vraag- als aanbodzijde kan de provincie op succesvolle wijze de introductie van aardgas realiseren.

Doelstelling en gewenste situatieHet doel van het project ‘Rijden op aardgas’ laat zich als volgt verwoorden: Het realiseren van minimaal 8 aardgas-afleverinstallaties in een periode van vier jaar. De introductie van 2500 tot 3000 voertuigen op aardgas in een periode van vier jaar. Het realiseren van een schoon provinciaal wagenpark op aardgas (waar mogelijk).

Het uiteindelijke doel is het minimaliseren van de uitstoot door het wegverkeer (schoon) en het verminderen van de uitstoot van CO2 (zuinig) door het toepassen van aardgas als brandstof voor wegvoertuigen. De eerste stap hierin is het creëren van het aanbod van aardgas (de realisatie van aardgas-afleverinstallaties).

De voorliggende subsidieregeling betreft een subsidieregeling voor het stimuleren van het oprichten van aardgas-afleverinstallaties in de provincie Utrecht.

Subsidieregeling aardgas-afleverinstallaties provincie UtrechtHet oprichten en de exploitatie van aardgas-afleverinstallaties zal niet geschieden door de provincie Utrecht, maar kan enkel geschieden door marktpartijen met expertise en ervaring. Om de introductie van aardgas-afleverinstallaties te versnellen en ondernemers te stimuleren een aardgas-afleverinstallatie te gaan exploiteren wordt een investeringssubsidie verstrekt aan ondernemers die een aardgas-afleverinstallatie willen oprichten. Het bijzondere uitgangspunt van de subsidieregeling is dat de verkregen subsidie moet worden terugbetaald.

Provinciale Staten hebben in het kader van het provinciale programma luchtkwaliteit € 2,4 miljoen beschikbaar gesteld voor het subsidiëren van aardgas-afleverinstallaties. Hiermee wordt beoogd dat er daadwerkelijk aardgas-afleverinstallaties in de provincie Utrecht worden opgericht. Hierbij wordt benadrukt dat de provincie streeft naar een provinciaal dekkend netwerk van aardgas-afleverinstallaties zodat de beschikbaarheid en toepasbaarheid van aardgas als vervoersbrandstof wordt vergroot. Naast een provinciaal dekkend netwerk aan aardgas-afleverinstallaties vindt de provincie Utrecht het belangrijk dat de aardgas-afleverinstallaties op die locaties worden geplaatst waar een marktperspectief voor aardgas aanwezig is. Het realiseren van een aardgas-afleverinstallatie is één, maar zorgen voor voldoende afzet is een net zo belangrijke stap. De provincie Utrecht en gemeenten in de provincie hebben een plan opgezet om wagenparkbeheerders in de nabijheid van aardgas-afleverinstallaties te overtuigen van aardgas als vervoersbrandstof.

Terugbetaling De verwachting is dat de exploitatie van een aardgas-afleverinstallatie na vier jaar winstgevend kan zijn, hetgeen door de landelijke werkgroep ‘Rijden op aardgas’ wordt gehanteerd als uitgangspunt. Dit is afhankelijk van de verkoop of afname van aardgas door derden. De provincie Utrecht wil de uitbetaalde subsidie na vier jaar terug ontvangen, exclusief de misgelopen rente. Er kan in het geval van bijzondere omstandigheden een ontheffing worden verkregen van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht van deze verplichting tot terugbetaling. Een ontheffing kan worden verleend indien gemotiveerd kan worden aangetoond dat: het marktperspectief voor aardgas als vervoersbrandstof is verdwenen; terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is.

Staatssteun

De-minimisEen subsidie verstrekt op grond van deze subsidieregeling zou als ‘staatssteun’ kunnen worden aangemerkt (artikel 107 lid 1 van het van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)). Gelet op het maximaal te verlenen subsidiebedrag is er de mogelijkheid gebruik te maken van een vrijstellingsverordening van de EG nr. 1998/2006, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de-minimissteun (hierna ‘de-minimisregeling’). Dit betekent dat de subsidie-ontvanger (dus per onderneming, alsmede het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort) niet meer dan € 200.000,- aan subsidie over een periode van drie belastingjaren (dus inclusief eerdere ontvangen subsidies van overheidsinstanties) aan steun mag ontvangen. De aanvrager moet daarom aangeven hoeveel de-minimissteun door de aanvrager in het lopende en de twee daar aan voorafgaande belastingjaren ontvangen is en verklaren dat de totale steun niet meer dan € 200.000,- bedraagt . Om deze reden is een ‘de-minimisverklaring’ gekoppeld aan het aanvraagformulier. De provincie zal eventueel afhankelijk van de inhoud van de ‘de-minimisverklaring’ besluiten de steun aan te melden vóórdat zij overgaat tot subsidieverlening. Noemenswaardig in dit verband hiermee is rekening te houden met de eigendomsconstructies die er bestaan voor tankstations voor vervoersbrandstoffen en daarmee ook voor aardgas-afleverinstallaties. Een arrest van het Hof van Justitie is hier belangrijk 1. In dit arrest worden verschillende categorieën tankstations beschreven. wederverkopers/eigenaars (dealer-owned/dealer-operated; hierna Do/Do), waarbij de wederverkoper eigenaar is van het tankstation, dat hij voor eigen risico exploiteert, en aan de oliemaatschappij is gebonden door een exclusieve afnameovereenkomst waarin geen SPB-clausule is opgenomen; wederverkopers/huurders (company-owned/dealer-operated; hierna Co/Do), waarbij de wederverkoper huurder is van het tankstation, dat hij voor eigen risico exploiteert, en als huurder aan de oliemaatschappij is gebonden door een exclusieve afnameovereenkomst waarin geen SPB-clausule is opgenomen; wederverkopers in loondienst (company-owned/company-operated; hierna Co/Co), waarbij het tankstation wordt geëxploiteerd door werknemers of dochterondernemingen van de oliemaatschappij, die niet voor eigen risico werken en geen vrije keuze hebben wat hun leverancier betreft; Do/Do-tankstations die door een systeem van prijsbeheer zijn gebonden, waarbij de oliemaatschappij in voorkomend geval een deel van de door de pomphouder doorgevoerde prijsverlagingen aan de pomp voor haar rekening neemt, en ten slotte Co/Do-tankstations die door een SPB-clausule zijn gebonden.

Met betrekking tot de eerste twee categorieën bestaat er geen risico van cumulatie, zodat de “de minimis”regel van toepassing is. In geval van de derde categorie kan sprake zijn van steun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Dit is het geval indien sprake is van bedrijven die meerdere 1 Arrest Hof van Justitie, 13 juni 2002, C-382/99. tankstations in eigendom hebben en exploiteren en voorzover de steun, rekening houdend met cumulatie, € 200.000,- per begunstigde, over een periode van 3 jaar kan overstijgen. Ook bij de laatste twee categorieën kan sprake zijn van ongeoorloofde steun die om die reden niet zomaar kan worden verleend.

1 Arrest Hof van Justitie, 13 juni 2002, C-382/99.

GroepsvrijstellingsverordeningIn de groepsvrijstellingsverordening van 6 augustus 2008 heeft de Europese Commissie voor een aantal categorieën maatregelen bepaald dat die niet aan de Europese Commissie ter goedkeuring hoeven worden voorgelegd. Deze maatregelen zijn van aanmelding vrijgesteld. Ten aanzien van deze subsidieregeling baseert de Provincie zich op artikel 18 van de groepsvrijstellingsverordening. Steun is op grond van dit artikel toegestaan om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan communautaire normen inzake de milieubescherming. Op 31 maart 2008 heeft de Europese Commissie een soortgelijke regeling op grond van deze gronden goedgekeurd (Steunmaatregel nr. N 687/2007 – Nederland; Verlenging van de kaderregeling voor steun ten behoeve van de reductie van CO2-emissies in de sector vervoer (C(2008) 1275).

De groepsvrijstellingsverordening staat toe dat leningen worden versterkt. Bij het berekenen van het steunbedrag moet dan wel het referentiepercentage worden gebruikt (artikel 5 lid 1 onder b), zoals bepaald in de Mededeling van de Commissie van 19 januari 2008 over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU / C 14/02).

Indien ervoor wordt gekozen steun te verlenen op grond van de groepsvrijstellingverordening bedraagt de lening die uit hoofde van deze regeling kan worden verstrekt voor grote bedrijven maximaal 35% van de extra investeringen, voor middelgrote bedrijven maximaal 45% en voor kleine bedrijven maximaal 55%. Zelfs als de lening niet wordt terugbetaald (bijvoorbeeld op grond van artikel 18 van de regeling) zal de steun de maximale steunintensiteit van de groepsvrijstellingsverordening nooit overstijgen.

Het steunbedrag is bij leningen gelijk aan het rentevoordeel. De provincie brengt geen rente in rekening en dit wordt als staatssteun gezien. De jaarlijkse rentevoordelen moeten worden verdisconteerd en bij elkaar worden opgeteld. In de onderstaande tabel is een berekening van het steunbedrag gegeven voor een lening aan een aanvrager met een risico-profiel van 6,5%. Dit is de meest risicovolle aanvrager aan wie de provincie een lening kan verlenen. Als rekenvoorbeeld is een project genomen waarvan de extra investeringen € 285.000 bedragen en waarvoor een lening van 35% ad € 100.000 wordt verleend. Uit de berekening blijkt dat de steun op grond van deze subsidieregeling het maximale steunpercentage van de groepsvrijstellingsverordening niet zal overstijgen (maximaal 35%). Het disconteringspercentage bedraagt 6,36%.  

Jaar

Nominale lening

Rentevoordeel=11,86%(6,5% risico)  

Cumulatief

Steunintensiteit  

1

100.000

11.860

11.860

4

2

100.000

11151

23011

8

3

100.000

10484

33495

12

4

100.000

9857

43352

15

5

100.000

9268

52620

18

6

100.000

8714

61333

22

7

100.000

8192

69526

24

8

100.000

7703

77228

27

9

100.000

7242

84470

30

10

100.000

6809

91279

32

11

75000

4801

96080

34

12

50000

3009

96090

35

13

25000

1415

100505

35

 

 

Artikelgewijs

Artikel 2 CriteriaHet uitgangspunt is dat de te realiseren aardgas-afleverinstallaties op een dusdanige wijze worden ingericht dat ze openbaar toegankelijk zijn en geschikt zijn voor verschillende typen voertuigen. Hiervoor zijn er criteria opgenomen met betrekking tot de toegankelijkheid en de minimale capaciteit. De eisen die worden gesteld aan de aardgas-afleverinstallaties zijn algemeen van aard. Het is voor elke aanvrager van subsidie op grond van deze regeling mogelijk om aan de projecteisen als bedoeld in artikel 2 te voldoen.

Het uitgangspunt is dat door de realisatie van minimaal 8 en maximaal 24 aardgas-afleverinstallaties met een goede spreiding over de provincie een regionaal dekkend netwerk kan ontstaan. De stations dienen voldoende verspreid te worden over de provincie Utrecht. Door uit te gaan van een maximaal aantal per regio kan een dergelijke spreiding worden bereikt. De genoemde gemeenten zijn specifiek benoemd vanwege een of meer van de onderstaande punten:

- in de gemeenten is de luchtkwaliteit een probleem; - qua ligging wordt een ring rondom Utrecht gevormd, waardoor veel bedrijven worden bereikt; - in de gemeenten is een grote potentiële vraag (bedrijven). Afleverinstallaties in deze gemeenten hebben een grote kans op levensvatbaarheid en dragen direct bij aan een regionaal netwerk. In deze bepaling wordt er daarom van uitgegaan dat, gezien de huidige omstandigheden en ontwikkelingen, in deze gemeenten in ieder geval een aardgas-afleverinstallatie kan worden opgericht.

Artikel 3 VormEr wordt subsidie verstrekt aan initiatiefnemers die een aardgas-afleverinstallatie willen oprichten, met het doel aardgas als vervoersbrandstof te verkopen. De provincie Utrecht wil een deel van het risico voor het investeren in het oprichten van een aardgas-afleverinstallatie wegnemen. Het uitgangspunt is dat de subsidie wordt terugbetaald. De subsidie wordt verleend in de vorm van een renteloze lening; er wordt geen rente in rekening gebracht.

Artikel 4 AanvraagVoor een positief exploitatiesaldo van een afleverinstallatie dient een minimum aantal voertuigen aardgas te tanken. De aanwezigheid van een marktperspectief oftewel een potentiële vraag is daarom cruciaal voor de keuze van de locatie. Dit marktperspectief dient door de aanvrager inzichtelijk gemaakt te worden. Een voorbeeld van hoe het marktperspectief inzichtelijk te maken wordt als bijlage bij het aanvraagformulier gevoegd.

Artikel 4, vierde lidDe provincie Utrecht mag niet zomaar steun in de zin van artikel 107 VWEU verlenen. Onder de drempel van € 200.000,- kan er echter gebruik gemaakt worden van een vrijstellingsverordening van de EU, namelijk de ‘de-minimisregeling’. Dit betekent dat de subsidieontvanger op grond van deze subsidieregeling, niet meer dan € 200.000,- aan subsidie mag ontvangen over een periode van drie belastingjaren. Daarom is het belangrijk voor de provincie om inzicht te verkrijgen in de reeds verleende steun aan de aanvrager. Om dit inzicht te verkrijgen, is een ‘de-minimisverklaring’ gekoppeld aan het aanvraagformulier.

Artikel 6 WeigeringsgrondenOp grond van de groepsvrijstellingsverordening mag geen steun worden gegeven aan ondernemingen in moeilijkheden. De groepsvrijstellingsverordening geeft daarvoor een definitie. Deze weigeringsgrond geldt voor alle aanvragers.

Een aanvrager verkeert in moeilijkheden wanneer zij aan de volgende voorwaarden voldoet (artikel 7 groepsvrijstellingsverordening): Als het gaat om een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid : wanneer meer dan de helft van het maatschappelijk kapitaal is verdwenen en meer dan een kwart van dit kapitaal tijdens de afgelopen maanden verloren is gegaan, In het geval van een vennootschap waarvan ten minste enkele vennoten onbeperkte aansprakelijkheid voor de schulden van de vennootschap hebben; wanneer meer dan de helft van het eigen vermogen, zoals in de jaarrekening van de vennootschap wordt vermeld, is verdwenen en meer dan een kwart van dit vermogen tijdens de afgelopen twaalf maanden verloren is gegaan, of Ongeacht de vorm van de betrokken aanvrager: wanneer de aanvrager naar zijn nationale recht aan de voorwaarden voldoet om aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen.

Artikel 7 HoogteHet gaat in deze subsidieregeling om investeringskosten. Kosten zijn subsidiabel indien deze specifiek gemaakt worden voor het oprichten van een aardgas-afleverinstallatie. Hierbij kan gedacht worden aan kosten voor de compressor, de buffer en de dispenser.

Bij administratieve kosten die gemaakt worden ten behoeve van de oprichting van een aardgas-afleverinstallatie moet gedacht worden aan kosten voor het aanvragen van vergunningen of het doen van een melding of kosten die gemaakt worden voor keuringen, etc;

Indien ervoor wordt gekozen om de subsidie te verlenen op grond van de groepsvrijstellings- verordening worden de subsidiabele kosten beperkt tot de extra investeringskosten zoals ook beschreven in artikel 18 van de groepsvrijstellingsverordening. In de goedkeuring van de steunmaatregel nr. 687/2007 zoals eerder is aangehaald is de Commissie akkoord gegaan met een specificatie van de extra investeringskosten. De provincie heeft hier aansluiting bij gezocht.

Artikel 8 Verplichtingen subsidieontvangerHet uitgangspunt van de subsidieregeling is dat het vastgestelde subsidiebedrag wordt terugbetaald in 4 gelijke delen, gebaseerd op 4 kalenderjaren. De 4 terugbetalingstermijnen gaan in op 1 januari van het jaar volgende op de 4 jaar na de datum van vaststelling van de subsidie. Indien de subsidie is vastgesteld op 1 juni 2008, dan zullen de 4 terugbetalingstermijnen ingaan op 1 januari 2013.

Artikel 9, Uitstel betalingsverplichtingDe subsidie-ontvanger kan een verzoek indienen om af te wijken van de wijze van terugbetalen, indien men bijvoorbeeld in langere of kortere termijnen wil terugbetalen.

Artikel 9 Ontheffing betalingsverplichtingIndien het marktperspectief van aardgas als vervoersbrandstof niet meer bestaat kan ontheffing worden verleend van de terugbetalingsverplichting. Dit dient door de subsidieaanvrager gemotiveerd onderbouwd te worden.

Indien terugbetaling door bijzondere omstandigheden niet mogelijk is kan ontheffing worden verleend van de terugbetalingsverplichting. Een voorbeeld hiervan is indien tijdens de vier voorafgaande jaren ten opzichte van het moment van terugbetaling er geen positief exploitatiesaldo is gerealiseerd voor de verkoop van aardgas als vervoersbrandstof, en gedurende de daarop volgende jaren geen beter perspectief valt te verwachten. Dit dient door de subsidieaanvrager gemotiveerd onderbouwd te worden.

Artikel 10 Europese regelgevingDe provincie Utrecht mag niet zomaar steun in de zin van artikel 107 VWEU verlenen. Onder de drempel van €200.000,- kan er echter gebruik gemaakt worden van een vrijstellingsverordening van de EG, namelijk de ‘de-minimisregeling’. Dit betekent dat de subsidieontvanger op grond van deze subsidieregeling, niet meer dan € 200.000,- aan subsidie mag ontvangen over drie belastingjaren. Daarom is het belangrijk voor de provincie om inzicht te verkrijgen in de reeds verleende steun aan de aanvrager. Om dit inzicht te verkrijgen, is een ‘de-minimisverklaring’ gekoppeld aan het aanvraagformulier. Er kan ook voor worden gekozen om de steun te verlenen op grond van de groepsvrijstellingsverordening, omdat dit gunstiger is voor de aanvrager (gunstiger steunpercentage) of omdat de aanvrager reeds steun heeft ontvangen op grond van de de-minimisregeling. Per aanvraag zal getoetst worden welke regeling het meest gunstig is voor de aanvrager