Regeling vervallen per 16-12-2022

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug houdende regels omtrent het standplaatsenbeleid

Geldend van 04-10-2019 t/m 15-12-2022

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug houdende regels omtrent het standplaatsenbeleid

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Standplaatsen zoals een viskraam, bloemenstal of oliebollenkraam zijn niet meer weg te denken uit het straatbeeld in de dorpen van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Standplaatsen verlevendigen het straatbeeld en zijn een verrijking van het voorzieningenaanbod voor inwoners en bezoekers van de gemeente. Om die redenen wil de gemeente Utrechtse Heuvelrug standplaatsen graag faciliteren en ervoor zorgen dat ze op locaties staan waar ze een bijdrage leveren aan de economie en het woon- en leefklimaat van de gemeente.

Het standplaatsenbeleid vloeit voort uit de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (APV) en het vaststellen hiervan behoort tot de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Voorheen werden aanvragen voor een standplaats beoordeeld op basis van de Notitie standplaatsenbeleid Utrechtse Heuvelrug van december 2010. Hierin zijn in maart 2014 en februari 2015 wijzigingen aangebracht. Vanwege het feit dat bij uitvoering van deze oude beleidsregels enkele knelpunten naar voren zijn gekomen (zowel in beleid als in vergunningsprocedure) is actualisering van de huidige Notitie standplaatsenbeleid nodig.

1.2 Afbakening standplaatsenbeleid 2017

Deze notitie beperkt zich tot de standplaatsen als bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Onder een standplaats wordt verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Het gaat hier over standplaatsen in de openbare ruimte 1 . Dit kan zowel gemeentegrond, als particuliere grond zijn.

Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende standplaatsen:

  • Vaste standplaatsen

  • Seizoensgebonden standplaatsen

  • Incidentele standplaatsen

Uitgangspunt bij alle standplaatsen is dat deze een mobiel karakter moeten hebben en dagelijks na sluiting verwijderd worden, tenzij in deze beleidsregels anders is aangegeven. Dit is belangrijk om oneerlijke concurrentie met winkels te voorkomen, om de openbare ruimte beschikbaar te houden voor andere functies (zoals parkeren), en om te voorkomen dat een standplaats in de loop der tijd een permanent karakter krijgt.

De standplaatshouders die op de weekmarkt staan, vallen niet binnen het bereik van deze notitie. Voor hen is er een aparte marktverordening (Marktreglement 2014). Ook standplaatsen op een evenement vallen niet onder dit standplaatsenbeleid.

1.3 Het oude standplaatsenbeleid en knelpunten

Beschrijving oude beleid

In het oude standplaatsenbeleid zijn 18 vaste standplaatslocaties aangewezen. Er zijn geen branchecriteria, dat betekent dat iedereen vrij is in de keuze van het te verkopen product op een vergunde standplaatslocatie. Veel voorkomende branches zijn vis, bloemen, snacks/ijs en loempia’s. Een vaste-standplaatsvergunning wordt in het oude beleid in principe voor één locatie per dag (of dagdeel) uitgegeven. Niet alle vaste standplaatsen zijn op alle dagen/dagdelen bezet. Vaste-standplaatsvergunningen worden tot nu toe verleend voor onbepaalde tijd.

De 18 voor een vaste standplaats aangewezen locaties in het oude beleid zijn:

  • Amerongen, Koenestraat (parkeerplaats supermarkt) (privéterrein)

  • Leersum, Kerkweg (parkeerplaats)

  • Leersum, Kerkplein (stoep/fietspad)

  • Leersum, Rijkstraatweg (privéterrein)

  • Doorn, Dorpsstraat (parkeerplaats/eigen terrein Albert Heijn) (privéterrein)

  • Doorn, Plein 1923 (twee plaatsen)

  • Driebergen, Groenhoek (stoep)

  • Driebergen, De Sluis (stoep)

  • Driebergen, Binnenplaats bij de Lei/Traaij (plein, twee plaatsen)

  • Driebergen, Noorderplantsoen (parkeerplaats)

  • Driebergen, Traaij/Lindelaan (uitsterfbeleid)

  • Driebergen, Traaij/Laan van Blommerweert

  • Driebergen, Hoofdstraat/Korte Dreef (stoep)

  • Maarn, 5 Meiplein (plein, twee plaatsen: niet uitbreiden in verband met marktvorming)

Het oude beleid onderscheidt geen standplaatsen voor seizoensgebonden producten. Wel is het mogelijk een incidentele standplaats aan te vragen. Hiervoor geldt dat dit eenmalig is, dat de standplaats maximaal twee dagen wordt ingenomen (met uitzondering van seizoenartikelen zoals kerstbomen), en dat dezelfde organisatie maximaal vier keer per jaar een incidentele standplaats mag aanvragen. Dergelijke standplaatsen worden vooral aangevraagd voor promotionele activiteiten en verkoop van kerstbomen en/of oliebollen. Voor incidentele standplaatsen zijn geen locaties vastgesteld: de aanvrager kan zelf een voorstel voor een locatie doen.

Knelpunten

Naar aanleiding van analyse en gesprekken met betrokkenen zijn de volgende knelpunten geconstateerd:

  • Te weinig afstemming met winkels en markt: vanuit de detailhandel lijkt er geen behoefte te zijn aan meer standplaatsen, tenzij het aanbod aanvullend is aan de reeds gevestigde winkelbranches;

  • Te weinig diversiteit: standplaatsen dragen bij aan verlevendigen omgeving, aantrekkelijkheid winkelgebied en de behoefte van consumenten. Door te sturen in branchering, aantal en locatie kan een balans worden gevonden tussen openbare orde en het op peil houden van voorzieningen enerzijds en levendigheid, aantrekkelijkheid en variatie anderzijds;

  • Te weinig flexibiliteit en dynamiek: vergunningen worden voor onbepaalde tijd verleend, waardoor nieuwe ondernemers weinig mogelijkheden hebben om een vergunning aan te vragen. Dit is in strijd met recente uitspraken over schaarse vergunningen. Bovendien is hierdoor weinig ruimte om in spelen op gewijzigde feiten en/of omstandigheden bij de standplaats/standplaatshouder of omgeving;

  • Ontbreken toewijzingssysteem nieuwe vergunningen: aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld door toetsing aan de weigeringsgronden van de APV. Deze werkwijze is niet transparant. Duidelijke voorwaarden voor standplaatsen ontbreken of zijn multi-interpretabel.

  • Standplaatshouders betalen sinds 2016 geen precario meer (zie Verordening precariobelasting 2016 en 2017). Dit wordt in de meeste gemeenten wel gedaan. Als standplaatshouders profijt hebben van verkoop van producten in en via de openbare ruimte zou ook een deel van dit profijt ten goede moeten komen aan die openbare ruimte. Daarom zou een meer marktconforme exploitatie van deze standplaatsen door de gemeente voor de hand liggen.

1.4 Doel Standplaatsenbeleid 2017

De doelstellingen van de in het Standplaatsenbeleid 2017 gestelde beleidsregels zijn:

  • Het actualiseren en aanpassen van de beleidsregels uit 2010 zodat deze weer aansluiten bij de huidige praktijk en de bestaande knelpunten worden weggenomen;

  • Het versterken van de samenhang tussen winkels/winkelgebieden en standplaatsen;

  • Het bieden van heldere en eenduidige kaders om een inhoudelijke afweging te maken voor nieuwe aanvragen;

  • Het scheppen van duidelijke procedurele kaders waarbinnen de besluitvorming omtrent de aanvraag van een standplaatsvergunning plaatsvindt, voor zowel ondernemers, inwoners als gemeente.

2 Wettelijk kader

Op straathandel zijn de regels van de APV van toepassing. Daarnaast zijn er andere wettelijke vereisten waaraan een standplaatshouder moet voldoen. Deze regels stellen vanuit andere motieven eisen aan de straathandel dan welke op grond van de APV worden gesteld. Voor standplaatsen zijn de volgende wettelijke kaders van toepassing.

2.1 Landelijke regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Op basis van artikel 5:18 van de APV heeft het college van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen standplaatsvergunning en daarmee ook om de regels daarvoor vast te stellen.

Warenwet

Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot hygiëne en degelijkheid van producten. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert of de regels van voedselveiligheid worden nageleefd.

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer is in grote lijnen vastgelegd welke wettelijke instrumenten er zijn om het milieu te beschermen en welke uitgangspunten daarvoor gelden. De nadere uitwerking op detailniveau wordt geregeld via AmvB’s en ministeriële regelingen. De Wet milieubeheer is van toepassing voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als ‘inrichting’ in het kader van de Wet milieubeheer moet worden aangemerkt. Voor dergelijke inrichtingen zijn de algemene regels in het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Hierin zijn bijvoorbeeld eisen opgenomen voor het lozen van afvalwater en het voorkomen van geur- of geluidsoverlast.

Een friet- of viskraam kan, afhankelijk van de specifieke situatie, een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zijn. Als het een inrichting is, dan zal de kraam als type B bedrijf onder het Activiteitenbesluit vallen. De kraam moet dan bijvoorbeeld voldoen aan de voorschriften voor voedingsmiddelen bereiden. Om te beoordelen of een mobiele friet- of viskraam onder het Activiteitenbesluit kan vallen, moeten dus eerst per situatie worden bekeken of de kraam een inrichting op grond van de Wet milieubeheer is. Een kraam moet in ieder geval dan gedurende een zekere tijd een vaste standplaats hebben en daar met een zekere regelmaat wordt opgesteld en in werking gebracht.

Winkeltijdenwet

De Winkeltijdenwet regelt een aantal zaken met betrekking tot openingstijden van winkels en het leveren van goederen aan particulieren. De bepalingen uit de Winkeltijdenwet gelden in beginsel ook voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats. De gemeente heeft aanvullende regels vastgesteld in de Winkeltijdenverordening.

Vestigingswet bedrijven

Alleen een standplaatshouder die vlees, brood, wild, pluimvee en vis bewerkt (hieronder niet begrepen het schoonmaken van haring) moet voldoen aan het Vestigingsbesluit Bedrijven (artikel 7). Indien alleen sprake is van verkoop en niet van bewerken hoeft men niet aan deze wet te voldoen.

Handelsregisterwet

Op grond van de Handelsregisterwet moet een ondernemer ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Zonder benodigde inschrijving is het niet toegestaan om goederen of diensten te verkopen.

2.2 Plaatselijke regelgeving

Algemene Plaatselijke Verordening Utrechtse Heuvelrug (APV)

Op grond van artikel 5:18 APV is het verboden een standplaats in te nemen of te hebben zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders. De standplaatsvergunning kan op grond van artikelen 1:8 en 5:18 APV geweigerd worden:

  • In het belang van:

    • o

      De openbare orde;

    • o

      De openbare veiligheid;

    • o

      De volksgezondheid;

    • o

      De bescherming van het milieu;

  • Vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan en het geldende beleid;

  • Indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

  • Indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Een uitwerking van deze weigeringsgronden is opgenomen in bijlage 1.

3 Beleid

3.1 Uitgangspunten

Goed voorzieningenniveau, levendige dorpscentra

Standplaatsen vormen samen met winkels, horeca en weekmarkten de (commerciële) voorzieningenstructuur van de gemeente. De meeste standplaatsen bevinden zich in de centrumgebieden van de verschillende kernen. De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft naar behoud en versterking van levendige dorpscentra op commercieel en sociaal gebied 2 . Doel is een zo gevarieerd en compleet mogelijk voorzieningenniveau voor inwoners en bezoekers van de gemeente. Daarnaast streeft de gemeente naar een aangenaam ondernemersklimaat gericht op het versterken van de lokale economische kracht.

Sfeer en beleving worden steeds belangrijker in centrumgebieden. Het centrum heeft niet alleen een functie als aankoopplaats, maar vervult ook een belangrijke rol als ontmoetings- en verblijfsplek voor inwoners en bezoekers. Standplaatsen zorgen voor verlevendiging van het straatbeeld, en leveren zo een bijdrage aan de sfeer en beleving van pleinen en overige ontmoetingsplekken.

Standplaatsen zijn aanvulling op winkel- en marktaanbod

Door de goedkope huisvestingslasten zijn standplaatsen een laagdrempelige vorm van ondernemen. Hierdoor zijn standplaatsen in staat te functioneren op locaties waar een winkel in diezelfde branche niet (meer) haalbaar is. Dit maakt het mogelijk het voorzieningenniveau op peil te houden in gebieden met een beperkt draagvlak en zo een gevarieerd aanbod in de verschillende kernen van de gemeente te behouden. Het beleid is gericht op het stimuleren van standplaatsen op locaties waar ze een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van (bestaande) winkels en horeca. Dit zijn locaties waar standplaatsen zorgen voor meer variëteit in het aanbod, dan wel de leefbaarheid in gebieden bevorderen doordat ze een minimaal voorzieningenniveau garanderen.

Tegelijk wil de gemeente voorkomen dat standplaatsen het functioneren van de gewenste winkelstructuur in de weg zitten. Het beleid is gericht op sterke centrumgebieden in de vijf hoofdkernen (Driebergen, Doorn, Leersum, Maarn, Amerongen). Landelijke trends in de detailhandel, zoals de snelle opkomst van de verkoop via internet, zorgen ervoor dat de winkelmarkt onder druk staat. Dit leidt tot toenemende leegstand in de winkelcentra. Om aantrekkelijke en goed ingevulde winkelgebieden in de gemeente te behouden, hanteert de gemeente een maximumstelsel en worden geen standplaatsvergunningen (meer) verleend voor locaties waar het winkelaanbod onder druk komt te staan door de aanwezigheid van standplaatsen. Dit geldt ook voor locaties waar ze het functioneren van andere bestaande activiteiten - zoals de weekmarkt en de horeca- verstoren. Daarnaast worden in gebieden waar de detailhandel onder druk staat (met name kleine kernen) voorwaarden gesteld aan de branchering op standplaatsen.

Goede ruimtelijke inpassing en kwaliteit

Alleen ruimtelijk goed gesitueerde standplaatsen kunnen daadwerkelijk een bijdrage leveren aan een aantrekkelijke omgeving en aan het goed functioneren van winkelgebieden. Dit betekent dat de gemeente geen standplaatsen toestaat op locaties waar ze overlast bezorgen omdat ze niet goed ingepast zijn. Concreet gaat het hier om plekken waar ze een goede doorstroom van verkeer in de weg staan, een onevenredig groot aantal parkeerplaatsen in beslag nemen, of belangrijke zichtlijnen belemmeren (bijvoorbeeld voor etalages en entrees van winkels, voor historische gevels, of voor woningen).

Daarnaast streeft de gemeente een minimaal kwaliteitsniveau na voor het centrum als geheel, en de voorzieningen en functies daarbinnen. Dit houdt in dat aan de standplaatsvergunning kwaliteitscriteria worden verbonden ten aanzien van uitstraling van het materiaal, de producten en de directe omgeving (zoals uitstalling, afval en kabels) en aan de ondernemer (zoals maatschappelijke verantwoord ondernemen).

Ruimte voor flexibiliteit en dynamiek

De gemeente Utrechtse Heuvelrug hanteert voor standplaatsen een maximumstelsel. Dit houdt in dat sprake is van schaarse vergunningen. Om ruimte te blijven bieden voor eventuele nieuwe toetreders mogen alleen nog vergunningen voor bepaalde tijd worden verstrekt. Het verlenen van dergelijke vergunningen biedt bovendien de mogelijkheid flexibeler om te gaan met nieuwe ondernemers of concepten, en er kan beter worden gestuurd op een minimaal kwaliteitsniveau van standplaatsen. Hier kan bij elke nieuwe vergunning opnieuw de locatie, de standplaats en de ondernemers beoordeeld worden.

3.2 Ruimtelijk-economische visie

Centrumgebieden

Centrumgebieden zijn locaties waar veel consumenten komen en daarom zijn ze aantrekkelijk voor standplaatshouders. Standplaatsen kunnen met name in de kleine kernen een belangrijke economische meerwaarde hebben, mits ze (in branchering) een aanvulling vormen op het aanwezige aanbod. In dorpen waar het draagvlak te klein is voor het in stand houden van een winkel in een bepaalde branche is vaak nog wel een standplaats haalbaar. Deze standplaats vormt zo een aantrekkelijke aanvulling op het winkelaanbod en daarmee op het voorzieningenniveau in het dorp.

In de vijf hoofdkernen van de gemeente (Driebergen, Doorn, Leersum, Maarn, Amerongen) streeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug naar een zo compleet en divers mogelijk aanbod dicht bij de consument. Daarbij verkiest de gemeente permanente voorzieningen (winkels) boven ambulante (standplaatsen), omdat deze voor de consument de grootste bijdrage leveren aan het voorzieningenniveau.

Om te voorkomen dat het winkelaanbod in een dorp/centrum afneemt door de aanwezigheid van (te veel) standplaatsen houdt de gemeente vast aan een maximum aantal standplaatsen per centrum. Het toegestane maximum aantal standplaatsen hangt af van de omvang van het aantal inwoners. Door een maximum te stellen wordt tevens eventuele overlast van standplaatsen zoals het bezet houden van parkeerplaatsen en geuroverlast beperkt.

Om de diversiteit in het aanbod te bevorderen, mogen binnen een centrum niet dezelfde branches tegelijk op verschillende standplaatsen voorkomen, en mag een branche maximaal twee dagen per week in een centrum staan. Op dagen en dagdelen dat in het centrum een weekmarkt plaatsvindt, worden in dat centrum geen standplaatsen toegestaan. Dat houdt dus in dat er 6 dagen per week een standplaats ingenomen kan worden.

Overige locaties

De gemeente streeft naar levendige dorpscentra met een zo compleet en divers mogelijk voorzieningenaanbod. Om die reden is het gewenst terughoudend om te gaan met het toestaan van voorzieningen (winkels, standplaatsen) buiten deze centrumgebieden. Hierdoor zijn zoveel mogelijk inwoners en toeristische bezoekers georiënteerd op de centrumgebieden en kunnen ondernemers daar maximaal van elkaars aanwezigheid profiteren 3 . Er worden dan ook geen nieuwe vaste standplaatslocaties buiten de centrumgebieden aangewezen of toegestaan.

Voor bestaande standplaatslocaties buiten centrumgebieden geldt een uitsterfbeleid: na verloop van de vergunning van bestaande standplaatshouders (inclusief overgangstermijn) worden geen nieuwe vergunningen meer verleend.

Incidentele standplaatsen en seizoensgebonden standplaatsen buiten centra blijven mogelijk. Voor seizoensgebonden plaatsen zijn een aantal vaste locaties benoemd. Voor seizoensgebonden en incidentele standplaatsen kan voor elke locatie een vergunning worden aangevraagd. Deze geschiktheid van die locatie wordt per geval beoordeeld.

3.3 Vaste standplaatsen

Omschrijving

Vaste standplaatsen kunnen het gehele jaar door gedurende één of meerdere dagen per week op daarvoor aangewezen, vaste locaties worden ingenomen. Het is ook mogelijk om voor een bepaalde periode (bijvoorbeeld zomerseizoen) een vergunning te krijgen. Voor vaste standplaatsen zijn voorwaarden ten aanzien van branchering van toepassing. Deze locaties zijn gedetailleerd weergegeven op een standplaatsenkaart.

Een vaste-standplaatsvergunning wordt verleend voor maximaal drie jaar. Een vaste standplaats kan door meerdere standplaatshouders worden gebruikt indien de aanvragen voor een vergunning voor andere dagen in de week of voor een andere periode worden gedaan en mits geen sprake is van overlappende branches. Een aanvraag voor het innemen van een vaste standplaats wordt getoetst aan dit beleid en de weigeringsgronden van de APV.

Aantal en locaties

Omwille van het behoud van een zo compleet mogelijk winkelaanbod in de centrumgebieden en rekening houdend met het draagvlak voor voorzieningen (aantal inwoners in relatie tot winkelaanbod), wordt per centrum een maximum aantal vaste standplaatsen vastgesteld. Oude locaties waar standplaatsen geen toegevoegde waarde hebben voor het bestaande voorzieningenaanbod of waar geen belangstelling voor lijkt te zijn, vervallen.

Voor het centrumgebied van Driebergen (Traaij e.o.) wordt het maximum aantal vaste standplaatsen gesteld op drie, in de centrumgebieden van Doorn en Leersum op twee. In de centra van Maarn en Amerongen en in buurtwinkelcentrum De Sluis wordt in de toekomst maximaal één standplaats toegestaan.

Op de hoofdregel dat standplaatslocaties alleen in de centrumgebieden worden aangewezen zijn twee uitzonderingen:

  • De vaste standplaats in Maarn is verdeeld over 2 locaties, zodat men daar gelijktijdig kan staan. Juist het gelijktijdig staan heeft een extra aantrekkende werking voor de inwoners van Maarn. Deze 2 locaties mogen dus ieder maximaal 3 dagen gebruikt worden.

  • De locatie in het Noorderplantsoen in Driebergen zou moeten vervallen omdat deze buiten het centrumgebied ligt. Voor deze locatie wordt een uitzondering gemaakt omdat voor de locatie belangstelling is en een toegevoegde waarde heeft voor het voorzieningenaanbod van de inwoners in de omliggende woonwijk. We willen de voorzieningen in Driebergen noord op peil houden. De afstand van deze wijk naar het centrum is te ver voor een snackvoorziening, daarom is verplaatsing naar de Traaij geen optie. Deze uitzondering geldt alleen voor branche 1; Snacks.

Branchering

Uit oogpunt van een zo hoog mogelijk voorzieningenniveau met een gevarieerd aanbod voor de consument is een evenwichtige brancheverdeling voor standplaatsen nodig. De volgende branche-indeling wordt gehanteerd:

  • Branche 1: Snacks en aanverwante artikelen (zoals frites, loempia’s, shoarma en ijs)

  • Branche 2: Vis en aanverwante artikelen

  • Branche 3: Groenten en fruit

  • Branche 4: Kaas en noten

  • Branche 5: Brood en suikerwaren

  • Branche 6: Vlees en kip

  • Branche 7: Overige food

  • Branche 8: Bloemen en planten

  • Branche 9: Kleding en accessoires (zoals tassen, kleding en schoenen)

  • Branche 10: Diensten

  • Branche 11: Overige non-food

In de centra van Driebergen, Doorn en Leersum is een gevarieerd en compleet aanbod aan winkels aanwezig. Hier is geen sprake van een beperkt en bedreigd voorzieningenniveau en is geen aanleiding in algemene zin branchebeperkingen voor standplaatsen op te leggen. Omwille van een gevarieerd aanbod aan ambulante handel, wordt wel als beperking aangegeven dat de standplaatsen in een centrumgebied onderling verschillend (andere branche) moeten zijn. Verder mag een branche maximaal twee dagen per week in een centrum staan, al of niet op verschillende locaties daarbinnen.

In Maarn, Amerongen en in buurtwinkelcentrum De Sluis is het winkelaanbod kleiner en is ook het draagvlak door het lage aantal inwoners voor voorzieningen beperkt. Om het voorzieningenniveau (waarbij winkels belangrijke dragers zijn) niet verder onder druk te zetten, maar er juist positief aan bij te dragen, is het wenselijk de toegestane branches op standplaatsen af te stemmen op het aanwezige winkelaanbod. Met andere woorden, er wordt geen vergunning verleend voor een standplaats met een branche die al in het winkelaanbod vertegenwoordigd is. Ook hier geldt dat een branche maximaal twee dagen in de week op dezelfde locatie mag staan.

Terrassen

Als onderdeel van een standplaats in de branches 1 tot en met 7 (levensmiddelen) is een terras toegestaan met een maximaal acht zitplaatsen mits er voldoende ruimte is bij de standplaats zoals aangegeven op de lijst. Er mag, naast niet-alcoholische dranken, uitsluitend eigen aanbod worden geserveerd. Het terras moet aangevraagd worden bij de vergunning en mag alleen geplaatst worden op de aangewezen locatie, binnen de oppervlakte op de kaart.

3.4 Seizoensgebonden standplaatsen

Seizoensgebonden standplaatsen betreffen tijdelijke standplaatsvergunningen voor de verkoop van uitsluitend seizoensgebonden producten. Alleen kerstbomen en oliebollen vallen onder seizoensgebonden producten. Overige branches vallen onder vaste of incidentele standplaatsen. Voor seizoensgebonden standplaatsen zijn een aantal locaties aangewezen, zie de standplaatsenkaart. Daarnaast kan de aanvrager ook zelf een voorstel voor een locatie doen. Deze seizoensgebonden standplaatsen zijn niet gebonden aan de dorpscentra. Voor alle seizoensgebonden standplaatsen gelden de toetsingsgronden in artikel 1:8 en 5:18 4 van de APV .

Het bovenstaande betekent niet dat de verkoop van seizoensgebonden producten niet zou kunnen plaatsvinden vanaf een locatie die als vaste standplaats is aangewezen. Dit is wel mogelijk indien deze op dat moment niet wordt ingenomen door een vaste-standplaatshouder en er wordt voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn ten aanzien van afmeting en branchering.

Een seizoensgebonden vergunning wordt verleend voor een periode van zes aaneengesloten weken. Dit is een redelijke termijn, die aansluit bij de behoefte aan het type product. Seizoensgebonden standplaatsen hoeven niet dagelijks na sluiting te worden verwijderd. De beperking van maximaal 2 dagen per branche per centrum is niet van toepassing op de seizoensgebonden standplaatsen.

3.5 Incidentele standplaatsen

Incidentele standplaatsen zijn standplaatsen die voor korte tijd worden ingenomen; ze mogen geen structureel karakter krijgen. Dan is immers sprake van een vaste standplaats. Gelet hierop worden incidentele standplaatsen dan ook niet op de standplaatsenkaart opgenomen. Het gaat vooral om standplaatshouders die kortdurend hun product willen verkopen of onder de aandacht willen brengen.

Incidentele standplaatsvergunningen worden eenmalig verleend voor de duur van maximaal twee dagen achtereen voor een specifieke locatie. Voor incidentele standplaatsen zijn geen locaties aangewezen. De aanvrager kan zelf een voorstel voor een locatie doen.

De oppervlakte van de standplaats mag maximaal 10 m² zijn. Een ondernemer/organisatie mag in de gemeente maximaal één keer per kwartaal een vergunning voor een incidentele standplaats aanvragen ongeacht de locatie. Voor incidentele standplaatsen gelden de toetsingsgronden in artikel 1:8 en 5:184 van de APV.

3.6 Hardheidsclausule

Dit beleid kan niet alle gevallen voorzien. Daarom kan het college van deze beleidsregels afwijken voor zover toepassing ervan voor de aanvrager om een standplaatsvergunning gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Van bijzondere omstandigheden is slechts dan sprake als die omstandigheden de aanvrager onderscheidt van andere aanvragers (zoals calamiteit, plannen van derden, onevenredigheid ed.). De aanvrager die zich beroept op de hardheidsclausule moet de bijzondere omstandigheden in de aanvraag benoemen en toelichten. Verder moet de aanvrager aantonen dat sprake is van een onvoorziene situatie in zijn bedrijfsvoering die ertoe noopt een tijdelijke standplaats in te nemen en dat er geen redelijke alternatieven zijn.

Het college kan met toepassing van de hardheidsclausule een incidentele standplaatsvergunning verlenen voor de duur van maximaal drie maanden aaneen, en een groter oppervlakte dan 10m². Als verlenging van de vergunning nodig is, is het selectiestelsel van toepassing.

3.7 Evenementen

Tijdens evenementen is de organisator van een evenement verantwoordelijk voor wat er tijdens een evenement op het terrein gebeurt. Hij bepaalt waar er standplaatsen kunnen worden ingenomen en door wie. Dit gaat in overleg met bestaande standplaatshouders.

3.8 Standplaatsen op grond(en) die niet bij de gemeente in eigendom zijn

Standplaatsen in de openbare ruimte kunnen ook op gronden worden ingenomen die niet in eigendom zijn van de gemeente. Deze standplaatsen vallen ook onder deze beleidsregels. Bij de aanvraag voor een standplaatsvergunning moet de schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het terrein dan wel een privaatrechtelijke overeenkomst tussen rechthebbende en aanvrager worden overlegd. Zonder toestemming van de rechthebbende wordt geen vergunning verleend.

4 Uitvoering Standplaatsen beleid

4.1 Aanvraag standplaats vergunning

Informatie en eisen aanvraag

Een aanvraag voor een vaste, incidentele of seizoensgebonden standplaatsvergunning moet worden ingediend door een natuurlijk meerderjarig persoon die als ambulante handelaar of detailhandelaar is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Om de aanvraag voor een standplaatsvergunning goed te beoordelen, moet het college beschikken over voldoende informatie. Voor het indienen van een aanvraag moet gebruik gemaakt worden van het aanvraag formulier. Het formulier is te vinden op de website van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Op het aanvraagformulier mogen uitsluitend de periode, dagen en uren dat de standplaats ook daadwerkelijk wordt ingenomen worden aangekruist. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om een locatie 365 dagen per jaar te “reserveren”, terwijl de standplaats feitelijk bijvoorbeeld alleen wordt ingenomen in het weekend, de zomerperiode of als het weer goed genoeg is. Dit is in strijd met het beleid en de regels behorende bij deze schaarse vergunning. Een vaste standplaats kan immers door meerdere ondernemers worden gebruikt.

Naast een volledig naar waarheid ingevuld en ondertekend aanvraagformulier moeten in ieder geval ook de volgende stukken worden overlegd:

  • Kleurenkopie van een geldig legitimatiebewijs;

  • Uittreksel van de Kamer van Koophandel die niet ouder dan 6 maanden is;

  • Situatietekening waarop staat aangegeven waar de standplaats zal worden ingenomen;

  • Schriftelijke toestemming van de eigenaar grond als de standplaats wordt ingenomen op particulier terrein;

  • Duidelijke kleurenfoto’s van het verkoopmiddel waarmee de standplaats wordt ingenomen.

Volgorde en wijze van afhandeling aanvragen

Het aanbieden van een standplaats zoals hieronder bedoeld, garandeert niet dat de vergunning ook daadwerkelijk wordt verleend. Om voor vergunningverlening in aanmerking te komen mag zich geen weigeringsgrond zoals genoemd in de APV voor doen en moet de aanvraag in overeenstemming zijn met de beleidsregels.

Selectiestelsel

Voor de wijze van afhandeling van aanvragen wordt aangesloten bij de methodiek uit het Marktreglement Utrechtse Heuvelrug 2014. De hieronder opgesomde volgorde en wijze van afhandeling van aanvragen geldt voor vaste standplaatsen en voor seizoensgebonden standplaatsen, tenzij anders wordt vermeld.

  • Vrijkomende standplaatsen worden bekend gemaakt via de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel, waarbij een reactietermijn wordt vermeld;

  • Bij de beoordeling van de aanvragen kennen burgemeester en wethouders punten toe aan de hand van de volgende aspecten en tot het daarbij vermelde maximum aantal:

    • o

      De ondernemers die meest recent een vergunning hadden voor het innemen van een vaste standplaats op een bepaalde locatie, krijgen voorrang bij de toewijzing van deze standplaats op de betreffende locatie (20 punten)

    • o

      De mate waarin het assortiment van de gegadigde een aanvulling is op het aanwezige voorzieningen aanbod (20 punten)

    • o

      De uitstraling van de uitstalling (20 punten)

    • o

      Het ambulante handelsverleden van de gegadigde en de indruk die hij maakt (20 punten)

    • o

      De mate waarin de gegadigde maatschappelijk verantwoord onderneemt (20 punten)

  • Gegadigden komen in aanmerking in volgorde van het aantal toegekende punten;

  • Burgemeester en wethouders leggen de aanvragen om advies voor aan een commissie, waarin in elk geval de marktmeester en een bestuurslid van de lokale ondernemersvereniging zijn vertegenwoordigd;

  • De kandidaat die in aanmerking komt voor een vaste standplaats vergunning moet daarvoor binnen vier weken een ontvankelijke aanvraag indienen.

  • Als voor de toewijzing van een beschikbare standplaats meerdere aanvragers in aanmerking komen die evenveel punten toegekend hebben gekregen en geen voorrang hebben, zal worden geloot;

  • Met inachtneming van het hiervoor bepaalde wordt tot vergunningverlening overgegaan. De overige aanvragen worden afgewezen en er wordt geen wachtlijst bijgehouden;

  • Indien een vrijkomende standplaats na publicatie om welke reden dan ook niet is vergund, kan deze worden vergund aan de eerstvolgende aanvrager, als de aanvraag in overeenstemming is met de APV en de vastgestelde beleidsregels.

Aanvragen voor een incidentele standplaatsvergunning worden in volgorde van ontvangst afgehandeld. Degene die laatstelijk een incidentele vergunning heeft gekregen voor een bepaalde locatie en/of product heeft geen voorrang op andere aanvragers. Er wordt geen wachtlijst bijgehouden.

Overgangsregeling

Voor de huidige vergunninghouders, die onder het oude beleid een vaste standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd hebben verkregen, verandert er veel. De verleende vergunningen voor onbepaalde tijd worden immers vervangen door tijdelijke vergunningen voor maximaal drie jaar. Daarnaast komen sommige standplaatsen in zijn geheel te vervallen. Voor deze groep geldt daarom een overgangsregeling. Het betreft een periode van tweemaal drie jaar waarin we met de vergunninghouders meedenken naar alternatieven om de overgang naar het nieuwe beleid soepel te laten verlopen. Daarbij willen we een geleidelijke overgang faciliteren en daarom staan we ook welwillend tegenover tijdelijke tussenoplossingen.

De overgangsregeling houdt het volgende in:

  • Vergunninghouders krijgen na vaststelling van het beleid ambtshalve recht op een vergunning voor de eerste vergunningsperiode van drie jaar.

  • Na afloop van deze drie jaar krijgen vergunninghouders het signaal dat zij vergunning moeten aanvragen, als zij door willen gaan. Vervolgens wordt op grond van deze overgangsregeling nogmaals een vergunning voor drie jaar verleend.

De betreffende vergunningen worden op grond van het nieuwe beleid verleend. Na de overgangsperiode treedt het selectiestelsel ook voor de huidige vergunninghouders in werking.

4.2 Vergunning

Geldigheidsduur

De geldigheidsduur van vaste standplaatsvergunningen is maximaal drie jaar. Gelet op het feit dat sprake is van een schaarse vergunning is het verlenen van een standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd niet mogelijk. Dit biedt tevens de mogelijkheid bij opnieuw verlenen van een vergunning te boordelen of de standplaatshouder en de locatie nog voldoen aan de gestelde eisen.

De geldigheidsduur van een standplaatsvergunning voor de verkoop van seizoensgebonden producten is maximaal zes weken.

Een incidentele standplaatsvergunning wordt per ondernemer voor de duur van maximaal twee dagen in een kalenderjaar voor een specifieke locatie verleend.

Herhaling vaste-standplaatsvergunning

Een vaste standplaatsvergunning wordt in beginsel telkens verlengd met drie jaar, tenzij er sprake is van een wijziging van feiten en/of omstandigheden welke aanleiding geven de standplaatsvergunning niet te verlengen. De standplaatshouder moet daarvoor wel een verkorte aanvraag indienen, die afgehandeld wordt zoals eerder aangegeven, inclusief toepassing van het selectiestelsel.

Bij gewijzigde feiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de omstandigheid dat een vergunninghouder zich – ondanks herhaald verzoek daartoe van de gemeente – niet of niet voortdurend aan de voorschriften van de vergunning houdt dan wel heeft gehouden. Dit geldt ook als feitelijk geen gebruik wordt gemaakt van de standplaats gedurende de volledige periode en/of op alle dagen en uren waarvoor deze is vergund zonder dat sprake is van bijzondere omstandigheden zoals ziekte, vakantie of een andere geldige reden die schriftelijk bij de gemeente is gemeld en waarvoor toestemming is verleend.

Een herinrichting/herstructurering van de openbare ruimte of gebiedsontwikkeling kan ook aanleiding geven om de standplaatsvergunning niet te verlengen. Indien een zodanige situatie zich voordoet, zal de betreffende standplaatshouder hiervan tijdig op de hoogte worden gesteld.

De standplaatshouder moet ten minste acht weken voor afloop van de looptijd van de vergunning schriftelijk aangeven of hij de standplaats wederom voor een nieuwe periode wil innemen. Als zich voor de komende periode geen wijzigingen voordoen dan volstaat een verkorte aanvraag van de standplaatshouder. Als sprake is van gewijzigde feiten en /of omstandigheden, zoals een nieuw verkoopmiddel, of andere dagen en/of tijden dat de standplaats zal worden ingenomen, moet de standplaatshouder een volledig ingevuld aanvraagformulier indienen.

Vergunningsvoorschriften

Aan de verlening van de vergunning worden diverse voorschriften verbonden. Al deze voorschriften zijn erop gericht de belangen van openbare orde, veiligheid, milieu en volksgezondheid te beschermen, alsmede de controle op een juist gebruik van de vergunning mogelijk te maken. Als standplaats een inrichting is als bedoelt in de Wet Milieubeheer geldt voor milieu de regels uit het Activiteitenbesluit. Zo worden voorschriften gesteld aan bijvoorbeeld inname standplaats, overschrijving vergunning, afwezigheid en vervanging bij ziekte en vakantie. Een overzicht van alle voorschriften die in ieder geval aan een vergunning worden verbonden staat in bijlage 2. In individuele gevallen kunnen voorschriften worden toegevoegd indien de situatie daar aanleiding voor geeft.

4.3 Handhaving

Het innemen van een standplaats levert doorgaans geen problemen op, maar er kunnen situaties ontstaan waarbij bijvoorbeeld overlast voor de omgeving ontstaat. Hierbij kan worden gedacht aan verkeershinder, geuroverlast, het gebruik van geluidsapparaten, het achterlaten van rommel, het illegaal innemen van een standplaats (zonder vergunning), het overschrijden van het aantal toegestane vierkante meters, het overschrijden van de toegestane tijden e.d. Daarnaast kan er behoefte zijn om te controleren of de standplaats door de juiste persoon wordt bezet.

Het college kan handhavend optreden tegen het zonder vergunning innemen van een standplaats in de en het handelen in strijd met de voorschriften in de verleende standplaatsvergunning. , Het college kan bijvoorbeeld de vergunning intrekken of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen of een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom opleggen. Overtredingen kunnen ook strafrechtelijk worden gesanctioneerd. De uitvoering van de controle op de naleving van regels vindt plaats door de gemeentelijke toezichthouders.

4.4 Tarieven

Legeskosten

  • Aan het in behandeling nemen van een aanvraag voor het verkrijgen van een standplaatsvergunning zijn kosten verbonden. De tarieven voor de standplaatsvergunning zijn opgenomen in de legesverordening. Deze worden jaarlijks vastgesteld.

  • De standplaatshouder betaalt eenmalig leges bij iedere nieuwe vergunningaanvraag.

Standplaatsgelden

  • Wanneer de vergunning is verleend, wordt standplaatsgeld in rekening gebracht.

  • Het standplaatsgeld wordt berekend over de hele standplaats. Er is een lijst met aangewezen standplaatsen en hun afmetingen (standplaatsenkaart).

  • Zolang de vergunning geldig is en de standplaatshouder de vergunning in gebruik neemt, moet standplaatsgeld betaald worden.

  • Voor de tarieven wordt aangesloten op de Verordening op de heffing en de invordering van marktgelden. Omdat in vergelijking met warenmarkten bij standplaatsen minder voorzieningen beschikbaar zijn, wordt voor standplaatsgelden een eigen kostendekkend tarief vastgesteld die jaarlijks wordt geïndexeerd.

Dit beleid treedt in werking daags na publicatie onder intrekking van het Standplaatsen beleid 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug d.d. 24 september 2019

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,

de secretaris,

drs. M.J.T.H. Havekes

de burgemeester,

G.F. Naafs  

Bijlage 1: Toelichting weigeringsgronden APV

De APV kent zeven gronden om een standplaatsvergunning te weigeren. De weigeringsgronden zijn limitatief opgesomd en het gaat hierbij vooral om de te waarborgen openbare belangen. NB: deze weigeringsgronden zijn alleen van toepassing op kramen die geen inrichting als bedoelt in de Wet Milieubeheer.

Artikel 1:8 APV vermeldt de volgende weigeringsgronden:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 5:18 APV vermeldt de volgende weigeringsgronden:

  • e.

    vanwege strijd met het geldend bestemmingsplan;

  • f.

    eisen redelijke welstand;

  • g.

    gevaar redelijk verzorgingsniveau voor de consument.

Ad a en b: de openbare orde en veiligheid

De eerste weigeringsgrond die in artikel 1:8, onder a, is geformuleerd, heeft betrekking op de openbare orde. Deze weigeringsgrond sluit nauw aan bij de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 1:8, onder b, de openbare veiligheid. Beide weigeringsgronden worden dikwijls gehanteerd in combinatie, bijvoorbeeld in het kader van:

  • Brandveiligheid: kramen moeten bijvoorbeeld op een afstand van één meter van puien en luifels van panden geplaatst worden. Voor bak- en braadkramen moet dit een afstand van drie meter zijn;

  • Sociale veiligheid: in het belang van de sociale veiligheid dient de openbare ruimte zoveel mogelijk open en controleerbaar te zijn. Een standplaats mag daarom niet op een zodanige locatie worden geplaatst dat aan deze uitgangspunten afbreuk wordt gedaan;

  • Het beperken van overlast, verkeersvrijheid en –veiligheid, het ordelijke en veilige verloop van de verkeersbewegingen: verkoopwagens en kramen mogen een vlotte doorstroom van voetgangers, rolstoelen, scootmobielen, fietsers etc. niet beletten. Een standplaats mag geen verkeer- of parkeerhinder tot gevolg hebben, bijvoorbeeld wanneer zij het zicht op naderend verkeer ontneemt. Ook mag de standplaats niet leiden tot een verhoogde parkeerdruk en moet rekening gehouden worden met de toegankelijkheid voor hulpverleningsdiensten in geval van calamiteiten.

Ad c en d: de volksgezondheid en milieu

In de standplaatsvergunning zijn voorschriften opgenomen over het schoonhouden van de standplaats en het voorkomen van ‘overlast’. Te denken valt aan geluidsoverlast, geurhinder, overlast veroorzaakt door stof, afval en dergelijke. Deze weigeringsgrond is vooral van toepassing op standplaatshouders die snacks/etenswaren verkopen.

Ad e: vanwege strijd met het geldend bestemmingsplan

Bij de aanvraag wordt beoordeeld of het ter plaatse geldende bestemmingsplan zich daartegen verzet.

Ad f: eisen redelijke welstand

Wanneer een standplaats, door het gebruikte middel of de situering van de standplaats zelf, het uiterlijk aanzien van de omgeving, het straatbeeld of het stedenbouwkundig concept van de omgeving zodanig verstoort dat daardoor het karakter van de omgeving wordt aangetast, kan de gemeente een standplaats weigeren. Voor karakteristieke locaties kan bepaald worden dat (of onder bepaalde voorwaarden) standplaatsen niet mogen worden ingenomen ter bescherming van het aanzien. Hiervoor kan overleg worden gepleegd met de welstandscommissie.

Ad g: gevaar redelijk verzorgingsniveau voor de consument

Het bepalende element om tot het niet verstrekken van een vergunning over te gaan is het verzorgingsniveau voor de consument. In beginsel is de concurrentiepositie van een gevestigde winkelier geen reden om een standplaatsvergunning te weigeren.

Weigeren van een vergunning voor het innemen van een standplaats in verband met het in gevaar komen van het verzorgingsniveau voor de consument kan volgens jurisprudentie slechts geaccepteerd worden in twee situaties:

  • 1.

    Wanneer er een nieuw winkelcentrum opgezet wordt is er de mogelijkheid om winkeliers gedurende een bepaalde periode te beschermen tegen concurrentie door standplaatshouders;

  • 2.

    Als er binnen het verzorgingsgebied nog slechts één winkel gevestigd is in een bepaalde branche én deze winkel dreigt te verdwijnen door verlening van de vergunning waardoor het verzorgingsniveau ter plaatse in het gedrang komt.

Of sprake is van een redelijk verzorgingsniveau en of dit in gevaar komt, wordt bekeken vanuit de positie van de consument en niet vanuit de positie van winkeliers. Een vergunning kan slechts op deze grond geweigerd worden als de winkelier, mede aan de hand van de boekhouding, aantoont dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen worden aangeboden.

Bijlage 2: Vergunningsvoorschriften

Inname standplaats

  • 1.

    De vergunninghouder is persoonlijk verantwoordelijk voor de invulling van de standplaats; hij mag deze niet aan een ander afstaan of in gebruik geven; de vergunninghouder mag zich laten bijstaan door personeel.

  • 2.

    De vergunninghouder moet de vergunning en de daarbij behorende voorschriften en situatietekening bij zich hebben op het moment dat hij de standplaats inneemt.

  • 3.

    Het is de vergunninghouder verboden:

    • a.

      een andere standplaats in te nemen dan in de vergunning is omschreven;

    • b.

      meer ruimte in beslag te nemen dan in de vergunning is vermeld;

    • c.

      andere goederen of waren in voorraad te hebben, uit te stallen, te koop aan te bieden of af te leveren dan die waarvoor de vergunning is verleend;

    • d.

      goederen of waren te koop aan te bieden op andere tijden dan die in de vergunning zijn vermeld;

    • e.

      op de standplaats gebruik te maken van luidsprekers, versterkers, radiotoestellen en andere middelen voor de weergave of versterking van geluid.

  • 4.

    Waar gebruik wordt gemaakt van de elektrische voorzieningen die door de gemeente beschikbaar zijn gesteld, zullen de kosten daarvan aan de standplaatshouder worden doorberekend.

  • 5.

    De vergunninghouder mag maximaal één uur voor de aanvang van het tijdstip waarop met de verkoop mag worden begonnen de standplaats innemen en de verkoopinrichting plaatsen.

  • 6.

    De vergunninghouder heeft de standplaats volledig ontruimd, maximaal één uur na het tijdstip waarop de verkoop stopt.

  • 7.

    De vergunninghouder zorgt zelf voor de inzameling en afvoer van het afval. De standplaatslocatie en de omgeving daarvan wordt na afloop schoon achtergelaten.

  • 8.

    De vergunninghouder is verplicht ervoor te zorgen dat zijn standplaats er steeds verzorgd uitziet.

  • 9.

    De plaatsing van de standplaats/uitstalling en de zich daarop en daarin bevindende zaken moeten windvast zijn. Er mogen geen stoffen of materialen op (andere delen van) de weg komen.

Terrassen

  • 10.

    Als onderdeel van een standplaats in levensmiddelenbranches is een terras toegestaan met een maximale omvang van acht zitplaatsen. Er mag, naast niet-alcoholische dranken, uitsluitend eigen aanbod worden geserveerd. Het terras moet aangevraagd worden bij de aanvraag om de standplaats vergunning en mag alleen geplaatst worden op de aangewezen locatie, binnen de oppervlakte op de standplaatsenkaart.

Geluid

  • 11.

    Om geluidsoverlast door aggregaten te voorkomen geldt het volgende:

    • a.

      de standplaatshouder moet gebruik maken van een zogenaamde fluisterstil aggregaat, met een maximale geluidsproductie van 50 dB;

    • b.

      de afstand van de standplaats tot het dichtstbijzijnde gevoelige object moet zodanig zijn dat voor de bewoners/gebruikers daarvan het aggregaat niet overmatig hoorbaar is.

Veiligheid algemeen:

  • 12.

    De verkooppunten die zijn ingericht voor bak- en kookdoeleinden moeten tenminste 5,00 meter vanaf de bebouwing zijn geplaatst. (deze voorwaarde geldt niet, indien de gevel van de bebouwing geheel blind [geen ramen en deuren aanwezig] en onbrandbaar is uitgevoerd).

  • 13.

    Ten behoeve van de hulpdiensten moet een doorgaande vrije route met een breedte van 3,25 meter en een hoogte 4,20 meter beschikbaar zijn.

  • 14.

    Bluswatervoorzieningen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.

  • 15.

    Tuidraden en elektriciteitskabels welke over de weg zijn gespannen dienen minimaal 4,20 meter boven het straatniveau worden aangebracht.

Elektriciteit:

  • 16.

    Elektriciteitsinstallaties dienen te voldoen aan NEN 1010 en de nadere eisen van het energiebedrijf. Het aanbrengen van kabels dient zodanig te worden uitgevoerd dat het publiek er niet over kan struikelen of vallen;

  • 17.

    Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties dienen onbereik¬baar te zijn voor publiek;

  • 18.

    Elektriciteitskabels dienen te allen tijde volledig van de haspel afgerold te zijn.

  • 19.

    De voor de standplaats/uitstalling noodzakelijke voedingskabels voor de elektriciteitsvoorziening mogen niet in de vrije doorgang voor het publiek worden aangebracht.

Blusmiddelen:

  • 20.

    Nabij gastoestellen voor verwarming of verlichting en op plaatsen waar wordt gebakken of gekookt, moet(en) een draagbaar blustoestel met een inhoud van tenminste 6 kg poeder; 5 kg koolzuursneeuw of gelijkwaardige vulling aanwezig zijn.

  • 21.

    Het blustoe¬stel moet zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is aangegeven.

  • 22.

    In de onmiddellijke nabijheid van een bak-, kook- of frituur¬toestel moet een goed passende deksel of een blus¬deken aanwezig zijn.

Gas- en Frituurtoestellen

Losse aansluiting

  • 23.

    Bij gebruik van een gastoestel mag:

    • a.

      de gezamenlijke waterinhoud van gasflessen niet meer zijn dan 115 liter. Een losse gasfles mag een waterinhoud hebben van ten hoogste 40 liter;

    • b.

      de gasfles, zoals blijkt uit de ingeponste datum, niet ouder zijn dan 10 jaar.

    • c.

      een reduceer (drukregelaar) van de gasinstallatie niet ouder zijn dan 5 jaar.

    • d.

      De slang van een gasfles mag niet:

      • zijn uitgedroogd en geen andere beschadigingen vertonen.

      • niet langer zijn dan 10 meter.

      • niet ouder zijn dan de productspecificatie aangeeft.

  • Toelichting: Propaanslangen zijn er in twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling. Deze laatste moeten om de 10 jaar worden vervangen. De oranje/bruine gasslang mag niet ouder zijn dan 2 jaar. Het fabricage jaar staat op de slang gedrukt

  • 24.

    Een frituurtoestel is thermisch zodanig beveiligd dat de temperatuur van het bakmedium niet boven 200°C kan oplopen.

Vaste aansluiting

  • 25.

    Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten:

    • a.

      controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen;

    • b.

      controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren;

    • c.

      beproeving van de installatie met lucht of een inert gas.

Overschrijving vaste standplaatsvergunning

  • 26.

    In geval van overlijden, blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder, in geval van bedrijfsbeëindiging of indien de vergunninghouder niet langer zelf gebruik wenst te maken van de vergunning, kan de vaste standplaatsvergunning worden overgeschreven op de echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, of zijn kind.

  • 27.

    Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een medewerk(st)er van de vergunninghouder de vergunning voor een vaste standplaats krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.

  • 28.

    Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder, nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld, in geval van bedrijfsbeëindiging of indien de vergunninghouder niet langer zelf gebruik wenst te maken van de vergunning.

Afwezigheid wegens vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 29.

    De vergunninghouder van een vaste standplaats die wegens vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste standplaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 30.

    De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de desbetreffende dag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

Vervanging

  • 31.

    In geval van vakantie of van bijzondere omstandigheden kan het college toestaan dat de standplaats wordt ingenomen door een vervanger. Een aanvraag daartoe vermeldt te reden en de verwachte duur van de afwezigheid van de vergunninghouder en de naam van de beoogde vervanger.

  • 32.

    De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging ingevolge het vorige lid- en verplichtingen die bij of krachtens deze verordening gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

Intrekkingsgronden

  • 33.

    Het college kan de vergunning intrekken:

    • a.

      op grond van de in artikel 1:6 APV genoemde intrekkingsgronden;

    • b.

      indien de vergunninghouder, zonder mededeling aan het college, de standplaats langer dan 3 weken achtereen niet gebruikt heeft.

  • 34.

    Het college gaat in ieder geval over tot intrekking van de vergunning indien de vergunninghouder is overleden en geen verzoek tot overschrijving is ingediend binnen de gestelde termijn van 2 maanden.

Algemeen

  • 35.

    Tijdens evenementen kan de locatie van de standplaats tijdelijk worden gewijzigd of kan de standplaats mogelijk tijdelijk niet worden ingenomen. Hiervoor is de organisator van het evenement verantwoordelijk. Over een gewijzigde locatie is overleg tussen de organisator en standhouder.

  • 36.

    Het college is bevoegd als daartoe aanleiding is nadere voorschriften aan de standplaatsvergunning te verbinden.

Bijlage 3: Overzicht standplaatsen

De vaste standplaatslocaties zijn getoetst aan deze criteria:

  • Locatie in centrum (ruimtelijke en functionele relatie tot winkels en overige voorzieningen, beschikbaarheid fysieke ruimte, etc.)

  • Exacte situering op de aangewezen locatie (veiligheid, doorstroming, parkeergelegenheid, zicht op winkels, etc.).

  • Een standplaats mag de openbare weg niet blokkeren.

  • Om toegankelijkheid voor voetgangers, fietsers en mindervaliden hanteren een minimale doorgangsbreedte van 1,5 meter.

  • De standplaats mag het zicht op een kruispunt niet beïnvloeden, hiervoor moet minimaal 5 meter afstand tot kruispunt zijn.

  • Ruimtelijke uitstraling.

Vervolgens zijn deze weergeven op de standplaatsenkaart. Op deze kaart zijn ook de bestaande seizoensgebonden standplaatsen vastgelegd.

Overzicht vaste en seizoensgebonden standplaatslocaties

Dorpskern

Locatie

Opmerkingen

Amerongen

Koenestraat

Tegen supermarkt

1 vaste standplaats, geen terras

Privéterrein, stroom in eigen beheer

Leersum

Kerkplein

1 vaste standplaats, geen terras, locatie afhankelijk van de wind

Leersum

Kerkplein

1 vaste standplaats, geen terras, pas in te nemen nadat locatie Kerkweg volledig is opgeruimd.

Doorn

Dorpsstraat

parkeerterrein supermarkt

1 vaste standplaats, geen terras

Privéterrein, stroom in eigen beheer

Doorn

Plein 1923

1 vaste standplaats, met terras

Doorn

Plein 1923

1 seizoensplaats (oliebollen), geen terras

Driebergen

Plein bij de Lei/Traaij

1 vaste standplaats, met terras

Driebergen

Plein bij de Lei/Traaij

1 seizoensplaats (oliebollen), met terras

Driebergen

Traaij/ Lindelaan

1 vaste standplaats, geen terras

Driebergen

Hoofdstraat/Korte Dreef

1 vaste standplaats, wel terras, alleen onder de luifel

Driebergen

Buurtwinkelcentrum De Sluis

1 vaste standplaats, geen terras

Deels op privéterrein,

Driebergen

Noorderplantsoen

1 vaste standplaats, wel terras

Alleen voor branche 1: Snacks

Maarn

5 meiplein

2x 0,5 vaste standplaats, deze is verdeeld over 2 locaties; ieder max 3 dagen te bezetten. Geen terras

Gehele gemeente

Overige seizoen plaatsen per aanvraag afweging maken. Alleen voor oliebollen en kerstbomen.

Kaarten vaste en seizoensgebonden standplaatslocaties

Amerongen

afbeelding binnen de regeling

Doorn

afbeelding binnen de regeling

Driebergen 1

afbeelding binnen de regeling

Driebergen 2

afbeelding binnen de regeling

Driebergen 3

afbeelding binnen de regeling

Driebergen 4

afbeelding binnen de regeling

Leersum

afbeelding binnen de regeling

Maarn

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

Onder ‘openbare ruimte’ wordt verstaan de ruimte die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.

Noot
2

Gemeente Utrechtse Heuvelrug (2016), Programma Economische Ontwikkeling

Noot
3

Ter illustratie: hoewel een verkoper van ijs op een fietsknooppunt in het bos leuk kan zijn, is het voor de voorzieningenstructuur beter de toeristen een stop in het dorpscentrum te laten maken. 

Noot
4

openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid, bescherming van het milieu, bestemmingsplan, welstand, gevaar redelijk verzorgingsniveau voor de consument (zie ook bijlage 1)