Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m heden

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010

De Raad van de gemeente Cranendonck, Heeze-Leende, Waalre en Valkenswaard,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van [NAAM] d.d. [DATUM],

gelet op artikel 147, eerste lid, en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b, en artikel 20, tweede lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit vast te stellen de volgende MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen 1. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.2. In deze verordening wordt verstaan onder:a. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;b. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;c. IOAW/ IOAZ: de IOAW evenals de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn; d. maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ evenals het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ.

Artikel 2. Het afstemmen van een maatregelEen maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. BerekeningsgrondslagDe maatregel wordt toegepast op de netto grondslag.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelIn het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:a. de reden van de maatregel;b. de duur van de maatregel;c. het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd;d. het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd; ene. indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaard maatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/ IOAZ; ofd. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel1. Het college kan bij een eerste maatregelwaardige gedraging volstaan met het geven van een waarschuwing in het geval belanghebbende kennelijk niet heeft beoogd zijn plichten te schenden en dit verzuim niet heeft geleid tot het ten onrechte of teveel verlenen van uitkering.2. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van zeven jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; ofb. het college dringende redenen aanwezig acht. 3. Indien het college volstaat met het geven van een waarschuwing of afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de maatregelwaardige gedraging komt te liggen. 3. Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd voor de duur van een kalendermaand.4. De duur van de maatregel als bedoeld in het derde lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om te volstaan met het geven van een waarschuwing of het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, eerste lid en tweede lid, onderdeel b.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/ IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/ IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.

Hoofdstuk 2 Schendingen van verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling

Artikel 9. Indien een belanghebbende zich niet of niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel de registratie niet of niet tijdig laat verlengen, wordt een maatregel opgelegd van tien procent van de uitkeringsnorm.

Artikel 10.Indien een belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, wordt een maatregel opgelegd van twintig procent van de uitkeringsnorm.

Artikel 11.Indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, wordt een maatregel opgelegd van veertig procent van de uitkeringsnorm.

Artikel 12.1. Het college legt blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan welb. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

Artikel 13.1. Het college legt blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

Hoofdstuk 3 Schending van de inlichtingenplicht

Artikel 14. Gedragingen zonder gevolgen voor de uitkeringIndien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 13 IOAW/ IOAZ, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt een maatregel opgelegd van tien procent van de uitkeringsnorm.

Artikel 15. Gedragingen met gevolgen voor de uitkeringIndien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 13 IOAW/ IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt een maatregel opgelegd van dertig procent van de uitkeringsnorm.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingenIndien de belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/ IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van minimaal twintig procent van de inkomensvoorzieningsnorm.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17. CiteerartikelDeze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010.

Artikel 18. InwerkingtredingDe Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010 treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.