Regeling vervallen per 26-10-2016

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Geldend van 01-01-2012 t/m 25-10-2016

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

De raad van de gemeente Veenendaal;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 maart 2011, nummer 2011.00021A;

 

overwegende dat

 

het noodzakelijk is het verlagen van de uitkering van belanghebbende van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, werkloze werknemer van 50 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar en de gewezen zelfstandige van 55 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar, bij wijze van sanctie te regelen;

 

gelet op

artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onder b van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35, eerste lid onder b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ( IOAZ);

 

St. 2010, 839 waarin is bepaald dat de artikelen 18, lid 2 en 3 en artikel 53a van de WWB met ingang van 1 juli 2011 in werking treden, voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel 78f WWB.

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010).

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.de WWB:

Wet werk en bijstand;

b.de IOAW:

Wet inkomensvoorziening oudere en

gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

werknemers;

c.IOAZ:

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d.Wetten:

de WWB, IOAW en IOAZ;

e.Wet Suwi:

de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk

en inkomen;

f.college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal;

g.bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 35 van de WWB;

h.maatregel:

de verlaging van de uitkering op

grond van artikel 18, tweede lid WWB en

artikel 20, eerste lid IOAW en IOAZ;

i.uitkeringsnorm:

de op grond van artikel 5 onder c en 12 WWB op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm en de op grond van artikel 5 IOAW en IOAZ

op de belanghebbende van toepassing zijnde grondslag;

j.benadelingsbedrag:

het bedrag dat als gevolg van het niet

of niet behoorlijk nakomen van een

inlichtingenverplichting ten onrechte is

verleend als uitkering op grond van de wet;

k.voorziening

een voorziening / instrument die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a WWB en artikel 34, lid 1 onder a IOAW en IOAZ en in de re-integratieverordening;

l.traject

een plan, bestaande uit een geheel van

reïntegratie-instrumenten dat tot doel heeft

om binnen een bepaald tijdsbestek te komen

tot arbeidsinschakeling of zelfstandige

maatschappelijke participatie;

m.zeer ernstige misdragingen

het op een dusdanige wijze benaderen of

bejegenen van het college, dan wel van

personen die in opdracht van het college

de wet uitvoeren, dat deze zich op een

fysieke of psychische wijze, dan wel een

combinatie van beide, bedreigd voelen;

n.Zelfstandige

Zelfstandige, zoals bedoeld in art 78f WWB.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wetten of de artikel 30c van de Wet Suwi voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB;

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Recidive

  • 1. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen genoemd in de WWB, IOAW en IOAZ schendt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 8 eerste lid onder c van deze verordening.

    Wanneer de laatste verwijtbare gedraging onder artikel 14 valt wordt in plaats van de duur, de hoogte van de maatregel verdubbeld.

  • 2. De duur van de maatregel kan door het college voor ten hoogste vier maanden worden opgelegd wanneer belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan drie of meer verwijtbare gedragingen in een periode van 24 maanden. Deze periode vangt aan op de dag van bekendmaking van het besluit, waarbij een maatregel is opgelegd naar aanleiding van de eerste verwijtbare gedraging. Wanneer de laatste verwijtbare gedraging onder artikel 14 valt wordt de hoogte van de maatregel verviervoudigd met een maximum van 4 maanden uitkeringsnorm.

Artikel 5 Heroverweging

  • 1. Het college heroverweegt de in artikel 4, lid 2 van deze verordening bedoelde verlaging, of de verlaging die (na een eerdere heroverweging) voor een periode langer dan drie maanden is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging.

  • 2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging.

  • 3. Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 6 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel overeenkomstig artikel 2, lid 2 van deze verordening;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 7 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • b.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ.

Artikel 8 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaar gedrag ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • c.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel opgelegd ingaande de datum van aanvang uitkering voor zover deze nog niet is uitbetaald.

Artikel 10 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan twee of meer verwijtbare gedragingen welke tegelijkertijd worden geconstateerd en die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1 van deze verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 11 Indeling in categorieën

  • Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of niet voldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 WWB en artikel 37 IOAW en IOAZ, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1. Eerste categorie:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf of het niet tijdig verlengen van de registratie.

  • 2. Tweede categorie:

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

  • 3. Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van de geboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdig beëindigen van het traject.

  • 4. Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van de geboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdig beëindigen van het traject.

Artikel 12 De hoogte van de maatregel

  • Onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening wordt de maatregel vastgesteld op:

  • 1. het geven van een schriftelijke waarschuwing bij gedragingen van de eerste categorie. Wanneer binnen een periode vanéén jaar, te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven, wederom niet tijdig de inschrijving als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf is verlengd, wordt een maatregel opgelegd van

    5% van de uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening.

  • 2. 15% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 3. 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 4. 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor verlening van de bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Wanneer binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven wederom niet tijdig de verplichting van artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ wordt nagekomen, wordt met toepassing van de artikelen 18 en 54 WWB en artikelen 17 en 37 IOAW en IOAZ een maatregel vastgesteld van 5% van de uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening.

Artikel 14 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de bijstand, wordt de maatregel vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag met een afronding van € 10,- naar boven en een minimumbedrag van € 50,-.

  • 2. Bij een benadelingsbedrag hoger dan de aangiftegrens van de sociale zekerheid volgens de aanwijzing sociale zekerheidsfraude wordt geen maatregel opgelegd, maar vindt er aangifte plaats.

Artikel 15 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 WWB en artikel 13 IOAW en IOAZ, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de bijstand, wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Wanneer het niet nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven, wordt met toepassing van artikel 18 WWB en artikel 20 IOAW en IOAZ een maatregel vastgesteld van 5% procent van de uitkering gedurende een maand, onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen

Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: 20% van de bijstandsnorm gedurende een periode die net zo lang voortduurt totdat het totaal van de opgelegde maatregel gelijk is aan het benadelingbedrag.

  • 3. Onverminderd artikel 2, lid 2 van deze verordening, wordt de maatregel gedurende één maand opgelegd van 100% van de bijstandsnorm indien er sprake is van:

    • a.

      geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

    • b.

      door eigen toedoen niet behouden van betaalde arbeid;

    • c.

      het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering.

  • 4. Indien aan de belanghebbende bijzondere bijstand is verleend voor het vrijwillige eigen risico in de zorgverzekering wordt een maatregel opgelegd ter hoogte van 100% over de daarvoor verleende bijzondere bijstand wegens het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd. Deze gedragingen worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    • a.

      Eerste categorie: verbaal geweld en discriminatie;

    • b.

      Tweede categorie: intimidatie (uitoefenen van psychische druk) en zaakgericht fysiek geweld (vernieling);

    • c.

      Derde categorie: mensgericht fysiek geweld en combinatie van agressievormen.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      25% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

Artikel 18 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 en/of 57 van de WWB zijn opgelegd en deze niet of onvoldoende worden nagekomen, wordt er een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wwb en intrekking van de Wij per 1 januari 2012

Artikel 18a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 18b Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

Onder ‘gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren als bedoeld in artikel 11, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.

Artikel 18c Intrekking Wij

  • 1. In afwijking van de preambule zijn de bepalingen van deze verordening vanaf 1 januari 2012 evenzo van toepassing op personen van 18 jaar en ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2. Een verlaging op grond van gedragingen, benoemd in deze verordening, kan eveneens worden toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbenden op grond van artikel 12 van de wet wordt verstrekt.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 19 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Intrekking oude regeling

De Verordening Maatregelen van 30 september 2010 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 21 genoemde datum van inwerkingtreding.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking acht dagen na de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 juli 2010, behoudens de BBZ.

De regels ten aanzien van zelfstandigen voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel 78f WWB treden met ingang van 1 juli 2011 in werking.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening WWB, IOAW, IOAZ en BBZ.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 12 mei 2011,

de heer mr. E.J. Kruijswijk Jansen - raadsgriffier a.i.

de heer mr. T. Elzenga - voorzitter