Regeling vervallen per 02-05-2019

Beleid aanwijzing bedrijfsbrandweren Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Geldend van 18-01-2000 t/m 01-05-2019

Intitulé

Beleid aanwijzing bedrijfsbrandweren Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Beleid voor het uitvoeren van artikel 3`1 van de Wet veiligheidsregio's

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Per 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) van kracht geworden. Met het in werking treden van deze wet ligt de bevoegdheid tot aanwijzen van bedrijfsbrandweren bij het bestuur van de veiligheidsregio (artikel 31). Voorheen lag deze bevoegdheid, op basis van de Brandweerwet 1985, bij het college van Burgemeester en Wethouders. Onder gemeentelijke verantwoordelijkheid zijn er in het verleden enkele bedrijven aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtig op basis van artikel 13 Brandweerwet.

Artikel 31 Wvr biedt aan veiligheidsregio’s de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid voor bovenmaatse risicoafdekking bij de risicoveroorzaker zélf (de inrichting) neer te leggen. Dit doet zij door de inrichting aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtig.

Om op een structurele en gewaarborgde wijze uitvoering te geven aan de mogelijkheden die de Wvr hierin biedt, is het voorliggende ‘Beleid aanwijzing bedrijfsbrandweren VMWB’ vastgesteld.

1.2 Doelstelling beleid

Het Beleidsplan 2011-2015 stelt op basis van het Risicoprofiel dat “blijvende aandacht nodig is voor preventieve en proactieve maatregelen die moeten voorkomen dat ongevallen met gevaarlijke stoffen zich voordoen of, wanneer zij zich onverhoopt toch voordoen, in dat geval escaleren.” Dit gaan we onder andere doen door te “Investeren in kennis en kunde over gevaarlijke stoffen, met speciale aandacht voor preventieve en proactieve maatregelen waardoor risico’s zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen.“

Binnen de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zijn ruim 70 inrichtingen aanwezig die mogelijk in aanmerking komen om op grond van Artikel 31 Wvrte worden aangewezen voor het hebben van een bedrijfsbrandweer (peildatum: september 2011).

Het doel van voorliggend beleid is om op een structurele wijze te beoordelen welke van deze inrichtingen in aanmerking komen voor het hebben van een bedrijfsbrandweer en vervolgens die bedrijven daadwerkelijk aan te wijzen.

Het aanwijsbeleid is een regionaal toetsingsdocument gebaseerd op een landelijk geaccepteerde methodiek zoals die is beschreven in de ‘Werkwijzer Bedrijfsbrandweren Hierdoor wordt voldaan aan een belangrijke doelstelling, namelijk het tegengaan en voorkomen van rechtsongelijkheid tussen verschillende inrichtingen zowel binnen als buiten de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.

Het beleid geldt voor onbepaalde duur en kan tussentijds herzien worden. Voor de handhaving van de aanwijsbeschikkingen wordt binnen de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant een apart beleidsdocument opgesteld, als onderdeel van de bredere toezichts- en handhavingstaken van de VMWB.

2 WETTELIJK KADER

2.1 Wet veiligheidsregio's

Op grond van Artikel 31 Wvr kan het bestuur van de veiligheidsregio een inrichting aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig. Dit kan zij doen wanneer uit het ingediende bedrijfsbrandweerrapport blijkt dat de inrichting een ‘bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid’:

Bijzonder gevaar

Er is sprake van een bijzonder gevaar indien als gevolg van geloofwaardige incidentscenario’s binnen de inrichting, een schade in de omgeving van de inrichting kan ontstaan die beduidend groter is dan de schade die optreedt door mogelijke ongevallen in de betrokken omgeving zelf en waarop de overheidsbrandweer is berekend.

Bijzondere gevaren voor de openbare veiligheid zijn in ieder geval:

  • ·

    Persoonlijk letsel buiten de inrichting, gewonden, doden (acute persoonlijke schade).

  • ·

    Directe materiële schade buiten de inrichting, beschadiging aan gebouwen en dergelijke.

  • ·

    Escalatie (domino) effecten van de brand of het ongeval binnen de inrichting bij niet tijdig ingrijpen.

Bij de beoordeling van bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid dient tevens nagegaan te worden of er sprake is van een situatie waarbij het risico uitstijgt boven het risico waarop de overheidsbrandweer normaal gesproken is voorbereid. Het bestuur van de veiligheidsregio mag in een aanwijstraject namelijk niet een eventueel tekortschietend basiszorgniveau compenseren in de uitvoering van het aanwijzingsbeleid.

2.2 Besluit veiligheidsregio's

Aan de bevoegdheid tot het aanwijzen van een inrichting als bedrijfsbrandweerplichtig zijn beperkingen verbonden. Op grond van artikel 7.1 van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) komen alleen de volgende categorieën van inrichtingen voor een aanwijzing in aanmerking:

  • 1.

    Inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999.

  • 2.

    Inrichtingen met installaties waarop hoofdstuk 2, afdeling 2, van het Arbeidsomstandighedenbesluit van toepassing is voor zover het betreft:

    1°. inrichtingen die geheel of nagenoeg geheel zijn bestemd voor de opslag in verband met vervoer van in die afdeling genoemde stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten;

    2°. spoorwegemplacementen voor zover zij geen onderdeel zijn van een inrichting waarop artikel 4 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is, en

    3.Inrichtingen, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet, met uitzondering van de inrichtingen waarop artikel 44 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen van toepassing is.

3 WANNEER EEN BEDRIJFSBRANDWEER?

3.1 Instrumentarium voor risicoafdekking

Inrichtingen die een (bovenmatig) risico veroorzaken worden middels verschillende wettelijke instrumenten voorzien van een vastgesteld veiligheidsniveau:

1 e instrument: omgevingsvergunning.

Een omgevingsvergunning is benodigd voor nieuwbouw en aanpassingen aan bestaande bouw. De brandweer ondersteunt de gemeente ten aanzien van brandveiligheid bij haar taakuitvoering. In de omgevingsvergunning kunnen eisen worden opgenomen met betrekking tot brandpreventieve en –repressieve voorzieningen zoals blussystemen. De veiligheidsregio is wettelijk adviseur bij vergunningverlening in het kader van inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

2 e instrument:overheidsbrandweer.

De taken van de overheidsbrandweer zijn vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s. Elke veiligheidsregio maakt daarbij op basis van de risico’s en de beschikbare middelen de keuze aan welk basiszorgniveau ze voldoet.

3 e instrument: bedrijfsbrandweeraanwijzing.

Dit instrument is door het bestuur van de veiligheidsregio specifiek te gebruiken om het nog aanwezige restrisico binnen de inrichtingen af te dekken. Deze bedrijfsbrandweer wordt dan ook gezien als de laatst mogelijke “Line Of Defence” om effecten bij incidenten binnen de inrichting te houden.

afbeelding binnen de regeling

3.2 Bedrijfsbrandweer versus overheidsbrandweer

De overheidsbrandweer kan qua omvang, opkomsttijd en middelen niet ingericht zijn op alle mogelijke incidenten binnen de regio. Door middel van een bedrijfsbrandweeraanwijzing kan het bestuur van de veiligheidsregio een deel van de repressie brandweertaak organiseren bij risicovolle inrichtingen. Een eventueel te kort schietende basisbrandweerzorg mag niet d.m.v. een bedrijfsbrandweeraanwijzing gecompenseerd worden.

Een bedrijfsbrandweer zorgt voor de inzet van deskundig en adequaat uitgerust personeel met kennis van de installaties en de aanwezige stoffen. Daarnaast is de bedrijfsbrandweer aanzienlijk sneller op de plaats van het incident dan de overheidsbrandweer, waardoor de kans op escalatie aanzienlijk wordt verkleind. Dit wordt in het onderstaande figuur weergegeven:

afbeelding binnen de regeling

3.3 Bedrijfsbrandweer versus rampenbestrijding

Net zoals de overheid zich niet kan voorbereiden op een snelle inzet op alle mogelijke incidenten op alle locaties, zo hoeft ook de bedrijfsbrandweer niet op alle mogelijke

scenario’s die kunnen ontstaan te zijn voorbereid.

Criteria bedrijfsbrandweerscenario’s

Het Bvr hanteert een drietal criteria voor de scenario’s waarop een bedrijfsbrandweer zich dient voor te bereiden. Dit zijn scenario’s:

  • 1.

    Die gegeven de aard van een installatie of de inrichting, rekening houdend met de daarin aangebrachte preventieve voorzieningen, als reëel en typerend worden geacht.

  • 2.

    Waarbij schade aan gebouwen of personen in de omgeving van de inrichting kan ontstaan.

  • 3.

    Waarbij van preventieve of repressieve maatregelen duidelijk effect verwacht mag worden, waardoor escalatie daarvan wordt voorkomen.

Scenario’s die aan deze criteria voldoen worden de geloofwaardige bedrijfsbrandweer sc e nario’s genoemd. De geloofwaardige scenario’s die bepalend zijn voor de omvang (aantal functionarissen) en uitrusting (voertuigen, bluswatercapaciteit etc.) van de bedrijfsbrandweer zijn de maatgevende scenario’s.

De scenario’s die weliswaar bedenkbaar zijn, maar niet meer zijn te bestrijden of waarvan de kans op ontstaan vrijwel nihil is, worden rampenbestrijdingsscenario’s genoemd. De primaire verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding ligt bij de overheid. Op grond van de verplichtingen in de Wet milieubeheer kan de inrichting echter wel verplicht worden om ervoor te zorgen dat de benodigde materiële component beschikbaar is voor het bestrijden van het scenario.

3.4 Bedrijfsbrandweer versus stationaire voorzieningen

Een inrichting kan er voor kiezen de geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s zo veel als mogelijk te beheersen met behulp van stationaire (automatische) voorzieningen. Dit kan de omvang van een bedrijfsbrandweerorganisatie beperken of zelfs tot 0 reduceren. Het bedrijf zal in dat geval gelijkwaardigheid moeten aantonen met een bedrijfsbrandweerinzet. Een aanwijzing die alleen betrekking heeft op middelen, is echter geen bedrijfsbrandweeraanwijzing zoals bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s. De benodigde voorzieningen zullen in dat geval in de omgevingsvergunning van de inrichting voorgeschreven moeten worden. De veiligheidsregio zal hiervoor de inrichting en/of het Bevoegd Gezag omgevingsvergunning (dringend) adviseren de omgevingsvergunning ambtshalve aan te passen.

In stand houden voorzieningen

De veiligheidsregio kan niet zélf handhaven op verplichtingen uit de omgevingsvergunning. Bij constatering van achterblijvende inspanningen door de inrichting wordt daarom het Bevoegd Gezag omgevingsvergunning geadviseerd, dan wel verzocht, om handhavend op te treden. Eventueel kan besloten worden om alsnog over te gaan tot bedrijfsbrandweeraanwijzing (zie paragraaf 4.7).

3.5 Resultaat aanwijstraject

De beoordeling of een bedrijf aangewezen wordt voor het hebben van een bedrijfsbrandweer vindt plaats aan de hand van een door de inrichting in te dienen bedrijfsbrandweerrapport. Op basis van het resultaat van de beoordeling kunnen de volgende vervolgstappen gezet worden:

Géén aanwijzing.

Wanneer uit het rapport blijkt dat de inrichting geen ‘bijzonder gevaar’ oplevert, vindt er geen aanwijzing plaats. Er vindt evenmin een aanwijzing plaats als de inrichting weliswaar een bijzonder gevaar vormt, maar al voldoende voorzieningen heeft getroffen om de risico’s te beheersen. Uitgangspunt is dat deze voorzieningen voldoende zijn geborgd in de omgevingsvergunning.

Wijzigen van voorschriften in omgevingsvergunning.

Wanneer blijkt dat de inrichting wél een ‘bijzonder gevaar’ oplevert voor de omgeving, maar de geloofwaardige bedrijfsbrandweerscenario’s beheerst kunnen worden met gelijkwaardige stationaire voorzieningen, dan worden in overleg met het Bevoegd Gezag omgevingsvergunning, de voorschriften in de omgevingsvergunning aangepast.

Wél een aanwijzing.

Vormt de inrichting bij brand of ongeval wél een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid, en is de overheidsbrandweer hierop onvoldoende ingericht, dan volgt aanwijzing tot bedrijfsbrandweerplichtige inrichting.

afbeelding binnen de regeling

4 BELEIDUITGANGSPUNTEN

4.1 Kennisdocumenten waaraan getoetst wordt

In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is er door het Landelijk Expertisecentrum BrandweerBRZO een ‘Werkwijzer Bedrijfsbrandweren’ ontwikkeld. Deze werkwijzer biedt onder andere informatie over de inhoud van een bedrijfsbrandweerrapport, uitgangspunten bij het selecteren en uitwerken van scenario’s en uitgangspunten t.a.v. de geoefendheid en opleiding van bedrijfsbrandweerpersoneel.

Bij uitvoering van het onderhavige beleid zijn de in de Werkwijzer Bedrijfsbrandweren gehanteerde uitgangspunten in principe leidend. Aangezien het aanwijzen van bedrijfsbrandweren echter maatwerk is, staat het de uitvoerders van het onderhavige beleid vrij om, indien dat gewenst dan wel noodzakelijk geacht wordt, gemotiveerd af te wijken van dit kennisdocument.

Bij het beoordelen van het ingediende bedrijfsbrandweerrapport en het opstellen van een (concept)beschikking wordt tevens gebruik gemaakt van het ‘BRZO Scenarioboek’ (hierin worden de mogelijke incidentscenario’s voor bijna alle typen bedrijven beschreven) en het boek ‘Mobiele & Stationaire Blusinstallaties’

4.2 Aanwijsbeschikking en voorwaarden

In een aanwijsbeschikking worden de voorwaarden opgenomen waaraan de bedrijfsbrandweer moet voldoen (personeel, middelen en materieel). De beschikking bevat een dagtekening en een datum waarop deze in werking treedt. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant maakt gebruik van een model aanwijsbeschikking, zoals opgenomen in de Werkwijzer bedrijfsbrandweren. In de aanwijsbeschikking worden de voorwaarden zodanig gespecificeerd dat er geen discussie kan ontstaan over de voorgeschreven verplichtingen. Als basis voor de voorschriften wordt gebruik gemaakt de modelvoorschriften in de Werkwijzer bedrijfsbrandweren.

4.3 Bezwaar

Een besluit van het bestuur van de veiligheidsregio om een bedrijf aan te wijzen is een “besluit” als bedoeld in Algemene wet bestuursrecht (Awb) art. 1:3 lid 1, waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Bezwaar dient binnen 6 weken gemaakt te, worden bij het bestuur van de veiligheidsregio. Een bezwaar dient in essentie om het bestuur in staat te stellen de primaire beslissing te kunnen heroverwegen, op basis van ingediende bezwaargronden. Tegen een nieuw besluit van het bestuur kan beroep worden aangetekend bij de rechtbank. Tegen een uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden aangetekend bij de Raad van State.

Het aantekenen van bezwaar, beroep of hoger beroep heeft geen schorsende werking op de uitvoering van een aanwijzing. Dat houdt in dat een bedrijf onverkort aan de eisen van het aanwijzingsbesluit dient te voldoen. Als het voor een bedrijf belangrijk is om uitvoering van de aanwijzing gedurende de hoofdprocedure op te schorten, dient een voorlopige voorziening gevraagd te worden bij de president van de rechtbank. Het vragen van een voorlopige voorziening kan in elk van de drie fasen worden gedaan.

Trajecten van bezwaar en (hoger) beroep wordt in het onderhavige beleidstuk niet verder uitgewerkt omdat de processtappen, termijnen en adressanten worden voorgeschreven zijn in de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). In de ‘Werkwijzer Bedrijfsbrandweren is een checklist opgenomen die mede gebruikt zal worden om te controleren of in het basistraject en de juridische procedures de juiste stappen zijn gezet.

4.4 Opleveringsinspectie

De opleveringsinspectie vindt binnen 6 weken na inwerkingtreding plaats en is bedoeld om de formele overgang te markeren van het aanwijzen van een bedrijfsbrandweer naar de toezichtsfase. Deze inspectie heeft niet primair tot doel om over te gaan tot handhavende stappen, maar om gezamenlijk met de inrichting te komen tot een eensluidende interpretatie van de voorschriften in de beschikking. Bij constatering van tekortkomingen zal de inrichting daarom meestal in de gelegenheid gesteld worden om een verbetertraject in een plan van aanpak op te nemen, zodat binnen een gezamenlijk overeengekomen termijn alsnog voldaan wordt aan de verplichtingen. Mocht echter blijken dat een bedrijf in gebreke blijft ten aanzien van de aanwijsbeschikking dan zal een handhavingstraject ingezet worden.

4.5 Toezicht

Een inrichting die is aangewezen tot het hebben van een bedrijfsbrandweer, dient te voldoen aan de eisen inzake personeel en materieel die in de aanwijzing zijn gesteld. Het bestuur van de veiligheidsregio heeft als Bevoegd Gezag de verantwoordelijkheid om toezicht te houden op de naleving van de bij de aanwijzing gestelde eisen en zo nodig handhavend op te treden.

Op grond van artikel 61 van Wvr heeft het bestuur van de veiligheidsregio enige ambtenaren in dienst van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant op het vlak van industriële veiligheid aangewezen als toezichthouder artikel 31 Wvr.

Jaarlijks zal er een planning worden gemaakt van de uit te voeren inspecties. Hierin zal ook de inspectie op de geoefendheid van en het oefenprogramma worden meegenomen, evenals de inspectie van de besluiten van geen aanwijzing maar waar wel voorwaarden aan zijn gebonden. Artikel 31-inspecties worden afgestemd met BRZO-inspecties in het kader van de Landelijk Aanpak Toezicht (LAT) Risicobeheersing Bedrijven. De ambtenaar die de beschikking heeft opgesteld mag de afgegeven beschikking niet zelf inspecteren.

4.6 Handhaving

Indien door het Bevoegd Gezag wordt geconstateerd dat één of meerdere voorwaarden uit de beschikking niet of onvoldoende word(t)(en) nageleefd, dan kan dit aanleiding geven om gebruik te maken van haar sanctiemogelijkheden. Op grond van artikel 65 Wvr kan door een bijzonder opsporingsambtenaar zoals vernoemd in artikel 142 Wetboek van strafverordening bij een overtreding van artikel 31, tweede, vijfde en zesde lid een strafrechtelijke handhavingstraject worden ingezet.

Om zo nodig handhavend op te kunnen treden beschikt de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant over handhavingsbeleid. Het onderdeel ‘Industriële Veiligheid’ biedt de basis voor het maken van transparante keuzes en het stellen van prioriteiten zodat de uitvoering van de handhavingstaak voor het bestuursorgaan, handhavers en bedrijfsleven helder is.

4.7 Actualisatie

Een aanwijsbeschikking geldt in principe voor onbepaalde tijd. Na 5 jaar wordt per inrichting getoetst of een actualisatie noodzakelijk is. Voor VR-plichtige bedrijven gebeurt dit op basis van het nieuw ingediende bedrijfsbrandweerrapport. Voor niet VR-inrichting kan echter geen nieuw bedrijfsbrandweerrapport worden opgevraagd. Bij deze bedrijven wordt getoetst aan de actuele omgevingsvergunning.

Ook wanneer uit de artikel 31 inspectie blijkt dat de beschikking niet meer toereikend is, kan het bestuur van de veiligheidsregio besluiten tot het intrekken of wijzigen van de aanwijsbeschikking. Dit kan in de volgende gevallen:

  • 1.

    bij wijziging of uitbreiding van de aangewezen inrichting;

  • 2.

    bij verandering van de in de inrichting gebezigde processen, die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het bedrijfsbrandweerrapport;

  • 3.

    bij voortschrijdend inzicht ten aanzien van de scenariokeuzes of de introductie van nieuwe (bestrijding)technieken, die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het rapport inzake de bedrijfsbrandweer;

  • 4.

    bij wijziging van de omgeving van een aangewezen inrichting die in betekenende mate consequenties heeft voor gegevens over de geloofwaardige en maatgevende incidentscenario’s.

Voor de gevallen 1 en 2 dient zo spoedig mogelijk een dienovereenkomstig gewijzigd rapport aan het algemeen bestuur te worden overlegd. Op grond hiervan vindt een herbeoordeling van de aanwijsbeschikking plaats. Voor de gevallen 3 en 4 kan het indienen van een gewijzigd rapport niet worden afgedwongen en moet een herbeoordeling plaatsvinden op basis van de beschikbare informatie. Zo nodig kunnen aanvullende c.q. gewijzigde voorwaarden aan de aanwijsbeschikking worden verbonden. Het bestuur van de veiligheidsregio heeft de vrijheid en niet de verplichting om een nieuwe aanwijsprocedure te starten.

5 PROCESBESCHRIJVING EN TERMIJNEN

5.1 Procesbeschrijving en termijnen

Hieronder is het proces, inclusief bijbehorende termijnen, globaal weergegeven Het proces is vastgelegd in het interne kwaliteitsysteem van de Afdeling Risicobeheersing voor de Brzo-gerelateerde werkzaamheden. Voor elke procedurestap zijn informatiedocumenten en/of standaarden ontwikkeld.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

6 UITVOERING BELEID

6.1 Kwaliteitseisen organisatie

Opleidingsniveau

Conform de ‘Werkwijzer Bedrijfsbrandweren’ dient een uitvoerder van het beleid bedrijfsbrandweren idealiter aan de volgende criteria te voldoen:

  • ·

    Technisch georiënteerde HBO-opleiding;

  • ·

    Opleiding/training in managementsystemen en organisatiekunde;

  • ·

    Voldoende kennis van technische processen en procesbeveiliging;

  • ·

    Inzicht in aspecten van risicomanagement, risicomanagement-instrumenten en veiligheidsbeheerssystemen (VBS);

  • ·

    Kennis van en ervaring met het auditten van veiligheidsrapport, VBS, preventiebeleid zware ongevallen.

Continuïteit, kennis en ervaring (kritieke massa)

Conform de ‘Werkwijzer Bedrijfsbrandweren’ dient de organisatie bij voorkeur te beschikken over minimaal twee deskundige medewerkers die elk ten minste twee jaar ervaring hebben in het afgeven van aanwijsbeschikkingen of het uitvoeren van inspecties en kennis hebben van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het op peil houden van ervaring dient een medewerker in de rol van adviseur ten minste twee aanwijsbeschikkingen per jaar af te geven. In de rol van inspecteur moet de medewerker ten minste vier volledige inspecties per jaar verrichten op organisatorische en technische aspecten. Een volledige inspectie omvat minimaal één dag onsite, afhankelijk van de complexiteit van de aanwijsbeschikking. Indien een medewerker naast adviseur ook inspecteur is, dan mag deze de beschikkingen die hij heeft afgegeven niet zelf inspecteren.

6.2 Planning en uitvoering

Planning

Om uitvoering te geven aan dit beleid wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld. Dit document bevat een 5-jaarlijkse planning en wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de regionaal commandant. In de planning wordt rekening gehouden met:

  • ·

    De te boeken veiligheidswinst. Inrichtingen waarvoor een grote urgentie bestaat om maatregelen te treffen zullen eerder worden aangeschreven. Informatie uit (Brzo-) inspecties vormt hier o.a. input voor;

  • ·

    Termijnen voor actualisatie van het Veiligheidsrapport (bedrijfsbrandweerrapport maakt hier onderdeel van uit) en/of een vergunningtraject.

Monitoring

De voortgang van de planning wordt periodiek gemonitord. Omdat het nieuw beleid betreft, wordt na een jaar het beleid geëvalueerd. Zo nodig wordt de planning hierop aangepast. Als continu proces wordt op de uitvoering van het beleid de PDCA-cyclus toegepast.

Uitvoering

Binnen de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant is de uitvoering van het beleid gemandateerd aan de brandweer Midden- en West-Brabant. Medewerkers van de afdeling Risicobeheersing Concern Brandweertaken voldoen vanuit hun huidige werkzaamheden in voldoende mate aan de hierboven gestelde criteria. Bovendien beschikt een deel van de adviseurs vanuit de taak als Adviseur Gevaarlijke Stoffen over repressieve ervaring m.b.t. incidenten met gevaarlijke stoffen. Uitvoering van dit beleid vindt plaats conform de binnen de afdeling Risicobeheersing CBT vastgestelde werkprocedures.

Ondertekening

Vastgesteld door het Algemeen Bestuur Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant,
Voorzitter, dhr. mr. P.G.A. Noordanus
Secretaris, mevr. C.J.C. den Ouden, Secretaris

Inhoudsopgave

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

1.2 Doelstelling beleid

2 WETTELIJK KADER

2.1 Wet veiligheidsregio's

2.2 Besluit veiligheidsregio's

3 WANNEER EEN BEDRIJFSBRANDWEER?

3.1 Instrumentarium voor risicoafdekking

3.2 Bedrijfsbrandweer versus overheidsbrandweer

3.3 Bedrijfsbrandweer versus rampenbestrijding

3.4 Bedrijfsbrandweer versus stationaire voorzieningen

3.5 Resultaat aanwijstraject

4 BELEIDUITGANGSPUNTEN

4.1 Kennisdocumenten waaraan getoetst wordt

4.2 Aanwijsbeschikking en voorwaarden

4.3 Bezwaar

4.4 Opleveringsinspectie

4.5 Toezicht

4.6 Handhaving

4.7 Actualisatie

5 PROCESBESCHRIJVING EN TERMIJNEN

5.1 Procesbeschrijving en termijnen

6 UITVOERING BELEID

6.1 Kwaliteitseisen organisatie

6.2 Planning en uitvoering