Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013

Geldend van 13-09-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013

INLEIDING

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels, zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad (Chronisch zieken en Gehandicapten Raad) en CSO (Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties) ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde en daarna passeren de verschillende oplossingen de revue. Hierbij worden niet alleen de individuele voorzieningen besproken. Omdat maatwerk nodig is, vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen mogelijkheden.

In de allereerste richtingbepalende uitspraak van 10 december 20081 heeft de Centrale Raad van Beroep helder uiteengezet hoe zij aankijkt tegen de compensatieplicht en wat van de gemeente bij de uitvoering mag worden verwacht. Kenmerkend is daarbij de grote invloed van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager op het gemeentelijk onderzoek.

Deze beleidsregels zijn een uitwerking van de verordening en bieden een richtlijn voor het onderzoek dat de gemeente samen met de burger doet om te komen tot de best passende oplossing.

Artikel 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit.

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. Heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daarvoor nodig.

Hiertoe wordt een nieuwe werkwijze ingevoerd waarbij het gesprek centraal staat. Het gesprek wordt resultaatgericht ingestoken. Dus er wordt niet meer uitgegaan van de voorzieningen die de gemeente verstrekt, maar om het resultaat dat de burger wil bereiken.

In het gesprek gaat de gemeente samen met de belanghebbende na welke beperkingen hij ondervindt in het dagelijks leven ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie en welke resultaten hij wil bereiken. Vervolgens wordt besproken welke mogelijkheden belanghebbende zelf heeft om deze beperkingen te compenseren. Voorts wordt bekeken of voorliggende voorzieningen een uitkomst bieden. Tot slot wordt besproken of de gemeente nodig is om door middel van een individuele voorziening de beperking te compenseren.

HOOFDSTUK 1. UITGANGSPUNTEN

Compensatieplicht

In artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd dat het college voorzieningen moet treffen ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit wordt de compensatieplicht genoemd. In de wet is bepaald dat deze personen in staat moeten zijn:

  • • een huishouden te voeren;

  • • zich te verplaatsen in en om de woning;

  • • zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • • medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Vanuit deze domeinen heeft de VNG samen met de CG-raad en de CSO artikel 4 van de wet geconcreti¬seerd in acht resultaten.

  • 1.

    Een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    Wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    Het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    Zich verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Deze acht resultaten dienen als uitgangspunt voor de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013, het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013 en voor deze beleidsregels.

Eigen verantwoordelijkheid

In artikel 4 van de wet is ook vastgelegd dat bij het bepalen of een persoon gecompenseerd moet worden, het college rekening houdt met de persoonskenmerken en behoefte van de persoon, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit betekent dat er maatwerk geleverd moet worden en dat de eigen mogelijkheden van de persoon zorgvuldig onderzocht moeten worden.

De eigen verantwoordelijkheid wordt door de VNG in beeld gebracht door middel van onderstaand figuur. Zoals de pijl aangeeft, wordt er eerst gekeken naar wat de persoon in kwestie zelf kan doen om de situatie te verbeteren en of het sociaal netwerk uitkomst kan bieden. Daarna wordt bepaald of er voorliggende voorzieningen zijn die het probleem oplossen. Biedt dit alles geen soelaas, dan wordt bekeken of een individuele voorziening gewenst is.

figuur 1.pdf (versie geldig sinds: 13-09-2013; PDF-bestand; grootte: 4.57 kB)

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn:

  • • algemene voorzieningen;

  • • collectieve voorzieningen;

  • • wettelijke voorzieningen en;

  • • algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Deze voorzieningen zijn dus voorliggend ten opzichte van individuele voorzieningen. Met andere woorden, als deze voorzieningen de beperking compenseren, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven zich te verplaatsen. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Zo zijn mensen zelf verantwoordelijk voor het vinden van een voor hun levensloopbestendige woning. Evenals wanneer een pasgetrouwd stel verhuist naar een woning waar gezinsuitbreiding mogelijk is, zouden mensen rond de leeftijd van 60 jaar die gaan verhuizen, rekening moeten houden met eventuele toekomstige beperkingen die een hogere leeftijd met zich meebrengt. Dat zou bijvoorbeeld kunnen neerkomen op een gelijkvloerse woning of een woning met een badkamer die levensloopbestendig is.

Zo is iemand in principe ook zelf verantwoordelijk voor de gevolgen wanneer hij verhuist naar een voor hem ongeschikte woning.

Beperking, chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem

Om voor een voorziening in aanmerking te komen dienen beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen op het gebied van de te bereiken resultaten aanwezig te zijn (artikel 1, lid 7, Verordening).

Of daarvan sprake is zal door onderzoek moeten worden vastgesteld. Dit kan gebeuren door een arts in te schakelen. Vervolgens moet op grond van die diagnose en de daaruit voortvloeiende stoornis(sen) kunnen worden aangegeven of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van de beperkingen of het probleem. Het gegeven dat men oud is, is op zichzelf geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de Wmo. Wel kunnen belemmeringen, die het gevolg zijn van slijtageprocessen, die onlosmakelijk verbonden zijn aan het ouder worden, aanleiding zijn om in het kader van de Wmo voorzieningen te treffen.

Bij de beoordeling van beperkingen en belemmeringen wordt uitgegaan van medische objectiveerbare aandoeningen.

Goedkoopst compenserend

De verordening bepaalt dat de te verstrekken voorziening ‘als goedkoopst-compenserende voorziening’ moet kunnen worden aangemerkt (artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening). Het is van belang op het begrip goedkoopst compenserend nader in te gaan.

Primair betekent goedkoopst compenserend dat de voorziening compenserend moet zijn. Uit de alternatieven die als compenserend worden bestempeld, kan de gemeente de goedkoopste oplossing kiezen. Het begrip goedkoopst compenserend laat ruimte voor een afweging van de specifieke omstandig¬heden van de aanvrager. Uiteindelijk bepaalt immers de situatie van de aanvrager, zoals beoordeeld door de gemeente, wat in zijn omstandigheden passend is.

Uitgangspunt is, dat van de compenserende oplossingen die er zijn, de goedkoopste oplossing wordt gekozen.

Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet hoger niveau dient te worden aangesloten.

Langdurig noodzakelijk

Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening luidt: “Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover het te bereiken resultaat langdurig noodzakelijk is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat”.

Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat in beginsel wordt uitgegaan van een periode langer dan zes maanden dat het ziektebeeld aanhoudt en dat de belanghebbende daarvoor voor langere tijd aangewezen is op een betreffende aanpassing of voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de aard van de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt (de belanghebbende kan in dit geval een beroep doen op de Thuiszorgwinkel). Met de termijn van zes maanden wordt aangesloten bij de termijnen van de Thuiszorg (gratis uitleen).

Conform het gestelde in artikel 24, eerste lid, aanhef en sub a kan hulp bij het huishouden wel voor een korte duur worden geïndiceerd.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbeteringen en situaties van terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.

Behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende

Artikel 8, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het college uitgaat van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Dit betekent dat er altijd maatwerk geleverd moet worden. Daarbij gaat de gemeente uit van de vraag van de belanghebbende en niet van de voorzieningen die de gemeente verstrekt.

Het leveren van maatwerk betekent een uitgebreid onderzoek naar de persoonlijke situatie van de belanghebbende en het zoeken naar de best passende oplossing voor het probleem. En omdat elke situatie anders is, is een ‘dichtgetimmerd’ kader onwenselijk. Het is daarom van groot belang dat de gemeente haar bevindingen zorgvuldig vastlegt en motiveert. De centrale vraag die men zich moet stellen is: “Moet er gecompenseerd worden in de zelfredzaamheid of participatie?”

Algemeen gebruikelijk

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien aan een algemeen toetsingskader wordt voldaan. Door een hulpvraag te toetsen aan de criteria uit deze jurisprudentie kan men meestal zelf het antwoord vinden op de vraag of een voorziening in de concrete, individuele situatie van de belanghebbende ook als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd.

Hiervoor moeten de volgende vragen worden beantwoord:

  • • Is de voorziening speciaal voor gehandicapten bedoeld?

  • • Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?

  • • Is de voorziening in prijs vergelijkbaar met andere voorzieningen met hetzelfde doel?

Als deze drie vragen met respectievelijk “nee”, “ja” en “ja” beantwoord kunnen worden, is de voorziening op zichzelf, als zaak, algemeen gebruikelijk.

Een voorbeeld.

Een telefoon mag als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook de aanwezigheid van centrale verwarming kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Het mag duidelijk zijn dat dit soort voorzieningen niet meer verstrekt wordt, juist omdat ze algemeen gebruikelijk zijn. Indien zij aangebracht worden, is sprake van het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd, hetgeen buiten de werkingssfeer van deze Verordening valt.

Op vervoersgebied kan men als voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen noemen: de fiets met hulpmotor en een fiets met lage instap en op het gebied van de woningaanpassingen: thermostaatkranen, hendelmengkranen, verhoogd toilet en douche- en toiletbeugels.

Gebruikelijke zorg

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen.

De gebruikelijke zorg is verder uitgewerkt in bijlage 2.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 4. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van prestatieveld 6, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven2. Tot dat gebeurt, kiest de gemeente ervoor uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan van en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

HOOFDSTUK 2. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Onder dit resultaat wordt gerekend:

Licht poetswerk

  • - afwassen

  • - bedden opmaken

  • - stof afnemen/ragen

  • - kamers opruimen

  • - planten water geven

Huis schoonmaken

  • - stofzuigen/dweilen/vegen

  • - schoonhouden van sanitair en keuken

  • - bedden verschonen

  • - opruimen huishoudelijk afval

  • - ramen lappen 1 x per 3 maanden

  • - periodiek keukenkastjes en koelkast schoonmaken

Bedden- en linnengoed wassen

De ruimten die moeten worden schoongehouden zijn die ruimten die dagelijks gebruikt worden voor het verrichten van elementaire woonfuncties. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Voorwaarde is dat voorliggende voorzieningen ook daadwerkelijk aanwezig zijn in de gemeente. Een voorliggende voorziening kan in het kader van resultaat 1 een wasserette zijn voor het wassen van bedden- en linnengoed

  • 2.

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen wijziging in de situatie heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is.

  • 3.

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Zie in bijlage 2 een beschrijving van gebruikelijke zorg.

  • 4.

    Als bovenstaande afwegingen niet geleid hebben tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals weergegeven in bijlage 1. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in minuten.

  • 5.

    De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 6.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Indien de mantelzorger niet toekomt aan het schoon houden van het eigen huis, dan kan de verzorgde zich wenden tot het college voor hulp bij het huishouden, opdat de mantelzorger tijd heeft om zijn eigen huis schoon te houden.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

In artikel 4, eerste lid, van de Wmo is geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over.

Wel is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van het college om voor een woning te zorgen. Iedere burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keuze van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of op korte termijn verwachte beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Uit de parlementaire geschiedenis van de Wmo blijkt dat onder maatschappelijke participatie onder andere kan worden verstaan ‘het normale gebruik van de woning’.

In de Wmo- jurisprudentie wordt onder het normale gebruik van de woonruimte verstaan:

  • de mogelijkheid om normale (elementaire) woonfuncties te kunnen verrichten. Onder de elementaire woonfuncties worden verstaan:

    • - slapen, eten en lichaamsreiniging;

    • - het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals het doen van de was en het strijken en opbergen ervan;

  • het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van de verzorging door een belanghebbende afhankelijke baby;

  • dat kinderen zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte kunnen spelen.

Afwegingskader

  • 1.

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg draagt voor het hebben van een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Wanneer een persoon met beperkingen een voor hem niet adequate woning betrekt, kan het college bepalen dat hij niet in aanmerking komt voor compensatie door het college. Een woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt gesproken van een woning.

  • 2.

    Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Het primaat van verhuizen wordt altijd toegepast bij woningaanpassingen, die duurder zijn dan € 10.000,-, tenzij één of meerdere van de hieronder genoemde afwegingen zwaarder wegen:

  • a.

    kostenafweging: aanpassingskosten van de nieuwe woning, indien bekend is om welke woning het gaat.

  • b.

    volkshuisvestingstechnische afwegingen:

    • • eigen woning of huurwoning;

    • bij de afweging van de doelmatigheid van de aanpassing kan dit van belang zijn i.v.m. de beperkingen van hergebruik.

    • • relatie met toewijzingsbeleid en afspraken met woningbouwverenigingen en andere verhuurders.

  • c.

    tijdsduur overwegingen: de termijn waarbinnen een andere geschikte woning beschikbaar is of een woning die met aanmerkelijk minder kosten dan het aanpassen van de huidige woning, beschikbaar komt. De medisch verantwoorde termijn wordt bepaald door een medisch adviseur.

  • d.

    individuele en sociale omstandigheden:

    • • binding met de buurt;

    • • afstand tot diverse primaire voorzieningen (infrastructuur);

    • • afstand tot het werk;

    • • de kwaliteit van het zelfzorgvermogen en de individuele mogelijkheden van mantelzorg;

    • • woonlastenconsequenties;

    • • eigendom van de woning en de consequenties daarvan.

  • 3.

    Vervolgens beoordeelt het college of alle algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen zijn in beginsel:

    • • Aanpassingen aan een badkamer van 25 jaar of ouder3 ;

    • • Nivelleren drempels binnenshuis;

    • • Handgrepen en wandbeugels;

    • • Verhoogd toilet;

    • • Losse toiletverhoger;

    • • Toiletstoel;

    • • Aanleg tweede toilet boven;

    • • Douchestoel/ douchekruk;

    • • Vast douchezitje;

    • • Douchekop op glijstang;

    • • Antislipvloer;

    • • Tweede trapleuning;

    • • Verlenging bediening bovenlicht;

    • • Korflades.

  • 4.

    Als iemand al wat ouder is en zijn badkamer gaat renoveren mag de gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie bijvoorbeeld aan een douche moet denken in plaats van een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? De gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van de gemeente in het geschikt maken van woningen.

  • 5.

    Als het voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

  • 6.

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • 7.

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

  • 8.

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Voor het bepalen van de noodzakelijke oppervlakte van de nieuw te bouwen/ aan te passen ruimten kan het Handboek voor Toegankelijkheid (Reed Business) als basis fungeren.

  • 9.

    Het aanpassen van doelgroepengebouwen (bijvoorbeeld voor gehandicapten en ouderen) zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • 10.

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7, tweede lid, Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

  • 11.

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

  • 12.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen kan het gaan om tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Resultaat 3: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Dit resultaat is gevolge de compensatieplicht beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Onder dit resultaat worden gerekend:

  • • het doen van de boodschappen voor het dagelijks leven;

  • • de bereiding van warme en broodmaaltijden;

  • • tafel dekken en afruimen;

  • • afwassen;

  • • opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar sluit de Wmo bij aan door uit te gaan van één maal per week boodschappen te doen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (gedeeltelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Voorwaarde is dat voorliggende voorzieningen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn in de gemeente.

  • Voorliggende

    voorzieningen kunnen in het kader van resultaat 3 zijn:

    • • Algemene voorzieningen: boodschappendienst van WonenPlus

    • • Algemeen gebruikelijke voorzieningen: particuliere maaltijdservice, boodschappendienst van de supermarkt, kant- en- klaarmaaltijden.

  • 2.

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden of kinderen gewend of bereid zijn boodschappen te doen of maaltijden te bereiden.

  • 3.

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • 4.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • 5.

    Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

  • 6.

    Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek in bijlage 1.

  • 7.

    Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag gebaseerd op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013.

  • 8.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Onder dit resultaat wordt gerekend het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Voorwaarde is dat voorliggende voorzieningen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn in de gemeente. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat in de lijn ligt.

  • 2.

    Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan familie die bereid is om de was te doen.

  • 3.

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

  • 4.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • 5.

    Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek in bijlage 1.

  • 6.

    De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop. Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag gebaseerd op het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013.

  • 7.

    Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken4.

  • 8.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

Resultaat 5: het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk (zes tot twaalf weken) in te springen zodat de ruimte ontstaat om zelf een al dan niet structurele oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college of alle voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Voorwaarde is dat voorliggende voorzieningen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn in de gemeente. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

  • 2.

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof of zorgverlof

  • 3.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • 4.

    Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek in bijlage 1.Deze normen worden uitgedrukt in uren.

  • 5.

    Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is. Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkweek, plus de noodzakelijke reistijden, afhankelijk van het aantal zorgmomenten.

  • 6.

    Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en dat gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • 7.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin van de verzorgde behoren.

Resultaat 6: zich verplaatsen in en om de woning

Onder dit resultaat wordt gerekend: de rolstoel.

Het zich verplaatsen in en om de woning sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die juist daar niet voor bedoeld is. De rolstoel voor incidenteel gebruik is bedoeld voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel hoort daardoor onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

  • 1.

    Bij dit resultaat gaat het om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Met andere woorden; het dagelijks zittend verplaatsen.

  • 2.

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool5.

  • 3.

    Het college beoordeelt eerst of alle wettelijk voorliggende voorzieningen meegenomen zijn. Denk aan de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) indien er een probleem is met het verplaatsen op het werk en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) indien het om een tijdelijke oplossing van het probleem gaat of verblijf in een AWBZ-instelling. (zie bijlage 3)

  • 4.

    De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en om de woning. De sportrolstoel valt onder resultaat 8.

  • 5.

    Als er een noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • 6.

    Aanpassingen en accessoires voor de rolstoel die niet nodig zijn in het kader van het te bereiken resultaat worden in principe niet verstrekt.

  • 7.

    Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 8.

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • 9.

    Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

  • 10.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Resultaat 7: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst beoordeelt het college of belanghebbende in staat is om het openbaar vervoer te bereiken en te gebruiken. Is belanghebbende hiertoe in staat dan hoeft er in principe niet gecompenseerd te worden.

  • 2.

    Vervolgens beoordeelt het college alle mogelijke alternatieven. Denk aan algemeen gebruikelijke en wettelijk voorliggende voorzieningen. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen: bromfiets, snorfiets, elektrische fiets. Voorbeelden van wettelijk voorliggende voorzieningen: leerlingenvervoer, in bepaalde gevallen AWBZ in verband met dagopvang of dagverzorging.

  • 3.

    Vervolgens gaat het college na wat de eigen mogelijkheden van belanghebbende zijn. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend om gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden.

  • 4.

    Indien het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. Zie bijlage 4 voor de soorten vervoersvoorzieningen.

  • 5.

    Indien het collectief vervoer in de vervoersbehoefte voorziet, is dit voorliggend op andere vervoersvoorzieningen.

  • 6.

    Met het collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1.500 – 2.000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • 7.

    Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

  • 8.

    Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.

  • 9.

    Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 10.

    Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

  • 11.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan het mogelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

Resultaat 8: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Het laatste op grond van artikel 4, eerste lid,1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • 1.

    Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

  • 2.

    Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

  • 3.

    Een sportvoorziening wordt als middel gezien om aan recreatieve activiteiten te kunnen deelnemen.

  • 4.

    Een sportvoorziening wordt alleen verstrekt als belanghebbende kan aantonen dat er daadwerkelijk actief een sport mee wordt beoefend.

  • 5.

    Een sportvoorziening wordt niet verstrekt voor de beoefening van topsport.

HOOFDSTUK 3. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING EN EIGEN BIJDRAGE.

Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in het eerste lid het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

Deze drie vormen zijn:

  • - de voorziening in natura;

  • - het persoonsgebonden budget;

  • - de financiële tegemoetkoming, waaronder het forfaitaire bedrag.

Afwegingskader

1. De voorziening in natura.

• Een voorziening in natura wordt altijd verstrekt door het college. Wordt een voorziening in natura verstrekt, dan zal toekenning bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

Voorwaarden verstrekking in bruikleen:

  • - De voorziening wordt door de gemeente voor aanvrager gekocht of gehuurd;

  • - De aanvrager ontvangt de voorziening in bruikleen;

  • - De leverancier of de gemeente sluit een bruikleenovereenkomst af met de cliënt;

  • - De kosten worden door de gemeente rechtstreeks betaald aan de leverancier;

  • - Onderhoud, reparatie en eventuele verzekering komen voor rekening van de gemeente.

Voorwaarden koop/verstrekking in eigendom:

  • In bijzondere individuele omstandigheden wordt een voorziening die normaal gesproken gehuurd wordt, door de gemeente gekocht en in eigendom verstrekt. Dit is het geval voor die voorzieningen die zodanig individueel zijn aangepast, dat het herverstrekken hiervan niet tot de mogelijkheden behoort.

  • - De voorziening wordt door de gemeente voor aanvrager gekocht.

  • - De voorziening wordt in eigendom verstrekt.

  • - De kosten worden door de gemeente rechtstreeks betaald aan de leverancier

  • - Onderhoud, reparatie en de eventuele aansprakelijkheidsverzekering van gemotoriseerde voorzieningen komen voor rekening van de gemeente.

Voorwaarden hulp bij het huishouden:

Indien de belanghebbende in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden en kiest voor zorg in natura, regelt de gemeente de hulp en de betaling rechtstreeks met een door de cliënt gekozen (en door de gemeente gecontracteerde) zorgaanbieder.

2. Het persoonsgebonden budget

  • • Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat.

  • • In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid ten aanzien van het pgb, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Overwegende bezwaren om geen persoonsgebonden budget te verstrekken worden vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat voor het collectief vervoer overwegende bezwaren bestaan om af te wijken van de keuzevrijheid. De reden hiervoor is dat wanneer er een veelvuldig beroep wordt gedaan op persoonsgebonden budgetten, dit het in stand houden van het systeem kan ondergraven.

  • • Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

  • • Het persoonsgebonden budget wordt in alle gevallen uitbetaald aan de belanghebbende.

2.1. Pgb Hulp bij het huishouden

Voorwaarden pgb hulp bij het huishouden:

Indien een pgb wordt verstrekt voor het verwerven van hulp bij het huishouden, dan dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • De hulp dient te worden ingezet ten behoeve van het hoofdverblijf van de budgethouder (belanghebbende), in de gemeente Velsen;

  • De budgethouder dient het budget uitsluitend te gebruiken voor betaling van de huishoudelijke hulp, zoals is vastgelegd in de beschikking tot verlening van hulp bij het huishouden;

  • De budgethouder dient een schriftelijke overeenkomst met de hulpverlener of hulpverlenende instantie af te sluiten. Deze overeenkomst dient in ieder geval de volgende gegevens te bevatten:

    • - Volledige (voor)naam, adres en woonplaats van de hulpverlener/instantie.

    • - Volledige (voor)naam, adres en woonplaats van de aanvrager.

    • - Burgerservicenummer of BTW-nummer van de hulpverlener of hulpverlenende instantie.

    • - Aantal overeengekomen uren per week.

    • - Het afgesproken uurtarief.

    • - Eventuele reiskostenvergoeding.

    • - De ingangsdatum van de hulp.

    • - Ondertekening door budgethouder en hulpverlener/instantie.

  • De gemeente gaat over tot de maandelijkse betalingen van het pgb na ontvangst van bovengenoemde overeenkomst;

  • Het aantal te betalen uren is conform de overeenkomst, maar maximaal het aantal geïndiceerde uren;

  • De budgethouder dient alle declaraties van de hulpverlener/instantie en alle bewijsstukken van betalingen te bewaren, tot minimaal 1 jaar na afloop van het kalenderjaar waarin het pgb is verstrekt;

  • De declaratie van de hulpverlener/instantie dient een overzicht te bevatten van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer of BTW-nummer, alsmede de naam en het adres. De declaraties dienen ondertekend te zijn door de hulpverlener/instantie;

  • Jaarlijks dient op verzoek van de gemeente, door de budgethouder een overzicht overlegd te worden van de dagen waarop de hulp is verleend, het aantal betaalde uren en eventuele reiskosten;

  • Naast de jaarlijkse controle kan een (steekproefsgewijze) controle door de gemeente plaatsvinden, waarbij tevens de declaraties en betalingsbewijzen overlegd moet worden;

  • Niet bestede persoonsgebonden budgetgelden kunnen door het college worden teruggevorderd;

  • In verband met administratieve kosten, wordt pas teruggevorderd wanneer het niet bestede bedrag € 50,- of hoger is.

Controle besteding pgb

Controle op de besteding van het pgb vindt steekproefsgewijs plaats. De belanghebbende legt op verzoek van de gemeente door middel van invulling van een daartoe toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van het pgb.

De volgende gegevens worden gecontroleerd:

  • Ingekochte uren versus geïndiceerde uren (met inachtneming van een marge van 15%).

  • De hoogte van de uitgaven (inclusief reiskosten)versus het ontvangen budget.

Gehanteerde uitgangspunten daarbij zijn:

  • De te controleren periode is om administratieve redenen maximaal een jaar;

  • Bij de vergelijking van ingekochte uren ten opzichte van de geïndiceerde uren wordt een marge van 15% gehanteerd;

  • Aantoonbare reiskosten mogen in de verantwoording worden meegenomen;

Wanneer het verschil tussen de ingekochte uren en het besluit meer dan 15% bedraagt, dient onderzocht te worden wat hiervan de reden is, om te bezien of de indicatie aangepast dient te worden.

Hoogte pgb en eigen bijdragen

De regels voor het bepalen van de hoogte van het pgb voor hulp bij het huishouden zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013.

De hoogte van de door de cliënt verschuldigde eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2013. Deze eigen bijdrage wordt niet verrekend met het pgb, maar wordt door het CAK geïnd.

Uitbetaling pgb

Het pgb voor hulp bij het huishouden wordt maandelijks bij vooruitbetaling verstrekt.

2.2. Pgb overige Wmo-voorzieningen

Een pgb is ook mogelijk bij andere Wmo-voorzieningen, zoals rolstoelen, vervoermiddelen en woonvoorzieningen.

Voorwaarden

Indien een pgb wordt aangewend voor het verwerven van een woonvoorziening, vervoers- of rolstoelvoorziening, geldt de voorwaarde dat de voorziening door de aanvrager zelf wordt aangeschaft.

Hoogte pgb

De hoogte van het pgb is gelijk aan de waarde van de goedkoopst compenserende voorziening, eventueel verhoogd met het bedrag voor onderhoud, reparatie en eventuele verzekering voor vergelijkbare voorzieningen voor de periode van de economische levensduur.

Controle besteding pgb

De controle van het pgb vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening. Via een beperkte steekproef zal het college bepalen bij welke budgethouders deze stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het pgb anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

Eigen bijdrage

De verordening regelt wanneer bij een pgb een eigen bijdrage verschuldigd is.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

3. De financiële tegemoetkoming, waaronder het forfaitair bedrag

Naast het pgb kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

HOOFDSTUK 4. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING

Uit de Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat zorgvuldig onderzoek en (indien nodig) advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Waar het gaat om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Daarbij valt te denken aan een psycholoog of (ortho)pedagoog.

1. Onderzoek, advies en indicatiestelling

1.1 Onderzoek: het gesprek

• Artikel 3 van de verordening bepaalt dat iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo, in aanmerking komt voor een gesprek. Dat geldt ook voor mensen die al bekend zijn met de Wmo, maar waarbij er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoonlijke situatie.

Het gesprek vindt doorgaans plaats bij belanghebbende thuis. Tijdens het gesprek wordt aan de hand van de in hoofdstuk 2 vermelde resultaten besproken wat de beperkingen zijn van belanghebbende en welke oplossingen daarvoor het best passen in zijn of haar situatie.

• Lid 1 van artikel 5 van de verordening bepaalt dat tijdens het gesprek de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. Functiestoornissen kunnen leiden tot beperkingen bij de participatie. Op dit niveau zal compensatie op basis van de Wmo moeten plaatsvinden. Ook bij de vermelding van deze beperkingen zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF.

1.2 Medisch advies

  • Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

  • In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen. Het gaat hier om de volgende situaties:

    • a. de sociaal medische situatie van belanghebbende geeft daarvoor aanleiding; of

    • b. het voornemen bestaat de gevraagde voorziening om medische redenen af te wijzen; of;

    • c. het college vindt dat overigens gewenst.

1.3 Indicatiestelling door het college

Indien er geen aanleiding is voor het inschakelen van een medische adviesinstantie, vindt de indicatiestelling plaats:

  • • Middels een huisbezoek door een Wmo-consulent (al dan niet in combinatie met dossieronderzoek);

  • • Middels een telefonische indicatie door een Wmo-consulent (al dan niet in combinatie met dossieronderzoek).

2. Besluitvorming

Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

3. Motiveringsplicht

Artikel 26 van de wet bepaalt dat het college een motiveringsplicht heeft. Dit houdt in dat het college verplicht is om een besluit op een aanvraag van een individuele voorziening goed te motiveren in de beschikking. Het besluit moet bijdragen aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

4. Vergewisplicht

Artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het college zich ervan dient te vergewissen dat het onderzoek dat door een externe adviesinstantie is uitgevoerd, op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het college dient daarbij aandacht te besteden aan de volgende zaken:

  • 1. de wijze van onderzoek;

  • 2. naam van de huisarts en/of specialist waarbij informatie is ingewonnen, datum van ontvangst van de informatie en of dit mondeling of schriftelijk is verstrekt;

  • 3. de medische gegevens waarop het advies is gebaseerd;

  • 4. de analyse op basis van de medische gegevens en gevolgtrekkingen met betrekking tot de aanvraag in kwestie.

5. Bezwaarprocedure

Artikelen 7:1 en 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat een belanghebbende binnen zes weken na verzending van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen tegen het besluit van het college. Overschrijding van deze termijn heeft tot gevolg dat het bezwaar inhoudelijk niet in behandeling wordt genomen. Het wordt niet ontvankelijk verklaard. Hiervan wordt alleen afgeweken als de belanghebbende een verschoonbare reden heeft voor het te laat indienen.

Belanghebbende dient het bezwaarschrift officieel in bij het college. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en voorzien van:

  • a. naam en adres;

  • b. dagtekening;

  • c. een kopie van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;

  • d. de gronden van het bezwaar.

Een bezwaarschrift schorst de werking van het besluit niet.

Als een bezwaarschrift in behandeling wordt genomen, ontvangt de indiener een uitnodiging voor een hoorzitting. Tijdens deze zitting krijgt hij de gelegenheid om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Bij de hoorzitting is een vertegenwoordiger van de vakafdeling aanwezig om het besluit toe te lichten en vragen te beantwoorden.

Op grond van de bezwaren wordt het bestreden besluit heroverwogen d.w.z. dat nagegaan wordt of het besluit op de goede gronden en volgens de juiste procedure tot stand is gekomen. Deze heroverweging kan resulteren in het herroepen van het besluit dan wel het in stand laten hiervan met eventuele wijziging of aanvulling van de motivering.

BIJLAGE 1. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN RESULTATEN 1, 3, 4 EN 5

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Omschrijving van de werkzaamheden

Licht huishoudelijk werk

  • - afwassen

  • - bedden opmaken

  • - stof afnemen/ragen

  • - kamers opruimen

  • - planten water geven

Zwaar huishoudelijk werk

  • - stofzuigen/dweilen/vegen

  • - schoonhouden van sanitair en keuken

  • - bedden verschonen

  • - opruimen huishoudelijk afval

  • - ramen lappen 1 x per 3 maanden

  • - periodiek keukenkastjes en koelkast schoonmaken

Bedden- en linnengoed wassen

Dagelijkse organisatie van het huishouden

  • - organisatie huishoudelijke activiteiten

  • - plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden (checken aanwezigheid schoonmaakmiddelen, stofzuigerzakken enz.)

  • - eenvoudige administratieve werkzaamheden (postbehandeling / invullen formulieren)

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

  • - formuleren/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

  • instructie omgaan met huishoudelijke apparatuur

  • - instructie huishoudelijke taken

  • - instructie textielverzorging/was

  • - instructie koken + boodschappen doen

Normtijden

De normtijden worden weergegeven in minuten en zijn indicatief, waardoor er gemotiveerd (zowel naar boven, als beneden) van afgeweken kan worden.

Uitgangspunten bij de verschillende normen zijn type/ grootte van de woning en de omvang van de leefeenheid.

  • Norm A: eenpersoons huishouden, tweekamerwoning/gelijkvloers (woonkamer en één slaapkamer).

  • Norm B: eenpersoons huishouden, meerkamerwoning (woonkamer en minimaal twee slaapkamers) of tweekamerwoning (woonkamer en slaapkamer) niet gelijkvloers.

  • Norm C: meerpersoons huishouden (waarbij grootte van de woning niet van belang is).

figuur 2.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 9.63 kB)

*maximaal 3 keer per week, maximaal 6 tot 12 weken.

Factoren om van de norm af te wijken kunnen zijn:

Bij licht en zwaar huishoudelijk werk

  • - hoge vervuilingsgraad

  • - aanwezigheid van kinderen < 12 jaar

  • - aanwezigheid huisdieren

  • - COPD problematiek

  • - psychogeriatrische problematiek/communicatieproblemen

  • - bij ernstige beperking in gebruik van handen en/of armen kan (indien geen maaltijd geïndiceerd is) extra tijd voor de afwas worden geïndiceerd. (zonodig handmatig 15 minuten per keer of vaatwasser 10 minuten per keer).

Bij bedden- en linnengoed wassen

  • - aanwezigheid kinderen jonger dan 16 jaar (30 minuten per week extra per kind)

  • - bedlegerige patiënten (30 minuten extra per week)

  • - extra was ivm overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz. 30 minuten extra per week.

Bij de dagelijkse organisatie van het huishouden

  • - communicatieproblemen

  • - aantal huisgenoten

  • - (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Bij advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

  • - communicatieproblemen

  • - cognitieve problematiek

  • - kennisniveau

  • - lichamelijk functioneren

Resultaat 3: Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Omschrijving van de werkzaamheden

Boodschappen

  • - 1 x per week boodschappenlijst samenstellen

  • - 1 x per week boodschappen inkopen en opslaan

Broodmaaltijden bereiden

  • - broodmaaltijd klaar zetten

  • - tafel dekken en opruimen

  • - koffie/thee zetten

  • - afwassen (machine-handmatig)

  • - opslaan en beheer levensmiddelen

Warme maaltijden bereiden

  • - tafel dekken

  • - eten voorbereiden

  • - eten koken

  • - afwassen en opruimen

  • - opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

Normtijden

figuur 3.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 8.35 kB)

* minuten per maaltijd

Factoren om van de norm af te wijken kunnen zijn:

Bij de boodschappen

  • - het gezin omvat meer dan 4 personen (dan 2 keer de norm per week)

  • - aanwezigheid kinderen jonger dan 12 jaar (dan 2 keer de norm per week)

Bij broodmaaltijden en warme maaltijden bereiden

  • - afhankelijk van gezinsgrootte en samenstelling kan maximaal 20 minuten per maaltijd extra worden geïndiceerd.

Resultaat 4: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Omschrijving van de werkzaamheden

  • - 1 x per week kleding sorteren en wassen in wasmachine

  • - 1 x per week ophangen en afhalen

  • - 1 x per week was drogen in droger

  • - 1 x per week vouwen, strijken, opbergen

Deze functie wordt alleen in combinatie met andere functies geïndiceerd.

Normtijden

figuur 4.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 6.99 kB)

Factoren om van de norm af te wijken:

  • - aanwezigheid kinderen jonger dan 16 jaar (max. 30 minuten per week extra per kind)

  • - extra was ivm overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz. 30 minuten extra per week.

Resultaat 5: Het kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Omschrijving van de werkzaamheden

  • - wassen en aankleden

  • - hulp bij eten en/of drinken

  • - maaltijd voorbereiden

Normtijden

Afhankelijk van onderstaande factoren wordt maximaal 40 uur per week (plus evt. reistijd) geïndiceerd.

  • - Aantal/ leeftijd van de kinderen

  • - Gezondheidssituatie kinderen

  • - Functioneren van kinderen/huisgenoten

  • - Aanwezigheid gedragsproblematiek

Indicatiestelling

Een indicatiestelling omvat:

  • - de geïndiceerde categorie hulp;

  • - de geïndiceerde functies (activiteiten);

  • - de omvang van de zorg uitgedrukt in uren en minuten;

  • - ingangsdatum en einddatum.

Duur van de indicatie:

De minimale indicatietijd beslaat 6 weken. Voor een kortere periode wordt aanvrager geacht zelf oplossingen te zoeken. Alleen om dringende en duidelijk gemotiveerde redenen kan hier bij acute calamiteiten en crisissituaties van afgeweken worden.

De indicatietijd bedraagt maximaal 5 jaar.

De ingangsdatum hulp:

  • • Bij een eerste toekenning van zorg in natura is de dag dat de indicatie bij de zorgaanbieder wordt aangemeld de datum van ingang;

  • • Bij een aanvraag om verlenging is de ingangsdatum (afhankelijk van de situatie) in principe aansluitend aan de afloopdatum van de oude indicatie (tenzij aanvrager verzuimd heeft tijdig een nieuwe aanvraag te doen.);

  • • Bij overlijden of permanente opname in een AWBZ-instelling, waarbij er een indicatie op naam van de overgebleven partner moet komen, geldt de indicatie met terugwerkende kracht vanaf datum overlijden of permanente opname ingezet;

  • • Bij een persoonsgebonden budget is de ingangsdatum de dag waarop de hulp daadwerkelijk is gestart. Kan aangetoond worden dat de hulp al eerder is ingezet, dan kan maximaal met terugwerkende kracht tot datum aanmelding toegekend worden. Bij een verzoek om uitbreiding geldt hetzelfde.

Factoren voor het bepalen van de omvang van de hulp

Factoren die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de toe te kennen hulp zijn:

Leefeenheid

De grootte en de samenstelling van de leefeenheid is van belang bij het vaststellen van de omvang van de indicatie. Tot de leefeenheid van de aanvrager behoren huisgenoten en inwonende kinderen.

Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, met uitzondering van kostgangers, kamerhuurders en personen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.

Grootte van de woning

De huishoudelijke taken zijn gericht op alle ruimten die dagelijks gebruikt worden door de aanvrager en gezinsleden, zoals keuken, sanitaire ruimten, woonkamer en slaapkamer (met uitzondering van eventuele verhuurde ruimten).

Het aantal in gebruik zijnde slaapkamers is bepalend voor het classificeren naar meerkamer- of tweekamerwoning. Waarbij één slaapkamer staat voor een tweekamerwoning (mits gelijkvloers) en twee of meer slaapkamers voor een meerkamerwoning.

Mantelzorg

Bij de indicatiestelling wordt de aanwezige mantelzorg voor de huishoudelijke taken in kaart gebracht en onderzocht of de mantelzorger zijn/haar taken wil blijven vervullen.

Voor de huishoudelijke taken waarvoor mantelzorg aanwezig is, wordt geen indicatie afgegeven.

Wanneer een huisgenoot mantelzorg verleent in het kader van de persoonlijke verzorging en overbelast is dan kan hij in het kader van de AWBZ een indicatie voor persoonlijke verzorging aanvragen.

Particuliere hulp

Met reeds aanwezige particuliere hulp wordt rekening gehouden. Het aantal uren waarvoor de particuliere hulp wordt ingehuurd wordt in mindering gebracht op de benodigde uren, omdat aanvrager zelf al in een oplossing heeft voorzien.

Vervuild huishouden

Er is sprake van een vervuild huishouden wanneer mensen niet meer in staat zijn de volgende situatie in hun woning zelfstandig zonder hulp van buitenaf op te lossen:

  • - ernstig vervuild sanitair

  • - aanwezigheid ongedierte

  • - aanwezigheid van uitwerpselen van dieren of mensen

  • - aanwezigheid van ‘natte’ vuilnis

  • - aanwezigheid van stapels wasgoed

Wanneer blijkt (bijvoorbeeld tijdens indicatiestelling of melding via een instantie) dat een woning ernstig vervuild is, wordt er in overleg met/en in opdracht van de GGD een schoonmaakbedrijf ingeschakeld. Uitgangspunt hierbij is dat de vervuiler betaalt.

Aansluitend aan de actie van het schoonmaakbedrijf wordt er opdracht gegeven aan een zorgaanbieder voor hulp bij huishoudelijke taken, volgens onderstaande regels:

  • - de hulp wordt ingezet in categorie 2

  • - de hulp wordt ingezet voor de duur van maximaal 6 maanden

  • - in overleg met de GGD wordt afhankelijk van de mate van vervuiling gedurende de eerste 4 tot 6 weken, in ieder geval 6 uur per week ingezet voor in ieder geval de zwaar huishoudelijke taken

  • - na 6 weken wordt de hulp teruggebracht naar de geldende standaardnorm

  • - voor het verstrijken van de 6 maanden wordt terugkoppeling gevraagd van de zorgaanbieder;

  • - na afloop van de 6 maanden vindt er een heronderzoek plaats, met terugkoppeling naar de GGD

  • - tijdens heronderzoek moet duidelijk worden of en in welke mate structurele hulp noodzakelijk is.

Bij minder ernstige (of dreigende) vervuiling wordt zonder tussenkomst van de GGD, en zonder het inzetten van een schoonmaakbedrijf, in overleg met de zorgaanbieder hulp ingezet.

Afhankelijk van de vervuiling kan ook in deze situatie extra hulp worden ingezet voor een periode van vier tot zes weken om achterstanden weg te werken.

  • - de hulp wordt ingezet in categorie 1 of 2, afhankelijk van de problematiek;

  • - de hulp wordt ingezet voor de duur van 6 maanden (tenzij nu al duidelijk is dat de hulp structureel noodzakelijk is)

  • - met de zorgaanbieder worden afspraken gemaakt over het inzetten van extra hulp voor in ieder geval de zwaar huishoudelijke taken

  • - na zes weken wordt de hulp teruggebracht naar de geldende standaardnorm

  • - separaat wordt er een melding gedaan bij de GGD.

Relatie AWBZ Wmo

Is een indicatie voor een zorgzwaartepakket (ZZP) voldoende reden om een aanvraag voor hulp bij het huishouden af te wijzen omdat het ZZP een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 2 Wmo?

Dat is afhankelijk van de situatie en de keuze die aanvrager heeft gemaakt.

Een aanvrager met een ZZP heeft vijf keuzemogelijkheden:

Verblijf in een AWBZ instelling.

Bij verblijf in een instelling maakt de hulp bij het huishouden deel uit van de functie verblijf.

Er is daarmee een AWBZ-aanspraak die voorliggend is op de Wmo. Aanvraag dient op basis van artikel 2 Wmo afgewezen te worden.

Thuis blijven wonen en een volledig pakket thuis (VPT) ontvangen.

Aanvrager ontvangt bij een VPT de verblijfsfunctie in zijn eigen thuissituatie. Bij een VPT wordt in de thuissituatie dezelfde zorg geleverd als in een AWBZ-instelling. Dit omvat ook hulp bij het huishouden. Ook in deze situatie kan de aanvraag afgewezen worden op grond van artikel 2 Wmo.

Maar let op: Omdat er geen afdwingbaar recht op een VPT is kan de aanvraag alleen op basis van artikel 2 Wmo worden afgewezen als het VPT daadwerkelijk wordt geleverd.

Een VPT kan alleen geleverd worden door een AWBZ toegelaten instelling.

Thuis blijven wonen en een persoonsgebonden budget voor verpleging, verzorging etc. ontvangen.

Aanvrager mag van zijn budget ook hulp bij het huishouden inkopen maar kan hiertoe niet worden gedwongen. Er is niet sprake van een voorliggende voorziening in de zin van artikel 2 Wmo. De aanvraag kan niet op die grond worden afgewezen.

In deze situatie dient onderzocht te worden of een aanvrager ook werkelijk met het pgb hulp bij het huishouden heeft ingekocht. Zo ja, dan moet bezien worden of dat voldoende hulp is.

Is dat het geval dan kan de aanvraag afgewezen worden op grond van artikel 4 Wmo (er valt niets te compenseren want er is al voldoende hulp). Wordt er geen of onvoldoende hulp ingekocht dan is (aanvullende) hulp bij het huishouden een Wmo (en dus gemeentelijke) verantwoordelijkheid.

Thuis blijven wonen en geen aanspraak maken op VPT noch op een pgb.

De gemeente is op basis van artikel 4 Wmo verplicht tot compensatie en verantwoordelijk voor hulp bij het huishouden.

Wonen (met zorg in natura) in een niet toegelaten AWBZ-instelling (zoals bijvoorbeeld Villa Tromp).

Situatie die in feite gelijk staat aan thuis wonen, de gemeente is in beginsel verplicht tot compensatie en er is geen sprake van een voorliggende voorziening.

Let op: bewoners sluiten in deze situatie naast een huurovereenkomst ook een zorgovereenkomst af. Als uit de zorgovereenkomst ondubbelzinnig blijkt dat de zorg ook het schoonmaken van de woonruimte omvat en die zorg daadwerkelijk wordt geleverd, dan is er geen aanleiding meer om te compenseren (artikel 4 Wmo). Wel dient dan onderzocht te worden of de hulp voldoende is, zo nee: aanleiding om aanvullend te compenseren (gedeeltelijke afwijzing/toekenning op basis van artikel 4 Wmo).

BIJLAGE 2. GEBRUIKELIJKE ZORG

Het principe van gebruikelijke zorg is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor de huishoudelijke taken.

Wanneer aanvrager niet in staat is bepaalde huishoudelijke taken te verrichten, wordt bekeken of tot de leefeenheid één of meer huisgenoten behoren die in staat zijn om (een deel van) deze taken over te nemen.

Is dit het geval, dan komt aanvrager voor het deel dat overgenomen kan worden niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden.

Het onderzoek richt zich in dit geval niet alleen op de beperkingen van aanvrager maar tevens op eventuele beperkingen van de huisgenoot die de gebruikelijke zorg moet gaan leveren.

Onderzocht dient te worden of er sprake is van beperkingen die het onmogelijk maken om de taken volledig of gedeeltelijk over te nemen.

De gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Zo nodig kan er voor een periode van 6 tot 12 weken een indicatie voor instructie en advies worden afgegeven om onervaren huisgenoten te instrueren op de over te nemen activiteiten.

Gebruikelijke zorg en kinderen tot en met 17 jaar

Wanneer de leefeenheid van de aanvrager mede bestaat uit kinderen, wordt er vanuit gegaan, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren hun bijdrage leveren aan de huishoudelijke taken.

  • - Kinderen tot 5 jaar leveren géén bijdrage aan de huishouding;

  • - kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

  • - kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

Gebruikelijke zorg en 18 t/m 22 jarigen

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.

Deze taken zijn te normeren naar 2 uur uitstelbare, zwaar huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare taken per week. Daarnaast kunnen 18-23 jarigen eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Niet uitstelbare taken zijn: maaltijd verzorgen, kinderen verzorgen.

Uitstelbare taken zijn: boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen/ opmaken, afstoffen, opruimen van huishoudelijk afval, afwassen en opruimen.

Gebruikelijke zorg en 23 jarigen

Vanaf de leeftijd van 23 jaar wordt van een huisgenoot zonder beperkingen, verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Gebruikelijke zorg en het aanleren van huishoudelijke taken

Wanneer niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog te trainen of aan te leren is, zoals bij ouderen op hoge leeftijd, kan, indien nodig, hulp voor huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zou worden gerekend.

Zo nodig kan er voor een periode van 6 tot 12 weken een indicatie voor instructie en advies worden afgegeven om onervaren huisgenoten te instrueren op de overige activiteiten.

Gebruikelijke zorg en korte levensverwachting

Wanneer aanvrager een zeer korte levensverwachting heeft (terminaal = maximaal 3 maanden, uitgesproken door een arts), kan ter ontlasting van de leefeenheid afgeweken worden van de principe gebruikelijke zorg.

Gebruikelijke zorg, afwezigheid i.v.m. studie of werk

Bij afwezigheid van een huisgenoot in verband met studie of werk wordt beoordeeld of sprake is van een afwezigheid met een verplichtend karakter die direct samenhangt met studie of werk waardoor of in combinatie met andere factoren, de huisgenoot feitelijk niet in staat is om de huishoudelijke taken over te nemen. Indien sprake is van inwonende kinderen met drukke werkzaamheden kan beoordeeld worden of van hun in plaats van een feitelijke, een (extra) financiële bijdrage aan het huishouden mag worden gevraagd.

Gebruikelijke zorg versus maatschappelijke participatie

Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten (bv hobby’s/sociale contacten) van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

Gebruikelijke zorg en (dreigende) overbelasting

Het college heeft de plicht om een onderzoek te (laten) verrichten om vast te stellen of huisgenoten in staat zijn om de huishoudelijke werkzaamheden in het kader van gebruikelijke zorg over te nemen. Bij dat onderzoek moet het college onderzoeken of sprake is van (dreigende) overbelasting van de huisgenoot, waarbij aandacht moet worden besteed aan draaglast en draagkracht. Dit onderzoek mag niet beperkt worden tot enkel de medische situatie van de huisgenoot, maar moet hierbij ook andere factoren die kunnen leiden tot (dreigende) overbelasting betrekken. Bijvoorbeeld de aard en intensiteit van de verleende zorg, tezamen met de medische problematiek van de aanvrager. Geven huisgenoten blijk van één of meer symptomen die op een (dreigende) overbelasting wijzen, dan wordt zo nodig medisch advies opgevraagd.

In het kader van dit onderzoek wordt, zoveel mogelijk, persoonlijk met de huisgenoten gesproken.

Gebruikelijke zorg en eenoudergezin

Bij echtscheiding vervalt de zorgplicht van beider ouders voor de kinderen niet.

Bij uitval van de verzorgende ouder moet onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door onder andere te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Alleen voor de perioden dat de kinderen bij de verzorgende – uitgevallen – ouder zijn kan er een indicatie voor verzorging zijn zolang er (nog) geen gebruik gemaakt kan worden van algemeen gebruikelijke voorzieningen.

BIJLAGE 3. ROLSTOELVOORZIENINGEN

Wettelijk voorliggende voorzieningen

WIA:

Wanneer een rolstoel alleen bedoeld is voor gebruik op het werk of voor gebruik op school/opleidingsinstituut, kan er een aanspraak zijn op grond van de WIA. De rolstoel kan dan worden aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).

Rolstoelen die thuis worden gebruikt en tevens geschikt zijn voor het werk, vallen onder de Wmo. De kosten voor de aanpassingen die noodzakelijk zijn voor de werksituatie komen voor rekening van het UWV.

ZVW (Zorgverzekeringswet)/ AWBZ

Bij tijdelijk gebruik:

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) kan voor rolstoelen (met name voor revalidatiedoeleinden) worden verwezen naar de ZVW.

Wanneer het een outillagerolstoel betreft:

Een outillagerolstoel is een rolstoel voor algemeen gebruik in AWBZ-instellingen, bedoeld om bewoners van verzorgingshuizen intern te vervoeren. Dergelijke rolstoelen moeten door de instelling worden betaald uit het instellingsbudget, omdat ze behoren tot de standaarduitrusting van de instelling.

Bij verblijf in ziekenhuis of revalidatiecentrum komt de (individuele) rolstoel voor rekening van de AWBZ.

Bij verblijf in een AWBZ-instelling (bijvoorbeeld verpleeghuis Velserduin) en bij behandeling in de zin van artikel 8 Besluit zorgaanspraken AWBZ in diezelfde instelling komt de rolstoel voor rekening van de AWBZ.

Bij verblijf in een AWBZ-instelling (anders dan verpleeghuis) waar betrokkene van dezelfde instelling ook behandeling ontvangt, kan betrokkene bij bepaalde indicaties op grond van artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ aanspraak maken op een rolstoel in het kader van de AWBZ. Dit geldt wanneer betrokkene beschikt over een Zorg Zwaarte Pakket (ZZP) met verblijf. Het gaat dan om de ZZP’s:

  • - VV (verpleging/ verzorging) 5 t/m 10;

  • - LG (lichamelijk gehandicapt) 3 t/m 7;

  • - ZGvis (zintuigelijk gehandicapt visueel) 4 t/m 5;

  • - ZGaud (zintuigelijk gehandicapt auditief) 4;

  • - VG (verstandelijk gehandicapt) 4 t/m 8;

  • - LVG (licht verstandelijk gehandicapt) 1 t/m 5 en;

  • - GGZ B (geestelijke gezondheidszorg) 1 t/m 7.

Individuele voorzieningen

Er zijn verschillende soorten rolstoelvoorzieningen:

Handbewogen rolstoel voor langdurig gebruik;

Voor personen die zich in belangrijke mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning. De verstrekking van een zelfbeweger is adequaat wanneer de aanvrager over een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen beschikt.

Nb. Een handbewogen rolstoel met/of zonder trippelfunctie valt onder de Wmo.

Een trippel(werk)stoel (voor gebruik in de keuken) valt daarentegen onder de AWBZ.

Elektrische rolstoel:

Voor personen die zich in belangrijke mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning, maar waarvoor een handbewogen rolstoel niet geschikt is.

De elektrische rolstoel is geschikt voor personen die niet in staat zijn zich door middel van arm- of voetbewegingen middels een handbewogen rolstoel of trippelstoel voort te bewegen of hier het uithoudingsvermogen voor missen.

Aanpassingen aan rolstoelen:

Op een standaarduitvoering van een rolstoel kunnen zo nodig individuele aanpassingen gerealiseerd worden.

Hierbij valt te denken aan:

  • - aanpassingen aan zit-, rug- en ondersteuningsdelen;

  • - aanpassingen aan frame, aandrijving, wielen en motoren (bv verzwaring frame, hoepelovertrekken);

  • - aanpassingen aan bediening en/of besturing van elektrische rolstoelen.

Kinderrolstoelen

Een kinderrolstoel is bedoeld voor kinderen die zich in belangrijke mate zittend moeten verplaatsen in en om de woning.

Bij de verstrekking van kinderrolstoelen gelden specifieke aandachtspunten.

Tot kinderen in staat zijn zichzelf in een rolstoel voort te bewegen zijn ze aangewezen op een buggy of kinderduwwandelwagen.

Kinderen die een zo beperkte arm- en/of handfunctie hebben dat zij zijn aangewezen op een elektrische rolstoel, zijn in het algemeen vanaf ongeveer hun vierde jaar in staat een elektrische rolstoel te bedienen.

Elektrische aandrijfunit

Een elektrische aandrijfunit is een hulpmiddel dat kan worden aangebracht op een handbewogen rolstoel. Het hulpmiddel is bedoeld om de ‘duwer’ van een handbewogen rolstoel in staat te stellen met weinig inspanning de rolstoel te duwen. Een medische indicatie is hierbij noodzakelijk, waarbij met name de beperkingen van de duwer van belang zijn.

Handbike

Een handbike is een voorziening die aan de reeds aanwezige rolstoel kan worden gekoppeld en waarmee belanghebbende zich door gebruik van armkracht kan voortbewegen. De losse handbike wordt verstrekt als voorziening voor verplaatsingen in de nabijheid van de woning. Met de handbike wordt de actieradius van de rolstoelgebruiker aanzienlijk vergroot.

De handbike is daardoor niet alleen geschikt voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving maar vaak ook voor verplaatsingen op de middellange afstand (zie ook hoofdstuk vervoersvoorziening).

Rijlessen

Voor gehandicapten die aangewezen zijn op het gebruik van een (elektrische) rolstoelvoorziening bestaat de mogelijkheid om rijlessen te volgen.

Accessoires

Accessoires zijn extra’s die niet noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn (dit in tegenstelling tot rolstoelaanpassingen). Tot accessoires worden middelen gerekend als een been- en voetenzak, een schootskleed en spaakbeschermers.

Accessoires kunnen slechts verstrekt worden, wanneer op individuele basis de medische noodzaak is vastgesteld.

BIJLAGE 4. SOORTEN VERVOERSVOORZIENINGEN

Genoemde voorzieningen kunnen los van elkaar of gecombineerd worden verstrekt, afhankelijk van aard en de omvang van het verplaatsingsprobleem.

figuur 5.pdf (versie geldig sinds: 16-09-2013; PDF-bestand; grootte: 8.80 kB)

Het collectief vervoer

Collectief vervoer is een vorm van openbaar vervoer speciaal gericht op mensen met beperkingen. Zij worden vervoerd van (centrale toegangs-)deur tot (centrale toegangs-) deur of van deur tot een halte, bijvoorbeeld het station. Het collectief vervoer is bedoeld voor reizen binnen de gemeente en/of de regiogrenzen tot en met maximaal 6 zones. Wmo-geïndiceerden reizen tegen een gereduceerd tarief.

In principe wordt het gebruik van het collectief vervoerssysteem toereikend geacht voor het vervoer van alledag voor verplaatsingen op de korte tot middellange en lange afstand.

Indien de bestemmingsplaatsen van de belanghebbende vanuit het vertrekpunt binnen één uur bereikt kunnen worden (rekening houdend met een kwartier voor vertrek klaarstaan en een kwartier voor wachten bij het ophalen) is er sprake van adequaat collectief vervoer. (CRvB 08-12-1998 nr 97/9790 WVG).

Bijzondere indicaties ten behoeve van het collectief vervoer:

  • a.

    Vervoer per personenauto:

  • Voor geïndiceerden waarvoor vervoer per taxi-bus (bijvoorbeeld voor wat betreft instap) niet toereikend wordt geacht.

  • b.

    Vervoer met voorinzitgarantie:

  • Voor geïndiceerden die op medische en/of psychische gronden niet achter in een taxi-bus of personenauto vervoerd kunnen worden. De voorinzitgarantie geldt voor zowel bus als personenauto. Cliënten die een indicatie hebben voor een voorinzitgarantie, enkel vanwege de beenruimte, kunnen door de vervoerder dus ook met een bus vervoerd worden (mits daar voldoende beenruimte is).

  • c.

    Vervoer met gratis begeleiding:

  • Voor geïndiceerden die tijdens de rit begeleiding, verzorging en/of toezicht nodig hebben.

  • d.

    Vervoer van kamer tot kamer:

  • Voor geïndiceerde bewoners van wooncomplexen/flat, die tot aan de kamer/woning gebracht dienen te worden in plaats van voor de centrale toegangsdeur afgezet te worden.

Verstrekkingsmogelijkheden:

Uitsluitend in natura (door middel van een collectief vervoerpas).

Een verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien het een vervoersvoorziening betreft waarin het collectief vervoerssysteem kan voorzien. De reden hiervoor is de volgende. Het collectief vervoer kost de gemeente Velsen jaarlijks gemiddeld € 300,- per persoon. Het bedrag dat wordt toegekend aan belanghebbenden die geen gebruik maken van het collectief vervoer is op jaarbasis maximaal € 1.360,-. Indien de huidige gebruikers van de collectief vervoerpas mogen kiezen voor een persoonsgebonden budget, heeft dit niet alleen negatieve financiële gevolgen voor de gemeente, maar loopt ook het bestaan van het collectieve vervoerssysteem gevaar.

Uitzonderingen/bijzonderheden:

Zorgplicht over jonge kinderen:

Indien aanvrager de zorgplicht heeft over jonge kinderen (denk aan naar school en sportclubs brengen) wordt collectief vervoer niet geschikt geacht en kan cliënt op grond van sociale redenen een financiële tegemoetkoming verstrekt krijgen.

Wanneer het (jongste) kind de middelbare schoolleeftijd heeft bereikt (12 jaar) is er geen reden meer om aan te nemen dat de ouder daar nog een financiële tegemoetkoming voor dient te houden (kinderen worden dan zelfstandig genoeg geacht). Collectief vervoer is vanaf dat moment een adequate voorziening.

Elektrische open buitenwagen

Een elektrische open buitenwagen (de zogenaamde scootmobiel) is een gehandicaptenvoertuig uitgevoerd met een elektrische aandrijving en bedoeld voor gebruik buitenshuis.

De elektrische open buitenwagen wordt toereikend geacht voor het vervoer van alledag voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.

Criteria/voorwaarden:

  • - aanvrager moet de open buitenwagen (eventueel na rijlessen) goed en veilig kunnen bedienen en besturen in het verkeer;

  • - aanvrager heeft een minimumleeftijd van 16 jaar (met een uitzondering voor scootmobiels die niet sneller gaan dan 10 km/uur.)

  • - Aanvrager beschikt over een adequate stalling met een oplaadmogelijkheid voor 220V of deze kan gecreëerd worden.

Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.

Bijzonderheden:

Een elektrische open buitenwagen wordt in principe niet in combinatie met een elektrische rolstoel verstrekt. Een gecombineerde elektrische binnen/buitenrolstoel dient in dit geval overwogen te worden.

Een (al dan niet aangepaste) gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een invalidenvoertuig dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder is dan één meter en uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 m3 of een elektromotor.

Een gesloten buitenwagen wordt veelal geïndiceerd voor mensen die zich niet in de openlucht kunnen en/of mogen verplaatsen of wisselende weersomstandigheden niet of slecht verdragen. Dit ter beoordeling van een onafhankelijk medisch adviseur.

De gesloten buitenwagen wordt toereikend geacht voor het vervoer van alledag voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand, alsmede verplaatsingen in de regio (lange afstanden).

Voor het besturen van een gesloten buitenwagen die sneller gaat dan 10 km/uur wordt een wettelijke minimumleeftijd van 16 jaar gesteld.

Criteria/voorwaarden:

  • - aanvrager kan zich als gevolg van een medisch aantoonbare aandoening niet verplaatsen in de buitenlucht. Dit ter beoordeling van een onafhankelijk medisch adviseur.

  • - Of: aanvrager kan in principe gebruik maken van een elektrische open buitenwagen, maar het is niet mogelijk een adequate stalling te creëren en een eventuele verhuizing is niet aan de orde omdat aanvrager voor het overige geschikt woont;

  • - aanvrager moet de gesloten buitenwagen goed en veilig kunnen bedienen en besturen in het verkeer (eventueel na het volgen van rijlessen).

  • - aanvrager heeft een minimumleeftijd van 16 jaar (met een uitzondering voor een gesloten buitenwagen die niet sneller gaat dan 10 km/uur.)

Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.

Fiets in speciale uitvoering

Driewielfiets

Een driewielfiets is voor gehandicapten met een slecht evenwicht of een gestoorde motoriek, waardoor fietsen op een normale fiets niet mogelijk/gevaarlijk is.

De driewielfiets is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.

Criteria/voorwaarden:

  • - het collectief vervoer biedt geen (volledige) compensatie voor het vervoersprobleem;

  • - wanneer het een verplaatsingsmiddel voor een kind betreft, moet het niet enkel als speelvoorziening dienen, echter eveneens wezenlijk onderdeel uitmaken van de persoonlijke ontwikkeling van het kind. De driewielfiets moet gezien kunnen worden als opstap- en oefenmateriaal naar een echte fiets, en de verwachting moet zijn dat het kind op termijn zelfstandig aan het verkeer kan deelnemen;

  • - aanvrager moet (al dan niet met begeleiding) in staat zijn om veilig aan het verkeer deel te nemen (eventueel na het volgen van rijlessen);

  • - er dient een stallingsruimte aanwezig te zijn.

Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.

Duofiets

De duofiets is een vervoermiddel voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig kunnen fietsen en o.a. bedoeld voor mensen met een visuele of een verstandelijke beperking.

De duofiets is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.

Criteria/voorwaarden:

  • - een tandem biedt geen (volledige) compensatie voor het vervoersprobleem;

  • - aanvrager van een duofiets moet over een begeleider/verzorger beschikken die de fiets veilig kan besturen en veilig kan deelnemen aan het verkeer (eventueel na het volgen van rijlessen);

  • - er dient een adequate stallingsruimte aanwezig te zijn.

Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.

Rolstoelfiets:

Een rolstoelfiets kan verstrekt worden op het moment dat blijkt dat er een noodzaak is tot vervoer per fiets. Het zal hierbij meestal gaan om de vervoersbehoefte in de nabijheid van de woning en een gehandicapt/rolstoelafhankelijk persoon betreffen die zittend in een rolstoel met de fiets kan worden gereden.

De rolstoelfiets is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.

Criteria/voorwaarden:

  • - aanvrager is rolstoelafhankelijk;

  • - aanvrager van een rolstoelfiets moet over een begeleider/verzorger beschikken die de fiets veilig kan besturen en veilig kan deelnemen aan het verkeer.

  • - de voorziening is niet enkel bedoeld voor recreatieve doeleinden;

  • - er dient een adequate stallingsmogelijkheid te zijn.

Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.

Handbike:

Een handbike is een ‘fiets’ die met de armen kan worden aangedreven. Handbikes kunnen, net als een gewone fiets, uit één geheel bestaan. Er bestaan ook modellen waarbij een voorwiel en aandrijfmechanisme aan een rolstoel worden gekoppeld om een ‘fiets’ te maken. Als men in staat is om de eigen rolstoel aan te drijven, kan men ook gebruik maken van een handbike. Met de handbike wordt de actieradius van de rolstoelgebruiker aanzienlijk vergroot.

De handbike is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.

Criteria/voorwaarden:

  • - aanvrager is rolstoelafhankelijk;

  • - aanvrager moet de handbike veilig kunnen besturen en veilig kunnen deelnemen aan het verkeer;

  • - er dient een adequate stallingsruimte aanwezig te zijn.

Het persoonsgebonden budget mag alleen worden gebruikt voor het beoogde resultaat.

Aanpassing aan eigen fiets

Wanneer aanpassingen op de standaarduitvoering van een fiets noodzakelijk zijn, komen de kosten voor de aanpassing voor tegemoetkoming in aanmerking.

Aanvrager is voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en/of verplaatsingen op de korte tot middellange afstand van de fiets afhankelijk.

Criteria/voorwaarden:

  • - De fiets moet voor aanvrager het primaire vervoermiddel zijn voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en verplaatsingen op de korte tot middellange afstand.

Auto-aanpassingen

Autoaanpassingen zijn er op gericht het gebruik van de eigen auto voor de gehandicapte mogelijk te maken. Het betreft dan situaties waarin betrokkene voor verplaatsingen is aangewezen op een eigen auto.

Autoaanpassingen worden verstrekt wanneer de auto noodzakelijk is voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, de korte tot middellange afstand en de regio, die niet middels het collectief vervoer en/of een andere individuele voorziening kunnen worden opgelost.

Voorbeelden van mogelijke auto-aanpassingen (niet limitatief)

  • • aanpassingen voor het bedienen van het stuursysteem (bv stuurkolomverlenging)

  • • aanpassingen voor het bedienen van de motor (gas, rem, geïntegreerde bedieningsfuncties);

  • • speciaal ontworpen autostoelen en kussens;

  • • autorolstoelliften;

  • • rolstoelvastzetsystemen.

Criteria/voorwaarden:

  • - aanvrager kan geen gebruik maken van het collectief vervoer, in verband met het niet samen kunnen reizen met anderen (bijvoorbeeld het aangewezen zijn op liggend vervoer, incontinentie-problematiek, of last hebben van ernstige vormen van spasticiteit of spierkrampen);

  • - aanvrager heeft de beschikking over een auto;

  • - de auto is niet ouder dan 8 jaar oud wanneer het niet overzetbare aanpassingen betreft.

Verstrekkingmogelijkheden:

Als financiële tegemoetkoming voor de periode van de economische levensduur.

Bijzonderheden/uitzonderingen:

Wanneer het een gehandicapt kind betreft en er geen geschikte voorziening voorhanden is, omdat deze voorziening als gevolg zou hebben dat het gezin gescheiden moet reizen, kan er op sociale gronden een autoaanpassing worden toegekend.

Er wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt voor algemeen gebruikelijke aanpassingen, zoals stuurbekrachtiging, elektrische raambediening of het ombouwen van schakelauto naar een automaat, kosten van APK-keuring en cruisecontrol.

Al dan niet aangepaste auto

Een gehandicapte kan voor een al dan niet aangepaste auto in aanmerking komen, wanneer geen enkele andere (combinatie) van vervoersvoorziening(en) op een adequate wijze in de vervoersbehoefte kan voorzien en aanvrager voor al zijn verplaatsingen is aangewezen op het gebruik van een eigen auto.

Een (bijdrage in de kosten van een) auto wordt alleen verstrekt wanneer aanvrager voor alle verplaatsingen (dus zowel directe woon- en leefomgeving, als korte en middellange afstand en de lange afstand) afhankelijk is van een eigen auto.

Criteria/voorwaarden:

  • - (een combinatie van) overige individuele voorzieningen bieden geen oplossing voor de beperkingen (bijvoorbeeld bij iemand die medisch gezien uitsluitend is aangewezen op individueel vervoer, bijvoorbeeld bij gebruik van beademingsapparatuur, of onderweg zeer regelmatig verschoond moet worden);

  • - wanneer een auto voor cliënt als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd en wordt aangeschaft, wordt een referentiebedrag van € 21.500,- gehanteerd (afgeleid uit de Beleidsregels UWV normbedragen voorzieningen 2013);

  • - Aanvrager beschikt over (iemand met) een geldig rijbewijs.

Verstrekkingsmogelijkheden:

In de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming kan in combinatie met een ander vervoermiddel worden toegekend. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat een deel van de vervoersbehoefte met het vervoermiddel kan worden afgelegd en dat de financiële tegemoetkoming wordt aangepast.

Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van eigen auto;

Er kan een tegemoetkoming verstrekt worden voor het gebruik van eigen auto, volgens de normbedragen als genoemd in het Besluit.

Criteria/voorwaarden:

  • - aanvrager kan geen gebruik maken van het collectief vervoer, in verband met het bijvoorbeeld niet samen kunnen reizen met anderen (als gevolg van incontinentie-problematiek, gedragsstoornissen, ernstige vorm van spasticiteit/spierkrampen), of aangewezen zijn op liggend vervoer;

  • - (een combinatie van) individuele voorzieningen biedt geen oplossing voor het probleem;

  • - aanvrager heeft de beschikking over een auto;

  • - aanvrager beschikt over een geldig rijbewijs of een begeleider met een geldig rijbewijs;

Bijzonderheden/uitzonderingen:

Voor gezinnen met een gehandicapt kind en voor echtparen wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per individueel geval bepaald.

Indien gehandicapte de zorgplicht heeft over jonge kinderen (denk aan het naar school brengen en naar sportclubjes) en collectief vervoer daar niet geschikt voor wordt geacht kan cliënt op grond van sociale redenen een financiële tegemoetkoming krijgen.

Dit is maximaal totdat het jongste kind de middelbare schoolleeftijd heeft bereikt (12 jaar).

Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van taxi of rolstoeltaxi of vervoer door derden;

Er kan een tegemoetkoming verstrekt worden voor het gebruik van een (rolstoel)taxi, of vervoer door derden, volgens de normbedragen zoals genoemd in het Besluit.

Criteria/voorwaarden:

  • - aanvrager kan geen gebruik maken van het collectief vervoer, in verband met het bijvoorbeeld niet samen kunnen reizen met anderen (bijvoorbeeld als gevolg van incontinentie-problematiek, gedragsstoornissen, ernstige vorm van spasticiteit/spierkrampen), of aangewezen zijn op liggend vervoer;

Bijzonderheden/uitzonderingen:

Voor gezinnen met een gehandicapt kind en voor echtparen wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per individueel geval bepaald.

Financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een gesloten buitenwagen:

Er kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor het gebruik van een gesloten buitenwagen volgens de norm zoals genoemd in de bijlage bij het besluit.

Criteria/voorwaarden:

Beschikken over een (door de gemeente geïndiceerde) gesloten buitenwagen.

Kleine financiële tegemoetkoming:

Er kan een kleine financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving als cliënt voor de verplaatsingen op deze afstand geen gebruik wil maken van een individuele voorziening.

Criteria/voorwaarden:

- aanvrager kan slechts gedeeltelijk gebruik maken van het collectief vervoer;

- aanvrager wil geen gebruik maken van een individuele voorziening voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.

Rijlessen

Rijlessen kunnen worden toegekend aan aanvragers die gebruik (gaan) maken van een elektrische open of gesloten buitenwagen.

Het betreft lessen met betrekking tot de technische bediening en het verkeerstechnisch inzicht.

Accessoires

Accessoires zijn toevoegingen/opties op standaardvoorzieningen, zoals been- voetenzak, mandjes, bagagerekken, krukkenhouders, schootskleed, extra spiegel, zuurstoffleshouder enz. Om voor vergoeding van accessoires in aanmerking te komen, moet op individuele basis de medische noodzaak zijn vastgesteld.

Een ander verplaatsingsmiddel

Vervoermiddel voor kinderen

Voor gehandicapte kinderen zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Deze voorzieningen maken vervoer voor kinderen op een verantwoorde manier mogelijk.

Gehandicapte kinderen die nog niet toe zijn aan een rolstoel, worden vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet gehandicapte kinderen. Buggy’s bieden relatief weinig ondersteuning en zijn dan ook bedoeld voor kinderen die een redelijke spier/zitfunctie hebben.

Alleen medisch noodzakelijke accessoires ten behoeve van de voorziening komen voor vergoeding in aanmerking.

BIJLAGE 5. WOONVOORZIENINGEN

Een woonvoorziening is een voorziening die aanvrager in staat stelt tot het normale gebruik van de woning. Dit geldt ten aanzien van woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon (artikel 10 lid 2 verordening).

Er zijn drie soorten woonvoorzieningen:

Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

Criteria/ voorwaarden

Een verstrekking voor verhuis- en herinrichtingskosten vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming, volgens het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Bouwkundige of woontechnische voorziening (vaste woonvoorziening)

Een bouwkundige of woontechnische voorziening kan gericht zijn op het bereikbaar maken van de woning, de bruikbaarheid en de toegankelijkheid van de woning.

Bereikbaar maken van de woning:

Voorbeelden van bouwkundige of woontechnische voorzieningen die gericht zijn op het verbeteren van het bereikbaar maken van de woning en/of het woongebouw zijn:

  • • aanpassen toegangspaden

  • • opheffen dan wel minimaliseren van niveauverschillen.

  • • aanbrengen van hellingbanen

Toegankelijkheid van de woning:

Voorbeelden van bouwkundige of woontechnische voorzieningen die de toegankelijkheid van de woning en/of het woongebouw betreffen, zijn:

  • • aanpassen doorgang van toegangsdeuren van de woning en/of het woongebouw (bv verbreden voordeur of aanbrengen schuifdeuren).

  • • aanpassen van drempels en dorpelhoogte (bv verwijderen drempels/minimaliseren hoogteverschillen en aanbrengen vlonders)

  • • het aanbrengen van automatische deuropeners (al dan niet met intercom).

Toiletgebruik:

Voorbeelden van voorzieningen die de beperkingen bij het toiletgebruik kunnen compenseren zijn:

  • • Een verhoogd toilet (in principe algemeen gebruikelijk)

  • • Een tweede verhoogd toilet (in principe algemeen gebruikelijk). Wanneer niet algemeen gebruikelijk, dan alleen in die situaties waarin de losse toiletverhoger niet compenserend is en de belanghebbende zelf dan wel de echtgenote of andere huisgenoten niet in staat zijn om een toiletstoel dagelijks te legen en schoon te maken en belanghebbende niet in staat is om tijdig het toilet beneden op tijd te bereiken.

  • • Aanleg tweede toilet op bovenverdieping (in principe algemeen gebruikelijk) (Wanneer niet algemeen gebruikelijk, dan alleen wanneer toiletgang meerdere malen per nacht noodzakelijk is, een toiletstoel het probleem niet oplost en er ernstige problemen zijn bij het gebruik van de trap om tijdig het toilet op de begane grond te bereiken.)

  • • Al dan niet opklapbare beugels (in principe algemeen gebruikelijk)

  • • toiletpot met föhn- en spoel/ wasinrichting

Wanneer belanghebbende wel zelfstandig gebruik kan maken van het toilet maar daarbij zichzelf niet kan verzorgen (bijvoorbeeld wegens het niet goed kunnen bewegen van armen).

Baden/wassen/douchen

Voorbeelden van bouwkundige of woontechnische voorzieningen die gericht zijn op het compenseren van beperkingen bij het baden, wassen en douchen:

  • • Antislipcoating (in principe algemeen gebruikelijk)

  • • Opklapbare douchezit met of zonder rug/ armleuningen (in principe algemeen gebruikelijk)

  • • Douchezitje in speciale uitvoering.

  • • Opklapbare doucheplank

  • • Aankleedblad/tafel (in principe algemeen gebruikelijk)

  • • Aanleg douche (algemeen gebruikelijk)

  • • Handgrepen/wandbeugels (in principe algemeen gebruikelijk)

  • • Verwijderen bad in een verouderde badkamer.

Het aanpassen/renoveren van een badkamer is na bepaalde tijd – gelet op de afschrijvingstermijnen – voor een ieder noodzakelijk. Het aanpassen wordt in dat geval als een algemeen gebruikelijke voorziening beschouwd

Bij het ontbreken van keiharde afschrijvingstermijnen wordt de termijn uit het beleidsdocument ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering’ (versie januari 2011) gehanteerd. Deze bedraagt 25 jaar. Na aanpassing kunnen medisch noodzakelijke aanpassingen die tot meerkosten leiden worden vergoed.

Keuken

Voorbeelden van voorzieningen die gericht zijn op het compenseren van de beperkingen bij het gebruik van de keuken:

  • • hoog/laagverstelling en aangepaste keuken. Uitgangspunt is dat de hoogte van de keuken op de hoofdgebruiker wordt afgesteld. Wanneer blijkt dat de belanghebbende niet als hoofdgebruiker wordt aangemerkt en deze toch gebruik wil maken van de keuken dan kan een in hoogte verstelbare werkstoel (trippelstoel) wellicht oplossing bieden. Deze voorziening valt onder de Regeling zorgverzekering.

  • • keramische en inductiekookplaat (in principe algemeen gebruikelijk).

  • • korflades (in principe algemeen gebruikelijk).

Verticale/ horizontale verplaatsingen

Voorbeelden van voorzieningen die gericht zijn op verplaatsingen van bv begane grond naar de eerste verdieping:

  • • traplift (een lift met een zitelement of een platform (plateaulift), bv voor een rolstoel)

  • Voorwaarden: de woonlagen die bereikbaar gemaakt worden zijn verdiepingen waar woonruimten liggen waar men elementaire woonfuncties verricht, zoals slapen, wassen, eten, koken etc. Indien woonfuncties over verschillende woonlagen verspreid zijn, te denken valt aan een kinderslaapkamer, de wasmachine en de ketel van de centrale verwarming op zolder, wordt een appèl gedaan op het reorganisatievermogen van belanghebbende, diens sociale omgeving en de beschikbare thuiszorg. (jurisprudentie).

  • • tweede trapleuning (in principe algemeen gebruikelijk)

  • Voor situaties waarin belanghebbende (nog) over voldoende lichaamsfuncties/kracht beschikt om zelfstandig de verticale verplaatsingen te kunnen uitvoeren, zij het met steun van een extra trapleuning.

  • • woonhuislift (transportmiddel tussen verschillende woonlagen, die verticaal in een schacht beweegt.

  • • plafondlift

  • Voor situaties waarin een mobiele tillift het probleem niet oplost kan een plafondlift middels railsystemen eventueel een oplossing bieden.

Aan- en verbouw

Wanneer beperkingen in het gebruik van de woning noodzaken tot uitbreiding met een gelijkvloerse voorziening kan dit middels:

  • • aanpassingen aan bestaande woning van belanghebbende

  • • aanbouw aan bestaande woning

  • • losse woonunit: een verplaatsbare unit met als voordelen dat er snel een adequate oplossing voorhanden is (bv bij een snel progressief ziektebeeld) en de unit herbruikbaar is.

Voor het bepalen van de noodzakelijke oppervlakte van de nieuw te bouwen ruimten/ aan te passen kan het Handboek voor Toegankelijkheid (Reed Business) als basis fungeren.

Verstrekkingsmogelijkheden voor bouwkundige en/of woontechnische voorzieningen:

Financiële tegemoetkoming aan de woningeigenaar, in natura (bruikleen/eigendom), of persoonsgebonden budget bij eigen woningbezit.

Niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (losse woonvoorziening)

Een losse woonvoorziening kan gericht zijn op verminderen/opheffen van beperkingen bij het normale gebruik van de woning.

Toiletgebruik

Voorbeelden van voorzieningen gericht op het verminderen van beperkingen bij het toiletgebruik:

  • • toiletstoel (in principe algemeen gebruikelijk)

  • Voorwaarde is dat belanghebbende, diens partner of andere huisgenoot in staat is om de toiletstoel te legen.

  • • toiletverhoger op een bestaande toiletpot (in principe algemeen gebruikelijk)

Baden, wassen en douchen

Voorbeelden van voorzieningen die gericht zijn op het compenseren van beperkingen bij het baden, wassen en douchen.

  • • badzitjes

  • • badplank (wordt over het bad geplaatst om op te zitten)

  • • douchebrancard (tafel waarop een persoon ligt tijdens het baden/douchen)

  • • losse douchestoel (in principe algemeen gebruikelijk)

  • • gecombineerde douche/toiletstoel (alleen indien apart douchezitje en losse toiletstoel niet algemeen gebruikelijk zijn).

  • • kranen (thermostatische (douche)mengkraan en éénhendelmengkraan (in principe algemeen gebruikelijk).

Overig

  • • Los drempelsysteem (in principe voor binnendrempels algemeen gebruikelijk).

  • • pakpaal (een voorziening met een in hoogte verstelbare grijphendel, bruikbaar naast bed, stoel, bank, bad of open trap. De pakpaal stelt belanghebbende in staat op eenvoudige wijze (zonder tussenkomst van derden) uit of in bed, uit of in de badkuip etc. te komen.

  • • Opstahulpmiddel;

  • • Mobiele Tillift;

  • Een tillift is een hulpmiddel voor transfers vanuit bv de rolstoel naar bijvoorbeeld het bed naar de douche of het bad.

  • • Scooter cube.

  • Wanneer er een vervoersvoorziening is en een adequate stalling ontbreekt, kan in sommige gevallen een scootercube een oplossing zijn. Deze is verplaatsbaar en kan hergebruikt worden.

Woningsanering

Bij woningsanering gaat het meestal om het compenseren van beperkingen die hun oorzaak vinden in de aard van de gebruikte materialen. Vaak gaat het om voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Alleen bij onverwacht optredende noodzaak en het nog niet afgeschreven zijn van de te vervangen artikelen, kan gecompenseerd worden.

Sanering beperkt zich tot die woonruimten die het meest gebruikt worden. Voor stoffering geldt een afschrijvingstermijn van acht jaar.

Verstrekkingsmogelijkheden voor niet bouwkundige en/of niet woontechnische voorzieningen:

In natura (bruikleen/eigendom), of een persoonsgebonden budget.

De keuze tussen het in bruikleen of in eigendom verstrekken is op basis van afspraken met de leverancier afhankelijk van de aanschafprijs.

Weigeringsgronden woonvoorzieningen

Op basis van de volgende gronden kan in beginsel een aanvraag van een woonvoorziening worden afgewezen:

  • 1.

    De aanvraag betreft aanpassing van een woning die niet geschikt/bestemd is voor permanente bewoning;

  • 2.

    De aanvraag betreft aanpassing van een specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woning;

  • 3.

    De aanvraag betreft een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte;

  • 4.

    De aanvraag betreft een verhuizing naar een AWBZ-instelling;

  • 5.

    De aanvraag betreft verblijf in een AWBZ-instelling waar voldoende outillagemiddelen aanwezig zijn;

  • 6.

    De aanvraag betreft een woningaanpassing na verhuizing van een geschikte naar een ongeschikte woning.

Ad. 1 De aanvraag betreft aanpassing van een woning die niet geschikt/bestemd is voor permanente bewoning

De aanvraag kan worden afgewezen op de grond dat de woning fysiek en duurzaam aangepast wordt aan de beperkingen van een aldaar in beginsel tijdelijk verblijvende bewoner. Volgens (rechtbank)jurisprudentie kan de aanvraag op deze grond worden afgewezen als in plaats van een woningaanpassing een andere compenserende voorziening wordt verstrekt, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding.

Voorbeeld van niet voor permanente bewoning geschikte woningen: tuinhuisje, strandhuisje

Specifieke onderzoeksvragen:

  • * Wordt de woning gebruikt voor permanente bewoning en is de woning hier ook geschikt voor?

  • * In het geval van een (voor permanente bewoning geschikte) recreatiewoning: heeft belanghebbende een besluit van het college dat haar aanwezigheid in de woning gedoogd wordt? Is er sprake van uitsterfbeleid?

Ad. 2 De aanvraag betreft aanpassing van een specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woning

Indien vaststaat dat de woning specifiek op gehandicapten en ouderen is gericht kan de gevraagde voorziening worden afgewezen als het college kan aantonen dat de voorziening algemeen gebruikelijk is.

In de volgende situatie is sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening.

  • 1.

    a. een woning (of appartementencomplex) is bestemd voor een specifieke doelgroep (ouderen, gehandicapten) of;

  • 1.

    b. een woning (appartementencomplex is niet voor een speciale doelgroep maar wordt in de praktijk wel hoofdzakelijk bewoond door ouderen of gehandicapten en;

  • 2.

    de gemeente moet aantonen dat deze woning (appartementencomplex), wat de gevraagde voorziening betreft, onmiskenbaar niet voldoet aan de eisen waaraan een dergelijke woning zou moeten voldoen op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contract (m.n. huur- of koopcontract) en;

  • 3.

    de gemeente moet aantonen dat de gevraagde voorziening niet nodig zou zijn geweest indien wel aan deze eisen zou zijn voldaan.

Specifieke onderzoeksvragen:

  • * Is er gelabeld gebouwd? (alleen voor een bepaalde doelgroep)

  • * Is de doelgroep een categorie bewoners waarvan in algemene zin kan worden aangenomen dat zij worden geconfronteerd met een afnemende mobiliteit? (60 + is iets anders dan 80 +)

  • * Wat is de (gemiddelde) leeftijd van de bewoners?

  • * Is er een indicatie nodig voor bewoning?

  • * Ondervinden andere bewoners ook problemen?

  • * Hoe is de situatie in andere vergelijkbare complexen?

  • * Wat staat er in de wettelijke voorschriften en wat in het huur- of koopcontract?

Ad. 3 De aanvraag betreft een voorziening in een gemeenschappelijke ruimte

Indien daadwerkelijk sprake is van een beperking in het normale gebruik van de woning die alleen opgeheven kan worden door plaatsing van een voorziening in/aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte, zal het college deze beperking moeten compenseren. Als overwegende bezwaren bestaan tegen verstrekking van de voorziening zal het college een alternatieve voorziening moeten bieden, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding.

Specifieke onderzoeksvragen:

  • * Is sprake van een specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woning en is de aangevraagde voorziening in deze woning aan te merken als algemeen gebruikelijk? (zie onder 2).

  • * Zijn er overwegende bezwaren om de voorziening niet in de gemeenschappelijke ruimte te plaatsen? Te denken valt aan hoge verbouwingskosten, kwetsbaarheid van de voorziening (angst voor schade), aansprakelijkheid door wangebruik van derden.

Ad. 4 De aanvraag betreft verhuizing naar een AWBZ-instelling

Artikel 4 Wmo verplicht ons om voorzieningen te verstrekken ter compensatie van de beperkingen die de belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Een verhuizing naar een AWBZ-instelling is niet gericht op het opheffen van beperkingen in zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie maar op het leveren van zorg.

Specifieke onderzoeksvragen:

  • * Welke zorg/zwaartepakket is voor belanghebbende geïndiceerd?

Ad. 5 De aanvraag betreft verblijf in een AWBZ-instelling waar voldoende outillagemiddelen aanwezig zijn.

Bij de beantwoording van de vraag of woonvoorzieningen moeten worden getroffen indien de belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling, is het van belang te weten of de voorziening tot de standaarduitrusting van de AWBZ-instelling moet worden gerekend. Behoort de gevraagde woonvoorziening tot de standaarduitrusting van de AWBZ-instelling, en zijn er geen ingrijpende onomkeerbare aanpassingen aan de voorziening noodzakelijk, dan is er geen compensatieplicht vanuit de Wmo.

Specifieke onderzoeksvragen:

  • * Is het betreffende outillagemiddel gemakkelijk aan te passen aan de situatie van de belanghebbende en kan de aanpassing gemakkelijk teruggedraaid worden?

Ad.6 De aanvraag betreft een woningaanpassing na verhuizing van geschikte naar ongeschikte woning

Indien sprake is van verhuizing naar een ongeschikte woning dienen alle relevante feiten en omstandigheden in kaart te worden gebracht om te beoordelen of belanghebbende in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden had om zelf voor een passende oplossing te zorgen.

Specifieke onderzoeksvragen:

  • * Waarom is belanghebbende verhuisd, is dit aan te merken als een belangrijke reden? Voorbeelden van belangrijke redenen zijn huwelijk/samenwoning, echtscheiding, gezinsuitbreiding, aanvaarden van werk in andere gemeente.

  • * Zo nee, heeft belanghebbende vooraf contact opgenomen met de gemeente en zo nee waarom niet?

  • * Zo ja wat heeft belanghebbende gedaan om wel een geschikte woning te vinden?

  • * Mocht van belanghebbende worden verwacht dat hij meer inspanningen verrichtte om een geschikte woning te vinden?

  • * Kan belanghebbende aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk maken dat ten tijde van de verhuizing geen andere geschikte woning voorhanden was?

  • * Hoe was het woningaanbod op het moment van aanvaarding/aankoop van de woning?

Voetnoten

1

Zie LJN BG6612.

2

Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)

3

Overeenkomstig het beleidsdocument ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering’, versie januari 2011.

4

De gemeente heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen.

5

Indien de gemeente Velsen niet over een rolstoelpool beschikt zal beoordeeld moeten worden of de rolstoel voor incidenteel gebruik wel al dan niet verstrekt wordt. Vraag is of dit onder de te compenseren resultaten behoort, waarbij tevens de vraag is of niet veel mensen in staat zijn om tweedehands een eenvoudige rolstoel aan te schaffen.