Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Velsen

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Velsen

Artikel 1. Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    Bruteren: Het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen

  • 2.

    Inlichtingenplicht: De verplichting genoemd in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13, lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 2. Algemene bepalingen met betrekking tot terugvordering

Onverminderd de wettelijke verplichting ten aanzien van herziening en terugvordering bij vorderingen, maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 Participatiewet, respectievelijk artikel 17 lid 3b IOAW/IOAZ, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening zoals omschreven in de artikelen 58 lid 2 en artikel 59 Participatiewet respectievelijk de artikelen 25 lid 2 en artikel 26 van de IOAW en IOAZ;

  • c.

    het bruteren van vorderingen die zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b. genoemde bevoegdheid. Van brutering wordt afgezien bij niet verwijtbare vorderingen, die in het lopende kalenderjaar worden afgelost of die ontstaan in het 4e kwartaal van dat lopende kalenderjaar;

  • d.

    het verhalen van kosten van bijstand overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 62i van de Participatiewet.

HOOFSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN TERUGVORDERING

Artikel 3. Reikwijdte

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 4. Afzien van terugvordering

Het college ziet af van terugvordering, indien

  • a.

    het terug te vorderen bedrag aan inkomensvoorziening lager is dan € 250,00, verrekening niet mogelijk is en de terugvordering niet het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht ;

  • b.

    het terug te vorderen bedrag aan bijzondere bijstand lager is dan € 50,00 en verrekening niet mogelijk is;

  • c.

    het gaat om de inkomsten in de laatste maand van de periode waarop de inkomensvoorziening betrekking heeft die niet meer kunnen worden verrekend, onder de voorwaarde dat de belanghebbende al tenminste een jaar met de inkomensvoorziening te verrekenen inkomsten heeft;

  • d.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 5. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde inkomensvoorziening indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde inkomensvoorziening ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 6. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 5 wordt afgezien indien:

  • a.

    de terugvordering van inkomensvoorziening het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 7. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 8. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • e.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen; dit wordt als ontbindende voorwaarde in de beschikking opgenomen;

  • f.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • g.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 9. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

Het college kan besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • h.

    gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • i.

    gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en kosten, alsnog heeft betaald;

  • j.

    gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • k.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost, onder voorwaarde dat de vordering meer bedraagt dan € 5.000,--.

Artikel 10. Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting bij vermogen

Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 9 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een zaak zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Artikel 11. Invorderen, aanmaning, dwangbevel

Invordering van terug te vorderen bijstand vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 12. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 3 en 4 Participatiewet en artikel 28, lid 2 en 3 IOAW en IOAZ en ongeacht de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde betalingstermijn, gaat het college indien mogelijk, direct na de afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op inkomensvoorziening.

Artikel 13. Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent, bij beschikking, op verzoek van belanghebbende dan wel ambtshalve uitstel van betaling als uit de beschikbare gegevens duidelijk is dat belanghebbende niet de mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn de vordering geheel af te lossen.

  • 2. Aan het verleende uitstel verbindt het college de verplichting dat de belanghebbende diens aflossingscapaciteit volledig aanwendt voor de aflossing van de openstaande vordering.

Artikel 14. Aflossingscapaciteit

  • 1. Indien de belanghebbende een inkomensvoorziening ontvangt, bedraagt de aflossingsverplichting tenminste 10% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief gemeentelijke toeslag en met inbegrip van het vakantiegeld.

  • 2. De aflossing kan lager worden vastgesteld voor zover de vordering, niet zijnde een fraudevordering, binnen een periode van 36 maanden geheel kan worden afgelost.

  • 3. Bij beëindiging van de uitkering blijft de aflossing gedurende zes maanden beperkt tot het in lid 1 genoemde percentage; dit wordt per beschikking aan de belanghebbende meegedeeld.

  • 4. Na afloop van de in lid 3 bedoelde zes maanden, wordt de aflossing bepaald op het in lid 1 genoemde percentage, vermeerderd met 35% van het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm; bij fraudevorderingen is dat percentage 50.

  • 5. Het college kan van de vorige leden afwijken als de omstandigheden van belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikel 15. Wettelijke rente

Voor de periode dat uitstel is verleend, wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 16. Herbeoordeling lopende betalingsveroplichtingen

  • 1. Het college stelt jaarlijks een draagkrachtonderzoek in om de aflossingscapaciteit opnieuw vast te stellen. Bij wijziging van het eerder opgelegde aflossingsbedrag wordt de belanghebbende hiervan, bij beschikking, in kennis gesteld. Een wijziging van die verplichting gaat in op de eerste van de maand, volgend op die waarin de beschikking is genomen.

  • 2. Als de belanghebbende gemotiveerd verzoekt om herziening van de betalingsverplichting, beslist het college hierover binnen acht weken. Een verzoek tot wijziging schort de lopende betalingsverplichting niet op tenzij spake is van dringende redenen.

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen aan betalingsverplichting

  • 1.

    Als de belanghebbende niet (meer) voldoet aan de betalingsverplichting, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel ban een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 470g, tweede lid van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, op basis van een executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt de vordering verhoogd met een bedrag voor rente en kosten.

HOOFDSTUK 4 VERHAAL

Artikel 18. Verhaal

Het college verhaalt de kosten van bijstand met inachtneming van de wettelijke bepalingen en hetgeen hierover in deze regeling staat vermeld.

Artikel 19. Afzien van verhaal

Het college ziet af van verhaal, indien:

  • a.

    het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 100,00 per maand;

  • b.

    sprake is van een schenking of een nalatenschap van minder dan € 1000,00;

  • c.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 20. Berekening verhaalsbedrag en indexering

  • 1.

    De op de onderhoudsplichtige te verhalen bijdrage wordt berekend aan de hand van de Tremanormen zoals die door de rechterlijke macht worden gehanteerd bij de alimentatievaststelling.

  • 2.

    Als daartoe aanleiding bestaat, doch tenminste eens per drie jaar wordt de te verhalen onderhoudsbijdrage herberekend. Een gewijzigde bijdrage wordt alleen opgelegd indien dit meer is dan

€ 50,00 per maand ten opzichte van het eerder vastgestelde bedrag.

3.De volgens het eerste lid vastgestelde te verhalen bijdrage wordt jaarlijks verhoogd met het alimentatie-indexpercentage zoals dat door de minister van Justitie wordt vastgesteld.

Artikel 21. Ingangsdatum

De ingangsdatum van de te verhalen onderhoudsbijdrage is de eerste dag van de maand volgend op die waarin het verhaalsbesluit is genomen.

Artikel 22. Verhaal in rechte

  • 1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging dan wel dan na daartoe te zijn aangemaand niet bereid is te verhalen gelden aan te betalen, dan wel niet tijdig overgaat tot betaling daarvan, besluit het college conform artikel 62h Participatiewet tot verhaal in rechte.

  • 2. Het college gaat niet over tot verhaal in rechte als het totaal te verhalen bedrag niet meer is dan € 500,00.

Artikel 23. Vaststelling door rechter

  • 1.

    Het college neemt een rechterlijke uitspraak over alimentatie onverkort over.

  • 2.

    Op een uitspraak bedoeld in het eerste lid en op een uitspraak naar aanleiding van verhaal in rechte als bedoeld in artikel 18 van deze beleidsregels is titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht inzake aanmanen en het opleggen van een dwangbevel van toepassing.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 24. Onvoorziene situaties en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of toepassing daarvan niet

    overeenkomt met de bedoeling van deze regels, beslist het college.

  • 2.

    het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken

van de bepalingen van deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 en worden geciteerd als Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Velsen.

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL PARTICIPATIEWET , IOAW EN IOAZ 2015 GEMEENTE VELSEN

Algemeen

Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Vanaf deze datum bestaat de WWB niet meer onder deze naam, maar wordt deze opgenomen in de Participatiewet. Daarom was het noodzakelijk de bestaande beleidsregels aan te passen aan de redactie van de Participatiewet.

Artikel 1. Begrippen

In het eerste artikel worden begrippen omschreven. Daarbij is het begrip inkomensvoorziening geïntroduceerd als verzamelnaam voor algemene bijstand (Participatiewet) en uitkering (IOAW en IOAZ).

Artikel 2. Algemene bepalingen met betrekking tot terugvordering

In dit artikel wordt – ter uitwerking van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 expliciet uitgesproken dat het college (dwingend) gebruik maakt van de bevoegdheid om:

  • a.

    een herzienings- of intrekkingsbesluit te nemen in alle gevallen waar er aanleiding is om het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen;

  • b.

    terug te vorderen in de gevallen die de wet aangeeft; benadrukt wordt dat hierin mede begrepen is de bevoegdheid om de vordering te bruteren.

  • c.

    te verhalen in de gevallen die de wet aangeeft.

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de inkomensvoorziening uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd. Het college kiest er – ter uitvoering van het bepaalde in de Handhavingsverordening – voor om terug te vorderen. Het gaat hierbij om alle gevallen zoals deze zijn omschreven in artikel 58 en 59 Participatiewet en 25 tot en met 26 IOAW /IOAZ.

Artikel 3. Reikwijdte

Als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving gelden de beleidsregels 4 tot en met 10 alleen als het niet om fraudevorderingen gaat.

Artikel 4. Afzien van terugvordering

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 5 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende inkomensvoorziening dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Ten aanzien van verleende inkomensvoorziening is het grensbedrag om wegens doelmatigheidsredenen niet terug te vorderen gesteld op € 250,00. Bovendien moet verrekening niet mogelijk zijn met inbegrip van verrekening met het gereserveerde op vakantiegeld. Vorderingen boven € 250,00 worden in beginsel altijd teruggevorderd.

Voor bijzondere bijstand bedraagt dit kruimelbedrag € 50,00. Ook hier geldt de restrictie dat dan van terugvordering wordt afgezien als verrekening niet mogelijk is.

Verder worden inkomsten uit de laatste maand van de uitkeringsperiode niet meer teruggevorderd, mits de belanghebbende al tenminste een jaar inkomsten (uit arbeid) heeft gehad die met de bijstand werden verrekend. Dit hangt samen met het systeem van achteraf verrekenen. Inkomsten worden na afloop van een maand opgegeven en verrekend met de inkomensvoorziening over de volgende maand. Hierdoor valt er een gat van een maand bij beëindiging van de inkomensvoorziening. Als die verrekening al lang het geval is (gesteld op tenminste een jaar), is er sprake van gewenning en wordt het niet billijk geacht het laatste bedrag aan inkomen dat niet meer kan worden verrekend (inclusief verrekening met het gereserveerde vakantiegeld), nog terug te vorderen.

Tenslotte kunnen er in individuele gevallen redenen zijn op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien.

Dringende redenen kunnen volgens vaste jurisprudentie van de CRvB alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering voor de belanghebbende. Het moet dan om een zodanig bijzondere situatie gaan, dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende. Of een belanghebbende zich verwijtbaar heeft gedragen (handelen of nalaten, bijvoorbeeld door het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht) dient te worden afgewogen bij het nemen van een intrekkings- of herzieningsbesluit. Bij een terugvorderingsbesluit kan dit niet meer aan de orde zijn.

Artikelen 5 tot en met 10 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan.. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen aangezien in de huidige wetten dergelijke bepaling niet meer voorkomt.

Overigens wordt met de onder 9 sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

Artikelen 11 tot en met 17 Invordering

Vanaf 1 juli 2009 is in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het betalingsverkeer tussen overheid en burger en vice versa geregeld. Samengevat komt dat ten aanzien van terugvordering en verhaal op het volgende neer.

Een betalingsverplichting kan rechtstreeks uit de wet voortvloeien of uit een beschikking (hier: de terugvorderingsbeschikking op grond van de artikelen 58 en 59 Participatiewet). In deze beschikking staat – voor zover hier van belang – tenminste de hoogte van het (terug) te betalen bedrag en de termijnen waarbinnen de schuldenaar voor betaling moet zorgen. Dat is volgens de Awb zes weken. De schuldenaar kan om uitstel van betaling vragen. Als dit wordt toegestaan vervalt de termijn van zes weken. In de beschikking waarbij uitstel wordt verleend, wordt de termijn vermeld waarvoor het uitstel geldt.

Verder kan de schuldenaar om betaling in termijnen verzoeken. Als dat – passend binnen het gemeentelijk beleid - wordt toegestaan,, wordt dit bij beschikking bevestigd, waarbij de termijnen en de periodieke bedragen worden vermeld.

Uitgangspunt is dat de aflossing in redelijke verhouding moet staan tot het inkomen en dat de vordering binnen de termijn van 36 maanden (niet-verwijtbare vorderingen) is afgelost. De maximale aflossingscapaciteit kan worden bepaald aan de hand van de regels van het beslagrecht. Dit is van belang bij de toepassing van de beleidsregels 9 en 10 (kwijtschelding).

Brutering. De vordering wordt na afloop van een kalenderjaar gebruteerd. Dat betekent dat dan in beginsel het terug te betalen bedrag wordt verhoogd met afgedragen loonheffing en premies. De belanghebbende kan deze door hem betaalde bedragen via de belastingaangifte compenseren.

Brutering van niet-verwijtbare vorderingen vindt niet plaats als de vordering in het vierde kwartaal van een kalenderjaar wordt opgelegd. Ook wordt geen brutering toegepast als de gemeente onredelijk laat is met het stellen van de vordering. Dit wordt naar omstandigheden beoordeeld.

Verrekening. De Participatiewet en IOAW/Z maken verrekening mogelijk door te bepalen dat het in aanmerken nemen van middelen over de voorafgaande zes maanden niet als terugvordering wordt beschouwd. Dit staat in artikel 58 lid 4 van de wet. Verder kan de gemeente ter uitvoering van de invordering verrekenen op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Wordt niet binnen de opgelegde termijn betaald, dan is wettelijke rente verschuldigd, als dat tenminste meer is dan € 20,00. Deze wettelijke rente gaat lopen na de aanmaningstermijn. Gedurende de periode dat uitstel is verleend, wordt er geen wettelijke rente berekend.

Verjaring. Voor de betalingsverplichting geldt in het algemeen een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze verjaring kan worden gestuit of verlengd.

Als de schuldenaar verzuimt te betalen, krijgt hij een aanmaning om alsnog (binnen twee weken) te betalen. Blijft hij dan nog in gebreken, dan wordt ingevorderd bij dwangbevel. Daarmee verschaft de gemeente zich een executoriale titel als bedoeld in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Tegen een dwangbevel staat geen bezwaar en beroep open. Hier is de burgerlijke rechter bevoegd.

De kosten komen ten laste van de schuldenaar. Hieronder vallen in elk geval de kosten van de aanmaning (een forfaitair bedrag: € 6,00 als de vordering minder is dan € 454,00 en € 14,00 als de vordering gelijk aan of hoger is dan genoemd bedrag. Daarnaast kunnen executiekosten in rekening worden gebracht. Hierbij wordt aangesloten bij de vaste bedragen die deurwaarders hiervoor in rekening mogen brengen.

Betaalde bedragen worden in een vaste volgorde geboekt: de kosten, de verschenen rente en de hoofdsom met de lopende rente.

Artikel 18. Verhaal

Kosten van bijstand kunnen op derden worden verhaal in de gevallen die de wet aangeeft. Benadrukt wordt dat de inkomensvoorziening uitsluitend wordt verhaald in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd. Het college kiest er – ter uitvoering van het bepaalde in de Handhavingsverordening – voor om te verhalen. Verhaal vindt niet plaats op de bijstandsgerechtigde, maar op een derde. Samengevat kan verhaald worden op de (ex-)echtgenoot, wegens schenking en op een nalatenschap. Hiervoor gelden de artikelen 62 en 62a tot en met 62i Participatiewet

Artikel 19. Afzien van verhaal

Om doelmatigheidsredenen wordt niet verhaald bij relatief geringe bedragen. De te maken kosten wegen dan niet op tegen de te innen bedragen. Daarnaast kan er van verhaal worden afgezien in geval van dringende redenen. Het gaat hierbij om maatwerk waarbij een individuele afweging wordt gemaakt.

Artikel 20. Berekening verhaalsbedrag en indexering

De verhaalsbijdrage van de onderhoudsplichtige wordt berekend volgens de zgn. Tremanormen. Is er al een rechtelijke uitspraak waarbij de alimentatie wordt vastgesteld, dan sluit de gemeente zich hierbij aan. Dat wil zeggen dat de gemeente dan geen zelfstandige berekening maakt. Hiervan wordt afgeweken als uit de rechterlijke uitspraak blijkt dat de vastgestelde alimentatie niet is gebaseerd op financiële gegevens. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als partijen zelf een afspraak maken over de alimentatie (of het afzien daarvan). De opgelegde alimentatie wordt geïndexeerd.

In beginsel wordt eens per drie jaar de door de gemeente vastgestelde bijdrage herberekend. Om doelmatigheidsredenen wordt de te verhalen bijdrage alleen gewijzigd als deze meer dan € 50,00 hoger is dan het eerder vastgestelde bedrag.

Artikel 21. Ingangsdatum

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 22. Verhaal in rechte

In rechte vastgestelde verhaalsbijdragen zijn bevoorrechte vorderingen. Met een beschikking van de rechter kan vereenvoudigd executoriaal beslag worden gelegd. Daar waar de rechter een alimentatieverplichting ten behoeve van kinderen heeft bastgesteld, kan de invordering van achterstallige alimentatie worden overgedragen van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.

Artikel 23. Vaststelling door rechter

Als de rechter alimentatie heeft vastgesteld, doet de gemeente geen nader onderzoek. Het door de rechter vastgestelde bedrag is dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij het verhaal van kosten van bijstand. Beleidsregel 20, lid 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24. Onvoorziene situaties en hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.