Regeling vervallen per 08-03-2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009

Geldend van 01-10-2009 t/m 07-03-2013

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over individuele voorzieningen

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    De aanvrager geeft bij de aanvraag aan of hij de individuele voorziening wil ontvangen in de vorm van:

    • a.

      een voorziening in natura;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming;

    • c.

      een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Een verstrekking voor verhuis- en herinrichtingskosten vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    Een verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien het een vervoersvoorziening betreft waarin een collectief vervoerssysteem kan voorzien.

  • 4.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget. In uitzonderlijke gevallen kan het college besluiten dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt aan derden.

  • 5.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats na afloop van de verstrekking, dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 6.

    De noodzakelijke stukken, zoals genoemd in artikel 6 lid 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009, die verstrekt dienen te worden door de budgethouder bij het persoonsgebonden budget, zijn bewijsstukken van de gemaakte kosten ofwel het bijhouden van een zorgvuldige administratie over de bestedingen uit het persoonsgebonden budget.

  • 7.

    Bij het overlijden van een houder van een persoonsgebonden budget binnen de looptijd daarvan, dient de restwaarde door de erven te worden terugbetaald.

  • 8.

    Niet bestede persoonsgebonden budgetgelden kunnen door de gemeente worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Het persoonsgebonden budget bedraagt:

  • a.

    voor diensten op het niveau van hulp bij het huishouden categorie 1, te weten huishoudelijke werkzaamheden, € 17,00 per uur per jaar;

  • b.

    voor diensten op het niveau van hulp bij het huishouden categorie 2, te weten huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden, € 19,00 per uur per jaar.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4

Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen is gelijk aan de waarde van de goedkoopst adequate voorziening. Bij roerende woonvoorzieningen wordt, in tegenstelling tot bij onroerende woonvoorzieningen, het persoonsgebonden budget verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering voor de periode van de gemiddelde economische levensduur.

Artikel 5

  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening is gelijk aan het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    De tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten genoemd in artikel 15, onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009 bedraagt € 2.400,-.

  • 3.

    Voor de toepassing van artikel 21 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009, geldt dat de meerwaarde van de woning moet worden vastgesteld aan de hand van een taxatie door een onafhankelijk makelaar, zowel voor als na het aanbrengen van de voorziening. De kosten van de taxatie komen voor rekening van de gemeente. Deze bepaling is alleen van toepassing indien de hoogte van de te verstrekken voorziening meer bedraagt dan € 10.000,-.

  • 4.

    De terugbetaling, als bedoeld in artikel 21 van de verordening, bedraagt:

    • gedurende

      het eerste jaar 100 % van de meerwaarde;

    • gedurende

      het tweede jaar 80% van de meerwaarde;

    • gedurende

      het derde jaar 60% van de meerwaarde;

    • gedurende

      het vierde jaar 40% van de meerwaarde;

    • gedurende

      het vijfde jaar 20% van de meerwaarde.

  • 5.

    Het college kan afwijken van het in het derde lid gestelde, indien de eigenaar/bewoner aantoont dat de meerwaarde niet kon worden gehaald bij de verkoop van de woning;

  • 6.

    Voor de aan de toepassing van het onder het vijfde lid gestelde kan het college extern advies vragen;

  • 7.

    Het in artikel 19 lid 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009 vast te leggen bedrag is gelijk aan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen is gelijk aan de waarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering voor de periode van de gemiddelde economische levensduur.

Artikel 7

De inkomensgrenzen, zoals genoemd in artikel 24 van de verordening, zijn gelijk aan de voor betrokkene geldende bijstandsnorm.

Artikel 8

  • 1.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 1.360,-- per jaar.

  • 2.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt eveneens maximaal € 1.360,--per jaar.

  • 3.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 2.040,-- per jaar.

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 9

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel is gelijk aan de waarde van de goedkoopst adequate voorziening, verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering voor vergelijkbare rolstoelen voor de periode van de gemiddelde economische levensduur.

Artikel 10

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een bijdrage ineens. Deze bijdrage ineens bedraagt € 3.800,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 11 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 30 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009, indien van toepassing ondermeer aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager; en

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 12 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform het CBS prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Velsen 2009.

Toelichting

Algemeen

Dit besluit is mede gebaseerd op de bepalingen uit hoofdstuk 2 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Velsen 2009.

De systematiek van de verordening is dat algemene voorzieningen het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt.

In dit besluit is een aantal wijzigingen doorgevoerd in vergelijking met het Besluit zoals dat in 2007 werd vastgesteld. De regels omtrent de eigen bijdrage zijn opgenomen in de verordening en niet langer in het Besluit. In het vorige Besluit werd het PGB hulp bij het huishouden vastgesteld op grond van het gemiddelde in een betreffende klasse. Dit is nu losgelaten. Het PGB hulp bij het huishouden wordt nu berekend op basis van het werkelijk aantal geïndiceerde uren. Hiermee wordt bereikt dat iedereen een toereikend PGB ontvangt en wordt voortkomen dat de hoogte van een PGB in een bepaalde klasse altijd tot een en hetzelfde bedrag leidt.

Met toepassing van het vorige Besluit was dit wel het geval, nu wordt een PGB in een bepaalde klasse bepaald op een bedrag per uur, zodat er tussen bijvoorbeeld 4 tot 6.0 uur per week in klasse 3 wel degelijk verschil zit in de hoogte van dit PGB.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Voor het begrip inkomen wordt de omschrijving gebruikt uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over individuele voorzieningen

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

1. Verstrekking van een voorziening vindt plaats op verzoek van de aanvrager. De aanvrager kan bij de aanvraag aangeven in welke vorm hij de voorziening wil ontvangen.

2 en 3 en 4.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarbij kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.

Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Daarnaast zal ook in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de aanvrager een verslaving heeft die het dagelijks functioneren bemoeilijkt, een ernstige schuldenlast heeft en problemen heeft bij afbetalingen, een zwervend bestaan leidt en/of een veroordeling heeft voor vermogensdelicten. Het is mogelijk het persoonsgebonden budget op rekening van een hiertoe gemachtigde derde te storten, zulks ter beoordeling van de gemeente.

Voorts is ook een vergoeding in de vorm van een Persoonsgebonden Budget niet aan de orde, indien de beperking met collectief vervoer kan worden gecompenseerd.

5. De gemeente heeft gekozen voor een steekproefsgewijze verantwoording na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van het kalenderjaar.

6. De gemeente legt aan de budgethouder de verplichting op om een zorgvuldige administratie bij te houden over de bestedingen uit het persoonsgebonden budget. Bij langdurige verstrekkingen, zoals hulp bij het huishouden, zal die administratie gebaseerd moeten zijn op schriftelijke overeenkomsten. Bij eenmalige verstrekkingen is het niet nodig om te vragen om schriftelijke overeenkomsten en kan volstaan worden met het overleggen van facturen van leveranciers binnen een vooraf vastgestelde termijn. Die facturen dienen zodanig te worden opgesteld, dat de leveranciers ook voor de belastingdienst te achterhalen zijn.

Bij de verantwoording en controle zal de gemeente onderscheid moeten maken tussen langlopende verstrekkingen (bijvoorbeeld van hulp bij het huishouden) en eenmalige verstrekkingen (bijvoorbeeld van rolstoelen, scootmobielen of andere hulpmiddelen en aanpassingen in en om de woning). Langlopende verstrekkingen zullen per vooraf vastgestelde periode verantwoord moeten worden, eenmalige verstrekkingen kunnen ook eenmalig worden verantwoord.

7 en 8.

Deze bepalingen spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt bepaald hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

Hulp bij het huishouden categorie 1 bestaat uit huishoudelijke werkzaamheden.

Hulp bij het huishouden categorie 2 bestaat uit huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden.

Bij de vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is door de gemeente gekozen voor vaststelling op basis van het aantal geïndiceerde uren.

Artikel 6 van de verordening gaat ondermeer uit van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget. Omdat het persoonsgebonden budget bestaat uit een geldbedrag, mag uit de wettekst worden afgeleid dat dit geldbedrag vergelijkbaar moet zijn met het bedrag dat de gemeente betaalt voor de voorziening in natura. De budgethouders moeten met het geldbedrag in staat worden gesteld dezelfde hulp in te kopen als de gemeente doet. Daarbij geldt wel dat als men zelf iemand inhuurt men een kleinere overhead heeft. In de AWBZ werd een percentage van 75% gehanteerd. Men kreeg 75% van het bedrag in natura. Voor de vergoeding van de hulp bij het huishouden per klasse wordt door de gemeente een uurtarief vastgesteld dat gebaseerd is op 80% van de gemiddelde kosten van zorg in natura zoals door de gemeente overeengekomen met de verschillende zorgaanbieders. De overhead ontbreekt namelijk niet volledig. Cliënten moeten verantwoording afleggen en een administratie bijhouden over de bestede gelden.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4

Artikel 4 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Als daar sprake van is kan bij roerende woonvoorzieningen verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het persoonsgebonden budget voor roerende woonvoorzieningen wordt aangegaan voor de periode van de gemiddelde economische levensduur. Dit zal nader worden uitgewerkt in de beleidsregels.

Artikel 5

In artikel 5, lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels.

Artikel 5, lid 2 legt vast welk bedrag verstrekt wordt als het gaat om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. In het vorige Besluit was dit bedrag bepaald op € 2268,90, dit is nu verhoogd naar € 2400,-.

Artikel 5, lid 3 legt vast welk percentage van de verleende financiële tegemoetkoming wordt gelijkgesteld aan de meerwaarde, hierin is in vergelijking met het vorige Besluit geen verandering gekomen.

Artikel 5, lid 4 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 5 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. Ook deze percentages zijn ongewijzigd gebleven.

Artikel 5 lid 5, 6 en 7 spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6

Artikel 6 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt aangegaan voor de periode van de gemiddelde economische levensduur. Dit zal nader worden uitgewerkt in de beleidsregels.

Artikel 7

Artikel 7 legt vast vanaf welke grens de auto algemeen gebruikelijk wordt geacht. Een auto wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt bij een inkomen boven 1,5 x de voor betrokkene geldende bijstandsnorm.

Artikel 8

Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening en zal in de beleidsregels verder worden uitgewerkt.

In vergelijking met het Besluit maatschappelijke ondersteuning Velsen 2007 zijn de in dit artikel bepaalde bedragen allemaal verhoogd.

Voor het gebruik van een eigen auto en een taxi golden bedragen van € 1300,- op jaarbasis, nu is dit verhoogd naar € 1360,-, terwijl de vergoeding voor het gebruik van een rolstoeltaxi is verhoogd van € 1950,- naar € 2040,-.

Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 9

Ten aanzien van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening welk bedrag verhoogd wordt met het bedrag van onderhoud, reparatie aan vergelijkbare rolstoelen en verzekering. Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen wordt verstrekt voor de periode van de gemiddelde economische levensduur. Dit zal nader worden uitgewerkt in de beleidsregels.

Artikel 10

De regels die golden voor de Wvg voor verstrekking van een sportrolstoel, zijn in de Wmo meegenomen. De wijze van verstrekking bij de Wmo is, zoals bij de Wvg gewoon was voortgezet. Dit betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een bijdrage ineens (ook wel forfaitaire vergoeding genoemd). Deze bijdrage dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een bijdrage ineens worden toegekend.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 11 Samenhangende afstemming

De verordening bepaalt in artikel 31 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit (Staatsblad 1997, 447) stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 12

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen genoemd in dit Besluit, te indexeren. Indexering van de in dit Besluit genoemde bedragen vindt plaats volgens het CBS prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. Uitzondering hierop volgt het PGB Hulp bij het huishouden, zoals genoemd in artikel 3 van dit besluit. Het PGB Hulp bij het huishouden is gebaseerd op de gemiddelde prijs, die de gemeente aan de gecontracteerde leveranciers voor hulp bij het huishouden betaalt.

Artikel 13 en 14

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.