Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 gemeente Velsen

Geldend van 24-12-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 gemeente Velsen

Hoofstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college besluit tot het opleggen van een maatregel in een individueel geval met inachtneming van de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college informeert de raad jaarlijks over de uitvoering van deze verordening.

Hoofdstuk 2 De ernst van het feit

Artikel 3 Tekortschieten

  • 1.

    De bijstand wordt eenmalig met €100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college is tekortgeschoten in het verstrekken van de inlichtingen of in het verlenen van de medewerking als bedoeld in artikel 17 van de WWB.

  • 2.

    In de nadere regels bedoeld in artikel 2, tweede lid kan het college een van het eerste lid afwijkende maatregel vaststellen voor het niet of niet tijdig inleveren van een rechtmatigheidsonderzoeksformulier.

Artikel 4 Ernstig tekortschieten

De bijstand wordt eenmalig met €200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in:

  • a.

    het naar vermogen verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWBwordt aangeboden of die, gezien aard en doel gelijk is te stellen met een WWB voorziening;

  • c.

    het betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • d.

    zijn gedrag jegens het college.

Artikel 5 Maximering

  • 1.

    Als het recht op algemene bijstand over de maand waarover de maatregel wordt toegepast minder bedraagt dan de in de artikelen 3 en 4 vastgestelde verlaging, blijft de verlaging beperkt tot dat recht.

  • 2.

    Als de maatregel betrekking heeft op bijzondere bijstand kan het college, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4, besluiten de maatregel te beperken tot een deel van de bijstand.

Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten

  • 1.

    De bijstand wordt gedurende één maand met het volledige recht op bijstand over die maand verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig is tekortgeschoten in één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde opzichten.

  • 2.

    Van zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het eerste lid is in elk geval sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen dat:

    • a.

      het beroep door belanghebbende op algemene bijstand gedurende meer dan een maand het gevolg is van diens handelen of nalaten;

    • b.

      de belanghebbende middelen heeft verzwegen waarmee hij gedurende meer dan één maand in zijn levensonderhoud kon voorzien;

    • c.

      de belanghebbende zich in zijn gedrag jegens het college schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 3 De mate van verwijtbaarheid

Artikel 7 Weging van het gedrag

  • 1.

    Het college kan de maatregel, gelet op de mogelijkheden van de belanghebbende en de omstandigheden waaronder het verwijtbare handelen of nalaten plaatsvond, hoger of lager of gedurende een langere periode dan als bepaald in de artikelen 3, 4 en 6 vaststellen.

  • 2.

    Bij de verhoging of verlaging of de langere periode als bedoeld in het eerste lid houdt het college rekening met eerdere gedragingen in het jaar voorafgaand aan het besluit waarin wordt vastgesteld dat de belanghebbende tekortschoot in één of meer van de in de artikelen 3, 4 en 6 bedoelde opzichten.

Hoofdstuk 4 De omstandigheden van persoon of gezin

Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel

  • 1.

    Het college kan de maatregel, gelet op de omstandigheden van persoon of gezin, hoger of lager vaststellen dan met toepassing van de vorige artikelen.

  • 2.

    Het college kan bij het besluit tot opleggen van een maatregel rekening houden met latere gedragingen van de belanghebbende in overeenstemming met zijn verplichtingen ingevolge de WWB.

Hoofdstuk 5 Het uitvoeren van de maatregel

Artikel 9 Uitvoering

De uitvoering van het besluit tot oplegging van een maatregel vindt plaats op de eerstvolgende betaling van de bijstand na de bekendmaking van de maatregel, maar niet later dan een jaar na die bekendmaking.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 10 Voorziening door college

Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 11 Afwijking bij uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank

In afwijking van het bepaalde in deze verordening zijn de SVB Beleidsregels inzake het opleggen van een maatregel ingevolge de WWB(Staatscourant 2006, 121) van toepassing op uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatsbesluit een bijstandsuitkering van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen of hebben ontvangen.

Artikel 12 Citeerartikel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007 onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004 zoals deze is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 13 mei 2004.

Artikel 13 Overgangsregeling

Het college legt een maatregel naar aanleiding van een gedraging van voor 1 januari 2007 op, op grond van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004, tenzij de nieuwe verordening gunstuger is voor de belanghebbende. Een maatregel naar aanleiding van een gedraging vanaf 1 januari 2007 wordt door het college opgelegd op grond van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006.

Toelichting op de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006

Toelichting algemeen

De WWB bepaalt in artikel 18, lid 1 dat het college de bijstand en daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende.

In lid 2. van dat artikel wordt dat op de volgende wijze uitgewerkt:

“Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.”

Het college heeft dus de bevoegdheid en de plicht om de bijstand te verlagen binnen de kaders die de raad in de verordening bepaalt.

Met deze bevoegdheid heeft het college een instrument in handen om het beoogde reïntegratiebeleid en handhavingsbeleid te sturen.

Die verlaging van de uitkering moet niet worden gezien als een vorm van genoegdoening maar als een instrument tot gedragsbeïnvloeding. Doel is de belanghebbende aan te zetten tot bijstellen van diens verwijtbare handelen of nalaten.

De verordening is duaal opgezet. De raad stelt de hoofdlijnen vast en het college is verantwoordelijk voor de nadere detaillering en de uitvoering. Daarbij heeft het college zich vanzelfsprekend te houden aan de uitgangspunten van deze verordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De verordening deelt verwijtbare gedragingen in in drie categoriën: tekortschieten, ernstig tekortschieten en zeer ernstig tekortschieten.

De afweging van verwijtbaar gedrag in het individuele geval en het besluit over de omvang van de verlaging van de bijstand wordt vormgegeven langs drie stappen:

  • -

    de ernst van het feit: wat wordt de belanghebbende verweten;

  • -

    de mate van verwijtbaarheid: hoe ernstig moet het handelen of nalaten de belanghebbende worden aangerekend;

  • -

    de omstandigheden: wat zijn de gevolgen van de verlaging van de bijstand voor persoon en gezin.

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begrippen

De in dit artikel beschreven begrippen spreken voor zich.

Er is in deze verordening gekozen voor het begrip maatregel omdat dit beter dan het begrip afstemming de bedoeling van het genomen besluit, namelijk om de bijstand te verlagen wegens verwijtbaar handelen of nalaten, weergeeft.

Artikel 2 Opdracht college

Dit artikel benadrukt het duale karakter van de verordening.

Het eerste lid is feitelijk een nadere invulling van de wettelijke bepaling zoals verwoord in artikel 18, lid 1.

Nadere regels van het college zijn gericht op de rechtszekerheid van de belanghebbenden en op de uitvoerbaarheid.

Artikel 3 Tekortschieten

De wet verplicht de belanghebbende in artikel 17 en in de artikelen 28 en 29 van de Wet SUWI tot het verstrekken van inlichtingen en tot het verlenen van de noodzakelijk geachte medewerking. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het tijdig reageren op oproepen of het tijdig overleggen van gegevens of gevraagde bewijsstukken De verplichtingen van de belanghebbende kunnen zowel de algemene als de bijzondere bijstand betreffen.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om voor het niet of niet tijdig inleveren van het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) een afzonderlijke regeling te treffen. Gezien het bijzondere karakter van deze procedure is een gematigder maatregelenregiem voor dit onderdeel gerechtvaardigd.

Artikel 4 Ernstig tekortschieten

Uitgangspunt van de wetgever is de zelfstandige bestaansvoorziening van de belanghebbende. Als deze diens verantwoordelijkheid op dit punt niet of onvoldoende nakomt, is er sprake van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Met de onder b. bedoelde (reïntegratie)voorziening wordt gelijk gesteld een voorziening in het kader van een inburgeringstraject of een traject dat wordt aangeboden door de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Met het onder c. bedoelde betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt bijvoorbeeld gedoeld op situaties waarbij sprake is van verwijtbaar ontslag of te snel besteed vermogen, waardoor aanspraak op bijstand ontstaat

In onderdeel d. gaat het om verbaal of fysiek agressief gedrag. Met gedrag jegens het college wordt mede bedoeld gedrag ten opzichte van personen die in het kader van de uitvoering van de WWB ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn. Daaronder vallen tevens personen die betrokken zijn bij de uitvoering van voorzieningen op grond van de WWB.

Artikel 5 Maximering

Een maatregel is geen boete. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan het recht op bijstand over de maand waarin deze is opgelegd.

Bij bijzondere bijstand kan een maatregel van respectievelijk €100,00 of €200,00 betekenen dat het recht op deze bijzondere bijstand geheel niet tot uitbetaling komt. Dat kan ertoe leiden dat de maatregel niet in verhouding staat tot het toegekende bedrag. Het tweede lid voorziet erin dat het college bij lage bedragen voor bijzondere bijstand de maatregel beperkt tot een deel van die bijstand. Dit wordt uitgewerkt in de uitvoeringsregels van het college.

Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten

Het betreft in dit artikel dezelfde (verwijtbare) gedragingen als in artikel 4, maar dan in ernstiger mate. Dat rechtvaardigt een zwaardere maatregel, namelijk 100% van de uitkering over een maand.

In het tweede lid is een aantal situaties genoemd waarbij in elk geval sprake is van zeer ernstig tekortschieten. Hieronder valt mede de weigering van een werkaanbod in het kader van Work First.

Artikel 7 Weging van het gedrag

Bij het oordeel van het college over de mate waarin de belanghebbende is tekortgeschoten wordt meegewogen in hoeverre diens gedraging hem te verwijten valt. Hiermee wordt recht gedaan aan de omstandigheden in het individuele geval. Het zal in het algemeen nodig zijn om de belanghebbende te horen.

Deze weging kan zowel tot een lagere als tot een hogere maatregel dan geregeld in de artikelen 3, 4 en 6 leiden. Let wel: bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt geen maatregel opgelegd.

In het tweede lid wordt gedoeld op gevallen waarin sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag (recidive). Dat zal dus meestal leiden tot een hogere maatregel.

Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel

Als de maatregel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende of diens gezin, kan deze worden gematigd. Ook hier is dus een individuele afweging vereist.

Een maatregel beoogt gedragsbeïnvloeding. Als de belanghebbende inmiddels aantoonbaar zijn gedrag heeft verbeterd kan dat aanleiding zijn om de maatregel lager vast te stellen of niet op te leggen als positieve prikkel. Dit is vastgelegd in het tweede lid.

Artikel 9 Uitvoering

Tot de maatregel wordt zo snel mogelijk besloten (lik op stuk) en deze wordt per gemotiveerde beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt. De verlaging vindt plaats op de eerstvolgende betaling van de bijstand en is dus toekomstgericht.

Dit sluit aan bij de gedachte dat de maatregel een instrument tot gedragsbeïnvloeding is. Let wel: de maatregel kan volgens de jurisprudentie niet eerder ingaan dan de datum van het verwijtbare handelen of nalaten.

Als de verwijtbare gedraging betrekking heeft op de aanspraak op nog niet betaalde bijzondere bijstand, dan kan de verlaging ook daarop plaatsvinden.

Heeft de belanghebbende geen recht (meer) op bijstand, dan kan de maatregel niet worden geëffectueerd. Maakt hij echter binnen een jaar nadien weer aanspraak op bijstand, dan wordt de verlaging alsnog toegepast.

Artikel 11 Afwijking bij uitvoering door SVB

Het is mogelijk de uitvoering van de WWB voor uitkeringsgerechtigden van 65 jaar en ouder in mandaat over te dragen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De Raad van bestuur SVB heeft een landelijk geldende beleidsregel inzake het opleggen van maatregelen vastgesteld die bij mandatering van de uitvoering van toepassing is. Met dit artikel wordt bepaald dat in die gevallen kan worden afgeweken van de Velsense verordening.

Artikel 13 Overgangsregeling

Op grond van deze overgangsregeling worden gedragingen van voor 1 januari 2007 volgens de ‘oude’ verordening beoordeeld, tenzij de nieuwe verordening gunstiger is voor de belanghebbende. Gedragingen vanaf deze datum vallen onder de nieuwe verordening.