Regeling vervallen per 01-01-2011

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010 gemeente Velsen

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010 gemeente Velsen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

Artikel 3 Toeslagen

  • 1.

    De toeslag, bedoeld in artikel 30, eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag, bedoeld in artikel 30, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Artikel 4 Verlaging gehuwden

De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt 18% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn.

Artikel 6 Voorziening door het college en hardheidsclausule

  • 1.

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 7 Citeerartikel en Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren 2010 gemeente Velsen.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

Toelichting

Algemeen

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. De jongeren hebben onder voorwaarden recht op een werkleeraanbod. Uitgangspunt is dat de jongeren over voldoende kwalificaties beschikken om zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien.

Als het werkleeraanbod onvoldoende middelen van bestaan oplevert, of als er wegens persoonlijke niet verwijtbare omstandigheden geen aanbod kan worden gedaan, kan de jongere een inkomensvoorziening krijgen. Deze is vergelijkbaar met algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen wordt verhoogd of verlaagd op grond van gemeentelijk beleid. Deze verordening voorziet in de uitwerking van dat gemeentelijk beleid.

De verordening heeft een categoriaal karakter. Dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag of de verlaging is beschreven. Niet alle situaties zijn daarmee uitputtend geregeld. In dergelijke gevallen is het college bevoegd een individuele beslissing te nemen (artikel 35 vierde lid WIJ).

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB ten aanzien van de algemene bijstand afgesloten voor jongeren tot 27 jaar. Op grond van het overgangsrecht blijven de WWB-bepalingen nog tot 1 juli 2010 voor van toepassing voor de jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen.

Bij het inrichten van de WIJ is er op het punt van de inkomensvoorziening voor gekozen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de WWB op het terrein van de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van de bijstand en terugvordering en verhaal. Ten aanzien van het toeslagen- en verlagingenbeleid is nauw aangesloten bij dat van de WWB. Deze Toeslagenverordening WIJ volgt dan ook de door de raad vastgestelde Verordening toeslagen en verlagingen WWB 2006.

Ook deze verordening is gebaseerd op de criteria rechtvaardigheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid.

Normensystematiek

De wetgever heeft uit overwegingen van uitvoerbaarheid de normensystematiek uit de WWB overgenomen. Deze luidt samengevat als volgt.

Voor personen van 18 tot 21 jaar gelden de normen die zijn afgeleid van de kinderbijslag. Voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn of als de ouderlijke onderhoudsplicht niet te gelde kan worden gemaakt, worden deze bedragen aangevuld met bijzondere bijstand.

Voor personen van 21 tot 27 jaar gelden drie basisnormen, te weten:

  • -

    voor gehuwden/samenwonenden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm);

  • -

    voor alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm;

  • -

    voor alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Als alleenstaanden of alleenstaande ouders de woning niet met één of meer anderen delen wordt de norm verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Wordt de woning wel met één of meer anderen gedeeld (en zijn er daardoor schaalvoordelen voor een aantal lasten) dan is de toeslag 10%. Bij gehuwden wordt in dat geval een verlaging van 10% toegepast.

Er is – evenals in het kader van de WWB – voor gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om de norm van schoolverlaters en 21- en 22-jarigen (extra) te verlagen.

Bij gehuwde jongeren waarbij één van de partners nog geen 21 jaar is wordt geen verlaging toegepast, omdat ze al een relatieve lage uitkering ontvangen. Verder verlagen van deze normen is onwenselijk.

Gehuwde jongeren met een niet rechthebbende partner (bv. wegens detentie, illegaal verblijf of ouder dan 27 jaar) hebben recht op een inkomensvoorziening naar de norm voor een alleenstaande (ouder). In het algemeen is er dan geen recht op een toeslag en moet afstemming met het eventuele inkomen van de niet-rechthebbende partner plaatsvinden. De wet geeft hier regels voor.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Evenals in de Toeslagenverordening WWB is het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB.

Evenmin als in de WWB wordt het begrip ‘woning’ in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de WWB mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, ‘een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden’.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie).

Artikel 2

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 3

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.

Evenals in de toeslagenverordening WWB is in deze verordening als uitgangspunt gekozen voor de zgn. forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een of meer anderen en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Artikel 5

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Naar analogie met de Toeslagenverordening WWB wordt de norm of toeslag met 18% verlaagd als de jongere geen woonkosten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner.

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden. De verlaging wegens het ontbreken van woonkosten wordt in dat geval gehalveerd.

Artikel 6 en 7

Deze artikelen spreken voor zich.