Regeling vervallen per 01-01-2015

Uitvoeringsregeling reïntegratieverordening WWB 2004

Geldend van 06-11-2007 t/m 31-12-2014

Intitulé

Uitvoeringsregeling reïntegratieverordening WWB 2004

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2: Werken met behoud van uitkering

Artikel 2: Vrijwilligerswerk

  • 1.

    Vrijwilligerswerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, als dat vooralsnog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Vrijwilligerswerk heeft als doel de belanghebbende, met behoud van diens bijstandsuitkering, werkritme op te laten doen en/of te behouden.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk. In afwijking daarvan kan vrijwilligerswerk ook verricht worden bij een organisatie die ten behoeve van de gemeente reïntegratieactiviteiten verricht.

  • 4.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief, of op (middel)lange termijn een reëel perspectief, heeft op regulier werk en inzet van het instrument wenselijk is.

Artikel 3: Proefplaats

  • 1.

    Bemiddeling naar een proefplaats kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De proefplaats heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid.

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een proefplaats geïndiceerd is.

  • 4.

    De proefplaats kan maximaal zes maanden duren. Wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, en de proefplaats in combinatie met een opstapbaan wordt ingezet, is de duur van de proefplaats maximaal drie maanden.

Artikel 4: Leerwerkstage

  • 1.

    Een leerwerkstage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, door middel van een stage werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geïndiceerd is.

  • 4.

    De leerwerkstage duurt maximaal negen maanden.

Hoofdstuk 3: Betaald werk

Artikel 5: Opstapbaan

  • 1.

    Bemiddeling naar een opstapbaan kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De opstapbaan heeft als doel de belanghebbende, door betaald werk, sneller op regulier werk te plaatsen.

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een opstapbaan geïndiceerd is.

  • 4.

    Het instrument wordt niet ingezet als de belanghebbende gehuwd is of anderszins een gezamenlijke huishouding voert en het bruto-inkomen hoger is dan 130% van het wettelijk minimumloon.

Hoofdstuk 4: Subsidies voor de werkgever

Afdeling 1: Algemene voorwaarden voor subsidies aan werkgevers

Artikel 6: Doel van de subsidies voor de werkgever

Het college kan een subsidie verstrekken voor de loonkosten van bepaalde werknemers, om zo werkgevers te stimuleren arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen voor bepaalde categorieën werkloos werkzoekenden.

Artikel 7: Werkingssfeer

  • 1.

    Subsidie aan werkgevers is alleen mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen die worden vervuld door leden van de doelgroep.

  • 2.

    De werknemer moet zijn werkzaamheden doorgaans binnen de gemeente Velsen verrichten. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van deze voorwaarde voor subsidieverlening.

Artikel 8: Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 9: Definitieve vaststelling

Als de subsidie voor een bepaalde periode geldt, wordt het recht op die subsidie telkens na afloop van het kalenderjaar vastgesteld.

Artikel 10: Voorschotten

  • 1.

    Het college kan in de situatie die bedoeld wordt in het vorige artikel voorafgaande aan de subsidievaststelling voorschotten verstrekken als aan de andere voorwaarden voor subsidie is voldaan.

  • 2.

    Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze verordening of met voorschotten op een andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend.

Artikel 11: Bevoegdheid college

  • 1.

    Het college kan aanvullende regels stellen met nadere voorwaarden voor subsidies aan werkgevers.

  • 2.

    Het college kan regels stellen waarin categorieën van werkgevers of werknemers worden aangewezen waarvoor aan bepaalde voorwaarden voor subsidie of de hoogte of de duur daarvan niet hoeft te worden voldaan.

  • 3.

    Het college kan een subsidieplafond vaststellen voor de subsidies aan werkgevers.

Artikel 12: De aanvraag

De subsidie voor loonkosten moet uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst door de werkgever worden aangevraagd.

Afdeling 2: Subsidie voor opstapbanen

Artikel 13: Voorwaarden bij subsidie voor opstapbanen

  • 1.

    Het college kan aan een werkgever een subsidie geven voor de loonkosten van een werknemer die in het kader van een traject gericht op reïntegratie in de arbeid ten behoeve van de werkgever werkt.

  • 2.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer van wie vooraf door het college is vastgesteld dat deze tot de doelgroep voor een opstapbaan behoort.

  • 3.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau.

  • 4.

    In afwijking van het vorige lid kan subsidie worden verstrekt als de werknemer voor een aantal uren wordt aangesteld waarbij het netto salaris minder bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau, als het college ten aanzien van de werknemer die alleenstaande ouder is heeft vastgesteld dat hij niet in staat is het aantal in het vorige lid bedoelde uren te werken in verband met de zorg voor één of meerdere kinderen.

  • 5.

    De subsidie is mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen in organisaties met en zonder winstoogmerk.

Artikel 14: Hoogte en duur van de subsidie voor opstapbanen

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      € 7.500 als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op korte termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • b.

      € 10.000 per jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op middellange termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • c.

      100% van het wettelijk minimumloon als de werknemer jonger dan 23 jaar is.

    • d.

      € 5.000 als de werknemer 23 jaar of ouder is en geen bijstand ontving.

  • 2.

    De subsidie geldt voor een periode van:

    • a.

      één jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op korte termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • b.

      twee jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat er bij aanvang van het dienstverband op middellange termijn een reëel perspectief is op arbeidsinschakeling en hij tot de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving;

    • c.

      twee jaar als de werknemer jonger dan 23 jaar is;

    • d.

      één jaar als de werknemer 23 jaar of ouder is en geen bijstand ontving.

  • 3.

    Voor de hoogte en de duur van de subsidie is bepalend de leeftijd van werknemer bij aanvang van de arbeidsovereenkomst.

  • 4.

    De subsidie wordt naar rato verlaagd als het dienstverband korter heeft geduurd dan de periode waarvoor hij geldt.

  • 5.

    De subsidie geldt voor dienstverbanden van 32 uren per week. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

Artikel 15: Bevoegdheid college

Het college kan categorieën van werknemers of categorieën van werkgevers aanwijzen waarvoor de subsidie in

afwijking van het vorige artikel hoger kan worden vastgesteld of voor een langere duur kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 5 Premieverstrekking

Artikel 16: Activerings-/uitstroompremie

1. De (potentiële) bijstandsgerechtigde die in het kader van Velsen@work of een daarmee gelijk te stellen traject werk aanvaardt komt na 2 en 4 maanden dienstverband

in aanmerking voor een premie van € 375,=. Bij uitstroom naar regulier werk, uiterlijk 9 maanden na de start van het traject, kan hij recht doen gelden op een premie van

€750,=.

2. De bijstandsgerechtigde die anderszins een arbeidsovereenkomst sluit en daarmee een inkomen verwerft waardoor het recht op uitkering geheel of gedeeltelijk eindigt,

wordt eenmalig een premie toegekend.

3. Recht op deze premie bestaat:

  • a.

    zodra de arbeidsovereenkomst 6 maanden heeft geduurd;

  • b.

    indien de bijstandsgerechtigde direct voorafgaande aan de in lid 1 bedoelde werkaanvaarding ten minste een jaar ononderbroken een algemene bijstandsuitkering ontving op grond van de wet, haar rechtsvoorganger, de IOAWof de IOAZ.

4. De premie bedraagt € 1.500 bij volledige uitstroom uit de uitkering. Bij gedeeltelijke uitstroom bedraagt de premie:

€ 1.000,= bij een dienstverband langer dan 16 uur per week;

€ 750,= bij een dienstverband van 12 tot 16 uur per week;

€ 500,= bij een dienstverband van 8 tot 12 uur per week.

5. De premieverstrekking vindt plaats op aanvraag onder overlegging van de arbeidsovereenkomst en bewijsstukken waaruit blijkt dat deze direct aansluitend op de periode van

bijstandsverlening tenminste 6 maanden heeft geduurd.

6. Geen deeltijdpremie wordt verstrekt:

  • a.

    indien de bijstandsgerechtigde in aanmerking komt voor de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, eerste lid onder o van de wet;

  • b.

    indien de gemiddelde arbeidsduur minder is dan 8 uur per week.

Artikel 17: Activiteitenpremie

  • 1.

    De bijstandsgerechtigde met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt (trede 1 tot en met 4) die activiteiten verricht die door burgemeester en wethouders noodzakelijk worden geacht uit een oogpunt van maatschappelijke activering, wordt gedurende maximaal twee jaar een premie toegekend.

  • 2.

    Deze premie bedraagt netto:

  • -

    € 840,= per jaar, indien de in het eerste lid bedoelde activiteiten gemiddeld 20 uur of meer per week in beslag nemen;

  • -

    € 600,= per jaar, indien de in het eerste lid bedoelde activiteiten gemiddeld 10 uur of meer, maar minder dan 20 uur per week in beslag nemen;

  • -

    € 300,= per jaar, indien de in het eerste lid bedoelde activiteiten gemiddeld 4 uur of meer, maar minder dan 10 uur per week in beslag nemen.

  • 3.

    Als de individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar met steeds maximaal 1 jaar worden verlengd.

  • 4.

    Geen deeltijdpremie wordt verstrekt indien de bijstandsgerechtigde in aanmerking komt voor de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, eerste lid onder o van de wet.

Artikel 18: Bevoegdheid college

Het college kan afwijken van het bepaalde in de artikelen 16 en 17 indien onverkorte toepassing in een individueel geval leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 19: Aanpassing bedragen

Het college kan halfjaarlijks per 1 januari en per 1 juli de bedragen genoemd in de artikelen 16 en 17 wijzigen.

Hoofdstuk 6 Onkosten

Artikel 20: Onkostenvergoedingen

Onkosten die direct verband houden met noodzakelijke reïntegratiedienstverlening kunnen worden vergoed ten laste van het werkdeel WWB.

Artikel 21: Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling reïntegratieverordening WWB 2004.

  • 2.

    Deze regeling treedt gelijktijdig met de Reïntegratieverordening WWB 2004 in werking.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders d.d. 30 maart 2004

Toelichting

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

Dit artikel behoeft geen afzonderlijke toelichting.

Artikel 2 Vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.

Wij hanteren de volgende uitgangspunten:

korte termijn

: binnen één jaar;

middellange termijn

: tussen één en twee jaar;

lange termijn

: langer dan twee jaar.

Daarnaast worden nog groepen onderscheiden die direct kunnen uitstromen naar betaald werk, of bij wie er in het geheel geen arbeidsperspectief is. Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van een reïntegratie-instrument.

Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder d. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is van afgezien om een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.

Artikel 3 Proefplaats

Bij de proefplaats is het doel niet zozeer het leren van vaardigheden, maar vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Het instrument kan worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte, middellange of lange termijn. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 2.

De proefplaats duurt maximaal zes maanden. De proefplaats duurt drie maanden als die voorafgaat aan een opstapbaan. Omdat opstapbanen gereserveerd zijn voor mensen met een arbeidsperspectief op korte of middellange termijn, doet die situatie zich alleen in die gevallen voor.

Artikel 4 Leerwerkstage

De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De leerwerkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte, middellange of lange termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 2. Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier een duurbeperking. De reden daarvan is dat de leerwerkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.

Artikel 5 Opstapbaan

De opstapbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Hij is alleen bedoeld voor mensen die op korte of middellange termijn naar regulier werk kunnen uitstromen. Wat die termijnen inhouden is uitgewerkt in de toelichting op artikel 2. Gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, worden niet op een opstapbaan geplaatst als zij een partner hebben en het gezamenlijk inkomen hoog genoeg is om in het gezinsinkomen te voorzien.

Artikel 6 Doel van de subsidies voor de werkgever

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Door deze subsidiëring worden die financiële risico’s gecompenseerd, en komen er voor de gemeente extra instrumenten beschikbaar voor het uitvoeren van haar reïntegratiedoelstellingen.

Artikel 7 Werkingssfeer

Vanwege het lokale karakter van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid, is subsidie alleen mogelijk voor arbeidsplaatsen binnen de gemeentegrenzen. Omdat arbeid niet in alle gevallen op één locatie wordt verricht, is gekozen voor de formulering dat de werkzaamheden doorgaans binnen de gemeente moeten worden verricht. De werknemer moet overigens ook in de gemeente Velsen wonen.

Artikel 8 Samenloop van subsidies

Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor kosten (en voor zover die er zijn) subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een loonkostensubsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook om een meer algemene subsidie gaan, waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bedoeld is.

Artikel 9 Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar. Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit ook goed aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen.

Artikel 10 Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie eenmaal per jaar definitief wordt vastgesteld en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waar het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Het verschil dat resteert wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend met de bevoorschotting van het volgende kalenderjaar als het negatief is. Als verrekening niet mogelijk is, worden te veel verstrekte voorschotten teruggevorderd.

Artikel 11 Bevoegdheid college

In deze regeling zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiëring of concurrentievervalsing mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is voorgeschreven dat dit alleen kan op grond van door het college vastgestelde algemene richtlijnen.

De aan het college gegeven mogelijkheid om een subsidieplafond vast te stellen is om ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Dat is nodig omdat vooraf niet bepaald kan worden hoe effectief het beleid om de werkgelegenheid voor speciale doelgroepen te vergroten zal zijn, en wat de uitgaven zullen zijn die daar het gevolg van zijn.

Artikel 12 De aanvraag

Dit artikel behoeft geen afzonderlijke toelichting.

Artikel 13 Voorwaarden bij subsidie voor opstapbanen

De voorwaarden die zijn verbonden aan een loonkostensubsidie zoals bedoeld in dit artikel houden rechtstreeks verband met de voorwaarden die gelden voor plaatsing van een belanghebbende op een opstapbaan. Dat komt doordat een werkgever alleen subsidie kan krijgen nadat hij een arbeidsoverkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door het college is vastgesteld dat hij tot de doelgroep behoort. Een andere belangrijke voorwaarde is dat het werk (en dus ook de betaling daarvoor) van een dusdanige omvang is, dat de belanghebbende daarmee in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, en dus geen beroep meer hoeft te doen op (aanvullende) bijstand. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als het om een alleenstaande ouder gaat, van wie vooraf door het college is vastgesteld dat deze dat benodigde aantal uren niet kan werken vanwege de zorg voor minderjarige kinderen.

Omdat het creëren van extra werkgelegenheid voor bepaalde doelgroepen het belangrijkste doel van de loonkostensubsidie is, is het niet van belang of de werkgever winst nastreeft of geen winstoogmerk heeft.

Artikel 14 Hoogte en duur van de subsidie voor opstapbanen

De hoogte en de duur van de subsidie zijn afhankelijk van omstandigheden die in de werknemer gelegen zijn. De reden daarvoor is dat met de subsidie beoogd wordt werkgelegenheid te creëren voor bepaalde doelgroepen. Om voor bepaalde doelgroepen waar dat extra belangrijk voor is meer werkgelegenheid te creëren, is de subsidie voor een geschikte arbeidsplaats hoger, of is de duur van de subsidie langer.

Het gaat om jongeren (jonger dan 23 jaar), mensen die een bijstandsuitkering ontvangen en mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor al deze criteria geldt de situatie bij aanvang van het gesubsidieerde dienstverband. Dat betekent dat de hoogte en de maximumduur van de subsidie bij aanvang van het gesubsidieerde dienstverband al vastgesteld kan worden.

Artikel 15 Bevoegdheid college

In dit artikel wordt aan het college de mogelijkheid geboden om voor bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers de subsidie voor een opstapbaan hoger vast te stellen, of voor een langere duur mogelijk te maken.

Artikel 16 Activerings-/uitstroompremie

Deze premie wordt ingezet als preventief instrument (stimulering) voor diegenen die niet instromen in de uitkering maar direct aan het werk gaan bij één van de bij Velsen@work aangesloten bedrijven.

Voorts kunnen uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar regulier werk in aanmerking komen voor een (deeltijd-) premie zodra het dienstverband tenminste 6 maanden heeft geduurd.

Artikel 17 Activiteitenpremie

Onder activering kan in dit verband worden verstaan het stimuleren van uitkeringsgerechtigden met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt tot deelname aan maatschappelijk nuttige activiteiten, die op termijn een kansvergrotende werking kunnen hebben op participatie aan het reguliere arbeidsproces én het voorkomen en bestrijden van sociale uitsluiting, isolement en maatschappelijke tweedeling. Het kan gaan om activiteiten die nuttig zijn voor de samenleving of die alleen nuttig zijn voor het welzijn en de ontwikkeling van betrokkenen zelf. Globaal kan het gaan om (onbeloonde) activiteiten als: verrichten van klusjes op het terrein van buurtwerk (verbeteren leefklimaat), regulier vrijwilligerswerk zoals bij een sportvereniging of een bejaardencentrum, stageachtige activiteiten gericht op instandhouden of verbeteren van arbeidscapaciteit en –ritme door deelname aan maatschappelijk nuttige activiteiten of persoonsgerichte activiteiten zoals het aanleren van sociale vaardigheden en andere basisvaardigheden. Het verstrekken van een premie in dit soort situaties past binnen de filosofie dat uitkeringsgerechtigden zo veel mogelijk moeten worden aangespoord tot activering.

De premie kan slechts worden verstrekt als sprake is van continuïteit in de activiteiten. De ondergrens is tenminste vier uur per week.

Artikel 18 Bevoegdheid college

Dit artikel behoeft geen afzonderlijke toelichting.

Artikel 19 Aanpassing bedragen

Dit artikel behoeft geen afzonderlijke toelichting.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen afzonderlijke toelichting.