Regeling vervallen per 01-01-2016

Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015

Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van 19 november 2014;

gelet op de artikelen 3, vierde lid, 4, zesde lid, 5, vierde lid, 6, 8, vijfde lid, 9, derde lid, 10, vijfde lid, 11, vijfde lid, 12, 13, tweede lid, 14, 15, tweede lid en 18 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015;

overwegende dat ter uitvoering van de Verordening nadere regels dienen te worden vastgesteld;

overwegende dat deze nadere regels duidelijkheid moeten bieden aan inwoners en professionals bij de beoordeling van de benodigde hulp en ondersteuning om te komen tot een maatwerkoplossing;

besluit vast te stellen het Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanbieder: de organisatie of persoon die hulp of ondersteuning levert in de vorm van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015, dat voor dit besluit gelijk wordt geschaard aan de instellingen en accommodaties zoals bedoeld in de Jeugdwet;

  • b.

    adviseur: deskundige aan wie specialistisch advies kan worden gevraagd, bijvoorbeeld een huisarts, specialist, ergotherapeut of bouwkundig adviseur;

  • c.

    besluit: Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015;

  • d.

    bijstandsnorm: de van toepassing zijnde normen, inclusief gemeentelijke toeslagen c.q. verlagingen en inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de artikelen 20 t/m 28 van de Participatiewet;

  • e.

    budgethouder: de persoon aan wie het college, of de instantie die hiervoor door het college is gemandateerd, een pgb heeft toegekend;

  • f.

    kernteam: het kernteam van het sociaal wijkteam dat de toegang vormt naar ondersteuning op het gebied van jeugd, werk, wonen, welzijn, zorg en veiligheid. Daar waar in dit besluit het begrip kernteam wordt genoemd, wordt tevens bedoeld het interventieteam voor regionale toegang;

  • g.

    keukentafelgesprek: gesprek zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van de verordening dat bij voorkeur bij de cliënt thuis plaatsvindt en tot doel heeft om naar aanleiding van een ondersteuningsvraag de persoonlijke situatie van de cliënt in kaart te brengen;

  • h.

    leef- of woongemeenschap: een gemeenschap van in een pand wonende zelfstandige personen die gezamenlijk een duurzaam huishouden voeren;

  • i.

    norm persoonlijke uitgaven: de van toepassing zijnde normen ingevolge artikel 23 lid 1 en 2 van de Participatiewet bij verblijf in een inrichting, namelijk zak- en kleedgeld vermeerderd met de netto kosten zorgverzekering (premie minus zorgtoeslag);

  • j.

    programma van eisen: technische omschrijving waar een maatwerkvoorziening aan moet voldoen in verband met de persoonlijke en medische kenmerken van de cliënt;

  • k.

    sociaal wijkteam: team van professionals uit verschillende disciplines dat de toegang en uitvoering coördineert op het gebied van jeugd, werk, wonen, welzijn, zorg en veiligheid;

  • l.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning zoals vastgesteld door het Rijk;

  • m.

    verordening: Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015;

  • n.

    voltijdsopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die dakloos of thuisloos zijn, inclusief kortdurende crisisopvang en vrouwenopvang. Deze voorziening omvat onderdak, slaapgelegenheid, begeleiding op diverse aspecten en eventueel voeding.

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (in het bijzonder artikel 1.1), de Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1.1), het Uitvoeringsbesluit (in het bijzonder artikel 1.1) en de Verordening (in het bijzonder artikel 1).

Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Jaarlijks wordt in overleg met mantelzorgers, die zorg verlenen aan inwoners van de gemeente Venlo, een passende blijk van waardering verstrekt aan mantelzorgers, zoals bedoeld in artikel 12 van de verordening.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering bestaat tenminste uit een attentie tijdens de dag van de mantelzorg en daarnaast uit een waarderingsactiviteit die aansluit bij de behoefte van de mantelzorgers.

Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen

Artikel 2.1 Toegang

  • 1.

    Wanneer er door de cliënt of zijn vertegenwoordiger een ondersteuningsvraag wordt ingediend, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de verordening, wordt deze in behandeling genomen door het kernteam.

  • 2.

    Het kernteam coördineert de behandeling van de ondersteuningsvraag, in elk geval totdat er een leefzorgplan is opgesteld.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen:

    • a.

      draagt de aanbieder voor jeugdhulp onverwijld zorg voor de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor jeugdhulp in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, op grond van artikel 6.1.3 en 6.1.8 Jeugdwet

    • b.

      neemt de aanbieder binnen vijf werkdagen na de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld onder a contact op met het kernteam om afspraken te maken over de vervolgprocedure.

    • c.

      wordt een melding voor maatschappelijke ondersteuning gezien als een aanvraag en organiseert het college in overleg met aanbieders onverwijld de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en op grond van artikel 2.3.3 Wmo 2015,

    • d.

      neemt het kernteam binnen vijf werkdagen na de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld onder c contact op met de aanbieder om afspraken te maken over de vervolgprocedure,

  • 4.

    Na een verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of kinderrechter naar specialistische zorg, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3 en 4 van de verordening:

    • a.

      dient de aanbieder waarnaar is verwezen binnen vijf werkdagen na het ontvangen van de verwijzing hiervan een melding te doen aan het kernteam,

    • b.

      de melding zoals bedoeld onder a wordt gezien als ondersteuningsvraag mits deze zo snel mogelijk daarna, maar uiterlijk bij aanvang van het keukentafelgesprek, op schrift wordt gesteld en ondertekend door de cliënt of diens vertegenwoordiger.

Artikel 2.2 Onderzoek

  • 1.

    Het kernteam verzamelt de voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn omgeving.

  • 2.

    De cliënt en zijn vertegenwoordiger worden tijdig geïnformeerd over de procedure en zijn rechten en plichten, zoals bedoeld in de Jeugdwet en de Wmo 2015.

  • 3.

    Het keukentafelgesprek maakt deel uit van het onderzoek en vindt plaats binnen twee weken na de datum van ontvangst van de ondersteuningsvraag, tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen, of tenzij hier in overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger van wordt afgeweken.

  • 4.

    In geval van verwijzing naar jeugdhulp wordt de aanbieder waarnaar is verwezen betrokken bij het keukentafelgesprek.

  • 5.

    In geval van verwijzing naar jeugdhulp of spoedeisende inzet van een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in dit besluit, wordt het behandelplan of plan van aanpak van de betreffende aanbieder betrokken bij het onderzoek.

  • 6.

    Het lid van het kernteam legitimeert zich bij aanvang van het keukentafelgesprek aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger.

  • 7.

    Tijdens het keukentafelgesprek worden alle voor het onderzoek van belang zijnde aspecten over onder andere de mogelijkheden, de persoonlijke situatie en leefomgeving van de cliënt, zijn gezin en/of mantelzorger besproken, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, om te komen tot een afweging voor de noodzaak, omvang en duur van de ondersteuning.

  • 8.

    De cliënt en zijn vertegenwoordiger worden geïnformeerd over de toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens en verzocht om deze te ondertekenen.

  • 9.

    Indien blijkt dat nader (medisch) advies nodig is wordt er een adviseur ingeschakeld, nadat de cliënt tijdens of zo spoedig mogelijk na het keukentafelgesprek door het kernteam is geïnformeerd welk advies er aan welke deskundige moet worden opgevraagd om tot een beoordeling van de ondersteuningsbehoefte te komen.

  • 10.

    Indien tijdens het onderzoek blijkt dat de cliënt en zijn vertegenwoordiger het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek, of dat er onduidelijkheid is over de afspraken, vindt er overleg plaats tussen de cliënt of zijn vertegenwoordiger en het kernteam.

Artikel 2.3 Leefzorgplan

  • 1.

    Het leefzorgplan bevat per leefdomein de bevindingen en afspraken van het keukentafelgesprek.

  • 2.

    De leefdomeinen, waarop het keukentafelgesprek en leefzorgplan zijn gebaseerd, zijn financiën, werk en opleiding, wonen, persoonlijke verzorging en huishouden, mobiliteit, sociale participatie, fysieke gezondheid, mentale gezondheid, regie en opvoeden.

  • 3.

    Het ingevulde leefzorgplan wordt door het kernteam binnen zes weken na de datum van de ondersteuningsvraag aan de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, bekend gemaakt ter ondertekening voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord.

  • 4.

    Wanneer de cliënt een jeugdige van 16 jaar of ouder is, wordt het leefzorgplan tevens aan deze jeugdige bekend gemaakt ter ondertekening voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord.

  • 5.

    Een akkoord of niet akkoord van de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, op het leefzorgplan per e-mail heeft dezelfde status als de ondertekening voor gezien en akkoord of voor gezien en niet akkoord zoals bedoeld in lid 3 en wordt bij het dossier gevoegd.

Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning wordt bij het college ingediend via het bij het leefzorgplan gevoegde aanvraaggedeelte.

  • 2.

    Ook indien een cliënt volgens de inhoud van het leefzorgplan niet in aanmerking zou komen voor een maatwerkvoorziening, is aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger het recht voorbehouden om alsnog een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in te dienen zoals bedoeld in lid 1.

  • 3.

    De aanvraag dient in alle gevallen te worden ondertekend door de cliënt, of indien van toepassing diens vertegenwoordiger.

  • 4.

    De dag waarop de in lid 1 genoemde aanvraag is ontvangen door het college geldt als aanvraagdatum.

  • 5.

    Indien een aanvraag later dan vier weken nadat het leefzorgplan bekend is gemaakt, wordt ingediend bij het college, dan is aan het college het recht voorbehouden om, indien het aannemelijk is dat er sprake is van nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden, een nieuw onderzoek te laten starten.

Artikel 2.5 Beschikking

  • 1.

    Gelet op artikel 2.6, lid 1 onder g Jeugdwet, geeft het college een beschikking af nadat het kernteam en de aanbieder van jeugdhulp waarnaar is verwezen, gezamenlijke afspraken hebben gemaakt over de in te zetten maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 4, tenzij er sprake is van een uitspraak door de kinderrechter.

  • 2.

    Gelet op artikel 2.3.3 Wmo 2015 geeft het college zo spoedig mogelijk een beschikking af na een tijdelijke inzet van een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3, voor maatschappelijke ondersteuning om spoedeisende redenen.

  • 3.

    Het college neemt als nadere uitwerking van artikel 8, lid 2 van de verordening, als dit van toepassing is, eveneens in de beschikking op dat er sprake is van een bruikleen-, huur- of dienstverleningsovereenkomst die aan de te verstrekken maatwerkvoorziening gekoppeld is.

  • 4.

    Indien de periode waarvoor een maatwerkvoorziening is toegekend afloopt, dient de cliënt of zijn vertegenwoordiger zelf het initiatief te nemen om, indien dit aan de orde is, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen.

Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen gaan voor maatwerkvoorzieningen, hiervan is een niet-limitatief overzicht opgenomen in de beleidsregels.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening wordt toegekend voor de duur waarvoor deze noodzakelijk is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening kan eveneens worden verstrekt:

    • a.

      ter preventie, om te voorkomen dat opvoeden, opgroeien, zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt voor problemen (dreigen te) zorgen,

    • b.

      ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 4.

    Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend indien de cliënt om hetzelfde resultaat te bereiken aanspraak kan maken op enige andere voorziening of dienst op grond van andere wet- of regelgeving om de noodzaak voor compensatie in te vullen.

  • 5.

    Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem in bruikleen of eigendom verstrekte voorziening om te gaan, zodat dit de levensduur van de voorziening ten goede komt.

  • 6.

    Na overlijden van de cliënt of verhuizing naar een instelling voor langdurig verblijf blijft de toekenning voor een maatwerkvoorziening, indien er een huisgenoot is, gedurende twee weken doorlopen.

  • 7.

    Indien binnen de twee weken door de huisgenoot, zoals bedoeld in lid 6, een nieuwe ondersteuningsvraag is ingediend, kan de toekenning voor de maatwerkvoorziening tijdelijk worden verlengd tot het moment dat er een nieuw besluit is genomen.

  • 8.

    Maatwerkvoorzieningen in de vorm van hulpmiddelen en woonvoorzieningen worden indien mogelijk in bruikleen verstrekt, tenzij de aard van de maatwerkvoorziening zich daar niet toe leent.

  • 9.

    Een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening kan, naast de relevante bepalingen in Jeugdwet, Wmo 2015 en de verordening, worden geweigerd, herzien of ingetrokken indien:

    • a.

      de cliënt niet langer meewerkt of niet zal meewerken aan het goed functioneren van een maatwerkvoorziening, of

    • b.

      de cliënt niet langer meewerkt of niet zal meewerken aan het komen tot de in het leefzorgplan vastgelegde resultaten, of

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet langer wordt gebruikt in overeenstemming met de voorwaarden die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden, zoals die indien van toepassing in de bruikleenovereenkomst zijn vastgelegd.

  • 10.

    Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft, een (voornemen tot) verhuizing naar een andere gemeente mededeelt aan het kernteam, zoals bedoeld in artikel 7.1 van dit besluit, dan neem het kernteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van vestiging om een goede overdracht te organiseren.

  • 11.

    Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die in een andere gemeente een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft ontvangen, een (voornemen tot) verhuizing naar de gemeente Venlo mededeelt aan het kernteam, dan neemt het kernteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van herkomst om een goede overdracht te organiseren.

Artikel 3.2 Beschikbare voorzieningen

In bijlage 1 van dit besluit is een overzicht opgenomen van soorten algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning beschikbaar zijn.

Artikel 3.3 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Iedere huisgenoot wordt geacht om gebruikelijke hulp te verlenen met inachtneming van wat is bepaald in artikel 1.2 van de beleidsregels.

  • 2.

    Wanneer door de persoonlijke situatie van een huisgenoot redelijkerwijs geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht, kan gemotiveerd worden afgeweken van wat is bepaald in lid 1, zoals bedoeld in de beleidsregels.

Artikel 3.4 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers

  • 1.

    Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen kunnen dienen om de draagkracht van mantelzorgers te behouden of te vergroten, zoals bedoeld in artikel 1.3 van de beleidsregels.

  • 2.

    Er kan een tijdelijke maatwerkvoorziening ter vervanging van de mantelzorg worden toegekend als de zorg voor de cliënt tijdelijk moet worden overgedragen aan een ander indien:

    • a.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning in combinatie met toezicht in de nabijheid;

    • b.

      de mantelzorger tijdelijk ondersteund moet worden, al dan niet doordat deze zorg het gebruikelijke, redelijkerwijs te verwachten niveau van zorg overstijgt.

  • 3.

    De tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld in lid 2 kan bijvoorbeeld worden verstrekt in de vorm van tijdelijk verblijf in een instelling indien de cliënt hier gemiddeld gedurende maximaal drie etmalen per week op is aangewezen.

Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen

Artikel 4.1 Jeugdhulp

Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp wordt toepassing gegeven aan de criteria zoals opgenomen in de Jeugdwet.

Artikel 4.2 Ondersteuning bij het voeren van een huishouden

  • 1.

    Er kan een maatwerkvoorziening ter ondersteuning bij het voeren van een huishouden worden ingezet zodat de cliënt in een schoon en leefbaar huis kan wonen, zelfstandig thuis kan blijven wonen en schone kleding kan dragen.

  • 2.

    Ondersteuning bij het voeren van een huishouden kan slechts worden ingezet in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    Bij het bepalen van de omvang van ondersteuning bij het voeren van een huishouden wordt uitgegaan van de ruimtes in het woonhuis die voor het dagelijks leven redelijkerwijs noodzakelijk zijn en van de werkzaamheden die daarvoor gemiddeld per week nodig zijn, waarbij artikel 1.4 van de beleidsregels een overzicht van de mogelijkheden biedt.

  • 4.

    Wanneer meerdere personen in een leef- of woongemeenschap samenwonen op een adres wordt ondersteuning bij het voeren van een huishouden alleen ingezet voor de woonruimte van de cliënt, die niet gemeenschappelijk wordt gebruikt.

Artikel 4.3 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving

  • 1.

    Er kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening voor het hoofdverblijf van de cliënt worden toegekend als dit nodig is voor het zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving, zodat de cliënt zijn woning kan bereiken, naar binnen kan gaan en de basisruimtes in huis kan gebruiken.

  • 2.

    Er kan een woonvoorziening voor één woning in de gemeente Venlo, anders dan waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, worden toegekend indien het noodzakelijk is om:

    • a.

      deze woning aan te passen in geval van gescheiden ouders, wanneer er sprake is van co-ouderschap en de cliënt een jeugdige is die bij beide ouders woonachtig is,

    • b.

      deze woning bezoekbaar te maken indien de cliënt een jeugdige is die verblijft in een instelling en het gaat om de woning van zijn ouder(s) waar de cliënt regelmatig op bezoek komt.

  • 3.

    De cliënt zal worden gevraagd om in geval van een woningaanpassing tenminste twee offertes te overleggen die door het college worden beoordeeld op basis van het programma van eisen en waarvoor het bepaalde in artikel 1.5 van de beleidsregels richtinggevend is.

  • 4.

    In geval van tijdelijke dubbele woonlasten kan er gedurende een beperkte periode een maatwerkvoorziening voor deze dubbele woonlasten in de vorm van een pgb worden toegekend, indien de cliënt gedurende de uitvoering van bouwwerkzaamheden voor de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

  • 5.

    Het primaat voor een woonvoorziening ligt bij verhuizen, tenzij verhuizen naar een geschikte woning niet de goedkoopst passende oplossing biedt voor de cliënt, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 van de verordening.

  • 6.

    Voor de kosten van een verhuizing kan slechts een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een pgb.

  • 7.

    Indien voor het te bereiken resultaat een aanbouw noodzakelijk is, geldt het primaat van een losse woonunit.

  • 8.

    Wanneer een eigenaar of bewoner een woonvoorziening heeft gerealiseerd in de vorm van een aan-, op- of bijbouw, en het voornemen heeft om de woning te verkopen in een periode van twintig jaar na het realiseren van deze woonvoorziening, dan dient hij dit te melden aan het college zodat kan worden beoordeeld of de ontvangen woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning.

  • 9.

    De eigenaar of bewoner betaalt de meerwaarde van de woning als gevolg van een maatwerkvoorziening in geval van verkoop, zoals bedoeld in lid 8, op verzoek van het college terug als er sprake is van een woonvoorziening in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan,- op- of bijbouw, al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond. De meerwaarde wordt als volgt bepaald:

    • a.

      de meerwaarde wordt bepaald door een door de gemeente aan te wijzen beëdigd taxateur;

    • b.

      het terug te betalen bedrag bedraagt 100% van de meerwaarde, waarbij het bedrag op basis van een afschrijvingstermijn van twintig jaar jaarlijks met 5% afneemt;

    • c.

      het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen;

    • d.

      wanneer er over de woonvoorziening een eigen bijdrage is betaald, wordt het bedrag aan betaalde eigen bijdrage in mindering gebracht;

    • e.

      op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.

Artikel 4.4 Ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving

  • 1.

    Indien de cliënt beperkingen ervaart waardoor hij zich niet of nauwelijks in en om de woning en/of lokaal in de eigen leefomgeving kan verplaatsen, kan er een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening worden verstrekt.

  • 2.

    Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening voor vervoer:

    • a.

      ligt het primaat bij een collectief vraagafhankelijk vervoer in de vorm van de regiotaxi en waarvoor het bepaalde in artikel 1.6 van de beleidsregels richtinggevend is.

    • b.

      kan worden bepaald dat de cliënt een begeleider gratis mee kan laten reizen in het collectief vraagafhankelijk vervoer indien daar een medische noodzaak toe bestaat bij de cliënt,

    • c.

      moet in geval van aanpassing van een bestaand voertuig worden aangetoond dat de kosten van de aanpassing reëel zijn in verhouding tot de dagwaarde,

    • d.

      maken in geval van een individuele vervoersvoorziening die elektrisch wordt aangedreven de vergoeding van de wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering en onderhoudskosten onderdeel uit van deze maatwerkvoorziening.

Artikel 4.5 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten

  • 1.

    Ter ondersteuning van de daginvulling is er een algemene voorziening beschikbaar in de vorm van de open inloop die in elk geval de volgende kenmerken bevat:

    • a.

      Er is sprake van een integrale laagdrempelige dagbesteding in de wijk;

    • b.

      Er worden activiteiten georganiseerd onder begeleiding van zowel vrijwilligers als een beroepskracht die bijdragen aan onder andere het structureren van de dag en het tegengaan van eenzaamheid;

    • c.

      De activiteiten zijn voor iedereen toegankelijk.

  • 2.

    Ter ondersteuning van de daginvulling zijn er maatwerkvoorzieningen beschikbaar in de vorm van:

    • a.

      individuele ondersteuning; en

    • b.

      (geregisseerde) dagbesteding, onder leiding van een beroepskracht en ondersteund door vrijwilligers.

  • 3.

    De in lid 2 bedoelde maatwerkvoorzieningen kunnen worden toegekend indien de cliënt:

    • a.

      behoefte heeft aan het aanleren van en/of oefenen met vaardigheden, een vaste structuur, intensieve begeleiding tijdens activiteiten en/of alleen in een geringe groepsgrootte kan functioneren;

    • b.

      als gevolg van zijn beperking niet zelfstandig deel kan nemen aan activiteiten maar daar bij moet worden gestimuleerd, of dat taken door een professional overgenomen dienen te worden, inclusief het voeren van regie over de daginvulling;

    • c.

      vanwege een complexe beperking gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig heeft;

    • d.

      stimulering, toezicht of hulp nodig heeft om zelfstandig zijn persoonlijke verzorging en/of de regie op het huishouden te kunnen voeren en daarvoor individuele ondersteuning nodig heeft.

In artikel 1.7 van de beleidsregels zijn de richtlijnen verder uitgewerkt.

Artikel 4.6 Wonen in een beschermde omgeving met 24-uurs begeleiding

  • 1.

    Er kan een maatwerkvoorziening voor wonen in een beschermde omgeving worden toegekend gekoppeld aan 24-uurs begeleiding, die tot doel heeft om toezicht en ondersteuning te bieden aan inwoners die in een instelling wonen, maar daarnaast zo spoedig mogelijk en voor zover haalbaar naar een lichtere vorm van begeleiding of wonen kunnen worden toe geleid.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen als:

    • a.

      hij een psychische aandoening heeft;

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening;

    • c.

      hij afhankelijk is van anderen om zich staande te houden in het dagelijks bestaan;

    • d.

      hij niet of niet altijd in staat is om wanneer nodig zelfstandig hulp in te roepen;

    • e.

      hij niet beschikt over andere mogelijkheden dan beschermd wonen om zichzelf op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 4.7 Tijdelijk onderdak in afwachting van een mogelijkheid voor zelfstandig wonen

  • 1.

    Er kan een maatwerkvoorziening voor opvang worden toegekend om een tijdelijk dak boven het hoofd te bieden, indien de cliënt niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven, terwijl een mogelijkheid tot zelfstandig wonen van de cliënt wordt georganiseerd met of zonder begeleiding.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor opvang als hij:

    • a.

      feitelijk dakloos is, of als bewoner staat ingeschreven bij een door de gemeente erkende 24-uurs woonvoorziening, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      niet in staat is om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving op meerdere leefdomeinen, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiele dakloosheid op kunnen heffen.

  • 3.

    Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor opvang als deze:

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door

  • interventie

    van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 4.

    In afwijking van lid 2 en 3 wordt door een aanbieder tijdelijk een algemene voorziening ingezet in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 5.

    Het naleven van de leef- en gedragsregels binnen de opvang maakt onderdeel uit van de afspraken die via het leefzorgplan met de cliënt worden gemaakt.

Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1 Nadere voorwaarden

  • 1.

    Het door de cliënt en zijn vertegenwoordiger opgestelde plan zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 van de verordening, dient een motivering te bevatten:

    • a.

      op welke wijze een pgb leidt tot het bereiken van de voor cliënt gewenste doelen en resultaten,

    • b.

      welke vorm van ondersteuning hierbij passend is,

    • c.

      hoe de cliënt, op eigen kracht of met zijn vertegenwoordiger, de bij een pgb behorende taken en verplichtingen uit kan voeren zoals bedoeld in artikel 8.1.1, lid 3 onder a Jeugdwet en artikel 2.3.6, lid 2 onder a Wmo 2015.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb, wordt uitgegaan van wettelijke kwaliteitseisen voor de maatwerkvoorzieningen waarvoor het pgb bedoeld is.

  • 3.

    De met een pgb aan te schaffen maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing dient te voldoen aan het programma van eisen dat in het kader van het onderzoek is opgesteld.

  • 4.

    Het pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn, die voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te bekostigen maatwerkvoorziening.

  • 5.

    Het college kent, met inachtneming van het bepaalde in de Jeugdwet en Wmo 2015, geen pgb toe als:

    • a.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie,

    • b.

      aan de cliënt eerder een pgb is verleend en de cliënt zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere pgb gemaakte afspraken.

Artikel 5.2 Hoogte van een pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt als volgt berekend:

    • a.

      Professionele en gediplomeerde hulp: maximaal de kostprijs van de goedkoopst passende voorziening in natura.

    • b.

      Niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk: 75% van het tarief voor professionele hulp, tot een maximum bedrag van € 25 per uur.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 onder a bedraagt de hoogte van een pgb voor professionele hulp, wanneer dit wordt gerealiseerd door gediplomeerde ZZP’ers, maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura.

  • 3.

    Indien er een pgb wordt verstrekt voor een vervoersvoorziening in de vorm van een hulpmiddel, is de hoogte van een pgb:

    • a.

      maximaal het bedrag dat het college betaalt voor een nieuw hulpmiddel via een gecontracteerde aanbieder,

    • b.

      de dagwaarde indien het hulpmiddel uit het sociaal netwerk wordt betrokken, maar maximaal het bedrag dat het college betaalt voor een nieuw hulpmiddel via een gecontracteerde aanbieder,

    • c.

      in geval van een individuele vervoersvoorziening die elektrisch wordt aangedreven mede gebaseerd op de kosten voor verzekering, onderhoud en reparatie, dat wordt berekend aan de hand van afspraken tussen gemeente en gecontracteerde aanbieders.

  • 4.

    Indien er een pgb wordt verstrekt voor een woningaanpassing, is de hoogte van een pgb indien deze door een persoon die behoort tot het eigen sociaal netwerk wordt ontvangen, opgebouwd uit de materialen en uren op basis van het wettelijk minimumloon.

  • 5.

    Indien het college geen passende voorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 onder c van de verordening, heeft gecontracteerd wordt op basis van twee door de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, op te vragen offertes alsnog de goedkoopst passende voorziening gezocht ter vaststelling van de hoogte van het pgb.

Artikel 5.3 Besteding en verantwoording van het pgb

  • 1.

    De cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, aan wie een pgb is toegekend:

    • a.

      sluit een schriftelijke (zorg)overeenkomst af met iedere persoon of instantie bij wie hij een maatwerkvoorziening betrekt in overeenstemming met de door het college afgegeven beschikking, de instructies door de Sociale Verzekeringsbank en zoals bedoeld in artikel 8.1.8 Jeugdwet en artikel 2.6.2 Wmo 2015,

    • b.

      houdt zich aan de door de Sociale Verzekeringsbank gestelde voorwaarden voor het indienen van declaraties van de door hem gecontracteerde zorgverlener(s), zodat deze kunnen worden getoetst aan de afgesloten (zorg)overeenkomst(en),

    • c.

      bewaart de originele overeenkomst(en) en declaraties gedurende vijf jaar en stelt desgevraagd kopieën ter beschikking aan het college of de Sociale Verzekeringsbank.

  • 2.

    Bij de toetsing van de (zorg)overeenkomst(en) geldt in ieder geval dat minimaal de toegekende uren zijn ingekocht tegen het toegekende tarief, of meer uren tegen een lager tarief.

  • 3.

    Voor zover het college door de Sociale Verzekeringsbank gemandateerd is om de betalingen van eenmalige pgb’s zelf uit te voeren, zal dit geschieden:

    • a.

      onder dezelfde voorwaarden voor het indienen van declaraties die de Sociale Verzekeringsbank hanteert zoals bedoeld in lid 1, onder b,

    • b.

      vindt uitbetaling plaats in lijn van uitbetaling door de Sociale Verzekeringsbank (op declaratiebasis aan de zorgverlener of leverancier) en is het uitgangspunt maximaal het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte.

Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen

  • 1.

    De hoogte van de vaste bijdrage voor een algemene voorziening, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 van de verordening:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van deze algemene voorziening;

    • b.

      mag geen belemmering vormen voor de deelname aan deze algemene voorziening;

    • c.

      wordt geïnd door de organisatie die de algemene voorziening bekostigt.

  • 2.

    Er is een vaste bijdrage in de kosten verschuldigd voor de open inloop, nader te bepalen per activiteit.

Artikel 6.2 Eigen bijdrage of ouderbijdrage voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 9, lid 3 onder a van de verordening, is gelijk aan het tarief van de aanbieder die de hulp of ondersteuning levert, en zoals opgenomen in de door het college met aanbieders afgesloten contracten.

  • 2.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan het bedrag zoals bepaald in artikel 5.2 van dit besluit.

  • 3.

    De maximale eigen bijdrage die met inachtneming van artikel 9 lid 2 van de verordening is verschuldigd wordt berekend tot het maximum dat op grond van het (in dat jaar geldende) Uitvoeringsbesluit Wmo is toegestaan.

  • 4.

    De eigen bijdrage voor een hulpmiddel is gebaseerd op de aanschafkosten, en indien van toepassing inclusief de kosten voor onderhoud en verzekering zoals deze gelden op het moment van toekenning van de voorziening voor het eerste jaar.

  • 5.

    De eigen bijdrage voor beschermd wonen wordt berekend tot het maximum dat op grond van wet- en regelgeving is toegestaan.

  • 6.

    De ouderbijdrage die met inachtneming van artikel 9, lid 2 onder d van de verordening is verschuldigd, wordt berekend tot het maximum dat op grond van het Besluit Jeugdwet is toegestaan.

  • 7.

    Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8.

    Er wordt geen eigen bijdrage meer gevraagd vanaf het moment dat de maatwerkvoorziening is ingetrokken of op een andere manier is beëindigd.

Artikel 6.3 Eigen bijdrage voor opvang

  • 1.

    De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening voor opvang, zoals bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid Wmo 2015, wordt vastgesteld en geïnd door het college.

  • 2.

    De eigen bijdrage voor de voltijdsopvang is gelijk aan het verschil tussen de voor de cliënt opvang geldende bijstandsnorm en de norm persoonlijke uitgaven. Indien de aanbieder geen voeding verstrekt wordt de norm persoonlijke uitgaven verhoogd met een bedrag voor voeding, gelijk aan het bedrag dat het Nibud hiervoor hanteert.

  • 3.

    Voor cliënten in de opvang van 18 tot en met 20 jaar in de maatschappelijke opvang bedraagt € 300,- per maand.

  • 4.

    Voor cliënten in de opvang van de vrouwenopvang bedraagt de eigen bijdrage € 207,14 per maand, waarbij de cliënten opvang zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse voeding.

  • 5.

    Een maand bestaat uit dertig (30) dagen.

  • 6.

    De eigen bijdrage voor voltijdsopvang wordt voor de cliënt opvang bepaald per maand, waarbij de bijdrage is verschuldigd voor iedere dag dat de cliënt gebruik maakt van de voltijdsopvang.

  • 7.

    Bij de toepassing van de hardheidsclausule voor cliënten met aantoonbare dubbele woonlasten, wordt de eigen bijdrage verminderd met een forfaitair bedrag, gelijk aan 20% van de geldende bijstandsnorm.

Hoofdstuk 7 – Toetsing en aanvullend onderzoek

Artikel 7.1 Aanvullende voorwaarden

Onverminderd het bepaalde in artikel 10 van de verordening doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 en 8.1.1 Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 Wmo 2015.

Artikel 7.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten

  • 1.

    Na afloop van elk kwartaal kan via een aselecte steekproef onder cliënten met een maatwerkvoorziening, uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, onderzoek worden gedaan naar de uitvoering en bereikte resultaten bij de ingezette maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Indien uit onderzoek blijkt dat de met een pgb ingekochte maatwerkvoorziening niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 2 van dit besluit, krijgt de budgethouder vier weken de gelegenheid om hiervoor aanpassingen door te voeren.

  • 3.

    Na deze periode van vier weken vindt er een nieuw onderzoek plaats.

  • 4.

    Indien uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de met het pgb ingekochte maatwerkvoorziening nog steeds niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, kan het college besluiten tot wijziging of intrekking van de betreffende maatwerkvoorziening.

Artikel 7.3 Verantwoording PGB

  • 1.

    De financiële toets van het pgb wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank zoals omschreven in artikel 5.3.

  • 2.

    Indien blijkt dat het pgb niet of niet volledig wordt ingezet ten behoeve van de maatwerkvoorziening, kan het college besluiten tot wijziging of intrekking van de betreffende maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Indien blijkt dat het pgb geheel of gedeeltelijk onterecht is betaald vanwege een foutieve declaratie dan kan dit, naast wat is bepaald bij artikel 2.4.1 Wmo 2015, indien mogelijk worden verrekend met toekomstige betalingen, of teruggevorderd bij de cliënt die de declaratie heeft ingediend.

  • 4.

    Het college kan besluiten tot een aanvullend onderzoek onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      er wordt een aanvullend onderzoek door het college ingesteld, indien op grond van de ingediende verantwoording niet kan worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed;

    • b.

      bij ernstige twijfel over de rechtmatige besteding kan het college opdracht geven om, in afwachting van de uitkomst van het aanvullend onderzoek, de betaling van het pgb per direct stopzetten;

    • c.

      de uitkomst van het aanvullend onderzoek wordt meegenomen in het oordeel over de verantwoording.

  • 5.

    Het niet-geaccepteerde deel van de verantwoording wordt verrekend met toekomstige betalingen. De budgethouder ontvangt binnen acht weken na verantwoording een besluit tot verrekening.

  • 6.

    Als de verrekening een gezamenlijke verantwoording van een woon- of leefgemeenschap betreft, vindt verrekening evenredig over alle leden van de woon- of leefgemeenschap plaats.

  • 7.

    Er vindt per kwartaal aanvullend onderzoek plaats naar de besteding van het pgb bij elke budgethouder die een besluit tot verrekening heeft ontvangen.

Hoofdstuk 8 – Toezicht en handhaving

Artikel 8.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar zoals bedoeld in artikel 6.1 Wmo 2015.

  • 2.

    De toezichthoudende ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college jaarlijks over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 8.2 Bevoegdheden toezichthouder

  • 1.

    De toezichthoudende ambtenaar gaat in gesprek met andere toezichthoudende organisaties die op het gebied van zorg en welzijn actief zijn om samen te werken en kennis uit te wisselen.

  • 2.

    In geval van meldingen, inclusief de meldingen zoals bedoeld in artikel 8.1, gaat de toezichthouder in eerste instantie in gesprek met de aanbieder of persoon op wie deze betrekking heeft het kader van hoor en wederhoor om samen tot een oplossing te komen.

  • 3.

    Wanneer het gesprek zoals bedoeld in lid 2 niet leidt tot een oplossing voor alle partijen dan kan de toezichthouder, met inachtneming van wat er in de met de aanbieders afgesloten contracten is afgesproken, een voorstel doen aan het college om:

    • a.

      de betreffende aanbieder tijdelijk uit te sluiten van de overlegtafel,

    • b.

      tijdelijk geen cliënten toe te wijzen aan de betreffende aanbieder,

    • c.

      indien er sprake is van ernstige overtredingen een aanwijzing met hersteltermijn te bieden,

    • d.

      indien er sprake is van herhaalde en/of grote overtredingen de contracten op te zeggen,

    • e.

      andere maatregelen te treffen.

  • 4.

    De maatregelen zoals bedoeld in lid 3 dienen in alle gevallen proportioneel te zijn naar de aard van de overtreding of melding.

Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Intrekking oude besluit en overgangsbepalingen

  • 1.

    Het Wmo-besluit Venlo 2013 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Op aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2015 en waarop nog geen besluit is genomen, is het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 van toepassing.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015.

Bijlagen

Toelichting

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015

Het besluit nadere regels geeft uitvoering aan de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het beleidsplan ‘Een bijzondere tijd’ en de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 (hierna: verordening). In dit besluit zijn de bevoegdheden ingevuld die via wetgeving en vooral verordening bij het college van burgemeester en wethouders zijn neergelegd.

In de lijn van de verordening staat ook in dit besluit een integrale aanpak van de Jeugdwet en de Wmo 2015 centraal. Op die manier is er zoveel mogelijk duidelijkheid voor en een gelijke behandeling van de inwoners van de gemeente Venlo als nodig wordt geacht. Het besluit bevat meer details dan de verordening en houdt ruimte over voor de professionals in het kernteam van het sociaal wijkteam. Die ruimte is nodig om verder te ontwikkelen en daadwerkelijk te komen tot maatwerkoplossingen.

Deze nadere regels geven, meer dan de verordening, het beleid weer. Tegelijkertijd moeten deze nadere regels de juridische basis bieden waarmee de professionals in het kernteam aan de slag kunnen. Als het nodig is kan er van de nadere regels gemotiveerd worden afgeweken, wanneer dit leidt tot onredelijke of onbillijke situaties.

In deze toelichting zal kort worden ingegaan op de uitgangspunten van deze nadere regels en op de onderwerpen die hierin aan bod komen.

Totstandkoming

Bij het samenstellen van dit besluit is geput uit informatie van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zoals verwerkt in de ledenbrieven en de modelverordeningen en modelbesluit. In dit besluit van Venlo zijn begrippen en processen uit beide wetten en modelbesluiten aan elkaar gekoppeld om tot een duidelijke procedurebeschrijving te komen.

Dit besluit kan niet los worden gezien van het beleidsplan en de verordening, zoals op 29 oktober 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Voorafgaand aan besluitvorming is een reactie gevraagd aan de Wmo-raad en werkgroep PGB welke is verwerkt in de bij dit besluit horende stukken.

Reikwijdte

In dit besluit zijn enkele hoofdlijnen verder uitgewerkt zonder dat de handelingsvrijheid voor de professionals van het kernteam wordt aangetast. De kern van dit besluit is de zorgvuldige toegangsprocedure die wordt doorlopen om de ondersteuningsvraag van inwoners, hun behoeften en gewenste resultaten helder te krijgen. Daarnaast zijn er in dit besluit op hoofdlijnen enkele criteria voor maatwerkvoorzieningen uitgewerkt, maar is het aan de professional om de afweging te maken welke ondersteuning er in welk geval moet komen. Op die manier kan er ook daadwerkelijk maatwerk worden geleverd. Om hen op weg te helpen is samen met dit besluit een beleidsregel opgesteld waarin nadere richtlijnen staan voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte. Hiermee is de balans gevonden om het kernteam handvaten te bieden om op terug te kunnen vallen, duidelijkheid te bieden aan de inwoners hoe tot een besluit wordt gekomen en gronden te hebben om op terug te kunnen vallen vanuit juridisch oogpunt.

De uitvoering van dit besluit zal in de praktijk meestal namens het college worden gedaan in mandaat door ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb en met inachtneming van de beperkingen in de Jeugdwet en Wmo 2015. Wat betreft de toegang en onderzoek zal dit worden uitgevoerd door leden van het kernteam en wat betreft de besluitvorming zal dit ambtelijk worden uitgevoerd.

Voor een algemene toelichting op het proces in Venlo wordt hier volstaan met een verwijzing naar de toelichting op de verordening.

Wanneer de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, of dat deze maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelen zoals omschreven in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de lokale regelgeving, is er vanzelfsprekend rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen sluiten aan op artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 1 van de verordening.

In het bijzonder is in artikel 1.1 het begrip interventieteam in dit besluit gelijk geschaard aan het begrip kernteam, aangezien beide een zelfde functie hebben als het gaat om de toegang tot hulp en ondersteuning. Daar waar in het besluit over het kernteam wordt gesproken is dat onder voorbehoud van wat is opgenomen in de mandaatregeling. De wettelijke bevoegdheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders.

Daar waar in de nadere regels wordt gesproken over de cliënt wordt, voor zover niet vermeld, indien van toepassing ook zijn vertegenwoordiger verstaan. Daar waar wordt gesproken over vertegenwoordiger wordt de wettelijk benoemde of aangewezen vertegenwoordiger verstaan of een persoon die door de cliënt is gemachtigd om namens hem te handelen. Bijvoorbeeld ouder(s) in geval van een jeugdige. Wanneer er wordt gesproken over een ondersteuningsvraag, wordt met inachtneming van artikel 1 van de verordening bedoeld: een melding op grond van de Wmo 2015 of een aanvraag op grond van de Jeugdwet.

Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 2.1.6 van de Wmo 2015 en artikel 12 van de verordening. De jaarlijkse attentie kan bijvoorbeeld bestaan uit bloemen of een plant.

Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 2 en 3 van de verordening.

Artikel 2.1 Toegang

De coördinatie van de ondersteuningsvraag, zoals bedoeld in lid 3, vindt bij voorkeur plaats door één professional uit het kernteam. Deze regisseur treedt zoveel mogelijk op als vaste contactpersoon.

In lid 4 wordt gesproken over spoedeisende gevallen. Bij jeugdigen kan het gaan om meldingen aan het AMHK (Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling) en de crisisdienst, waarna er direct een interventie nodig is om tijdelijk specialistische hulp of ondersteuning in te schakelen. Het kan ook gaan om een tijdelijke opname in een residentiële instelling of om detentie. Ook wanneer er door een acuut probleem een dak boven het hoofd geregeld moet worden of begeleiding ingezet moet worden om een situatie op te lossen kan er sprake zijn van spoed waardoor er tijdelijk een maatwerkvoorziening wordt ingezet.

Het doel is om zowel bij inzet om spoedeisende reden, als in geval van een verwijzing, in het reguliere werkproces in te stromen zodat de situatie van de cliënt en zijn gezin volledig in kaart kan worden gebracht.

Artikel 2.2 Onderzoek

Met lid 4 wordt geregeld dat de rechten en plichten op tijd worden besproken met de cliënt. Deze zijn in het bijzonder geregeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. De cliënt heeft bijvoorbeeld het recht om gratis cliëntondersteuning in te schakelen om hem gedurende het onderzoek te begeleiden. Ook heeft de cliënt het recht om zelf een persoonlijk plan in te dienen.

De toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens moet de privacy van de cliënt waarborgen. Daarom is een duidelijke uitleg hierover nodig zoals verwoord in lid 9. Deze verklaring is belangrijk omdat het kernteam dan de ontbrekende gegevens kan verzamelen en zo snel mogelijk het leefzorgplan kan afronden.

Wanneer tijdens of na het onderzoek blijkt dat cliënt en kernteam het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek of dat er onduidelijkheid is, zal in eerste instantie naar een oplossing worden gezocht. Indien nodig vindt er een vervolggesprek plaats tussen de cliënt en het kernteam. Dat is een vorm van ‘second opinion’ waarin de situatie van de cliënt nogmaals kan worden besproken. Dat neemt niet weg dat met inachtneming van de wettelijke termijnen tijdig het leefzorgplan bekend moet worden gemaakt en wanneer er een aanvraag ligt ook tijdig het besluit moet worden genomen, in de vorm van een beschikking.

Artikel 2.3 Leefzorgplan

In dit artikel worden de thema’s benoemd die zowel tijdens het keukentafelgesprek als in het leefzorgplan terugkeren. Wanneer er een ondersteuningsvraag wordt ingediend en er al een bestaand leefzorgplan is, zal dit leefzorgplan opnieuw worden besproken en worden aangepast voor zover de situatie is gewijzigd. Bij het leefzorgplan wordt de gezinssituatie in beeld gebracht, en via een beschikking worden indien van toepassing de maatwerkvoorzieningen per persoon toegekend.

Wanneer er sprake is van een door de cliënt ingediend persoonlijk plan zal dit als basis dienen. Als er jeugdhulp wordt ingezet, heeft de cliënt de mogelijkheid om samen met zijn vertegenwoordiger en de aanbieder een familiegroepsplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.2 van de Jeugdwet. Het doel daarvan is om de hulp en ondersteuning verder vorm te geven.

Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning

Indien de cliënt na afloop van het keukentafelgesprek in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, wordt hij gevraagd om behalve het leefzorgplan ook de daarbij gevoegde aanvraag te ondertekenen. In geval van jeugdhulp is dit niet aan de orde omdat de aanvraag al voor aanvang van het onderzoek is ingediend.

Artikel 2.5 Beschikking

Dit artikel is een aanvulling op artikel 7 van de verordening. Met lid 5 wordt het initiatief bij de cliënt gelegd om, wanneer een toekenning voor een maatwerkvoorziening afloopt, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen wanneer dat aan de orde is. Hiermee wordt bedoeld minimaal acht weken voor het einde van de toekenning, gelet op de termijn voor het doorlopen van het onderzoek naar een nieuwe ondersteuningsvraag. Dat neemt niet weg dat het kernteam in overleg met de cliënt altijd andere afspraken kan maken om te komen tot een nieuwe beoordeling van het leefzorgplan. Het kernteam kan zelf initiatief nemen als de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een kortdurende toekenning of van complexe problematiek. In dat geval kunnen er afspraken worden gemaakt dat het kernteam zelf contact opneemt met de cliënt om de situatie opnieuw te beoordelen.

Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening.

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen

In lid 2 staan bijzondere criteria om maatwerkvoorzieningen toe te kennen. Hoewel niet expliciet in verordening en besluit genoemd, kan het aanleren van vaardigheden onder professionele begeleiding vallen. Dat is een vorm van preventieve inzet zoals bedoeld in lid 2. In de lijn van de Wmo 2015 kan een voorziening voor participatie in allerlei, niet nader benoemde vormen, worden toegekend indien dit na het oordeel van het college bijdraagt aan de maatwerkoplossing. Een voorbeeld daarvan is een voorziening zonder welke de cliënt niet in staat is om een sport te beoefenen die belangrijk is voor zijn participatie.

Er is in lid 5 en 6 geregeld dat in geval van overlijden of verhuizing van de cliënt, op wiens naam de maatwerkvoorziening is toegekend, een tijdelijke oplossing mogelijk is wanneer er sprake is van (een) achtergebleven huisgeno(o)t(en). Hoewel het leefzorgplan uit gaat van ‘1 gezin, 1 plan’, kan een beschikking namelijk alleen op naam van één persoon worden gezet. Voor zover daar behoefte aan is bij het kernteam en de cliënt creëert deze bepaling de ruimte om in deze situaties het leefzorgplan opnieuw te bespreken, en vervolgens een maatwerkvoorziening op naam van de betreffende huisgenoot te zetten. Vervolgens zal de oorspronkelijke toekenning in alle gevallen via een intrekkingsbesluit worden beëindigd, als er geen ondersteuningsvraag van de huisgenoot is of maar ook als uit het onderzoek blijkt dat de huisgenoot niets nodig heeft.

Bij een verhuizing van een cliënt naar of vanuit de gemeente Venlo, wordt via lid 10 en 11 aan het kernteam gevraagd om een warme overdracht met de gemeente van herkomst of van vestiging te waarborgen. In geval van vestiging zal aan de cliënt wel worden gevraagd om een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen. De situatie zal, voor zover mogelijk met reeds beschikbare informatie, namelijk wel opnieuw in een keukentafelgesprek besproken moeten worden aan de hand van het beleid van de gemeente Venlo.

Artikel 3.2 Beschikbare voorzieningen

In bijlage 1 is een niet-limitatief overzicht van categorieën algemene- en maatwerkvoorzieningen opgenomen.

Artikel 3.3 Gebruikelijke hulp

Dit artikel is een uitwerking van artikel 4, lid 2 onder d van de verordening. In de beleidsregel wordt hier verder op in gegaan.

Artikel 3.4 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers

In lijn met het beleid is er speciale aandacht voor mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen of te verhelpen kunnen maatwerkvoorzieningen worden ingezet om de draagkracht van mantelzorgers te vergroten. De norm van maximaal drie etmalen per week voor tijdelijk verblijf, zoals bedoeld in lid 3, wordt voorlopig gehandhaafd.

Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4, 5 en 6 van de verordening. Ten opzichte van het vorige beleid worden enkele onderdelen in dit besluit uitgewerkt zodat duidelijk is welke voorzieningen in welke situatie worden toegekend, en in de beleidsregel enkele richtinggevende bepalingen genoemd waar dit aan getoetst kan worden.

Artikel 4.1 Jeugdhulp

Voor maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp wordt volstaan met de criteria uit de Jeugdwet.

Artikel 4.2 tot en met artikel 4.5 Lokale maatwerkvoorzieningen

In de beleidsregel staan richtlijnen die ter verduidelijking van de criteria uit het besluit kunnen worden gehanteerd door het kernteam.

Het bezoekbaar maken van een in de gemeente Venlo gelegen woning van ouders, van een jeugdige die in een instelling verblijft (zoals bedoeld in artikel 4.3, lid 2 onder b), past binnen de doelstellingen van de jeugdhulp aangezien de opname in een instelling tijdelijk is gericht op normalisering op lange termijn. Het primaat van verhuizen zoals bedoeld in artikel 4.3, lid 5, geldt indien dit de goedkoopst passende voorziening is, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 van de verordening. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met onder andere de aanwezigheid van het sociaal netwerk en van voorzieningen in de nabijheid van een geschikte nieuwe woning ten opzichte van de huidige woning.

In artikel 4.3, lid 8, wordt gesproken over het terugbetalen van de meerwaarde nadat een woonvoorziening is gerealiseerd in de vorm van bijvoorbeeld een aanbouw. Het verzoek dat hier wordt bedoeld is een schriftelijk verzoek aan de cliënt met het terug te betalen bedrag, op basis van de berekening zoals opgenomen in lid 9 van dit artikel. Behalve een meldingsplicht voor de eigenaar of bewoner zal ook een koppeling gelegd moeten worden met de Basisregistratie personen (BRP, voorheen gemeentelijke basisadministratie) om de verhuizingen van cliënten met een woningaanpassing te kunnen monitoren.

De vervoersvoorzieningen in artikel 4.4 zijn bijvoorbeeld de regiotaxi, een rolstoel of een scootmobiel. Het bepalen van de dagwaarde van een voertuig zoals bedoeld in artikel 4.4, lid 2 onder d, kan via berekeningen van bijvoorbeeld de ANWB of de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Op de websites van deze organisaties zijn hiervoor rekenhulpmiddelen te vinden.

Artikel 4.6 Wonen in een beschermde omgeving met 24-uurs begeleiding

Landelijk wordt er in het eerste kwartaal een set basiscriteria voor beschermd wonen gepubliceerd. Voor zover dat leidt tot een aanvulling of wijziging van de criteria in artikel 4.6 zal daartoe via dit besluit of een beleidsregel een voorstel worden gedaan.

Artikel 4.7 Tijdelijk onderdak in afwachting van een mogelijkheid voor zelfstandig wonen

In lid 1 van dit artikel is nadrukkelijk geregeld dat opvang een voorziening is in afwachting van een mogelijkheid tot een permanente vorm van zelfstandig of begeleid wonen.

Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)

De regels van artikel 8 van de verordening worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt.

Artikel 5.1 Nadere voorwaarden

Het door de cliënt op te stellen persoonlijk plan, zoals bedoeld in lid 1, dient als basis voor het leefzorgplan zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening en artikel 2.3 van dit besluit. In overleg met de cliënt zal de kwaliteit van het gewenste pgb worden besproken. Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie kan er zoals omschreven in lid 5 om praktische redenen geen pgb worden verstrekt, omdat er direct een oplossing noodzakelijk is en het daardoor ook niet mogelijk is de kwaliteit van een te verstrekken pgb te beoordelen.

Artikel 5.2 Hoogte van een pgb

Bij de vaststelling van de hoogte van een pgb is aangehaakt bij de tarieven voor zorg in natura die met de zorgaanbieders zijn afgesproken. Net zoals die tarieven zijn de pgb’s daarmee gebaseerd op de tarieven die in 2014 golden onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Doordat de tarieven worden gekoppeld aan de inkoop is het mogelijk dat deze jaarlijks wijzigen ten gunste of ten ongunste van de cliënt. In de beschikking worden cliënten geïnformeerd. Doordat de pgb’s aan de inkooptarieven zijn gekoppeld, is niet telkens een nieuw collegebesluit nodig puur voor de pgb-tarieven. Wanneer de tariefwijziging ongewenste effecten hebben, wordt de regeling opnieuw tegen het licht gehouden.

Doordat het tarief voor professionele en gediplomeerde hulp is gekoppeld aan de goedkoopst passende voorziening in natura, is er differentiatie mogelijk. Voor een specialistische vorm van ondersteuning zal dit pgb-tarief hoger zijn dan een pgb-tarief voor bijvoorbeeld hulp bij het huishouden. Een voorwaarde voor een professionele en gediplomeerde hulp is in elk geval dat zij in dienst zijn bij een aanbieder. Onder gediplomeerd wordt verstaan dat de betrokken medewerker (aantoonbaar) een kwalificatie heeft om de benodigde hulp of ondersteuning te verlenen.

Gelet op de opbouw van tarieven is op basis van gegevens van onder andere de AWBZ en NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) het tarief voor een ZZP’er bepaald op maximaal 90% van de goedkoopst passende voorziening in natura. Voor de definitie van een ZZP’er wordt aangehaakt bij de landelijke definities. De Belastingdienst formuleert dit als volgt: ‘Een ZZP’er is een ondernemer (entiteit) voor de inkomensheffing (IH) zonder personeel of een rechtspersoon met één werknemer die tevens directeur-grootaandeelhouder (digra) is'. Een ZZP’er moet dan ook als zodanig geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast is een ZZP’er verplicht om een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR WUO) of een Declarabele Uren BV (DUBV) te hebben.

Het PGB-tarief voor niet-professionele hulp, uit het eigen sociaal netwerk, wordt standaard 75% van de goedkoopst passende voorziening in natura geregeld. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 8, lid 4 van de verordening. Deze 75% is echter in dit besluit gemaximeerd op een tarief van € 25 per uur in overeenstemming met het tarief in de AWBZ 2014 voor mantelwerkers.

Artikel 5.3 Besteding en verantwoording van het pgb

Dit artikel verwijst naar de afspraken die met budgethouders worden gemaakt in het kader van het trekkingsrecht, omdat pgb’s vanaf 2015 door de Sociale Verzekeringsbank worden uitbetaald.

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

In dit hoofdstuk wordt artikel 9 van de verordening verder uitgewerkt.

Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen

De vaste bijdrage voor de open inloop zoals bedoeld in lid 2, wordt apart vastgesteld en gecommuniceerd zodat flexibiliteit in de tarieven mogelijk is. Dit met inachtneming van de voorwaarden in verordening en besluit. Er zal nader beoordeeld moeten worden wanneer een vaste bijdrage een belemmering is voor deelname zoals bedoeld in lid 1 onder b. Als dit wel een belemmering is, zal moeten worden afgewogen of de vaste bijdrage moet worden aangepast of dat een groep deelnemers op een andere manier toch deel kan nemen aan de activiteiten.

Artikel 6.2 Eigen bijdrage en ouderbijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Voor de berekening van de eigen bijdrage en ouderbijdrage wordt aangehaakt bij de tarieven met gecontracteerde aanbieders en met de landelijke richtlijnen het meetellen van inkomen en vermogen. Deze wordt door het CAK berekend waarbij zij tegelijkertijd het stapelingseffect van eigen bijdragen bewaken.

Artikel 6.3 Eigen bijdrage voor opvang

Het college berekent en int de eigen bijdrage voor opvang. De criteria daarvoor zijn in dit artikel uitgewerkt.

Hoofdstuk 7 – Toetsing en aanvullend onderzoek

Dit hoofdstuk is een uitwerking van artikel 10 en 11 van de verordening.

Artikel 7.1 Aanvullende voorwaarden

Via dit artikel wordt het melden van feiten en omstandigheden, die kunnen leiden tot heroverweging van een beslissing, gelijk getrokken voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 7.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten

In dit artikel wordt verwezen naar de kwaliteit van geleverde zorg. Dat is met inachtneming van de voorwaarden die hierover zijn opgenomen in de raamcontracten met zorgaanbieders.

Artikel 7.3 Verantwoording PGB

Er wordt in lid 4, onder a, gesproken over aanvullend onderzoek. In sommige gevallen zal niet kunnen worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed. Bijvoorbeeld als een budgethouder onvoldoende meewerkt aan gemaakte afspraken. Ook wanneer er een vermoeden is dat een budgethouder op grond van de door hem ingediende verantwoording onvoldoende wordt gecompenseerd kan er een aanvullend onderzoek worden ingesteld.

Hoofdstuk 8 – Toezicht en handhaving

In dit hoofdstuk wordt aangehaakt bij de verplichtingen en bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 13 tot en met 17 van de verordening.

Artikel 8.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Het is belangrijk dat meldingen van calamiteiten en geweld direct bij de toezichthoudende ambtenaar worden gemeld, zodat deze kunnen worden onderzocht en problemen kunnen worden opgelost. Dat wordt in dit artikel beschreven.

Artikel 8.2 Bevoegdheden toezichthouder

In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten een toezichthoudend ambtenaar aan moeten stellen, die belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015. Gelet op deze bepaling zijn in dit artikel enkele bevoegdheden nader uitgewerkt. In 2015 is het van belang om op basis van praktijkervaringen deze functie verder in te vullen en duidelijkheid te krijgen over de aanpak. Dat is direct gekoppeld aan het ontwikkelen van een nieuwe set kwaliteitseisen in 2015 in de regio Noord-Limburg. Behalve meldingen kan de toezichthouder ook meldingen in behandeling nemen over klachten door aanbieders die niet zijn afgehandeld met inachtneming van de bij verordening vastgelegde voorschriften.

Hoofdstuk 9: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Intrekking oude besluit en overgangsbepalingen

Als aanvulling op artikel 19 van de verordening regelt dit artikel de overgangsbepalingen op grond van het Wmo-besluit Venlo 2013.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Het besluit treedt tegelijkertijd met wetgeving, beleidsplan en verordening in werking per 1 januari 2015.