Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregel Richtlijnen voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte 2017

Geldend van 14-01-2017 t/m 31-12-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregel Richtlijnen voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte 2017

Beleidsregel richtlijnen voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte 2017

Deze beleidsregel hoort bij het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2017 (hierna: het besluit). Aanvullend op wat is gesteld in de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning en in het besluit, worden er in de beleidsregel handvaten geboden voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte. Deze beleidsregel heeft een juridische status, maar bevat bovenal richtlijnen voor de professional die vanuit het kernteam het keukentafelgesprek voert. Het kernteam geeft aan wat er in het kader van individueel maatwerk nodig is. Deze afweging wordt na overleg met de cliënt gemaakt en vastgelegd in het leefzorgplan. De professional in een kernteam kan in het leefzorgplan, als daar aanleiding toe is, tot een andere conclusie komen dan omschreven in de richtlijnen in deze beleidsregel.

In deze beleidsregel zal naast gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen en ondersteuning van mantelzorgers in het bijzonder worden ingegaan op de volgende categorieën van maatwerkvoorzieningen:

  • ·

    1.4 Ondersteuning bij het voeren van een huishouden.

  • ·

    1.5 Zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving.

  • ·

    1.6 Ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving.

  • ·

    1.7 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten.

  • ·

    1.8 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor beperkten en chronisch zieken.

Artikel 1.1. Gebruikelijke hulp

In artikel 3.3 van het besluit wordt gesproken over gebruikelijke hulp. Dit is de normale dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Hiervoor gelden in het algemeen de volgende:

  • ·

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • ·

    Kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen.

  • ·

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovenstaande taken, hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen en bed opmaken.

  • ·

    Vanaf 18 jaar zou men op kamers moeten kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden kunnen draaien. Dat komt overeen met ongeveer twee uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en drie uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijk taken per week. Ook kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

  • ·

    Vanaf 23 jaar wordt verwacht dat men een volledig huishouden kan draaien. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het hebben van een fulltime baan of studie, of met andere omstandigheden. Dit geldt eveneens voor volwassen huisgenoten onderling.

In geval van jeugdhulp kan er sprake zijn van gebruikelijke hulp van ouders aan hun kinderen. Dat is het geval zolang er geen boven gebruikelijk toezicht aan de orde is gelet op de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind. De volgende richtlijnen zijn van toepassing.

  • ·

    Ouderlijk toezicht aan kinderen is afhankelijk van de leeftijd, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin kinderen tot 18 jaar hulp nodig hebben in de vorm van zorg, toezicht en dagbesteding gedurende de dag.

  • ·

    Tot gebruikelijke hulp aan kinderen kan in elk geval worden gerekend:

    • o

      het leren omgaan van derden uit het eigen sociale netwerk met het kind,

    • o

      begeleiding naar ziekenhuis, specialist of sportactiviteiten,

    • o

      het bieden van een beschermde woonomgeving door ouders aan hun kinderen, waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en de ouder(s) in staat zijn om het kind op te voeden.

  • ·

    In geval van kortdurende zorgsituaties is sprake van gebruikelijke hulp indien er:

    • o

      uitzicht is op herstel en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van het kind,

    • o

      over het algemeen sprake is van een periode van maximaal drie maanden.

  • ·

    Van langdurige zorgsituaties is sprake als het gaat om een chronische situatie, waarbij de gebruikelijke begeleiding in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden.

  • ·

    Begeleiding die buiten het werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken en/of dat het kind naar school gaat niet worden toegekend. Wanneer er wel sprake is van boven gebruikelijke begeleiding geldt de in te zetten hulp ook gedurende de periode dat ouders werken en/of dat het kind naar school gaat.

  • ·

    Van bovengebruikelijke hulp is sprake als in een chronische situatie de omvang van de hulp substantieel meer is dan een kind van dezelfde leeftijd gemiddeld nodig heeft. Dit hangt af van de kernmerken en omstandigheden van het kind dat hulp nodig heeft.

In alle gevallen geldt dat de afweging wordt gemaakt tussen wat gebruikelijke hulp is van een ouder respectievelijk kind, aan een kind respectievelijk ouder in een bepaalde levensfase, en wanneer dat op grond van aandoeningen, stoornissen of beperkingen boven gebruikelijk kan worden geacht.

Artikel 1.2 Algemeen gebruikelijk voorzieningen

Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van algemeen gebruikelijke voorzieningen. De volgende voorzieningen worden echter geacht, onder normale omstandigheden, in elk geval algemeen gebruikelijk te zijn omdat de meeste mensen deze zelf moeten betalen:

  • ·

    Woonvoorzieningen: drempelhulpen, verhoogd toilet, losse toiletverhoger, eenvoudige toiletstoel, beugels inclusief benodigdheden, douchecabine, douchekop en glijstang, douchezitje, losse niet-verrijdbare douchestoel, antisliptegels bij nieuwbouw of renovatie, eengreepsmengkranen, thermostatische mengkranen, vervanging keukenapparatuur, inductiekookplaten, centrale verwarming, screens en zonneschermen, luchtbevochtiger- en ontvochtiger, wasdroger, mobiele telefoon, automatische deuropeners voor garages, renovatie keuken (15 jaar oud), renovatie badkamer (20 jaar oud).

  • ·

    Vervoersvoorzieningen: buggy, bakfiets, tandem in normale uitvoering, fietskar voor kinderen, fiets met hulpmotor, elektrische fiets, airconditioning in de auto, blindering auto (folie), elektrische raambediening, trekhaken en aanhangers, kosten rijbewijs en APK. Daarnaast zijn eigen vervoer, openbaar vervoer, hulpmiddelen uit de thuiszorgwinkel voor kortdurende noodzaak voorliggend op een maatwerkvoorziening.

  • ·

    Diversen: glazenwasser, boodschappendienst, maaltijdvoorziening, klussendienst, tuinonderhoud, maaltijdservice, crèche, kinderopvang, gastouder, financieel-administratieve ondersteuning, hondenuitlaatservice, was- en strijkservice, hulpmiddelen via een scootmobiel- of rolstoelpool.

Iets wat voor de een algemeen gebruikelijk is, kan voor de ander niet algemeen gebruikelijk zijn vanwege persoonlijke omstandigheden. Er is sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening indien het voor de cliënt in zijn situatie gewoon te koop is, niet duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel, niet speciaal voor mensen met een beperking ontwikkeld is en de voorziening voor een niet-gehandicapte in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon kan worden gerekend.

Artikel 1.3 Vergroten draagkracht van informele hulp

Een bijzondere reden om een maatwerkvoorziening toe te kennen kan zijn dat de persoon die informele hulp verleent zoals mantelzorg of gebruikelijke hulp, en normaal gesproken de taken overneemt, overbelast is of dreigt te raken. Overbelasting kan ontstaan door (een combinatie van) lichamelijke en/of psychische klachten. In dat geval kunnen voor korte of langere tijd meerdere soorten maatwerkvoorzieningen worden ingezet om de draagkracht van de mantelzorger te vergroten zoals bedoeld in onder andere artikel 3.4 van het besluit nadere regels.

Wanneer er sprake is van (dreigende) overbelasting, kan er bovendien worden afgeweken van de beoordeling van gebruikelijke hulp. Behalve de (tijdelijke) inzet van een voorziening kan er ook tijdelijke hulp worden ingezet om tot een structurele oplossing te komen. Ook fysieke afwezigheid vanwege de aard van het beroep van een andere volwassen huisgenoot gedurende tenminste enkele aaneengesloten dagen kan daartoe reden zijn.

De tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 3.4 van het besluit kan onder andere tijdelijk verblijf in de vorm van logeren, in een andere omgeving dan het eigen woonadres, bevatten. Logeren is een vorm van verblijf van minimaal 24 uur in een instelling of andere logeermogelijkheid. Het toezicht in de nabijheid dat hiervoor vereist is, kan betrekking hebben op fysieke zorg zoals valgevaar of in geval van complicaties bij een ziekte, het verlenen van ondersteuning op ongeregelde en/of frequente tijden omdat de cliënt hier niet zelf (meer) toe in staat is, en/of het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen om bijvoorbeeld escalatie of gevaar te voorkomen. De maatwerkvoorziening logeren vanuit de Wmo 2015 bestaat vanaf 2017 uit zowel het verblijf als dagbesteding. Vanuit de Jeugdwet is er alleen sprake van verblijf, eventueel in een combinatie met de maatwerkvoorziening dagbesteding om de cliënt overdag een dagprogramma te kunnen bieden.

Er zijn verschillende mogelijkheden voor deze maatwerkvoorziening voor logeren:

  • ·

    logeerhuizen, opvanghuizen, zorgboerderijen, instellingen;

  • ·

    kortdurende perioden: weekenden, door de week, in vakantieperioden;

  • ·

    specifiek voor de jeugd: alleen, met andere kinderen of met het hele gezin.

Logeren kan worden ingezet als vakantie voor bijvoorbeeld voor kinderen en jong volwassenen in een kwetsbare positie (in gezinsverband).

De maatwerkvoorziening logeren geeft degenen die normaal de zorg verlenen, de mogelijkheid om de zorg een aantal uren per dag of enkele dagen uit handen te geven, waardoor zij tijd voor zichzelf of voor anderen hebben. Daarmee wordt beoogd dat de client langer thuis kan blijven wonen. Er zijn specifieke vormen van logeren mogelijk voor gezinnen om andere mantelzorgers te ontmoeten waarmee ze hun ervaringen kunnen uitwisselen.

De draagkracht is het vermogen om met bepaalde omstandigheden om te gaan, mede afhankelijk van de lichamelijke en/of geestelijke conditie, de wijze van omgaan met problemen, motivatie voor de zorgtaak en het sociaal netwerk. De omvang en mate van bepalen de draaglast, zoals de (on)planbaarheid van zorgtaken, ziektebeeld en prognose, inzicht van de mantelzorger in het ziektebeeld en de woonsituatie. In geval van twijfel kan het kernteam om medisch advies vragen over degene die mantelzorg of gebruikelijke hulp levert om een goede inschatting te kunnen maken van de ondersteuningsbehoefte. Tijdens het keukentafelgesprek zullen de draagkracht en de draaglast worden besproken tussen in elk geval cliënt, mantelzorger en kernteam.

Artikel 1.4 Maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning bij het voeren van een huishouden

Ondersteuning bij het voeren van een huishouden, zoals bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, kan worden ingezet om een huishouden van één of meerdere personen voor korte of langere tijd over te nemen. De omvang is gelijk aan het gemiddelde aantal uren aan werkzaamheden die per week nodig zijn, en wordt opgenomen in de beschikking. Het gemiddelde aan werkzaamheden wil zeggen dat niet wekelijks het huis geheel moet worden schoon gemaakt, maar dat wordt bekeken wat er redelijkerwijs nodig is om iemand in zijn huis, en rekening houdende met zijn persoonlijke omstandigheden, zelfstandig te laten wonen. Hieronder worden enkele factoren benoemd die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de omvang van de ondersteuningsbehoefte.

De omvang van de ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 4.2, lid 3 van het besluit, is gerelateerd aan de ruimtes in een woning die voor het dagelijks gebruik redelijkerwijs schoon en leefbaar moeten zijn. Deze ruimtes zijn de huiskamer, keuken, een slaapkamer, badkamer en toilet (samen hierna te noemen: woning). Dit zijn de basisruimtes met een noodzaak in gebruik zoals bedoeld in artikel 4.2 en 4.3 van het besluit. Er wordt rekening gehouden met de specifieke gezinssamenstelling. Het houden van huisdieren is een persoonlijke keuze, met uitzondering van hulphonden en in beginsel geen reden tot toekenning van extra hulp.

Er worden richttijden gehanteerd die het kernteam helpen bij de inschatting van de benodigde uren ondersteuning. Dat betekent dat hiervan gemotiveerd kan worden afgeweken als dat nodig is voor het bieden van individueel maatwerk. De basis is het aantal kamers dat minimaal noodzakelijk is en (bijna) dagelijks gebruikt wordt naast de algemene leefruimtes en de aanwezigheid van kinderen. De grootte van de woning en de leefgewoonten leiden niet standaard tot een grotere omvang van de ondersteuning.

De volgende tijden zijn richtinggevend om te hanteren voor de huishoudelijke taken (bij volledige overname):

  • ·

    (Het overnemen van) schoonmaakwerkzaamheden bij lichte huishoudelijke taken (stof afnemen, opruimen, afwassen, bed opmaken):

    • o

      De basisruimtes : maximaal 40 minuten per week.

    • o

      Een woning met naast de basisruimtes extra slaapkamers in gebruik: maximaal 60 minuten per week.

  • ·

    (Het overnemen van) schoonmaakwerkzaamheden bij zware huishoudelijke taken (stofzuigen, toilet en badkamer schoonmaken, bedden verschonen):

    • o

      De basisruimtes: maximaal 70 minuten per week.

    • o

      Een woning met naast de basisruimtes extra slaapkamers in gebruik: maximaal 100 minuten per week.

    • o

      Een woning met één of enkele basisruimtes op de bovenverdieping: maximaal 15 minuten extra per week voor het trappenhuis.

  • ·

    (Het overnemen van) de textielverzorging (kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine, was drogen in de droogmachine, vouwen, strijken van bovenkleding en opbergen) voor zover de was- en strijkservice in een individueel geval niet als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden gezien:

    • o

      Eenpersoonshuishouden: maximaal 45 minuten per week, of maximaal 20 minuten als alleen overname van het strijken nodig is.

    • o

      Twee persoonshuishouden: maximaal 60 minuten per week, of maximaal 30 minuten als alleen overname van het strijken nodig is.

    • o

      Meerzorg afhankelijk van aantal kinderen: maximaal 15 minuten per kind per week.

  • ·

    Meerzorg als gevolg van specifieke kenmerken van de beperking/aandoening: maximaal 30 minuten extra per week.

  • ·

    Meerzorg bij boodschappen doen en opruimen voor het dagelijks leven, voor zover de boodschappenservice in een individueel geval niet als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden gezien: maximaal 30 minuten per week.

Bij onverwachte problemen bij de verzorging en opvang van kinderen kan tijdelijk (maximaal drie

maanden) een maatwerkvoorziening worden geboden. Gedurende deze tijd heeft de cliënt de tijd om een structurele oplossing te vinden (bijvoorbeeld kinderopvang).

Artikel 1.5 Maatwerkvoorzieningen voor het zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving

Als de kosten van een woningaanpassing hoger zijn dan € 3.000,-, dan ligt het primaat voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening bij verhuizen naar een geschikte woning. De bijdrage voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal € 3.000,-. Deze verhuiskosten-vergoeding wordt pas uitgekeerd nadat hierover een besluit is genomen door het college en nadat de cliënt feitelijk is verhuisd naar de voor zijn beperkingen en op dat moment beschikbare, meest geschikte woning. Het aanbieden van een geschikte woning, waar de cliënt naar toe kan verhuizen, is niet primair de verantwoordelijkheid van het college. Wel kan er op verzoek informatie worden verschaft over het beschikbare aanbod.

Bij de beoordeling of het primaat van verhuizen kan worden toegepast wordt meegewogen:

  • ·

    dat er binnen aanvaardbare tijd een geschikte woning beschikbaar moet zijn; en/of

  • ·

    dat betrokkene in staat is om een eigen woning binnen aanvaardbare tijd te verkopen; en/of

  • ·

    wat de gevolgen zijn van verhuizing naar een andere omgeving voor ondersteuning in de omgeving (eigen sociale netwerk/mantelzorg/vrijwilligers), Verhuizing kan leiden tot hogere kosten voor bijvoorbeeld begeleiding of huishoudelijke hulp. Hiermee dient bij de vergelijking welke oplossing het goedkoopst is rekening te worden gehouden.

Als niet aan één of meer voorwaarden wordt voldaan is het mogelijk om af te wijken van het primaat van verhuizen, zelfs al liggen de kosten van de woningaanpassing hoger dan € 3.000,-. Als het primaat in zulke gevallen niet wordt toegepast, dan moet hierover binnen het arrangement in het leefzorgplan een motivatie worden opgenomen.

Indien het primaat van verhuizen wordt toegepast, maar de cliënt kiest desondanks voor een duurdere woningaanpassing, dan bedraagt de vergoeding van deze woningaanpassing maximaal € 3.000,-.

Een woningpassing, als maatwerkvoorziening om zelfstandig te blijven wonen in de eigen leefomgeving zoals bedoeld in artikel 4.3 van het besluit nadere regels, kan bestaan uit niet-bouwkundige (losse) voorzieningen of uit bouwkundige (woning)aanpassingen. Wanneer het noodzakelijk is om de woning toegankelijk te maken en de dagelijkse woonfuncties te verrichten, zoals slapen, eten, wassen, koken en verplaatsingen in de woning, kan een (bouwkundige) voorziening worden toegekend om het langer thuis wonen mogelijk te maken. Bij het bezoekbaar maken geldt dat de woning die bezoekbaar dient te worden gemaakt, gelegen moet zijn in de gemeente Venlo. Met bezoekbaar maken wordt bedoeld dat de cliënt de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

Binnen de woningaanpassingen ligt het primaat bij de niet bouwkundige (losse) woonvoorzieningen omdat deze in de regel het goedkoopst passend zijn. In sommige gevallen is een woningaanpassing ook niet mogelijk bijvoorbeeld vanwege de aard of indeling van de woning of de onderhoudsstaat. In de regel wordt alleen een voorziening in het hoofdverblijf toegekend. Aanpassingen voor een therapeutisch doel worden niet vergoed omdat deze via andere wegen voor financiering in aanmerking (kunnen) komen.

Wanneer er een woningaanpassing is toegekend, worden er tenminste twee offertes opgevraagd. Alleen de kosten die direct te maken hebben met de te treffen woonvoorziening worden vergoed. Het kan in elk geval gaan om de aanneemsom, de leges voor het treffen van de voorziening, de verschuldigde en niet-verrekenbare omzetbelasting, renteverlies vanwege betalingen aan derden tot de datum van gereed melding, kosten voor technisch onderzoek en advies, heraansluiting op de openbare nutsvoorziening, kosten van bodemonderzoek. Indien er een pgb wordt toegekend kan er een korting op de kosten worden toegepast zoals omschreven in artikel 5.2, lid 4 van het besluit.

Een traplift kan bijvoorbeeld worden toegekend wanneer de basisruimtes in de woning op een bovenverdieping liggen en verplaatsing van deze ruimten naar de begane grond geen optie is. Het is belangrijk dat de cliënt deze traplift zelfstandig kan bedienen, veilig kan gebruiken en dat dit bouwkundig mogelijk is. Trapliften worden in bruikleen verstrekt en wanneer deze niet meer nodig zijn, worden ze verwijderd tenzij een achterblijvende partner of een nieuwe bewoner hier een toekenning voor krijgt of het mogelijk is op basis van het besluit om deze over te nemen. Wanneer de toekenning niet op naam kan worden overgezet, omdat dit volgens de beoordeling van het kernteam niet noodzakelijk is, kan de traplift toch tegen een separaat door het college vastgesteld bedrag worden overgenomen.

Er kan een woonvoorziening worden toegekend voor gemeenschappelijke ruimtes indien dat nodig is om toegang te hebben tot de eigen woning, bijvoorbeeld automatische deuropeners, een hellingbaan of een verbrede toegangsdeur.

Voor openbare gebouwen zoals onderwijsinstellingen is in het bouwbesluit (www.onlinebouwbesluit.nl) geregeld, dat het een garantie geeft voor het basisniveau van toegankelijkheid. Gemeenten moeten aan de hand van het bouwbesluit controleren of openbare gebouwen aan de regels voldoen en het bouwbesluit ook zelf handhaven.

Artikel 1.6 Maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving

Het primaat bij maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving ligt bij het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals omschreven in artikel 4.4 van het besluit. Deze voorziening is bestemd voor mensen die in hun directe leef- en woonomgeving een zelfstandige vervoersbehoefte hebben en hierin niet zelfstandig of met behulp van hun sociaal netwerk kunnen voorzien, of om medische redenen geen gebruik van het openbaar vervoer kunnen maken. Wanneer er, al dan niet medische, begeleiding noodzakelijk is, wordt dat vastgelegd in het leefzorgplan. De standaard toekenning bedraagt maximaal 590 reiszones per jaar (1.800 kilometer). Incidenteel ophogen is in overleg met de cliënt mogelijk. De maximale ritlengte is vijf zones en de ritprijs bedraagt € 0,64 per zone (prijspeil: 1 januari 2016). Voor bovenlokaal vervoer verder dan deze vijf zones zal men worden verwezen naar taxivervoer via de landelijk georganiseerde Valys.

In de Jeugdwet is in artikel 2:3, lid 2, bepaald dat ook vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden onder de jeugdhulpplicht valt. Vooral in geval van Jeugd-GGZ is dit van belang omdat onder andere de regeling zittend ziekenvervoer is vervallen, dat valt nu onder de Zorgverzekeringswet. Het kernteam van het sociaal wijkteam zal, als er geen voorliggende oplossing mogelijk is voor de jeugdige, een oplossing zoeken via een maatwerkvoorziening.

Als er sprake is van een vervoersprobleem buitenshuis op kortere afstand dan kan er een scootmobiel, aangepaste fiets of autoaanpassing worden toegekend. Dan gaat het vooral om bestemmingen die niet lopend of met een (reguliere) fiets bereikt kunnen worden. Om de vervoersbehoefte in beeld te brengen, zal worden gekeken naar de noodzaak tot sociaal vervoer: mensen moeten in elk geval de noodzakelijke sociale contacten kunnen onderhouden en een huisarts of specialist kunnen bezoeken.

Autoaanpassingen zijn erop gericht het gebruik van een auto mogelijk te maken voor personen met beperkingen die op de auto aangewezen zijn voor het vervoer buitenshuis. Dit is aan de orde wanneer het primaat van collectief vervoer geen mogelijkheid biedt gelet op de (medische) beperkingen van de cliënt. Daarnaast geldt het primaat niet voor kinderen tot 18 jaar.

De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Alleen de specifieke meerkosten voor de autoaanpassing, die nodig zijn om het vervoer buitenshuis voor de cliënt in zijn situatie mogelijk te maken, komen voor vergoeding in aanmerking. Een voorbeeld hiervan is een aanpassing die het mogelijk maakt om een kind mee te laten reizen in de auto van de ouders.

Wanneer voor verplaatsingen binnenshuis een loophulpmiddel geen oplossing biedt, dan kan een rolstoel een oplossing zijn. Bij verplaatsingen buitenshuis gaat het om korte afstanden rond de woning of op lokale schaal, in de eigen leefomgeving. Op basis van een programma van eisen zal worden beoordeeld welk soort en type voorziening het beste past bij de situatie van de cliënt.

Een rolstoel kan afhankelijk van het beoogde resultaat en de beperkingen die de cliënt ervaart in meerdere varianten worden toegekend. Bijvoorbeeld een handbewogen of een elektrische rolstoel. Afhankelijk van de beperkingen en het gebruik kunnen er nog overige aanpassingen aan de rolstoel zelf onderdeel uitmaken van het programma van eisen voor de toekenning. Een rolstoel wordt verstrekt door het college indien deze nodig is voor een periode van minimaal zes maanden. Voor een korter gebruik is een tijdelijke rolstoel beschikbaar via de thuiszorgwinkel. Dat is geen maatwerkvoorziening, maar een voorziening vanuit de Zorgverzekeringswet. Daarnaast is het belangrijk dat er gemiddeld genomen sprake is van dagelijks gebruik. Er kan ook een sportrolstoel of een andere vorm van een sportvoorziening worden toegekend indien dit voor de sociale participatie noodzakelijk is.

Op advies van een deskundige is het mogelijk om, als onderdeel van de passing van een hulpmiddel bij de leverancier, haalbaarheids- of gewenningslessen uit te voeren waarbij wordt gekeken of de voorziening voldoet voor de cliënt. Dit aanvullend op één rijvaardigheidsles die standaard wordt aangeboden door de leverancier bij afgifte van het hulpmiddel.

Artikel 1.7 Maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten

Zoals omschreven in het besluit nadere regels, wordt er een onderscheid gemaakt in maatwerkvoorzieningen in de vorm van individuele ondersteuning, individuele begeleiding en dagbesteding. Al deze vormen kunnen meerdere doelen dienen.

Vanuit het uitvoeringsteam van het sociaal wijkteam is individuele ondersteuning mogelijk. Individuele ondersteuning is gericht op inwoners met diverse klachten: mensen met een somatische of psychogeriarische aandoening en/of mensen met psychische klachten, lichamelijke of zintuiglijke handicap met beperkingen op het terrein van sociale redzaamheid, psychisch functioneren, geheugen en oriëntatie en/of vertonen van probleemgedrag. De behoefte aan de inzet kan wekelijks of maandelijks wisselen. Deskundigheid vauit algemeen maatschappelijk werk en individuele begeleiding is in de uitvoeringsteams samengevoegd.

De trajecten voor langdurige individuele ondersteuning zijn als volgt opgebouwd:

Soort arrangement

Aantal uren per week of per vier weken

Gemiddeld aantal uren per week of per vier weken

Waakvlam

1-2 uur per 4 weken

1,5 uur per 4 weken

Basis

1-4 per week

2,5 uur per week

Intensief

5 uur en meer per week

5 uur per week

Individuele begeleiding kan worden ingezet bij het behalen van de volgende (deel)resultaten: een financieel gezonde situatie, kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften, uitvoeren van taken rondom het huis, voorkomen van een sociaal isolement, besluiten kunnen nemen, zichzelf kunnen verzorgen, regie kunnen voeren op het huishouden en/of een psychisch welbevinden hebben. Inspanningen zijn (bijvoorbeeld) gericht op het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Tevens kan het gaan om het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het oefenen van handelingen of vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

Een klein deel van de persoonlijke verzorging, voor zover die in het verlengde ligt van begeleiding, maakt deel uit van de individuele begeleiding. Mensen komen hiervoor in aanmerking als er behoefte is aan ondersteuning bij algemene dagelijkse levensverrichtingen in plaats van het overnemen ervan. Dit komt vooral voor bij mensen met een verstandelijke beperking, zintuiglijke beperking en psychiatrische problematiek. Daar waar het gaat om overnemen van de persoonlijke verzorging en verpleging kunnen cliënten vanaf 2015 bij de zorgverzekeraar terecht op grond van de Zorgverzekeringswet.

In het bijzonder zijn de volgende vormen van individuele begeleiding bij zelfstandig leven te onderscheiden:

  • ·

    Stimuleren en toezicht: de cliënt kan zelf om hulp vragen, er is geen noodzaak tot het overnemen van taken of activiteiten, maar er is wel stimulering en/of toezicht nodig. Met die ondersteuning kan de cliënt zijn sociale leven zelfstandig vorm geven, inclusief zelfstandige persoonlijke verzorging en het voeren van de regie op het huishouden.

  • ·

    Helpen bij: er is ondersteuning nodig bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (bij problemen met het dag- en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn en zodanige problemen opleveren dat de cliënt afhankelijk is van ondersteuning. Vaak is het voor de cliënt niet mogelijk om voldoende zelfstandig te communiceren, kan het niet inzetten van ondersteuning leiden tot verwaarlozing en (mogelijk uiteindelijk) opname. Ook helpen bij de zelfstandige persoonlijke verzorging en het voeren van de regie op het huishouden vallen hieronder.

  • ·

    Overnemen en regie: complexe taken worden door een professional overgenomen omdat de cliënt ernstige problemen heeft, terwijl ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren moeizaam gaan. Vaak kan de cliënt niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen en is hij voor de dagstructuur en het voeren van regie afhankelijk van de hulp van anderen, inclusief het voeren van regie op het huishouden en de persoonlijke verzorging. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn bij mensen met een meervoudige beperking.

De maatwerkvoorziening dagbesteding kan worden ingezet voor mensen met allerlei vormen van beperkingen. Het zijn vooral cliënten met zwaardere problematiek, bijvoorbeeld zware lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen, zware psychogeriatrische problemen of de GGZ-doelgroep. Bij deze cliënten is er specialistisch maatwerk vereist in de begeleiding die niet via een voorliggende voorziening zoals de open inloop georganiseerd kan worden. Juist omdat het maatwerk is, is een goede afstemming op de behoefte van de betrokken deelnemer van belang. In het bijzonder kunnen de volgende kenmerken bij deelnemers aan dagbesteding aan de orde zijn:

  • ·

    Er is vaak sprake van een grote fysieke zorgbehoefte.

  • ·

    Er is een grote noodzaak tot structuur en regelmaat.

  • ·

    Er is zware, specialistische professionele begeleiding nodig.

  • ·

    Er kan geen of nauwelijks gebruik worden gemaakt van standaard toegankelijke locaties.

Artikel 1.8 Tegemoetkoming aannemelijke zorgkosten voor beperkten en chronisch zieken

De tegemoetkoming zoals beschreven in hoofdstuk 7 van het besluit is een bijzonder regeling uit de Wmo 2015.

Voor het toetsbedrag zoals bedoeld artikel 7.3 zijn de bijstandsnormen uit de Participatiewet (artikel 34 en 37 tot en met 39) van toepassing. Deze normen gelden voor Wettelijk minimumloon en toetsing van het eigen vermogen. Het toetsbedrag in de gemeente Venlo, dat ook van toepassing is op de tegemoetkoming zorgkosten is vastgesteld op 120% tot aan 150% van de op de gezinssituatie van toepassing zijnde bijstandsnormen (het sociaal minimum). Dat wil zeggen een verzamelinkomen tussen € 22.100 en € 27.700 voor meerpersoonshuishoudens en tussen € 15.500 en € 19.400 voor alleenstaanden van 23 jaar en ouder. Het bruto minimumloon zit op € 18.444. Al deze bedragen zijn prijspeil 2016, jaarlijks voor 15 september zal het college de exacte normen vaststellen. De doelgroep voor de financiële tegemoetkoming zit net boven het minimumloon.

Als het toetsbedrag meer dan 150% bedraagt van de betreffende normen, maar het meerdere is aangewend als aflossing van een schuldenlast op grond van de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening of de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, kan men alsnog onder het toetsbedrag vallen. Dan wordt individueel bepaald of in betreffende situatie aanspraak gemaakt kan worden op de tegemoetkoming. Zoals opgenomen in artikel 7.4 van het besluit wordt het toetsbedrag jaarlijks vastgesteld.

Een ander criterium voor het toekennen van de tegemoetkoming is dat er sprake dient te zijn van directe of indirecte extra kosten, zoals opgenomen in artikel 7.3, lid 2 van het besluit. Bij het toekennen van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met voorliggende voorzieningen. Een voorbeeld daarvan is dat de cliënt aanspraak kan maken op gehele of gedeeltelijke fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten.

Tot de directe meerkosten voor zorg behoren in elk geval het verplicht eigen risico van de ziektekostenverzekering, mits de cliënt jaarlijks volledig het eigen risico heeft betaald, en eigen bijdragen voor medicijnen of zelfzorg medicijnen.

Indirecte meerkosten voor zorg zijn extra kosten die gemaakt moeten worden als gevolg van het leven met een beperking of chronische ziekte. Dit zijn kosten als een alarmeringssystemen, beddengoed, bezorgkosten van boodschappen, dieet op medisch advies, energiekosten, hulpmiddelen in het dagelijkse huishouden, kant-en-klaar maaltijden, kledingslijtage, pedicure of manicure op medisch advies, reiskosten en was-kosten. Overige kosten die aantoonbaar kunnen worden aangemerkt als meerkosten, komen ook voor de tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 1.9 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1.

    De beleidsregels behorende bij het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2016, te weten de Beleidsregel Richtlijnen voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte 2016, worden ingetrokken.

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 3.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Richtlijnen voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte 2017.

Ondertekening

Venlo, 10 januari 2017
Burgemeester en wethouders van Venlo
de secretaris, de burgemeester
Piet Lucassen, Antoin Scholten