Regeling vervallen per 01-10-2009

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Venlo 2007

Geldend van 01-05-2007 t/m 30-09-2009

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Venlo 2007

Gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz).

Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7 WWB, artikel 34 Ioaw en artikel 34 Ioaz bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, nummer 375), zoals deze nadien is of wordt gewijzigd;

    • b.

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz;

    • e.

      Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen;

    • f.

      niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon als bedoeld in artikel 6 onder a. van de wet, die als werkloos werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen.

    • g.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • h.

      werknemer in gesubsidieerde arbeid: werknemer als bedoeld in artikel 10, lid 2 van de wet;

    • i.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1 onder a. van de wet door burgemeester en wethouders ondersteuning kan worden geboden;

    • j.

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • k.

      arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    • l.

      vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

    • m.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door burgemeester en wethouders aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    • n.

      wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten;

    • o.

      scholing: het systematisch verwerven van arbeidsmarktrelevante kennis en/of vaardigheden voor de uitoefening, het behoud of het verkrijgen van een taak, functie of (zelfstandig) beroep onder begeleiding van daartoe aangestelde docenten. Het dient zowel voor het uitoefenen als het verkrijgen van een (deel)kwalificatie voor taak, functie of beroep;

    • p.

      training: het regelmatig en systematisch toedienen van, in omvang en intensiteit toenemende, belastingprikkels met de bedoeling het prestatievermogen te laten stijgen.

Artikel 2 Opdracht aan burgemeester en wethouders

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden ondersteuning bij arbeidsinschakeling aan belanghebbenden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zorgen voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Burgemeester en wethouders houden daarbij rekening met de aard en omvang van door burgemeester en wethouders te bepalen doelgroepen en de voorzieningen die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders bevorderen de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor belanghebbende, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening, of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.

  • 5.

    Indien een uitkeringsgerechtigde, aan wie een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, ook inburgeringspichtig is ingevolge de Wet Inburgering, en een door het college van burgemeester en wethouders aangeboden inburgeringvoorziening heeft geaccepteerd, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringvoorziening op de voorzieningvoor arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 6.

    Uitvoering van dit artikel vindt plaats binnen de daarvoor door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen.

Hoofdstuk 2 Doel en doelgroep

Artikel 3 Doel van de ondersteuning

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat belanghebbenden aan wie een nader te bepalen voorziening ingevolge de Wet Maatschappelijk Ondersteuning is toegekend, voor de toepassing van deze verordening gelijk worden gesteld met uitkeringsgerechtigden. Zij geven daarbij aan voor welke voorzieningen ingevolge de wet deze gelijkstelling van toepassing is.

Artikel 4 Vorm van de ondersteuning

  • 1.

    Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden een traject, waarbij zonodig voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2.

    Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3.

    Onder een voorziening wordt tevens verstaan:

    • a.

      vergoeding van noodzakelijke reiskosten voor deelname aan een voorziening, volgens het goedkoopste openbaar vervoer tarief, voor zover de enkele reisafstand van woonadres tot het adres waar aan de voorziening dient te worden deelgenomen, meer bedraagt dan 10 kilometer enkele reis. Indien het niet beschikken over een vervoersmogelijkheid de deelname aan een voorziening belemmert, of indien het gebruik van openbaar vervoer niet mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders een andere vorm van vervoer beschikbaar stellen. In die gevallen kunnen zij eveneens van de enkele reisafstand van 10 kilometer afwijken;

    • b.

      kosten van noodzakelijke kinderopvang gedurende deelname aan een voorziening en de hiermee samenhangende reistijd;

    • c.

      de kosten onder a. en b. worden niet vergoed indien de voorziening bestaat uit een I/D-baan of een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 5 van de Wiw of artikel 12 van deze verordening.

  • 4.

    Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Artikel 5 Onderzoek

Burgemeester en wethouders kunnen voordat besloten wordt tot een traject en/of tot de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.

Artikel 6 Verplichtingen

Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    verstrekken van de inlichtingen aan burgemeester en wethouders die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening;

  • b.

    verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5;

  • c.

    het naar vermogen deelnemen aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • d.

    na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert;

  • e.

    anderszins het slagen van een traject te bevorderen.

Artikel 7 Beperking

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van burgemeester en wethouders in voldoende mate bijdraagt aan de

re-integratie van de aanvrager.

Hoofdstuk 3 Werken als instrument voor re-integratie

Afdeling 1 Vrijwilligerswerk

Artikel 8 Sociale activering (vrijwilligerswerk)

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject activiteiten in het kader van sociale activering en/of vrijwilligerswerk aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement.

  • 2.

    Activiteiten als bedoeld in lid 1 hebben als doel de uitkeringsgerechtigde werkritme op te laten doen en/of behouden.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door burgemeester en wethouders aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op (middel-)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk, danwel dat dit perspectief onduidelijk is en dat inzet van het instrument wenselijk is.

Afdeling 2 Werken met behoud van uitkering

Artikel 9 Leerwerkstages

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject een leerwerkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende door middel van een stage te trainen in sociale vaardigheden, werknemersvaardigheden en/of vaardigheden in een bepaald vakgebied

  • 3.

    Dit instrument kan ingezet worden wanneer door burgemeester en wethouders aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of (middel-)lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geïndiceerd is.

  • 4.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 5.

    De leerwerkstage duurt maximaal zes maanden.

Artikel 10 Proefplaatsingen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde een proefplaatsing aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De proefplaatsing heeft als doel de beoogde werkgever inzicht te verschaffen in de vaardigheden van belanghebbende.

  • 3.

    Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door burgemeester en wethouders aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een proefplaatsing geïndiceerd is.

  • 4.

    De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden.

  • 5.

    Voor een proefplaatsing kan van de instelling of het bedrijf een vergoeding worden gevraagd.

Artikel 11 Participatieplaatsen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een uitkeringsgerechtigde, voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, een participatieplaats aanbieden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de criteria voor plaatsing, de te verrichten werkzaamheden en de maximale duur van de participatieplaats.

  • 3.

    Voor een participatieplaats kan van de instelling of het bedrijf een vergoeding worden gevraagd.

Afdeling 3 Betaald werk

Artikel 12 Detacheringbanen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde een detacheringbaan aanbieden als een onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders dragen de uitvoering van artikel 11 op aan een private rechtspersoon.

  • 3.

    Plaatsing in een baan heeft ten doel om de belanghebbende vaardigheden te laten opdoen die nodig zijn om betaalde arbeid te verrichten.

  • 4.

    De belanghebbende wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden. De duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt maximaal een jaar met een loon van 100% van het wettelijk minimumloon (WML).

  • 5.

    De private rechtspersoon als bedoeld in lid 2 van dit artikel heft een inleentarief per gedetacheerde werknemer.

Artikel 13 Loonkostensubsidie gericht op re-integratie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een belanghebbende mogelijk te maken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde of een niet-uitkeringsgerechtigde jonger dan 23 jaar een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever welke een leerwerkovereenkomst met betrokkene aangaat in het kader van een BBL-opleiding.

  • 3.

    De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 4.

    De duur van de subsidie als bedoeld in lid 1 bedraagt maximaal 1 jaar. De duur van de subsidie als bedoeld in lid 2 bedraagt maximaal 2 jaar.

  • 5.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 80% van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimum loon

  • 6.

    De duur en hoogte van de subsidie worden met inachtneming van het bepaalde in dit artikel door burgemeester en wethouders vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende belanghebbende.

Artikel 14 Aanvullende voorwaarde

Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat, naast de arbeidsovereenkomst, een persoonlijk ontwikkelingsplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende wordt vastgelegd. De werkgever en belanghebbende kunnen bij het opstellen van het persoonlijk ontwikkelingstraject door burgemeester en wethouders worden ondersteund. Het persoonlijk ontwikkelingsplan moet door burgemeester en wethouders worden goedgekeurd.

Artikel 15 Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 16 Aanvraag subsidie

  • 1.

    De subsidie dient te worden aangevraagd bij burgemeester en wethouders voor de datum waarop de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van indiening van de aanvraag.

Artikel 17 Definitieve vaststelling

  • 1.

    Het subsidie wordt na afloop van de subsidieperiode definitief vastgesteld door burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere regels met betrekking tot de bescheiden welke voor de definitieve vaststelling van het subsidie moeten worden overgelegd.

Artikel 18 Voorschotten

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorschotten verstrekken als aan de andere voorwaarden voor subsidie is voldaan.

  • 2.

    Voorschotten worden verrekend met de definitief vastgestelde subsidie.

Hoofdstuk 4 Scholing

Artikel 19 Scholing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie.

  • 3.

    Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de navolgende voorwaarden:

    • a.

      de scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie arbeidsmarkt, dan wel een algemeen geaccepteerd en bruikbaar alternatief hiervoor;

    • b.

      andere scholing dient kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;

    • c.

      de goedkoopste scholingsmogelijkheid moet worden benut.

  • 4.

    Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers geldt daarnaast de aanvullende voorwaarden dat belanghebbende zich beschikbaar dient te stellen voor de arbeidsmarkt voor tenminste 16 uur per week.

Artikel 20 Specifieke kosten in verband met scholing

  • 1.

    Voor de scholing die met toepassing van artikel 18 wordt gevolgd komen de volgende kostensoorten voor vergoeding in aanmerking:

    • a.

      opleidingskosten en cursusbijdragen;

    • b.

      boeken en leermiddelen die door het opleidingsinstituut verplicht zijn gesteld.

  • 2.

    Voor niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers gelden naast de in artikel 18, 3e lid de volgende voorwaarden:

    • a.

      de kosten als bedoeld in lid 1. onder b. en artikel 4, lid 3 onder a komen enkel voor vergoeding in aanmerking indien het traject geresulteerd heeft in werkaanvaarding, waarbij de periode van werkaanvaarding ligt op een aaneengesloten periode van minimaal een half jaar;

    • b.

      kosten van kinderopvang komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 3.

    In individuele gevallen kan op grond van persoonlijke omstandigheden, welke deelname aan scholing belemmeren, gemotiveerd worden afgeweken van lid 2.

Hoofdstuk 5 Premies en kostenvergoedingen

Artikel 21 Premies

  • 1.

    Indien een uitkeringsgerechtigde tijdelijk werk verricht voor een periode langer dan 1 maand, doch niet langer dan 6 maanden aaneengesloten, dan ontvangt hij een premie.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een uitkeringsgerechtigde die werkzaamheden verricht in het kader van een participatieplaats een premie verstrekken.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere regels met betrekking tot de hoogte van de premies als bedoeld in lid 1 en lid 2.

Artikel 22 Kostenvergoedingen

  • 1.

    Indien een uitkeringsgerechtigde met goedkeuring van burgemeester en wethouders vrijwilligerswerk verricht in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, ontvangt hij een kostenvergoeding van € 95,00 per maand met een maximum van € 764,00 per jaar, voor zover deze niet wordt verstrekt door de organisatie ten behoeve waarvan het vrijwilligerswerk wordt verricht. Indien dit vrijwilligerswerk wordt verrichten in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet bedraagt de kostenvergoeding € 150,00 per maand met een maximum van € 1.500,00 per jaar.

  • 2.

    Met ingang van de dag waarop de bedragen, genoemd in artikel 2, 6e lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wijzigen, worden de bedragen, genoemd in het vorige lid, herzien met het percentage van deze wijziging.

Hoofdstuk 6 Afstemming en terugvordering

Artikel 23 Afstemming en terugvordering

  • 1.

    Een persoon die door burgemeester en wethouders een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken, en wel op zodanige wijze dat uitstroom naar betaalde arbeid onverkort kan plaatsvinden.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, artikel 6 van deze verordening, alsmede de verplichtingen die burgemeester en wethouders aan de aangeboden voorziening hebben verbonden, na te komen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening en die niet voldoet aan het gestelde in het eerste of tweede lid een verlaging van de uitkering toepassen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen van een belanghebbende niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening en die niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 24 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen

Artikel 25 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening WWB gemeente Venlo 2007”.

Artikel 27 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2007

Artikel 28 Intrekking bestaande verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Venlo, vastgesteld op 2 juni 2004, ingetrokken.

Toelichting op de re-integratieverordening WWB gemeente Venlo 2007

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo bieden bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep van de WWB. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn allerlei begrippen gedefinieerd. Met ingang van 2007 zijn definities opgenomen van de begrippen scholing en training, om daarmee ook het onderscheid tussen beide te verhelderen. De definitie van scholing is dezelfde die de UWV hanteert en is overgenomen uit de Beleidsregels protocol scholing 1 februari 2005, Stcrt. 2005, 126, Inwerkingtreding: 6 juli 2005, ten aanzien van WW, WAO en Wajong.

Het begrip ‘training’ is niet gedefinieerd in wet- en regelgeving. De definitie is afkomstig uit de sportwereld, maar is ook in het kader van arbeidsre-integratie bruikbaar.

Artikel 2 Opdracht aan burgemeester en wethouders

De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.

Lid 5 van dit artikel regelt de afstemming tussen voorzieningen in het kader van de Wet inburgering en voorzieningen in het kader van de WWB.

Artikel 3 Doel van de ondersteuning

Het doel van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling, zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.

In 2007 is lid 2 van dit toegevoegd, welk het mogelijk maakt om personen met een indicatie in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning in het kader van deze verordening gelijk te stellen met uitkeringsgerechtigden. Daardoor kan deelname aan bepaalde voorzieningen, die alleen voor uitkeringsgerechtigden beschikbaar zijn, ook voor betrokkenen mogelijk worden gemaakt.

Artikel 4. Vorm van de ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken, dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.

Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Ook vergoeding van noodzakelijke reiskosten en kosten van kinderopvang worden aangemerkt als voorziening. In de praktijk blijkt dat een voorziening niet altijd per openbaar vervoer bereikbaar is. Ook levert de overbrugging van kortere afstanden in de praktijk vaker problemen op, als mensen niet over een eigen vervoermiddel beschikken. De aanvulling in de laatste zin maakt het mogelijk om in dergelijke gevallen ander vervoer (bijvoorbeeld een fiets) beschikbaar te stellen.

Ingeval van een I/D-baan of een loonkostensubsidie is er sprake van een arbeidsovereenkomst met een werkgever en ligt de verantwoordelijkheid voor het al dan niet vergoeden van deze kosten bij de werkgever. Dit is voortzetting van bestaand beleid.

Artikel 5 Onderzoek

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door burgemeester en wethouders wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.

Artikel 6 Verplichtingen

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Artikel 7 Beperking

Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.

Bij de voorbereiding van deze verordening is overwogen om de inzet van ondersteuning voor de doelgroep nuggers en Anw-ers inkomensafhankelijk te maken en te beperken tot de doelgroep met een laag inkomen. Dit levert echter een arbeidsintensieve en fraudegevoelige regeling op, reden waarom hiervan is afgezien. De ondersteuning voor de doelgroep nuggers en Anw-ers wordt in deze verordening beperkt tot diegenen die niet over een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt beschikken, danwel van wie de kwalificatie dusdanig is verouderd dat actualisering noodzakelijk is voor duurzame arbeidsinschakeling, waarbij tevens het in de wet vastgelegde uitgangspunt van de kortste weg naar werk blijft gelden.

Artikel 8 Sociale activering (vrijwilligerswerk)

Activiteiten in het kader van sociale activering en vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kunnen een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Zij kunnen worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid pas op middellange of lange termijn te realiseren is, of als nog onduidelijk is, of er perspectief is op regulier werk . Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt. Als indicatie kan worden aangehouden:

  • -

    korte termijn: binnen een half jaar;

  • -

    middellange termijn: tussen een half jaar en anderhalf jaar;

  • -

    lange termijn: niet binnen twee jaar.

Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder l. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten.

Voor sociale activering en vrijwilligerswerk wordt geadviseerd om een maximale duur van 2 jaren vast te stellen, om ervoor te zorgen dat deze instrumenten ingezet kunnen worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk op korte termijn niet mogelijk is en voor wie het vrijwilligerswerk en sociale activering zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. De maximale duur van 2 jaren wordt ingevoerd om een ijkpunt in te bouwen, waardoor de individuele omstandigheden en ontwikkelingen van de belanghebbende kunnen worden gevolgd en herijkt. Hierdoor is men in staat om tijdig verbeteringen met betrekking tot de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling bij belanghebbenden vast te stellen, waardoor meer gerichte instrumenten ter bevordering van arbeidsinschakeling kunnen worden ingezet. Mocht na twee jaren blijken, dat dit niet het geval is, kan overgegaan worden tot verlenging van de periode, gedurende welke vrijwilligerswerk wordt uitgeoefend dan wel sociale activering plaatsvindt. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur so wie so beperkt doordat een traject van beperkte duur is.

Artikel 9 Leerwerkstages

De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het trainen van ‘in het werk’ van vaardigheden van een uitkeringsgerechtigde, zodat zijn of haar prestatievermogen kan stijgen naar een normaal niveau, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De leerwerkstage is bedoeld voor belanghebbenden die op korte termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 8. Voor de leerwerkstage geldt dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van de voorziening. Aan de leerwerkstage is een beperkte duur verbonden, een en ander afhankelijk van de aard en inhoud van de stage.

Artikel 10 Proefplaatsingen

De proefplaatsing is met name bedoeld om de werkgever, de re-integratieconsulent of de klantmanager inzicht te geven in de vaardigheden van betrokkene, voorafgaand aan reguliere plaatsing. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte termijn. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 8. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden.

Artikel 11 Participatieplaatsen

In oktober 2006 heeft de Tweede Kamer ingestemd met een wetsvoorstel tot invoering van zgn. participatieplaatsen in de WWB. Dit wetsvoorstel is echter op 5 december controversieel verklaard door de Eerste Kamer. Om invoering van participatieplaatsen toch mogelijk te maken, is hiervoor reeds een artikel in de verordening opgenomen, dat het mogelijk maakt om een uitkeringsgerechtigde die vrijwel geen kans heeft op regulier werk en dus nog niet bemiddelbaar is naar een baan, werk met behoud van uitkering aanbieden op een zogenaamde participatieplaats. In tegenstelling tot de reeds bestaande vormen van werken met behoud van uitkering gaat het hier om additionele werkzaamheden. De nadere invulling kan plaatsvinden door burgemeester en wethouders.

Artikel 12 Detacheringsbanen

De detacheringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Gelet op de maximale duur van een detacheringsbaan is deze is alleen bedoeld voor mensen die op korte termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.

Artikel 13 Doel van de subsidies voor de werkgever en aanvullende voorwaarde

Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen. Daarom is in artikel 13 als aanvullende voorwaarde opgenomen dat een persoonlijk ontwikkelingsplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld.

Burgemeester en wethouders hebben in december 2005 via een beleidsregel ook loonkostensubsidies voor jongeren zonder uitkering (zgn. NUG’ers) jonger dan 23 jaar mogelijk gemaakt. In de praktijk blijkt dat deze vooral wordt ingezet als jongeren een leerwerkovereenkomst krijgen in het kader van een BBL-opleiding. Hiermee krijgen deze jongeren alsnog een kans om een startkwalificatie op de arbeidsmarkt te verwerven. Door het nieuwe lid 2 wordt deze vorm van loonkostensubsidie met ingang van 2007 vastgelegd in deze verordening.

Inmiddels loopt een experiment, waarbij ook volwassen uitkeringsgerechtigden een BBL-opleiding volgen en daarmee een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt kunnen halen. Er zijn echter ook BBL-opleidingen die 2 jaar duren, waarbij ook voor 2 jaar een leerwerkovereenkomst moet worden aangegaan. Toevoeging van een nieuw lid 5 maakt het mogelijk om in geval van een 2-jarige BBL-opleiding ook 2 jaar een loonkostensubsidie te kunnen inzetten.

Artikel 14

Doel van het artikel is echter om te zorgen dat werkgever en werknemer afspraken over de persoonlijke ontwikkeling van werknemer vastleggen. Om verwarring met het re-integratietraject te voorkomen, wordt in dit artikel gesproken over een “persoonlijk ontwikkelingsplan” en een “persoonlijk ontwikkelingstraject”. Werkgever en werknemer kunnen dit samen vastleggen, maar de gemeente moet wel instemmen met de gemaakte afspraken.

Artikel 15 Samenloop van subsidies

Dit artikel beoogt dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.

Artikel 16 Aanvraag subsidie

Een loonkostensubsidie dient te worden aangevraagd voordat de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.

Artikel 17 Definitieve vaststelling

Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de subsidieperiode. Immers, pas op dat moment kan definitief worden bepaald of en gedurende welke periode aan de subsidievoorwaarden is voldaan.

Artikel 18 Voorschotten

Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie pas achteraf definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats.

Artikel 19 Scholing

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing, de omvang en de maximale kosten.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Met de in het derde lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. Niet voor alle belanghebbenden zal een startkwalificatie op genoemd niveau haalbaar zijn. Sommigen beschikken eenvoudigweg niet over het vereiste leer- en denkvermogen om een dergelijke kwalificatie te bemachtigen. Gestreefd moet worden naar door de arbeidsmarkt geaccepteerde en bruikbare alternatieven, die middels duale trajecten (= leren en werken) tot stand worden gebracht. Voor de beoordeling van de vraag of de scholing leidt tot snelle arbeidsinschakeling, wordt gebruik gemaakt van de meest recente RAIL -rapportage/rayonrapportage. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens deze rapportages op de korte of middellange termijn vraag naar is.

In het kader van dit artikel is in principe ook scholing mogelijk gericht op het starten van een eigen bedrijf.

Artikel 20 Specifieke kosten in verband met scholing

Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de maximale kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen.

Voor nuggers en Anw-ers gelden beperkende voorwaarden. Scholingskosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking indien de scholing heeft geresulteerd in werkaanvaarding. Onder werkaanvaarding wordt verstaan het aanvaarden van een dienstverband met een omvang van tenminste 16 uur per week. De vergoeding wordt op declaratiebasis verleend nadat het dienstverband een half jaar heeft voortgeduurd.

De kosten van kinderopvang komen voor Nuggers en Anw-ers in principe niet voor vergoeding in aanmerking omdat voor de ouderbijdrage kinderopvang reeds een inkomensafhankelijke bijdrage geldt.

Soms weerhoudt deze voorwaarde een betrokkene ervan om de opleiding daadwerkelijk te volgen. Dit speelt soms bij jongeren die thuis niet worden ondersteund bij het volgen van een opleiding, soms ook in gevallen waarin de partner wel een inkomen heeft, maar de kosten van opleiding en/of kinderopvang een zware claim op het beschikbare inkomen leggen. In een dergelijk geval kan een klantmanager gemotiveerd afwijken van deze regel en eerdere betaling of vergoeding van de kosten van kinderopvang mogelijk maken.

Artikel 21 Premies

Artikel 21 lid 1 maakt het mogelijk om indien een uitkeringsgerechtigde tijdelijk werk accepteert, de negatieve inkomensgevolgen - met name het uitstel of verlies van het recht op langdurigheidtoeslag - te compenseren. De bevoegdheid om hiervoor een compensatieregeling te treffen is gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders, omdat de bedragen jaarlijks wijzigen en deze dus jaarlijks moeten worden aangepast. De periode van minimaal 1 maand tot maximaal 6 maanden aaneengesloten is gekozen, omdat enerzijds bij werkzaamheden korter dan 1 maand het in verband met de administratieve belasting voor zowel betrokkene als voor de gemeente beter is om in dat geval te kiezen voor werken met behoud van uitkering en anderzijds na 6 maanden betrokkene recht krijgt op een WW-uitkering. Het toe te kennen premiebedrag kan voor bepaalde categorieën uitkeringsgerechtigden hoger uitvallen dan de op grond van de wet maximaal in een kalenderjaar toe te kennen premie. In dat geval zal betaling in 2 opvolgende jaren plaatsvinden.

In lid 2 van dit artikel is ook de mogelijkheid opgenomen om voor het werken op een participatieplaats (hetgeen tot een periode van 4 jaar mogelijk is) een premie toe te kennen, vanuit de gedachte dat werk moet lonen en betrokkenen in feite geen ander perspectief hebben.

Artikel 22 Kostenvergoedingen

In dit artikel is de mogelijkheid gecreëerd om een uitkeringsgerechtigde die met toestemming van burgemeester en wethouders vrijwilligerswerk verrichten in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, een kostenvergoeding te verstrekken, voor zover die niet wordt verstrekt door de organisatie waarvoor met vrijwilligerswerk doet. De hier opgenomen bedragen zijn ontleend aan de Wet werk en bijstand en komen overeen met de op grond van de belastingwetgeving vrijgestelde vergoedingsbedragen.

Artikel 23 Afstemming en terugvordering

In dit artikel wordt verwezen naar de bepalingen in de afstemmingsverordening, waarin is geregeld welke gevolgen het niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen ingevolge de wet, de Wet SUWI alsmede deze verordening voor de hoogte van de uitkering van een uitkeringsgerechtigde kan hebben. Voor Anw-ers en nuggers is dit niet van toepassing. Voor deze doelgroepen is een mogelijkheid tot (gehele of gedeeltelijke) terugvordering van kosten van een voorziening opgenomen.

Artikel 24 Nadere regels

In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van de doelgroep of van werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders opgenomen tot vaststelling van algemene nadere regels.

Artikel 25 Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.