Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening WIJ gemeente Venlo

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening WIJ gemeente Venlo

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 2% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die geen woning bewoont, dan wel geen woonlasten heeft.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel worden verzorgingsbehoevenden die door de jongeren worden verzorgd niet aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 5.

    Bij samenloop van het tweede en het derde lid heeft de toeslag op grond van het derde lid voorrang.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10%van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • 2.

    Het vierde lid van artikel 3 van deze verordening (verzorgingsbehoevenden) is van overeenkomstige toepassing op het eerste lid van dit artikel.

Artikel 5 Verlaging vanwege woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • 1.

    het bedrag van de basishuur zoals omschreven in de artikelen 16 en 17 van de Wet op de Huurtoeslag indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn;

  • 2.

    de verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt bij gehuwden 18% van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond, dan wel geen woonlasten verschuldigd zijn,

  • 3.

    bij samenloop van artikel 4, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, heeft de verlaging op grond van artikel 5 voorrang.

Artikel 6 Toeslag bij samenloop WIJ en WWB bij gehuwden zonder kinderen

Indien er sprake is van gehuwden zonder kinderen waarvan een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de wet en een partner recht op een uitkering op grond van de WWB heeft de jongere geen recht op toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet.

Artikel 7 Toeslag bij norm alleenstaande (ouder) met niet-rechthebbende partner zonder WWB

Indien er sprake is van een jongere met een niet-rechthebbende partner zonder WWB-uitkering heeft de jongere behoudens bijzondere omstandigheden geen recht op een toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet.

Artikel 8 Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt voor een jongere van 21 jaar, in afwijking van artikel 3, 0% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 34 bedraagt voor een jongere van 22 jaar, in afwijking van artikel 3, 10% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede wordt de toeslag vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de toeslag waartoe toepassing van het eerste en tweede lid zou leiden.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WIJ gemeente Venlo

Algemene toelichting

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd.

Het werkleerrecht berust op de uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening (WIJ-uitkering) voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze uitkering is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten oplevert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’. Deze uitkering, de zogenaamde inkomensvoorziening, volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid wordt door de gemeenteraad in een verordening vastgelegd.

1. Inleiding

Op grond artikel 12 lid 1 en onderdeel e van de WIJ dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 35 WIJ de zogenaamde toeslagenverordening.

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in beginsel geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en ook de Toeslagenverordening WWB 2010 (1 januari 2010) moet per 1 juli 2010 een navenante wijziging ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk 1 juli 2010.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de uitkering uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Daar het oogmerk van de WIJ niet is geweest de normen van de uitkering voor jongeren te verlagen, is gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid in deze Toeslagenverordening WIJ aansluiting gezocht bij de bestaande Toeslagenverordening WWB gemeente Venlo 2010, vastgesteld in de raadsvergadering van 4 januari 2010.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Evenals in de WWB heeft de wetgever in de WIJ het college en de gemeenteraad afzonderlijke taken toebedeeld. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WIJ, terwijl de gemeenteraad de opdracht heeft gekregen in een vijftal verordeningen regels vast te stellen, ondermeer met betrekking tot het verhogen en verlagen van de normen die voor de uitkering gelden (artikel 12 lid 1 onderdeel e WIJ). Deze regels moeten exclusief in een verordening worden vastgelegd, ter wille van de rechtszekerheid, aldus de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 37). Aangenomen mag worden dat deze regelgevende bevoegdheid rechtens niet kan worden overgedragen aan het college.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35 lid 4 WIJ).

2. Normen, toeslag en verlaging

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Norm

In Hoofdstuk 4 van de WIJ (‘Recht op inkomensondersteuning’) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 26 t/m 29 WIJ). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm);

  • alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26 onderdeel a en 27 onderdeel a WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Daar de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, vastrechtkosten, maar ook afvalstoffenheffing, krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in de artikelen 3 en 4 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken, behoudens bij samenloop WIJ en WWB.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Voor deze laatste twee opties is in deze verordening niet gekozen Ten slotte kan het college bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de uitkering in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon. De laatstgenoemde verlagingen kunnen niet in combinatie met elkaar worden toegepast. Binnen de gestelde randvoorwaarden staat het de gemeenten in beginsel vrij om eigen beleid te voeren over de hoogte van de toeslagen en verlagingen. Er bestaat geen wettelijke verplichting om de norm en/of toeslag te verlagen.

Ook voor gehuwde jongeren waarvan één van de partners in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar en de ander in de leeftijd van 21 tot 27 jaar zit, geldt dat de norm verlaagd kan worden. De WIJ sluit dit, evenmin als de WWB, uit. Dit geldt evenzeer voor het geval beide partners in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar zitten. Ook de voor hen geldende norm kan verlaagd worden. Niettemin wordt dit niet opportuun geacht. De normen voor deze categorie jongeren zijn immers al lager vastgesteld, vanwege de (vaak theoretische) onderhoudsplicht van ouders. Het verder verlagen van deze normen kan er spoedig toe leiden dat deze jongeren onder het bestaansminimum terechtkomen. Bovendien maakt categoriale verlaging op deze groep jongeren de toch al behoorlijk complexe normensystematiek nog ingewikkelder.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (artikel 28 lid 1 onderdeel e, resp. 28 lid 2 onderdeel e, WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (artikel 28 lid 3 WIJ). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30 lid 1 in verbinding met 26 onderdeel b en 27 onderdeel b WIJ).

Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om een en ander zoveel mogelijk conform de WWB te regelen en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de WIJ klaarblijkelijk ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (artikel 35 lid 4 WIJ). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen (vorm van zakgeld, bijv. vanuit het Asielzoekerscentrum) en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de WWB, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen (CRvB 4 maart 2003, LJN: AF6326).

Als de niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28 lid 1 en 2 onderdeel d WIJ). In voorkomende gevallen is het in dat geval mogelijk met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (artikel 28 lid 4 WIJ). Omdat daar uitdrukkelijk over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht (zie vb. bij toelichting art. 6).

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23 lid 1 onderdeel e, resp. artikel 42 lid 1 onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ).

Verlagingen

De WIJ noemt de volgende verlagingen:

  • verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 31 WIJ);

  • verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 32 WIJ);

  • verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 33 WIJ);

  • verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 34 WIJ).

De verlagingen zijn uitgewerkt in artikel 4,5 en 9 van de verordening. In deze verordening wordt (analoog aan de Toeslagenverordening WWB) géén verlaging voorgesteld in verband met recentelijk beëindigen van een studie (artikel 33 WIJ).

3. De Toeslagenverordening

In artikel 12 lid 1 onderdeel e in combinatie met artikel 35 lid 1 WIJ is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de norm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 35 WIJ bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is al reeds in de Toeslagenverordening WWB getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is ook nu voor dezelfde benadering gekozen.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WIJ mogelijk maakt, behoudens de schoolverlaterverlaging, omdat deze verlaging ook niet opgenomen is in de Toeslagenverordening WWB

Verlaging bij woonsituatie

Artikel 32 WIJ (verlaging norm of toeslag woonsituatie) is gelijk aan artikel 27 WWB. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om de norm of toeslag te verlagen in geval geen woning wordt bewoond, dan wel sprake is van het niet hebben van woonkosten of woonlasten.

Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonlasten heeft, kan dat aanleiding zijn om met toepassing van artikel 35 lid 4 WIJ de uitkering afwijkend vast te stellen bij wijze van individualisering. In de wet wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar “lagere noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van de woonsituatie”. Daarmee wordt duidelijk dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van uitkering te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten.

Wanneer met toepassing van artikel 35 lid 4 WIJ overgegaan wordt tot afwijking, zal de gemeente zich zorgvuldig moeten vergewissen van aard en omvang van deze verlaging.

De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de vorm waarin de uitkering verleend wordt. Indien een uitkering verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de uitkering in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.

Overigens geschiedt de verlening van uitkering aan de jongeren zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 13 lid 3 en 4 WIJ door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen centrumgemeenten (zie Bijstandsbesluit adreslozen). Maar niet elke jongere zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. De jongere kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

4. Berekening toepasselijke uitkering

In de WIJ is evenmin als in de WWB voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. Het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag blijft ook in de WIJ de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de normuitkering voor jongeren als volgt worden berekend:

Analoog aan de Toeslagenverordening WWB wordt ook in de Toeslagenverordening WIJ uitgegaan van een aangepaste toeslag van respectievelijk 0 en 10%, zodat een cumulatie van verlagingen in principe niet aan de orde zijn.

  • 1.

    Basisnorm.

  • 2.

    a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF

    • b.

      Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden).

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie.

  • 4.

    Voor 21- en 22 jarigen geldt een afwijkende toeslag (0 en 10%).

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet. Denk hierbij aan verlaging in verband met de woonsituatie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 en 2

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WIJ niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van desbetreffende definities in de WIJ ook de verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WIJ zelf wordt gegeven in artikel 28 lid 2 onderdeel d. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon en gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21 onderdeel c WWB.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet de jongere aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeghuis of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een jongere als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden. Mogelijk kan een Persoonsgebonden Budget dat verkregen kan worden om de hulpbehoevende te verzorgen dienen als voorliggende voorziening.

Analoog aan de Toeslagenverordening WWB is een nadere omschrijving voor begrippen als “kamerhuurder” of “onderhuurder” overbodig. In deze verordening wordt geen onderscheid gemaakt tussen onderhuurders (commercieel of niet-commercieel), kostgangers of woningdelers. In al deze gevallen bedraagt de toeslag bij alleenstaanden en alleenstaande ouders 10%, of bedraagt de verlaging bij gehuwden 10%. Er wordt louter gekeken naar medebewoners die een bijdrage (kunnen) leveren in de lasten. In alle genoemde situaties treden schaalvoordelen op. Daarbij is het niet bepalend of belanghebbende daadwerkelijk hogere (of lagere) bestaanskosten heeft, maar of belanghebbende (woon)lasten kan delen. Als uitgangspunt is gekozen voor een forfaitair percentage. Dit betekent voor de uitvoering vereenvoudiging, en de regelgeving is minder fraudegevoelig.

Evenmin als in de WWB wordt het begrip ‘woning’ in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de WWB mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”. Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Tevens is ook het begrip woonlasten omschreven, omdat dit meer inhoudt dan alleen maar woonkosten en ook om te voorkomen dat de begrippen door elkaar gebruikt worden.

Daar een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3 lid 6 WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 3

De hoogte van 20% van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 35 lid onderdeel a WIJ.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de jongere zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10% van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben. Ook bij onderhuur en kamerhuur is er sprake van het (gedeeltelijk) kunnen delen van kosten met een ander.

In lid 3 wordt de toeslag geregeld voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die geen woning bewoont of geen woonlasten heeft. De uitkering (is norm + toeslag of verlaging) dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van wonen maken daar deel van uit. Indien de jongere geen woonlasten heeft omdat hij geen woning bewoont of wel een woning bewoont maar geen woonlasten heeft, wordt de toeslag vastgesteld op 2%. Worden deze woonlasten gemist, dan is het redelijk om 18% af te trekken van de maximale toeslag van 20%.

Deze bepaling ziet ook op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan jongeren die een woning bewonen. Mochten dak- en thuislozen regelmatig gebruik maken van een opvangadres, dan kan de uitkering afwijkend worden vastgesteld, met toepassing van artikel 35 lid 4 WIJ bij wijze van individualisering.

In onderdeel 1 van lid 4 wordt geregeld dat verzorgingsbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om de jongere vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

In lid 5 wordt geregeld dat bij samenloop de laagste toeslag voorrang heeft.

Artikel 4

Analoog aan artikel 3 lid 2 wordt hetzelfde percentage (10% van de gehuwdennorm) als verlaging gehanteerd in de situatie waar gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Als er sprake is van verzorgingsbehoevendheid dan geldt geen verlaging.

Artikel 5

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 lid 1 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met het basisbedrag op grond van de Wet op de Huurtoeslag wordt verlaagd als de jongere geen woonkosten betaalt. Dit bedrag is begrepen in de uitkering, pas boven dit bedrag kan men een beroep doen op de Wet op de Huurtoeslag. Dat kan zich voordoen bij krakers (wel energielasten), of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten/woonkosten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN:

2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

In artikel 3 lid 3 wordt de toeslag geregeld voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die geen woning bewoont of geen woonlasten heeft. Indien de jongere geen woonlasten heeft omdat hij geen woning bewoont of wel een woning bewoont maar geen woonlasten heeft, wordt de toeslag vastgesteld op 2%.

Artikel 5 lid 2 is een spiegel van artikel 3 lid 3. Daar waar de alleenstaande (ouder) die geen woning bewoont of geen woonlasten heeft, een toeslag ontvangt van 2%, levert dezelfde systematiek bij gehuwden een verlaging op van 18%.

Bij samenloop van verlagingen bepaalt lid 2 dat de hoogste verlaging voorrang heeft, dus verlaging op woonsituatie gaat voor op woningdeling.

Samenloop WIJ-uitkering en WWB-uitkering

Hiervan is sprake bij gehuwden waarbij een partner jonger is dan 27 jaar en recht heeft op een voorziening op grond van de WIJ en een partner die recht heeft op een bijstandsuitkering.

Deze samenloop van zowel bijstandsuitkering /uitkering van de WWB en de WIJ bij gehuwden is geregeld in artikel 28 lid 3 en 4 van de WIJ.

Artikel 6 Toeslag WIJ en WWB gehuwden zonder kinderen

Dit artikel regelt de samenloop bij gehuwden zonder kinderen waarbij een partner recht heeft op een uitkering op grond van de WIJ en de ander op een WWB-uitkering.

In deze gevallen worden zowel de WIJ-gerechtigde als de bijstandsgerechtigde aangemerkt als alleenstaanden. Beiden hebben recht op de basisnorm alleenstaande. De optelsom hiervan is gelijk aan het van toepassing zijnde sociale minimum.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, geen kinderen, geen woningdelers.

De 21-jarige ontvangt een inkomensvoorziening van de WIJ berekend naar 50% van het netto minimumloon.

De 27-jarige ontvangt een WWB-uitkering naar de norm 50% van het netto minimumloon.

Het totale inkomen bedraagt 100% netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden ouder dan 21 jaar, conform de WIJ en de WWB.

In de WWB of WIJ is niet geregeld welke inkomensbron verlaagd moet worden indien er sprake is van samenloop van een WWB en WIJ uitkering bij gehuwden zonder kinderen die lagere noodzakelijke kosten van het bestaan hebben als gevolg van het niet of slechts gedeeltelijk hebben van woonlasten door bijvoorbeeld inwoning van ouders of het niet hebben van woonlasten.

Gezien het feit dat de WWB de vangnetregeling is in het huidige sociale stelsel en op grond van het dominant aanwezige afstemmingsprincipe in de WWB waardoor de bijstand het gezinsinkomen aanvult tot het sociale minimum ligt het in de rede om in deze gevallen de bijstandsuitkering te verlagen. Dit is verder geregeld in de Toeslagenverordening WWB.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, geen kinderen, woningdelers.

De 21-jarige ontvangt een inkomensvoorziening van de WIJ berekend naar 50% van het netto minimumloon.

De 27-jarige ontvangt een WWB-uitkering naar de norm 50% minus 10% vanwege woningdeling = 40%.

Het totale inkomen bedraagt 90% van het netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden conform de Toeslagenverordening WIJ en de Toeslagenverordening WWB.

• Samenloop WIJ en WWB gehuwden met kinderen

Deze samenloop is afzonderlijk geregeld in artikel 28 lid 4 van de WIJ, en hoeft niet nog eens herhaald te worden in deze verordening, maar deze samenloop wijkt wel af van de vorige.

Wanneer er sprake is van gehuwden met kinderen en één van de gehuwden heeft recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en de andere heeft recht op bijstand, worden beiden aangemerkt als alleenstaande ouder, terwijl in het kader van de WIJ de gehuwdennorm van toepassing is.

In artikel 28 lid 4 onder b van de WIJ is geregeld dat de bijstand die ontvangen wordt door de WWB-gerechtigde, in mindering wordt gebracht op de van toepassing zijnde inkomensvoorziening voor gehuwden, conform de Toeslagenverordening WIJ.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

• Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, 1 kind, geen woningdelers.

De 27-jarige wordt voor de WWB aangemerkt als alleenstaande ouder. De hoogte van de bijstandsnorm bedraagt 70% van het netto minimumloon. Er is geen toeslag of verlaging mogelijk. De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm conform artikel 28 lid 4 WIJ en de Toeslagenverordening WIJ.

De van toepassing zijnde WIJ-norm wordt vastgesteld op 100% van het netto minimumloon (gehuwden norm). De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm. De hoogte van de WIJ-inkomensvoorziening bedraagt 100% minus 70% = 30% van het netto minimumloon.

Het totale inkomen bedraagt 100% van het netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden.

Artikel 7 Toeslag bij norm alleenstaande (ouder) met niet-rechthebbende partner zonder WWB

De jongere krijgt de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder (artikel 28 lid 3 in verbinding met 26 onderdeel b en 27 onderdeel b WIJ). Voor deze jongeren dient - door de koppeling van artikel 30 lid 1 met 26 onderdeel b en 27 onderdeel b WIJ - de Toeslagenverordening WIJ wel te bepalen of een toeslag noodzakelijk is, zeker ook omdat de WIJ niet specifiek de mogelijkheid heeft om de norm af te stemmen (lees: te individualiseren). Als echter de partner lage inkomsten heeft, fungeert zo’n onverschuldigd betaalde toeslag als een onbedoelde inkomensaanvulling voor die niet-rechthebbende partner. Daarom is als uitzondering in de toeslagenverordening WIJ opgenomen dat in deze situatie behoudens bijzondere omstandigheden geen toeslag wordt verleend. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als de niet-rechthebbende partner onvoldoende inkomen kan genereren omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en hier niet mag werken.

Artikel 8

Artikel 34 WIJ geeft het college de bevoegdheid om de toeslag, bedoeld in artikel 30, voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen voor zover het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een lagere toeslag toe te passen dan voor een 22 jarige. Door een afwijkende toeslag voor 21- en 22-jarigen toe te passen, wordt afstemming gezocht bij de minimumjeugdlonen en andere sociale voorzieningen zoals de Wajong en wordt voorkomen dat de gemeente bovenop de Wajong-uitkering een aanvullende WIJ-uitkering moet verstrekken.

In lid 3 is bepaald dat bij samenloop met artikel 3 de laagste toeslag voorrang heeft.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2010. Bij raadsbesluit van 30 september 2009 zijn vanaf 1 oktober 2009 tijdelijke regels Wet investeren in jongeren 2009 vastgesteld. De regeling gold uiterlijk tot 1 januari 2010, vandaar de ingangsdatum 1 januari 2010.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WIJ gemeente Venlo.