Regeling vervallen per 10-04-2014

Beleidsregels in- en uitritvergunningen

Geldend van 12-10-2006 t/m 09-04-2014

Intitulé

Beleidsregels in- en uitritvergunningen

1. Inleiding

In de Algemene Plaatselijke Verordening Venlo wordt in artikel 2:9 bepaald dat het verboden is om zonder vergunning een in-/uitrit naar de openbare weg te maken dan wel deze te veranderen. Vervolgens worden in het derde lid een viertal weigeringsgronden genoemd. Een in-/uitritvergunning kan namelijk worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    bruikbaarheid van de weg;

  • b.

    het veilig en doelmatig gebruik van de weg

  • c.

    de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; en

  • d.

    de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

Aangezien deze weigeringsgronden zeer algemeen geformuleerd zijn, worden in onderstaande beleidsregels uitgelegd op welke wijze deze weigeringsgronden worden toegepast. Deze uitleg is een vastlegging van de wijze waarop in de afgelopen jaren in de praktijk uitleg is gegeven aan deze weigeringsgronden bij de beoordeling van vergunningsaanvragen. Hierbij is uiteraard rekening gehouden met jurisprudentie en het beleid bij andere gemeenten in Nederland.

2. Uitleg weigeringsgronden als genoemd in artikel 2:9 lid 3 APV Venlo/Toetsingskader aanvragen in-/uitritvergunning

Ad a.

Vergunningverlening dient de bruikbaarheid van de weg (artikel 2:9, lid 3, sub a) niet aan te tasten. Hiervan is sprake indien het maken van een in-/uitrit ten koste gaat van een parkeerplaats in de openbare ruimte én de huidige en/of de toekomstige parkeerdruk dit niet toelaat. Het vervallen van een parkeerplaats in de openbare ruimte gaat namelijk ten koste van het dubbelgebruik en bezoekersparkeren, waardoor de parkeerdruk in de omgeving vergroot wordt.

Ad b.

Onderstaande richtlijnen worden gehanteerd om te bepalen of de veiligheid en het doelmatig gebruik van de weg (artikel 2:9, lid 3, sub b) geschaad worden.

Een in/-uitrit wordt geweigerd indien de in-/uitrit uitkomt op:

  • -

    minder dan 50 meter afstand van verkeerslichten;

  • -

    een kruispunt (binnen 5 meter van de verlenging van de naastbijgelegen rand van de dwarsrijbaan);

  • -

    opstelstroken dan wel voorsorteervakken;

  • -

    een achterompad dat door fietsers en voetgangers wordt gebruikt;

  • -

    een hoofdfietsroute waardoor kruisen van deze hoofdfietsroute noodzakelijk is;

  • -

    een (hoofd)ontsluitingsweg[1];

  • -

    een lokatie dat het uitzicht vanaf de in-/uitrit op de weg/voetpad/fietspad onvoldoende is v.v.;

  • -

    een bushalte.

Ad c.

Voor het bepalen of een in-/uitrit zodanige gevolgen op het uiterlijk aanzien van de omgeving heeft dat de in-/ uitritvergunning wordt geweigerd (artikel 2:9 lid 3 sub c), gelden onderstaande richtlijnen.

  • -

    Bij aaneengesloten bebouwing (< 8 m. breed) wordt voor het parkeren in de voortuin geen in-/uitritvergunning verleend. Het karakter van de woonstraat wordt immers bepaald door de inrichting en de maatvoering van het profiel (ruimte tussen de gevels) van de straat. De inrichting bestaat uit het rijgedeelte van een traditionele woonstraat met trottoir en een onbebouwde strook tot aan de voor- en of zijgevel. Deze inrichting is bepalend voor de kwaliteit van de woonomgeving. Het toestaan van in-/uitritten en derhalve het parkeren van auto’s in de voortuinen betekent een aantasting van het beeld/karakter van de straat.

  • -

    Een tweede inrit bij een woning wordt in beginsel toegestaan indien de tussenruimte tussen beide inritten meer dan 15 meter bedraagt en door beide in-/uitritten aan de overige beleidsregels wordt voldaan;

  • -

    De in-/ uitrit moet voldoen aan het geldende inrichtingsplan/definitief ontwerp en/of het geldende beeldkwaliteitsplan.

Ad d.

De kwaliteit van de woon-/werkomgeving wordt in belangrijke mate bepaald door de aanwezigheid van groenvoorzieningen. De ligging van groenvoorzieningen kan conflicteren met de wens een in-/uitrit te realiseren. Onderstaande richtlijnen worden gehanteerd om te bepalen of de groenvoorzieningen geschaad worden door de aangevraagde in-/ uitrit.

  • -

    De in-/ uitrit mag niet ten kosten gaan van beeldbepalende groenelementen, zoals een waardevolle boom, of leiden tot een versnippering van de aanwezige groenstrook, tenzij er een ernstige noodzaak bestaat tot het hebben van een in-/uitrit en er geen alternatieve mogelijkheid is deze in alle redelijkheid te realiseren. (Toetsingskader hierbij is het groenbeleidsplan)

3. Voorwaarden verbonden aan een in-/ uitritvergunning

In het belang van de bruikbaarheid en veiligheid van de weg en ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving worden aan een in-/uitrit de volgende eisen gesteld.

  • -

    Op eigen terrein moet vol nde plaats zijn om een voertuig te parkeren, dat wil zeggen dat op het perceel aansluitend aan de in-/uitrit minimaal een ruimte van 3 bij 5 meter beschikbaar moet zijn voor parkeren;

  • -

    Bij woningen en bedrijven (niet gelegen op een industriegebied) een in-/uitrit van maximaal 3.00 meter breed (excl. eventuele schuine kanten). In uitzonderlijke gevallen (bv. als bochtstraal van voertuig niet past binnen profiel) en afhankelijk van de feitelijke situatie kan de vormgeving van een in-/uitrit aangepast worden.

  • -

    Bij bedrijven gelegen op een industrieterrein per perceel/bedrijf een inrit van maximaal 12.50 meter of 2 inritten van maximaal 8.00 m of maximaal 8% van de frontlengte dat een perceel grenst aan de openbare weg. (Indien het geldende bestemmingsplan anders vermeld is dit rechtsgeldig).

  • -

    Compensatie van een groenvoorziening conform de Integrale Natuurvisie Regio Venlo (vastgesteld 21 dec. 2005) is noodzakelijk indien een beelbepalende groenvoorziening door de aanleg van een in-/uitrit komt te vervallen.

  • -

    Per aanvraag wordt bekeken welke materialen moeten worden toegepast.

Voetnoot

[1]

conform de door de raad in juli ‘05 vastgestelde Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan