Regeling vervallen per 01-01-2019

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2018

Geldend van 11-04-2018 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2018

De raad van de gemeente Venray,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2017

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8. tweede lid en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg , of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2018

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. ADL-clusterwoning (ADL= Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen): Een zelfstandige woning voor mensen met een ernstige lichamelijke handicap of chronische aandoening waar 24 uur per dag hulp en assistentie ingeroepen worden;

b. algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

c. algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning ;

d. beschermd wonen (bw): - wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, en;- wonen in een therapeutische leefomgeving, waarbij planbare en niet planbare zorg, begeleiding en toezicht 24 uur per dag aanwezig of oproepbaar is;

e. besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2018;

f. bestedingsplan: onderdeel van het persoonlijk plan waarin de cliënt gemotiveerd aangeeft waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen en hoe en waaraan hij het persoonsgebonden budget gaat besteden;

g. bezoekbaar maken: het zodanig toegankelijk maken van de woning dat de aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken;

h. Dagbesteding licht: Dagactiviteit in groepsverband. Activiteiten worden collectief aangeboden waarbij maatwerk geboden wordt. De activiteiten dragen bij aan de kwaliteit van de daginvulling van de deelnemer. De deelnemers hebben enige fysieke zorgbehoefte, hebben behoefte aan structuur en regelmaat, hebben professionele begeleiding nodig en kunnen geen gebruik maken van een algemene voorziening ;

i. Dagbesteding midden: Zie h met als verschil dat de deelnemers vaak een matige fysieke zorgbehoefte hebben en een grote noodzaak tot structuur en regelmaat nodig kunnen hebben;

j. Dagbesteding zwaar: Zie h met als verschil dat de deelnemers vaak een grote zorgbehoefte hebben en een grote noodzaak tot structuur en regelmaat kunnen hebben;

k. Persoonlijke verzorging basis: Het ondersteunen op het gebied van de persoonlijke verzorging, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. De aard van de hulpvraag ligt nadrukkelijk niet op een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico hierop;

l. Persoonlijke verzorging basis plus: Zie k met de toevoeging dat de cliënt naast planbare zorg ook kan rekenen op oproepbare zorg binnen een redelijke tijd;

m. Logeren (kortdurend verblijf) licht: Het ontlasten van de mantelzorger door tijdelijk dag- en nachtopvang te bieden, waarbij ondersteuning en begeleiding worden geboden op het niveau waarop dat in de thuissituatie plaatsvond. Aangevuld met de ondersteuning en begeleiding die in de thuissituatie door de mantelzorger worden verricht. De deelnemers hebben vaak enige fysieke zorgbehoefte, hebben behoefte aan structuur en regelmaat, hebben begeleiding nodig en kunnen geen gebruik maken van een algemene voorziening logeren;

n. Logeren (kortdurend verblijf midden/zwaar: Zie m met als verschil dat deelnemers vaak een matige tot grote fysieke zorgbehoefte hebben, grote noodzaak tot structuur en regelmaat kunnen hebben en dat er professionele ondersteuning en begeleiding nodig kan zijn;

o. Vervoer basis: Specifieke vervoersvoorziening voor een cliënt naar de dagbesteding;

p. Vervoer Rolstoel: Specifieke vervoersvoorziening voor een cliënt met rolstoel naar de dagbesteding;

q. Individuele begeleiding basis: Het individueel ondersteunen van mensen om zo zelfstandig mogelijk te leven en participatie in de samenleving mogelijk te maken;

r. Individuele begeleiding specialistisch: Zie n met de toevoeging dat deze begeleiding gericht is op mensen met een chronische vorm van niet-aangeboren hersenletsel met matig of zwaar regieverlies of met een matige/zware, invaliderende aandoening of beperking. En op mensen met een langdurige psychische of psychiatrische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen in sociale redzaamheid gepaard gaand met matig of zwaar regieverlies;

s. Hulp bij het huishouden: Ondersteuning bij het voeren van het huishouden en het doen van de wasverzorging;

t. bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

u. cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies

en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid

en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op

het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp,

onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

v. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

w. huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger;

x. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

y. ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Venray;

z. leefzorgplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan of de weergave van het keukentafelgesprek;

aa.. maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

ab. mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

ac. melding: verzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, om onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

ad. niet-professionele ondersteuning: ondersteuning door personen of organisaties die niet voldoen aan de vereisten die gelden voor professionele ondersteuning.

ae. opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

af. onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. lid 4 van de wet;

ag. persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

ah. professionele ondersteuning:

a. een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015

of

b. een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1, Wmo 2015, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven

of

c. de daadwerkelijke ondersteuning gebeurt door een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 of artikel 34 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, dan wel aangesloten is bij een landelijk erkende beroepsgroep en voldoet aan de door deze beroepsgroep erkende kwaliteitseisen en daarom bevoegd is tot het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1, Wmo 2015.

ai. sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

aj. uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

ak. keukentafelgesprek: gesprek met de cliënt waarbij op grond van artikel 2.3.2. lid 2 Wmo 2015 de hulpvraag onderzocht wordt en waarbij ondersteuning van de cliënt door derden kan plaatsvinden;

al. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

am. zaak: de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

an. zelfstandige woonruimte: een woning met een eigen toegangsdeur die de rechthebbende van binnen en buiten op slot kan doen. In de woning moeten in elk geval een eigen woon(slaap)kamer, een eigen keuken met aanrecht en aan- en afvoer voor water, een aansluitpunt voor een kooktoestel en een eigen toilet met waterspoeling aanwezig zijn;

ao. codelijst verkorte procedure: een lijst met vaste bedragen voor een aantal standaard woonvoorzieningen. Het is een verkorte, snellere procedure voor de aanvraag van kleinere woningaanpassingen.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt mondeling of schriftelijk bij het college worden gemeld.

2. Indien naar aanleiding van de melding een afspraak gemaakt wordt voor een gesprek wordt tevens de ontvangst van de melding schriftelijk bevestigd.

3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo treft het college na de melding onverwijld, binnen drie werkdagen, een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Clientondersteuning.

1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger (indien aanwezig) vóór het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan. Het persoonlijk plan moet binnen zeven werkdagen na de melding ingeleverd worden of, indien een (keukentafel-) gesprek plaatsvindt, overhandigd worden tijdens dat gesprek. Indien een (keukentafel-) gesprek plaatsvindt vermeldt het college in de uitnodiging voor het gesprek dat de cliënt het plan tijdens het gesprek kan overhandigen.

2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie, identificatie en medewerking huisgenoten

1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

3. Huisgenoten zijn verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 6. Onderzoek

1. Een gesprek maakt, met inachtneming van artikel 3, deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn (wettelijk) vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie.

2. Het college onderzoekt met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.2 leden 4, 5 en 6 van de wet of de aanvrager recht heeft op maatschappelijke ondersteuning en zo ja, voor hoelang en in welke vorm deze moet plaatsvinden.

3. Indien de cliënt of de hulpvraag genoegzaam bekend is dan wel indien tijdens de melding naar een algemene of een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden verwezen dan wordt, in afwijking van artikel 2.3.2. van de wet en in overleg met de cliënt, afgezien van het onderzoek.

4. Indien zulks naar het oordeel van het college noodzakelijk is, kan het college, al dan niet op verzoek van de cliënt, een deskundige inschakelen.

5. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

Artikel 7. Het verslag

1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Dit verslag, ook wel aangeduid als het leefzorgplan, geeft aan de hand van de resultaten van het onderzoek concreet aan of maatschappelijke ondersteuning nodig is en zo ja in welke vorm en voor hoelang. Het wordt, ter ondertekening, verstrekt aan de cliënt.

2. De cliënt stuurt het ondertekende leefzorgplan na ontvangst naar het college.

Artikel 8. Advisering

1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is gedaan of bij gebruikelijke hulp de huisgenoot die deze hulp verleent:

a. Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen naar aanleiding van de melding.

b. Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen hem vragen te stellen naar aanleiding van de melding en/of te onderzoeken.

2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien zulks naar zijn oordeel noodzakelijk is.

Artikel 9. Aanvraag

1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de door het college schriftelijk bevestigde datum van ontvangst van de melding of er, conform artikel 6 lid 3, geen onderzoek heeft plaatsgevonden omdat cliënt en hulpvraag genoegzaam bekend zijn.

2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk bij het college ingediend.

3. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

4. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

5. Een ondertekend en door de cliënt naar het college gestuurd verslag, zoals bedoeld in artikel 7, wordt beschouwd als aanvraagformulier.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

a. ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

2. Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

a. Voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

b. voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan verminderen of wegnemen;

c. indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

d. indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

e. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

f. voor zover dit in strijd is met de eigen verantwoordelijkheid die de cliënt op grond van de wet heeft;

g. indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande, tenzij artikel 2.3.5 lid 7 en artikel 8.6a van de wet van toepassing is en de cliënt behoort tot in artikel 8.6a onder a of b bedoelde cliënten.

h. indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Venray. Dit is slechts anders indien sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 18 lid 3 of de cliënt een beroep doet op beschermd wonen of opvang;

i. als de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

j. indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of artikel 5 van deze verordening of doordat een huisgenoot niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichting als bedoeld in artikel 5 lid 3 van deze verordening;

k. als de gewenste voorziening niet langdurig noodzakelijk is;

l. indien het college van oordeel is dat de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen.

2. Geen maatwerkvoorziening kan worden verstrekt indien (de noodzaak van de) voorziening, gelet op de medische situatie van cliënt, voorzienbaar was en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maakt.

3. Er wordt geen maatwerkvoorziening ten behoeve van het wonen verstrekt:

a. voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

b. indien geen sprake is van een zelfstandige woonruimte;

c. ten behoeve van hotels/pensions, (trekkers-)woonwagens, kloosters, tweede woningen en vakantie- en recreatiewoningen;

d. voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders danautomatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte,

e. indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

f. indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

g. indien de gevraagde voorziening betrekking heeft op een woongebouw dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen of dat in de praktijk bewoond wordt door een specifieke groep personen en waarvan vast staat dat de voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en waarvan is aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die vereisten niet nodig is;

h. indien de maatwerkvoorziening bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kan worden gerealiseerd;

i. de maatwerkvoorziening slechts strekt ter renovatie of ter aanpassing aan de eisen van de tijd of de renovatie plaatsvindt en de van toepassing zijnde afschrijvingstermijn zoals vermeld in artikel 5 van het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2018 is verstreken.

4. Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.

5. Het college is bevoegd om overige, bijzondere, individuele voorwaarden op te leggen met het oog op participatie en zelfredzaamheid en hiervoor nadere regels te stellen.

Artikel 12. Aanvullende criteria en voorwaarden persoonsgebonden budget.

1. Het college kent, met inachtneming van artikel 10 en 11, een persoonsgebonden budget toe indien is vastgesteld dat:

a. cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn curator, bewindvoerder of mentor in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

b. cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Daarbij wordt, conform artikel 2.3.6. lid 3 van de wet, door het college meegewogen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

2. Het college kent geen persoonsgebonden budget toe indien

a. eerder, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

b. de cliënt, zonder dat er toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet, niet heeft voldaan aan de verplichting bedoeld in artikel 2.3.8 van de wet;

c. het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van vervoer negatieve gevolgen zou (kunnen) hebben voor het voortbestaan van het collectief vervoersysteem;

d. er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo;

e. voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland;

f. voor zover deze is bedoeld voor ondersteunings-, bemiddelings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget;

g. de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend of schuldhulpverlening op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening van toepassing is.

3. Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere zaken te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk, tenzij dit naar het oordeel van het college, gezien alle relevante omstandigheden, de voorkeur verdient. Daarbij is van belang dat het in ieder geval beperkt blijft tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en de cliënt kan bewijzen dat deze ondersteuning aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt.

4. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 13. De hoogte van het persoonsgebonden budget

Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt onderscheid gemaakt tussen een persoonsgebonden budget bestemd voor professionele ondersteuning en een persoonsgebonden budget bestemd voor niet-professionele ondersteuning gezien het verschil in de prijs- en kwaliteitsverhouding. De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor niet-professionele ondersteuning door middel van dezelfde te verstrekken maatwerkvoorziening wordt 75% van het tarief voor professionele ondersteuning zoals hieronder vermeld.

Artikel 13A. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening.

1.De maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor professionele ondersteuning in de vorm van dienstverlening bedraagt voor:

a. hulp bij het huishouden uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal € 18,00 per uur.

b. Begeleiding individueel basis uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €41,83 per uur.

c. Begeleiding individueel specialistisch uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €46,62 per uur.

d. Groepsbegeleiding licht uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €6,50 per uur.

e. Groepsbegeleiding midden uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €9,95 per uur.

f. Groepsbegeleiding zwaar uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €13,90 per uur.

g. Persoonlijke verzorging basis uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €33,60 per uur.

h. Persoonlijke verzorging basis plus uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €37,41per uur.

i. Logeren (=kortdurend verblijf) licht uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal € € 50 per etmaal

j. Logeren midden-zwaar uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal € 90 per etmaal.

k. Vervoer basis uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €10 per etmaal

l. Vervoer rolstoel uitgevoerd door een professionele ondersteuner: maximaal €17,50 per etmaal.

2. Indien er een indicatie bestaat voor de Regiotaxi en aanvrager wenst hiervoor een persoonsgebonden budget te ontvangen dan is de hoogte van het gevraagde persoonsgebonden budget gelijk aan de gemiddelde kostprijs per deelnemer van de Regiotaxi.

3. De hoogte van het persoonsgebonden budget is mede gebaseerd op een door de cliënt opgesteld bestedingsplan. Dit plan is onderdeel van het persoonlijk plan. In het bestedingsplan geeft de cliënt aan waarom hij een persoonsgebonden budget wenst en waaraan en hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden. Er moet daarnaast in ieder geval uit blijken dat de met het persoonsgebonden budget te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is, het de goedkoopst compenserende voorziening is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

5. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget voor een zaak, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

6. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen. Reiskosten worden in beginsel niet vergoed en vormen daarom in beginsel geen onderdeel van het persoonsgebonden budget;

7. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 13 B. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak.

1. Indien het college geen contract heeft gesloten met aanbieders van de betreffende, te verstrekken maatwerkvoorziening (in de vorm van een zaak), wordt op basis van twee door de cliënt op te vragen offertes alsnog de goedkoopst passende voorziening gezocht ter vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

2. Voor woningaanpassingen is het vorige lid slechts van toepassing indien de maatwerkvoorziening niet vermeld is in de codelijst verkorte procedure woningaanpassingen. Indien de codelijst van toepassing is, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de betreffende maatwerkvoorziening vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag voor die voorziening zoals vermeld in de codelijst.

3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een traplift wordt toegekend op basis van twee door de cliënt op te vragen offertes waarbij de goedkoopst passende voorziening gezocht wordt ter vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

4. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt toegekend op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst-adequate nieuwe voorziening inclusief onderhoud en wa-verzekering zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald waarmee de gemeente een contract heeft gesloten.

5. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt toegekend op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald waarmee de gemeente een contract heeft gesloten.

6. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 13 C. Hoogte van het persoonsgebonden budget bestemd voor de maatwerkvoorziening Beschermd Wonen.

1. In afwijking van artikel 13 wordt de hoogte van een pgb voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen als volgt berekend:

a. professionele en gediplomeerde hulp: zoals weergegeven in tabel 1 van bijlage 1.

b. professionele hulp door gediplomeerde ZZP’ers, maximaal 90% van het tarief voor professionele hulp zoals bedoeld onder a, zoals weergegeven in tabel 2 van bijlage 1.

c. niet-professionele hulp uit het eigen sociaal netwerk: 75% van het tarief voor professionele hulp zoals bedoeld onder a, zoals weergegeven in tabel 3 van bijlage 1.

2. De bedragen, zoals vermeld in bijlage 1, gaan uit van een toekenningsperiode van een jaar.

3. Een PGB BW bestaat uit een viertal afzonderlijke componenten:

a. persoonlijke verzorging,

b. verpleging,

c. begeleiding individueel,

d. dagbesteding.

4. De tarieven zoals bedoeld in lid 1 kunnen worden toegekend per afzonderlijke component zoals bedoeld in bijlage 1.

5. Indien alle afzonderlijke componenten, zoals bedoeld in lid 3, tegelijkertijd worden toegekend, wordt het jaarbedrag opgehoogd met een toeslag voor het zorgzwaartepakket (ZZP) zoals bedoeld in bijlage 1.

6. Indien een cliënt in een gezamenlijk wooninitiatief verblijft wordt het jaarbedrag voor het PGB opgehoogd met een woontoeslag zoals bedoeld in bijlage 1.

Artikel 13D. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor verhuis-/inrichtingskosten en huurderving

1. De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor verhuis-/inrichtingskosten kan plaatsvinden indien sprake is van een niet algemeen gebruikelijke verhuizing en er een medische noodzaak is voor verhuizing. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de algemene uitgangspunten van het onderzoek zoals vermeld in artikel 6.

2. Voor de kosten van huurderving kan een persoonsgebonden budget verstrekt worden. Het betreft dan de situatie dat tijdelijk een aangepaste woning leegstaat in afwachting van een bewoner waarvoor een dergelijke woning een passende bijdrage aan zelfredzaamheid en participatie vormt. De hoogte van het persoonsgebonden budget is gelijk aan de kale huur van de woonruimte met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de wet op de Huurtoeslag. Verstrekking vindt slechts plaats indien de betreffende woning voor meer dan €5000,- is aangepast. De periode waarvoor een vergoeding wordt verstrekt bedraagt maximaal zes maanden. Onder voorwaarden is verlenging van deze termijn met maximaal drie maanden mogelijk.

3. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 14 Voorwaarden met betrekking tot de besteding en de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

1. Bij de toekenning van het persoonsgebonden budget gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

a. de cliënt sluit een schriftelijke overeenkomst met de ondersteuner of ondersteunende instantie waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

1°. de wijze waarop de ondersteuner voorziet in de behoefte aan ondersteuning van de cliënt;

2°. declaraties voor verleende ondersteuning worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de ondersteuning is verleend bij de cliënt zijn ingediend,

3°. een declaratie van een ondersteuner voor dienstverlening bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het burgerservicenummer en de naam van de ondersteuner, en wordt door de ondersteuner ondertekend,

4°. een declaratie van een ondersteunende instantie voor dienstverlening of een professionele ondersteuner bevat het nummer waarmee die instantie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, en de naam en het adres van de ondersteunende instantie, en wordt namens de ondersteunende instantie ondertekend;

b. de cliënt stelt, op verzoek van het college, de in onderdeel a bedoelde overeenkomsten en declaraties alsmede zijn rekeningafschrift op papier of op een andere duurzame drager, tot vijf jaar na de datum van de besteding van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college;

c. de cliënt laat de betalingen aan de ondersteuner verrichten door de Sociale Verzekeringsbank,

d. de cliënt dient te voldoen aan de voorwaarden en verplichtingen die door de Sociale Verzekeringsbank, bij of krachtens artikel 2.6.2 Wmo 2015, worden gesteld.

e. de cliënt

1°. stelt de overeenkomsten en declaraties, bedoeld in onderdeel a, op papier of op een andere duurzame drager onverwijld ter beschikking van de Sociale Verzekeringsbank

2°. legt de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a, ter goedkeuring voor aan het college;

f. de cliënt deelt onverwijld, dat wil zeggen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, de Sociale Verzekeringsbank of het college op diens verzoek of uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.

2. De Sociale verzekeringsbank kan beslissen tot beëindiging van de betalingen of weigering van een betaling uit het persoonsgebonden budget:

a. bij het intrekken of herzien van een besluit tot toekenning van een persoonsgebonden budget;

b. wegens strijd met het recht dat van toepassing is op de overeenkomst als bedoeld in lid 1, onderdeel a ,

c. indien de declaratie niet binnen zes weken na de maand waarin de door de derde geleverde prestatie is ingediend;

d. indien een ingediende declaratie niet voldoet aan de voorwaarden van de overeenkomst als bedoeld in lid 1, onderdeel a of de beschikking tot toekenning van het persoonsgebonden budget.

3. Het college kan de Sociale verzekeringsbank verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van een betaling uit het pgb als er ten aanzien van een client een ernstig vermoeden is gerezen van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 2.3.10 eerste lid onder a, d of e van de wet.

4. De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de cliënt bij zijn werkgeverstaken, onder andere ten aanzien van conflicten en ontslag, zaakschade en aansprakelijkheid.

5. Het college is bevoegd nadere regels te stellen over de besteding en de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 15 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding.

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt van 18 jaar of ouder in aanmerking komen voor individuele begeleiding indien hij als gevolg van een lichamelijke, zintuigelijke, cognitieve, verstandelijke psychiatrische beperking of een combinatie daarvan, beperkt is in zelfredzaamheid en wel zodanig dat hij niet (geheel) in staat is om zich zelfstandig of met behulp van de eigen leefomgeving te handhaven.

2. Er dient sprake te zijn van matige of zware beperkingen op het terrein van:

a) sociale redzaamheid;

b) het bewegen en verplaatsen;

c) het psychisch functioneren;

d) het geheugen en de oriëntatie;

e) of sprake te zijn van matig of zwaar probleemgedrag dat getoond wordt.

3. De ondersteuning is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de

zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de cliënt.

4. De ondersteuningsactiviteiten kunnen bestaan uit:

a) het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen;

b) het ondersteunen bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie;

c) of het overnemen van toezicht op de cliënt.

5. Het college is bevoegd hierover nadere regels te stellen.

Artikel 16 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dagbesteding.

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt van 18 jaar of ouder in aanmerking komen voor ondersteuning in de vorm van begeleiding die in een groep geboden wordt indien hij als gevolg van een lichamelijke, zintuigelijke, cognitieve, verstandelijke psychiatrische beperking of een combinatie daarvan, beperkt is in zelfredzaamheid en wel zodanig dat hij niet (geheel) in staat is om zich zelfstandig of met behulp van de eigen leefomgeving te handhaven.

2. Daarbij dient:

a. de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam te zijn om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn sociaal netwerk te organiseren; en

b. er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of

c. daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen

3. De ondersteuning is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en het doel van groepsbegeleiding daarbij is om cliënten zodanig te activeren en motiveren om hun kennis en vaardigheden te vergroten of te versterken dat maatschappelijke participatie (weer) mogelijk wordt.

4. Met inachtneming van artikel 10, 11 en lid 1, 2 en 3 van dit artikel kan een cliënt, indien hij de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagbesteding met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft.

5. Het college is bevoegd hierover nadere regels te stellen.

Artikel 17 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van logeren (=kortdurend verblijf)

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt gedurende maximaal 104 etmalen per kalenderjaar in aanmerking komen voor logeren als zijn mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

2. Het college is bevoegd hierover nadere regels te stellen.

Artikel 18 Aanvullende criteria en voorwaarden voor maatwerkvoorzieningen ten behoeve van wonen

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij

a. aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

b. aantoonbaar al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een geschikte woning te vinden, of

c. een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig

ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een

situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

2. Een cliënt kan alleen voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van wonen in de vorm van een woningaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

3. Een maatwerkvoorziening ten behoeve van wonen wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de zelfstandige woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen en deze woonruimte zich bevindt in de gemeente Venray, dan wel voor het bezoekbaar maken van één andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft als het hoofdverblijf van de cliënt in een erkende zorginstelling is en deze instelling zich buiten de gemeente Venray bevindt.

4. De aanvraag voor het bezoekbaar maken kan slechts worden behandeld indien de aan te passen woning zich in Venray bevindt. Bevindt de aan te passen woning zich elders dan zal de aanvraag bij de betreffende gemeente moeten worden ingediend. De maatwerkvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de aan te passen, in lid 3 bedoelde woning.

Artikel 19 Aanvullende criteria en voorwaarden voor opvang en beschermd wonen

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als hij

a. 18 jaar of ouder is en zich niet zelfstandig kan handhaven in de samenleving en dit niet op te lossen is met eigen kracht, mantelzorg, een algemene voorziening of een algemeen gebruikelijke voorziening, en;

b. een ter zake kundige professional de psychiatrische of psychische aandoening of beperking heeft vastgesteld (bijvoorbeeld een arts, psychiater, GZ psycholoog, of verpleegkundig specialist), en;

c. (intramurale) behandeling voor de psychiatrische of psychische aandoening of beperking is afgerond of niet (meer) op de voorgrond staat, en;

d. er niet sprake is van een acute situatie in de geestelijke gezondheid of op andere leefdomeinen, en;

e. de cliënt voor zijn eigen veiligheid en die van zijn omgeving 24 uur per dag zorg, begeleiding en/ of toezicht nodig heeft. Deze zorg, begeleiding en toezicht zijn intensief en onplanbaar. Deze zorg, begeleiding en toezicht zijn aanwezig of oproepbaar.

4. Met inachtneming van lid 1 wordt een maatwerkvoorziening Beschermd Wonen toegekend wanneer een of meerdere van de volgende criteria van toepassing zijn:

• Aanwezigheid van een aantoonbaar positief sociaal netwerk (familie en vrienden). Ten minste 1 familielid of vriend heeft zijn woonplaats in Noord- en Midden Limburg, zoals blijkt uit Basisregistraties Personengegevens (BRP) en bevestigt zijn relatie met de cliënt;

• De cliënt heeft in de voorgaande periode zijn hoofdverblijf in de regio Noord- en Midden Limburg gehad, zoals blijkt uit de BRP.

• Aantoonbare bekendheid bij instellingen of ziekenhuizen. Dit blijkt uit een bevestiging door de betreffende instellingen of ziekenhuizen.

• Er is een gegronde reden om tegemoet te komen aan de wens van de cliënt om in een bepaalde gemeente in de regio Noord- en Midden Limburg te willen wonen.

5. De ondersteuning is zoveel als mogelijk gericht op het verbeteren van zelfredzaamheid en participatie en heeft als mogelijk einddoel zelfstandig wonen.

6. Een cliënt kan in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening (maatschappelijke/vrouwen-) opvang als hij:

a. feitelijk dakloos is, of als bewoner staat ingeschreven bij een door de gemeente erkende 24-uurs woonvoorziening, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

b. niet in staat is om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving op meerdere leefdomeinen, en

c. niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

7. Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening (maatschappelijke/vrouwen-) opvang als deze:

a. slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

b. geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden, een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

8. Het naleven van de leef- en gedragsregels binnen de opvang maakt onderdeel uit van de afspraken die via het Leefzorgplan met de cliënt worden gemaakt.

9. De opvang is altijd gericht op een tijdelijk verblijf en heeft als doelstelling om de cliënt weer in staat te stellen zich zelfstandig of met lichte ondersteuning te redden in de samenleving.

8. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 20 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden

Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval er sprake is van aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden.

Artikel 21 Persoonlijke verzorging

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor persoonlijke verzorging indien de verzorging geen verband houdt met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop maar zich richt op het ondersteunen bij (en niet zozeer het overnemen van) het uitvoeren van de noodzakelijke algemeen dagelijkse activiteiten indien dit noodzakelijk is met het oog op zelfredzaamheid.

2. De ondersteuningsactiviteiten zijn gericht op het stimuleren van en het toezicht houden op de zelfstandige persoonlijke verzorging en kunnen bestaan uit ondersteuning bij het in en uit bed komen, aan- en uitkleden, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek en medicijnen innemen.

Artikel 22 Aanvullende criteria en voorwaarden voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van vervoer

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

2. Met inachtneming van artikel 10 en 11 en het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als het collectief vervoer de beperkingen in het vervoer niet op passende wijze compenseert en/of wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

3. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

4. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met een omvang van maximaal 1500 kilometer tot een bandbreedte van 2000 kilometer per jaar mogelijk maken.

Artikel 23 Aanvullende voorwaarde voor de maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening

1. Met inachtneming van artikel 10 en 11 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem dagelijks dan wel veelal noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen in en om de woning.

2. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

Artikel 24. Beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

a. welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

c. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

a. aan welk resultaat en maatwerkvoorziening het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

c. wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget toegekend wordt;

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

f. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 25. Controle

1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 26 Intrekking en terugvordering

1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

- gedurende een periode van meer dan zes maanden geen gebruik is gemaakt van de verstrekte voorziening,

- de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

- de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen,

- de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten,

- de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

- de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb voor een ander doel gebruikt.

2. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

3. Indien het college het recht op een voorziening heeft ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 lid 1 aanhef en onder a van de wet en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

4. Bij wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

5. Het college is bevoegd om hierover nadere regels te stellen.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 27. Bijdrage in de kosten

1. a. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van de rolstoelvoorziening. Voor jeugdigen tot 18 jaar is tevens geen eigen bijdrage verschuldigd voor overige hulpmiddelen.

b. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

3. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

4. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

4. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

5. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

a. door een aanbesteding;

b. na een consultatie in de markt, of

c. in overleg met de aanbieder.

6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

7. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (art. 3.8 e.v.), zij het dat de minimale eigen bijdrage lager kan zijn dan het in artikel 3.8 lid 1 en lid 2 vermelde bedrag indien de uitkomst van de berekening kostprijs gedeeld door de van toepassing zijnde afschrijvingsperiode daartoe aanleiding geeft.

8. Voor de maatwerkvoorziening Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang geldt, in afwijking van lid 7 en conform artikel 3.20 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, dat:

a. de eigen bijdrage voor de voltijdsopvang gelijk is aan het verschil tussen de voor de cliënt geldende bijstandsnorm en de norm persoonlijke uitgaven. Indien de aanbieder geen voeding verstrekt, wordt de norm persoonlijke uitgaven verhoogd met een bedrag voor voeding, gelijk aan het bedrag dat het Nibud hiervoor hanteert.

b. Voor cliënten van 18 tot en met 20 jaar in de in de opvang van de maatschappelijke opvang bedraagt de eigen bijdrage € 300,- per maand.

c. Voor cliënten in de opvang van de vrouwenopvang bedraagt de eigen bijdrage € 207,14 per maand, waarbij de cliënten zelf verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse voeding.

9. Bij de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage op grond van lid 8 geldt dat een maand uit dertig dagen bestaat. Tevens geldt dat:

- De eigen bijdrage voor voltijdsopvang voor de cliënt wordt bepaald per maand, waarbij de bijdrage is verschuldigd voor iedere dag dat de cliënt gebruik maakt van de voltijdsopvang.

- indien sprake is van aantoonbare dubbele woonlasten de eigen bijdrage wordt verminderd met een forfaitair bedrag, gelijk aan 20% van de geldende bijstandsnorm.

10. De bijdragen in de kosten voor opvang worden door het college vastgesteld en geïnd.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 28. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

2. Het college kan middels nadere regels de in lid 1 vermelde eisen voor een goede kwaliteit waaronder begrepen de deskundigheid van beroepskrachten, nader uitwerken.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodiek overleg met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 29. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

a. de kosten van de beroepskracht;

b. redelijke overheadkosten;

c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

d. reis en opleidingskosten;

e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 30. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1. van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 31. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

1. Het college bepaalt bij nadere regels de vormen waaruit gekozen kan worden (het zogenaamde keuzemenu) voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

2. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van clienten in de gemeente.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 32. Klachtregeling

1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

3. De gemeente Venray kent een klachtenregeling conform hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht. Het betreft dan klachten over gedragingen van het bestuursorgaan.

Artikel 33. Medezeggenschap

1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 34. Inspraak

1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de uitvoering van de wet.

2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen ter zake en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4. In de verordening participatieraad 2015 gemeente Venray zijn, overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet en artikel 2.1.3. lid 3 van de wet, regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het college ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, betrekt bij de uitvoering van de wet.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 35. Evaluatie

Deze verordening zal periodiek geëvalueerd worden.

Artikel 36. Nadere regels en hardheidsclausule

1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt goed gemotiveerd afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 37. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2016.1 wordt ingetrokken.

2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2015 of op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2016 of 2016.1, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

Artikel 38. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray 2018.

Ondertekening

Bijlage 1 behorend bij artikel 13a.