Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vianen 2014

Geldend van 15-05-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vianen 2014

Het College, gelet op de bepalingen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning, besluit vast te stellen het volgende:

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vianen 2014

Begripsbepalingen:

In dit Besluit wordt verstaan onder:

a. verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Vianen 2013;

b. persoonsgebonden budget: een geldbedrag zoals genoemd in artikel 1.1 onder p van de Verordening;

c. financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 1.1 onder s van de Verordening;

d. primaat van verhuizen: bij aanpassingskosten hoger van € 4.824,- (2 x verhuiskostenvergoeding à € 2412,-) wordt als uitgangspunt genomen dat verhuizing naar een geschikte woning de meest goedkoopste compenserende voorziening is, tenzij er individuele omstandigheden zijn waardoor verhuizen geen adequate oplossing is;

e. bruto-inkomen:inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 450; 2006);

f. brutonorminkomen:bruto-inkomen gerelateerd aan de bijstandsnorm.

HOOFDSTUK 1. REGELS VOOR HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 1.1. Verstrekking

  • 1. Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats in de volgende gevallen:

    • a.

      wanneer een algemene Wmo-voorziening, zoals omschreven in de Verordening, de ervaren beperking compenseert en een individuele Wmo-voorziening niet noodzakelijk is;

    • b.

      wanneer op grond van aanwijzingen het ernstige vermoeden bestaat dat een belanghebbende, of diens wettelijk vertegenwoordiger, problemen zal hebben of krijgen bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Als voorbeeld: een belanghebbende is met eerder verstrekte budgetten onverantwoord is omgegaan; het psychisch en/of sociaal functioneren van de aanvrager hebben een ingrijpende invloed, zoals bijvoorbeeld manische buien of verslavingsproblematiek; een aanvrager is bekend met problematische schulden.

    • c.

      lid b van dit artikel is niet van toepassing als blijkt dat een belanghebbende beschikt over een goed netwerk dat zorg draagt voor het beheer van het persoonsgebonden budget;

    • d.

      als verwacht wordt dat de toe te kennen voorziening een korte gebruiksperiode heeft en op basis van inhoudelijke en efficiëncy-argumenten het persoonsgebonden budget niet als adequaat kan worden gekenmerkt.

  • 2. Bij toekenning van een persoonsgebonden budget kent de beschikking een bijlage waarin de voorwaarden rondom de verstrekking van het persoonsgebonden budget zijn opgenomen. (zie bijlagen 1 tot en met 5.) Deze bijlagen maken onderdeel uit van de desbetreffende beschikking.

Artikel 1.2. Besteding

Bij besteding van het persoonsgebonden budget gelden de volgende regels:

  • 1.

    Voorwaarde is dat met behulp van het persoonsgebonden budget de beperking gecompenseerd wordt die volgens de beschikking in aanmerking komt voor compensatie (en dus toekenning van het budget). Uitgangspunt is de eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende en het compensatiebeginsel. Een belanghebbende kan dus zelf een andere (goedkopere) oplossing bedenken voor zijn beperking dan een geïndiceerde voorziening. Het budget dat een belanghebbende daarmee eventueel kan besparen door scherp op de prijs te letten, moet of:

    • a.

      besteed worden aan het compenseren van overige, als gevolg van aantoonbare beperkingen, ervaren participatieproblemen in de geest van artikel 4 eerste lid van de Wmo; of

    • b.

      terugbetaald worden aan het college.

  • 2.

    Bij een apart toegekend persoonsgebonden budget voor reparatie- en onderhoudskosten (zie artikel 1.4), dient dit persoonsgebonden budget uitsluitend aan reparatie- en onderhoudskosten besteed te worden.

  • 3.

    Een persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Artikel 1.3. Omvang

1.De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van de verstrekking van

  • ·

    douche- en toiletvoorzieningen

  • ·

    individuele vervoersvoorzieningen

  • ·

    en rolstoelvoorzieningen

wordt op gelijke wijze bepaald, te weten:

a. er is een d epotvoorziening voorhanden

Als er een adequate depotvoorziening aanwezig is, wordt er een persoonsgebonden budget verstrekt waarmee een belanghebbende in staat gesteld wordt om een tweedehands-voorziening te kopen op de reguliere markt. De hoogte van het persoonsgebonden budget is gerelateerd aan de adequate voorziening die in het depot aanwezig is. Het persoonsgebonden budget bedraagt de helft van het bedrag dat het college zou betalen voor deze voorziening wanneer deze nieuw verstrekt zou worden door de gecontracteerde leverancier.

b. er is g een depotvoorziening voorhanden

De hoogte van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van het bedrag dat het college zou betalen voor een voorziening in natura verstrekt door de gecontracteerde leverancier.

  • 2.

    Bij uitzondering van het gestelde in het eerste lid wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van:

    • a.

      autoaanpassingen, bepaald aan de hand van een door de aanvrager opgevraagde offerte van een bedrijf dat is aangesloten bij Auto Aanpassers Nederland (AAN);

    • b.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto bepaald aan de hand van het ‘normbedrag referentie auto’ zoals opgenomen in de UWV-normbedragen. (bijlage 11).

  • 3.

    Als er medische noodzakelijke aanpassingen verricht moeten worden aan voorzieningen zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, dan wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget bepaald aan de hand van de tarieven zoals deze door de gecontracteerde leverancier zijn aangeboden in de aanbesteding. Indien dit niet mogelijk is, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget gelijk gesteld aan de werkelijk gemaakte kosten.

Artikel 1.4. Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Ten behoeve van de voorzieningen zoals genoemd in artikel 1.3 eerste lid van dit Besluit wordt jaarlijks een persoonsgebonden budget ten behoeve van onderhoud, keuring of reparatie verstrekt. De hoogte van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van het bedrag dat de gecontracteerde leverancier vraagt voor onderhoudscontracten (zie bijlage 12). Het onderhoud van handbikes is hierin niet opgenomen en bedraagt €50,00.

  • 2. Bij uitzondering van het gestelde in het eerste lid van dit artikel, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van reparatie en eigen risico van een al dan niet aangepaste bruikleenauto bepaald aan de hand van het ‘normbedrag reparaties vervoersvoorzieningen-eigen bijdrage c.q. risico bedragen’ zoals opgenomen in de UWV- normbedragen vervoersvoorzieningen (zie bijlage 11) .

  • 3. Voor reparatie- en onderhoudskosten voor voorzieningen vanuit het depot geldt een duur van 3,5 jaar. Belanghebbende komt niet automatisch in aanmerking voor een nieuw persoonsgebonden budget.

  • 4. Indien een voorziening technisch wordt afgekeurd voordat het persoonsgebonden budget afloopt, dan valt dit onder de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende. Van belanghebbende wordt verwacht dat hij met het verstrekte persoonsgebonden budget een deugdelijke voorziening aanschaft. Belanghebbende komt niet eerder, dan wanneer het persoonsgebonden budget afloopt, in aanmerking voor verstrekking van een nieuw persoonsgebonden budget.

Artikel 1.5. Looptijd

  • 1.

    1.Alle materiële voorzieningen worden lineair afgeschreven. Onder gelijkblijvende omstandigheden kan een belanghebbende gedurende de looptijd van het persoonsgebonden budget niet opnieuw een beroep doen op de gemeentelijke compensatieplicht voor dezelfde voorziening:

  • a.

    de termijn van de afschrijving is zeven jaar (7 jaar), dat neerkomt op een afschrijving van ¹/84 ste per maand. Concreet betekent dit, dat bijvoorbeeld een voorziening van 4 jaar en 2 maanden oud een restwaarde heeft van 34/84 ste deel van het verstrekte persoonsgebonden budget;

  • b.

    bij uitzondering op wat gesteld is onder a, betreft de termijn van afschrijving drieënhalf jaar (3½ jaar) wanneer de hoogte van het persoonsgebonden budget is gerelateerd aan een adequate voorziening die in het depot aanwezig is. Dit komt neer op een afschrijving van ¹/42 ste per maand. Concreet betekent dit, dat bijvoorbeeld een voorziening van 2 jaar en 9 maanden oud een restwaarde heeft van 9/42 ste deel van het verstrekte persoonsgebonden budget.

Artikel 1.6. Verplichtingen

  • 1.

    Aanschaftermijn:

    een voorziening moet binnen zes maanden (6 maanden) worden aangeschaft. De hulp bij het huishouden moet binnen zes weken (6 weken) zijn ingekocht. Als deze termijnen niet worden nageleefd, is terugvordering mogelijk. In de beschikking staat de termijn waarvoor de voorziening wordt verstrekt.

  • 2.

    Eigen verantwoordelijkheid:

    een belanghebbende, de gebruiker is verplicht om wijzigingen in de persoonlijke situatie, die van invloed kunnen zijn op de verstrekking, aan de gemeente door te geven.

  • 3.

    Eigen risico:

    de kosten voor onzorgvuldig of onoordeelkundig gebruik komen voor rekening van een belanghebbende van deze voorziening.

  • 4.

    Voldoen aan gestelde eisen:

    als de door een belanghebbende aangeschafte voorziening niet blijkt te voldoen aan de eisen die door de gemeente zijn gesteld, dan is een belanghebbende zelf verantwoordelijk voor het aanschaffen van een adequate voorziening. Hij kan dan eventueel de voorziening verkopen en dat bedrag inzetten voor een geschikte voorziening.

  • 5.

    Wijzigingen in de situatie:

    bij wijziging van de medische situatie stelt het college een nieuw plan van aanpak op. Op basis daarvan wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld, rekening houdend met het eerder toegekende en vastgestelde bedrag in het plan van aanpak. Dit laatste kan betekenen, dat als de voorziening niet meer gebruikt kan worden dit in mindering gebracht zal worden op het nieuwe persoonsgebonden budget. Het is echter ook mogelijk dat een aanvullend persoonsgebonden budget kan worden verstrekt als de voorziening nog wel blijkt te voldoen, maar alleen aanpassing nodig is.

  • 6.

    Verantwoording persoonsgebonden budget:

    Belanghebbende is verplicht het persoonsgebonden budget te kunnen verantwoorden. De uitwerking hiervan staat onder 1.7.

Artikel 1.7. Verantwoording

  • 1. Er is een volledige verantwoording verschuldigd over de uitbetaalde persoonsgebonden budgetten voor de individuele voorzieningen.

  • 2. Hierbij geldt dat tot maximaal vijf jaar (5 jaar) na uitbetaling van het persoonsgebonden budget, de budgethouder rekening moet houden met controle door het college naar de besteding van het persoonsgebonden budget. De budgethouder moet hiervoor de volgende van belang zijnde stukken, zover van toepassing, beschikbaar houden:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      de nota’s van de reparatie en onderhoudskosten;

    • c.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening, dan wel een betalingsbewijs van de geleverde diensten in het geval van hulp bij het huishouden;

    • d.

      een overzicht van de salarisadministratie;

    • e.

      het burgerservicenummer (BSN) en de NAW-gegevens van de persoon die door de budgethouder is ingehuurd;

    • f.

      bescheiden en tekeningen met betrekking tot woonvoorzieningen.

Artikel 1.8. Betaling

Uitbetaling van het budget vindt vooraf plaats, waarbij het persoonsgebonden budget op rekeningnummer van een belanghebbende wordt overgemaakt volgens onderstaande frequentie of termijnen:

Alle persoonsgebonden budgetten voor hulp in het huishouden:

Hulp in het huishouden

per 4 weken

Persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen:

Bouwkundige- of woontechnische woonvoorzieningen tot € 7.000, -

in één keer

Bouwkundige- of woontechnische woonvoorzieningen vanaf € 7.000, -

in één keer, dat wil zeggen na gereedmelding (kan ook in fases), tenzij de offerte betaling in termijnen aangeeft. In dat geval vindt betaling conform offerte plaats. Bevoorschotting is niet mogelijk.

Niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen

in één keer

Onderhoud, keuring en reparatie niet- bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen

per jaar in verband met indexering

Onderhoud, keuring en reparatie bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen

op verzoek, conform artikel 4.6 van dit Besluit

Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen:

Vervoersvoorzieningen onder hoofdstuk 5 van de Verordening muv de tegemoetkoming in de gebruikskosten van eigen vervoer.

in één keer

Onderhoud, keuring en reparatie

per jaar in verband met indexering

Aanpassingen

in één keer

Financiële tegemoetkoming gebruikskosten eigen vervoer

Tegemoetkoming in de gebruikskosten van eigen vervoer

per maand en jaarlijks wordt het maandbedrag geïndexeerd.

Persoonsgebonden budget voor rolstoelen:

Rolstoelen

in één keer

Onderhoud, keuring, reparatie

per jaar in verband met indexering

Aanpassingen

in één keer

HOOFDSTUK 2. EIGEN BIJDRAGE EN INKOMENSGRENZEN

Artikel 2.1. Maximale omvang eigen bijdrage

  • 1.

    De maximale bedragen en percentages die gelden voor een eigen bijdrage zijn conform het Landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006 nr. 450, artikel 4.1 eerste lid en zoals periodiek aangepast door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport).

  • 2.

    De te betalen eigen bijdrage is gelijk aan de maximale kostprijs van de verstrekte voorziening of een percentage hiervan; zie artikel 2.3.Onder de kostprijs van de voorziening verstaan we ‘de maximale aanschafkosten die de gemeente voor de voorziening maakt inclusief eventuele kosten voor onderhoud en verzekering .

  • 3.

    Als de maximale eigen bijdrage al wordt betaald voor een Wmo-voorziening, hoeft geen eigen bijdrage betaald te worden voor andere AWBZ- of Wmo-voorziening.

Artikel 2.2. Termijn van betaling eigen bijdrage

  • 1. De termijn van betaling van eigen bijdragen is afhankelijk van de omvang van een voorziening tot de maximale kostpijs van de voorziening.

  • 2. In aansluiting op bovenstaand lid geldt voor hulp bij het huishouden, dat een eigen bijdrage wordt geheven zolang gebruik gemaakt wordt van de voorziening.

Artikel 2.3. Toepassing en berekening eigen bijdrage

  • 1. Een eigen bijdrage wordt gevraagd bij:

    • a.

      hulp bij het huishouden; en wordt vastgesteld op basis van het geïndiceerde aantal uren hulp bij het huishouden per week;

    • b.

      bouwkundige- en woontechnische woonvoorzieningen (inclusief een losse woonunit);

    • c.

      een uitraasruimte;

    • d.

      de hoogte van de eigen bijdrage voor de woonvoorzieningen onder lid b en c wordt als volgt bepaald:

      • ·

        tot € 20.000,- wordt 10% van de kostprijs meegenomen in de bepaling van de eigen bijdrage van het CAK;

      • ·

        boven de € 20.000,- wordt daarnaast ook 50% van het bedrag dat de € 20.000,- te boven gaat meegenomen in de bepaling van de eigen bijdrage van het CAK;

    • e.

      autoaanpassingen, te weten 50% van de kostprijs wordt meegenomen in de bepaling van de eigen bijdrage van het CAK;

    • f.

      autozitjes, te weten de kosten van een regulier autozitje. Kinderen korter dan 1,35 meter moeten namelijk in een goedgekeurd en passend kinderzitje zitten. Goedgekeurde zitjes zijn voorzien van labels: ECE R44/03 en R44/04. Onder passend verstaan we: geschikt voor lengte en gewicht van het kind;

    • g.

      (driewiel/kinder- of aangepaste) fietsen, te weten de kosten van een reguliere fiets. Een fiets is in Nederland algemeen gebruikelijk;

    • h.

      fietszitjes, te weten de kosten van een regulier fietszitje. Een fietszitje is in Nederland algemeen gebruikelijk;

    • i.

      buggy's, te weten de kosten van een reguliere buggy. Een buggy is in Nederland algemeen gebruikelijk.

    • j.

      overige vervoersvoorzieningen zoals genoemd in de Verordening onder artikel 6.1 tweede lid onder b t/m d, uitgezonderd de scootmobiel en rolstoel.

  • 2. Bij uitzondering op wat gesteld in het eerste lid onder b wordt er géén eigen bijdrage gevraagd wanneer de bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening een traplift betreft.

  • 3. De hoogte van de eigen bijdrage voor de voorzieningen als genoemd in het eerste lid onder f tot en met j is gelijk aan de richtprijs van de kosten van deze voorzieningen zoals opgenomen in de (jaarlijks door Nibud uitgegeven prijzengids (https://winkel.nibud.nl/professionals/prijzengidsen) (zie bijlage 7a en 7b).

  • 4. Daar waar in de Verordening, de Beleidsregels of dit Besluit gesproken wordt over norminkomen, wordt bedoeld het norminkomens zoals gehanteerd wordt ten hoogste van de norm Wet werk en

    bijstand.

HOOFDSTUK 3. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 3.1. Uurtarief hulp bij het huishouden

De uurtarieven voor hulp bij het huishouden worden jaarlijks geïndexeerd conform de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in de aanbesteding en de overeenkomst met de leverancier(s). De uurtarieven zijn opgenomen in bijlage 8.

Artikel 3.2. Kosten Sociale Verzekering Bank (SVB)

  • 1. De kosten voor de dienstverlening van de SVB worden niet ingehouden op elk toegekend persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

  • 2. In uitzondering op wat gesteld in het eerste lid worden de kosten voor het door de SVB laten uitvoeren van de salarisadministratie maandelijks gefactureerd. Bovendien worden deze kosten alleen gefactureerd aan die budgethouders die van deze dienst gebruik maken.

HOOFDSTUK 4. WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4.1. Financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting wordt jaarlijks geïndiceerd conform de prijsontwikkelingen op basis van de consumentenprijsindex (CPI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de Nibud prijzengids waarop de tegemoetkoming is gebaseerd.

  • 2. De financiële tegemoetkoming wordt, na aanvaarding van de nieuw te betrekken woning, in één keer uitbetaald, mits deze voldoet aan het opgestelde programma van eisen.

Artikel 4.2. Een bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening in natura

  • 1. Verstrekking van bouwkundige- of woontechnische woonvoorzieningen in natura vindt plaats in eigendom.

  • 2. Uitgezonderd van wat gesteld is in het eerste lid worden een traplift, een zweeflift, een plateaulift en een douche-föhninstallatie in bruikleen verstrekt.

Artikel 4.3. Omvang bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening

  • 1.

    De hoogte van de door het college te vergoeden bedragen voor een bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening, als bedoeld in hoofdstuk 4.3 van de Verordening, bedraagt maximaal twee keer ( 2 keer) de hoogte van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, tenzij verhuizen om individuele en medische redenen niet mogelijk is.

  • 2.

    De hoogte van het Persoonsgebonden budget of voorziening in natura wordt als volgt vastgesteld:

  • a.

    woonvoorzieningen tot €7.000,-(eigen woning):

    indien mogelijk wordt aansluiting gezocht bij het gemeentelijk bijzondere bijstandsbeleid op basis van NIBUD-prijzen en/of op basis van de periodiek geïndiceerde marktconforme prijslijst: ‘de zgn. limitatieve lijst’ die door de consulent Wmo wordt gehanteerd. Wanneer de voorziening niet op deze lijst voorkomt moet de woningeigenaar zorgdragen voor tenminste twee (2) offertes. Er wordt uitgegaan van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld als de goedkoopst adequate, en een door het college geaccepteerde offerte;

  • b.

    woonvoorzieningen tot € 7.000,-(huurwoning):

  • er wordt uitgegaan van de prijslijsten zoals ingediend door de woningbouwvereniging. Wanneer de voorziening niet op deze lijst voorkomt, wordt tot het bedrag van € 7.000,-, uitgegaan van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld op de door de woningbouwcorporatie ingediende offerte; (bijlage 9).

  • c.

    woonvoorzieningen vanaf € 7.000,-:

  • de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld als de goedkoopst adequate, door het college geaccepteerde offerte, waarbij:

  • de bouwkundige- of woontechnische voorzieningen die niet voorkomen op de ‘limitatieve lijst’/prijslijst van de woningbouwvereniging of het bedrag van € 7.000,- te boven gaan, op basis van tenminste twee (2) open offertes worden beoordeeld. Bouwkundige- of woontechnische voorzieningen die het bedrag van € 20.000,- te boven gaan worden op basis van een bouwkundig advies, een kostenraming en drie (3) open offertes worden beoordeeld.

  • d.

    losse woonunit:

  • wordt beoordeeld op basis van een bouwkundig advies en tenminste twee (2) open offertes. De hoogte van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld op de goedkoopst adequate door het college geaccepteerde offerte.

  • 3.

    De kosten voor een voorziening in natura of de hoogte van een persoonsgebonden budget voor het bezoekbaar maken van de woning bedraagt éénmalig maximaal € 2.500,-.

  • 4.

    De kosten voor een voorziening in natura of de hoogte van een persoonsgebonden budget voor het aanpassen van een woonschip of woonwagen bedraagt éénmalig maximaal € 1.000,-.

Artikel 4.4. Niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen

  • 1. Onder de niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen vallen de categorieën woningsanering, tilliften en douche- en toilethulpmiddelen. Deze voorzieningen vallen onder het kernassortiment van de leverancier. (zie bijlage 13)

  • 2. Verstrekking van tilliften en douche- en toiletvoorzieningen in natura vindt altijd plaats in bruikleen. De door de gemeente gecontracteerde leverancier verstrekt de voorzieningen inclusief eventuele medisch noodzakelijke aanpassingen. De voorzieningen van het merk en type zoals deze door de leverancier zijn aangeboden in de aanbesteding zijn voorliggend. Daarnaast geldt dat een voorziening in depot als een voorliggende voorziening wordt aangemerkt.

  • 3. Op de douche- en toiletvoorzieningen die in eigendom zijn verstrekt, gelden dezelfde

    voorwaarden rondom onderhoud, keuring en reparatie zoals deze zijn opgenomen in artikel 4.7

    van dit Besluit.

Artikel 4.5. Woningsanering

  • 1. Indien de in hoofdstuk 4 van de Verordening onder voorzieningen vloerbedekking en/of raambedekking wordt bedoeld, vindt verstrekking plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 2. Vloer- en raambedekking worden beschouwd als algemeen gebruikelijke voorzieningen die over een periode van acht jaar (8 jaar) worden afgeschreven (uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (LJN BG7115, d.d. 03-12-2008, omdat mensen zonder allergie doorgaans na ongeveer 8 jaar de stoffering van de woning vervangen):

    • ·

      voor een artikel nieuwer dan twee jaar (2 jaar) wordt 100% van de kosten in aanmerking gebracht;

    • ·

      tussen de twee en vier jaar (4 jaar) wordt 75% van de kosten in aanmerking gebracht;

    • ·

      tussen vier en zes jaar (6 jaar) wordt 50% van de kosten in aanmerking gebracht;

    • ·

      tussen zes en acht jaar (8 jaar) wordt 25% van de kosten in aanmerking gebracht;

    • ·

      indien de voorziening of het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

  • 3. De financiële tegemoetkoming wordt berekend over dat deel van de voorziening dat op moment van vervanging nog niet is afgeschreven. De levensduur van een artikel wordt vastgesteld aan de hand van de nota’s/facturen/rekeningen. Indien deze er niet is, wordt een inschatting gemaakt op grond van de verkregen gegevens van de belanghebbende en/of de woonduur op het adres op basis van de Basisregistratie Personen.

  • 4. De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de benodigde oppervlakte, de richtprijs van de jaarlijks door Nibud uitgegeven prijzengids (https://winkel.nibud.nl/professionals/prijzengidsen), en wat reeds is afgeschreven.

  • 5. Er wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt voor vloerbedekking en/of raambedekking bij verhuizing of wanneer de beperkingen of problemen al langer bekend zijn, waardoor een belanghebbende hier bij de inrichting van zijn woning rekening mee had kunnen houden. Het integraal en soms ook medisch advies moet hierover uitsluitsel bieden.

Artikel 4.6. Een uitraasruimte

De hoogte van het persoonsgebonden budget of voorziening in natura wordt beoordeeld op basis van tenminste twee (2) open offertes. De hoogte van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld op de goedkoopst adequate, door het college geaccepteerde, offerte.

Artikel 4.7. Specifieke afschrijvingstermijnen

  • 1.

    Afschrijvingstermijn badkamer.

  • Binnen de sociale woningbouwsector wordt voor een badkamer een termijn van afschrijving gehanteerd van 15 tot 20 jaar. Deze afschrijvingstermijn kan ook gehanteerd worden voor een koopwoning. In geval er een verzoek wordt ingediend voor aanpassing van de badkamer (bijvoorbeeld voor het verwijderen van het ligbad en het creëren van een douchevloer op afschot) dient onderzoek te worden gedaan naar hoe oud de badkamer is. Of deze op zichzelf nog functioneel is, is niet van belang.

  • Als de termijn van afschrijving is overschreden, geldt dat het gaat om een algemeen gebruikelijke vervanging. Hierbij mag verwacht worden van belanghebbende dat hij rekening houdt met zijn beperkingen.

  • Zie in het kader hiervan ook een uitspraak van de Rechtbank van den Haag (nr. 11/4293, d.d. 7 maart 2012).

  • 2.

    Technische afschrijving.

  • Bij bijvoorbeeld een keuken kan de economische levensduur bereikt zijn, maar technisch gezien nog geen sprake van volledige afschrijving. Er wordt uitgegaan van de afschrijvingstermijn , waarbij ook de technische afschrijving is bereikt.

Artikel 4.8. Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening verstrekt zowel in natura als in een persoonsgebonden budget anders dan genoemd in artikel 1.3 en 1.4 van dit Besluit, vindt plaats op verzoek van een belanghebbende, mits de kosten niet hoger zijn dan de afschrijvingswaarde van de voorziening. Voor de woonvoorziening geldt een lineaire afschrijftermijn van zeven jaar (7 jaar). Afschrijving vindt plaats vanaf het moment van eerste verstrekking.

  • 2. Ingeval het tilliften en douche- en toiletvoorzieningen in natura betreft, brengt de door het college gecontracteerde leverancier voor elke onderhoud, keuring of reparatie activiteit eerst een offerte uit. Ingeval het overige woonvoorzieningen betreft zorgt de eigenaar van de woning voor een offerte van elke onderhoud, keuring of reparatie activiteit. Van de activiteit wordt een notitie gemaakt in het dossier van belanghebbende. Met de huidige leverancier zijn hier aparte afspraken over gemaakt, waarbij zij volgens afspraak in de meeste gevallen meteen factureren.

  • 3. Bij verstrekking in natura vindt voor onderhoud, keuring en reparatie tot € 1.000,- toekenning plaats in de beschikking waarin de voorziening is toegekend. Onderhoud, keuring en reparatie vanaf € 1.000,- wordt apart beschikt.

Artikel 4.9. Tijdelijke huisvesting

Een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum dat gelijk is aan de maximumhuur die van toepassing is voor berekening van de huursubsidie.

Artikel 4.10. Huurderving

  • 1. De financiële tegemoetkoming is ter hoogte van de kale huur van de woonruimte, maar deze zal niet meer bedragen dan de helft van de werkelijke kosten en bovendien niet meer dan de helft van het maximale bedrag waarop eventuele huurtoeslag van toepassing is.

  • 2. De eerste maand (1e maand) dat de woning leeg staat wordt niet vergoed.

  • 3. De financiële tegemoetkoming wordt maximaal gedurende zes maanden (6 maanden) toegekend.

  • 4. De financiële tegemoetkoming wordt maandelijks uitbetaald.

HOOFDSTUK 5. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 5.1. Een rolstoel voor verplaatsing binnen, buiten of binnen en buiten in natura

Verstrekking van een rolstoel vindt plaats in bruikleen.

De door de gemeente gecontracteerde leverancier verstrekt de voorzieningen, inclusief eventuele medisch noodzakelijke aanpassingen. De voorzieningen van het merk en type zoals deze door de leverancier zijn aangeboden in de aanbesteding zijn voorliggend. Daarnaast geldt dat een voorziening in depot of uit een rolstoel- of scootmobielpool van de gemeente Vianen als een voorliggende voorziening wordt aangemerkt.

Artikel 5.2. Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Onderhoud, keuring en reparatie van een rolstoelvoorziening vindt plaats op verzoek van een belanghebbende, mits de kosten niet hoger zijn dan de afschrijvingswaarde van de voorziening. Voor een rolstoelvoorziening geldt een lineaire afschrijftermijn van tien jaar (10 jaar). Afschrijving vindt plaats vanaf het moment van eerste verstrekking.

  • 2. De door het college gecontracteerde leverancier brengt voor elke onderhoud, keuring of reparatie activiteit een offerte uit of factureert direct op grond van gemaakte afspraken. Van de activiteit wordt een notitie gemaakt in het dossier van een belanghebbende.

  • 3. Bij verstrekking in natura vindt voor onderhoud, keuring en reparatie tot € 1.000,- toekenning plaats in de beschikking waarin de voorziening is toegekend. Onderhoud, keuring en reparatie vanaf € 1000,- wordt apart beschikt.

HOOFDSTUK 6. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 6.1. Collectief vervoer

  • 1. Het college stelt een belanghebbende in staat om jaarlijks maximaal 388 zones te reizen, overeenkomend met 1.750 kilometer.

  • 2. Het tarief per zone wordt jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkelingen van de regiotaxi zoals deze door de Bestuursregio Utrecht (BRU) wordt vastgesteld. (zie bijlage 10)

  • 3. Het college acht een belanghebbende (deels) zelfredzaam in de kosten voor vervoer in de directe leefomgeving, conform het overzicht in bijlage 10.

  • 4. Jaarlijks wordt de eigen bijdrage vastgesteld en geheven.

  • 5. De kosten ad € 10,- voor het aanvragen van een nieuwe pas voor collectief vervoer in verband met diefstal, verlies of andere reden komen voor rekening van de aanvrager.

Artikel 6.2. Individuele vervoersvoorzieningen in natura

  • 1. Verstrekking van individuele vervoersvoorzieningen in natura vindt plaats in bruikleen. De door de gemeente gecontracteerde leverancier verstrekt de voorzieningen, inclusief eventuele medisch noodzakelijke aanpassingen. De voorzieningen van het merk en type zoals deze door de leverancier zijn aangeboden in de aanbesteding zijn voorliggend. Daarnaast geldt dat een voorziening in depot van de gemeente Vianen als een voorliggende voorziening wordt aangemerkt.

  • 2. Uitgezonderd wat gesteld in het eerste lid worden auto-aanpassingen in eigendom verstrekt.

Artikel 6.3. Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Onderhoud, keuring en reparatie van een vervoersvoorziening vindt plaats op verzoek van een belanghebbende, mits de kosten niet hoger zijn dan de afschrijvingswaarde van de voorziening. Voor een vervoersvoorziening geldt een lineaire afschrijftermijn van tien jaar (10 jaar). Afschrijving vindt plaats vanaf het moment van eerste verstrekking.

  • 2. De door het college gecontracteerde leverancier brengt voor elke onderhoud, keuring of reparatie activiteit eerst een offerte uit of factureert direct op basis van gemaakte afspraken. Van de activiteit wordt een notitie gemaakt in het dossier van een belanghebbende.

  • 3. Bij verstrekking in natura vindt voor onderhoud, keuring en reparatie tot € 1.000,- toekenning plaats in de beschikking waarin de voorziening is toegekend. Onderhoud, keuring en reparatie vanaf € 1.000,- wordt apart beschikt.

  • 4. In uitzondering van het gestelde in het eerste, tweede en derde lid vindt onderhoud, keuring en reparatie van een al dan niet aangepaste bruikleenauto plaats met in achtneming van het ‘normbedrag reparaties vervoersvoorzieningen-eigen bijdrage c.q. risico bedragen’ zoals opgenomen in de UWV-normbedragen. (zie bijlage 11)

Artikel 6.4. Financiële tegemoetkoming gebruikskosten vervoer

  • 1. Het college stelt een belanghebbend in staat om maximaal 1.750 kilometer te reizen.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor gebruikskosten, als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Verordening, wordt bepaald aan de hand van de Beleidsregels UWV-normbedragen voorzieningen. Op de kilometervergoeding voor auto’s in eigen bezit worden de algemeen gebruikelijke kosten per kilometer in mindering gebracht.

  • 3. De financiële tegemoetkoming wordt maandelijks uitbetaald.

  • 4. Jaarlijks vindt indexatie vast.

HOOFDSTUK 7. SPORTVOORZIENING

  • 1.

    Voor verstrekking van een sportvoorziening wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt. De financiële tegemoetkoming wordt jaarlijks geïndiceerd conform de prijsontwikkelingen op basis van de consumentenprijsindex (CPI) alle huishouden van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 2.

    Ook voor een sportstoel wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de aanschaf en

    onderhoud verstrekt. (zie bijlage 14)

  • 3.

    Een sportvoorziening wordt maximaal eens per drie jaar (3 jaar) toegekend.

SLOTBEPALINGEN

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 15 mei 2014 en vervangt het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vianen 2013.

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Vianen 2014.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Vianen op 29 april 2014,

De secretaris, De burgemeester,

J.van der Noordt W.G. Groeneweg