Regeling vervallen per 01-01-2022

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent jeugdhulp Nadere regels ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

Geldend van 21-02-2019 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent jeugdhulp Nadere regels ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden

gezien het voorstel d.d. 8 januari 2019 inzake de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019;

gelet op de artikelen 2 lid 2 sub 2, 2 lid 4, 4 lid 3, 5 lid 7, 7 lid 5, 8 lid 10, 16 lid 4 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden;

Besluit

vast te stellen

de Nadere regels ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

Artikel 1. Nadere invulling van jeugdhulpvoorzieningen

  • 1. Jeugdhulp in het buitenland kan alleen aan de jeugdige worden toegekend indien de betreffende jeugdhulpaanbieder gecontracteerd is om jeugdhulp te bieden aan jeugdigen uit de gemeente Vijfheerenlanden.

Artikel 2. Vervoersvoorziening

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt aan de jeugdige, zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet.

  • 2. Een vervoersvoorziening wordt alleen verstrekt ten behoeve van het vervoer van de jeugdige naar en van de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.

  • 3. Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat het tot inzetten van deze voorziening en dat bij gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden.

    De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt indien:

    • a.

      sprake is van een vervoersprobleem; en

    • b.

      aantoonbaar is gebleken dat op eigen kracht of met hulp van ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden; en

    • c.

      geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening; en

    • d.

      sprake is van een medische noodzaak, omdat de jeugdige indien gebruik gemaakt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of indien er sprake is van desoriëntatie; of

    • e.

      sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, omdat:

      • 1.

        de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding, zoals bedoeld in artikel 10; of

      • 2.

        sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken; of

      • 3.

        andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken.

    • f.

      door een deskundige de medische beperkingen of beperkende omstandigheden bij de jeugdige die individueel vervoer vereisen, zijn vastgesteld;

    • g.

      de jeugdige of diens vertegenwoordiger medewerking hebben verleend aan het college om aantoonbaar te maken dat er sprake is van een medische noodzaak of beperking in de zelfredzaamheid.

    • h.

      Het ontbreken van financiële draagkracht van de ouder ten behoeve van de vervoerskosten wordt niet beschouwd als een beperking in de zelfredzaamheid.

  • 4. De vaststelling van de noodzaak van een vervoersvoorziening, zoals gesteld in lid 3 van dit artikel, wordt uitgevoerd door de jeugdprofessionals of de Gecertificeerde Instelling.

  • 5. De jeugdprofessional legt de noodzaak tot inzet van de vervoersvoorziening bij een vorm van jeugdhulp vast in het actieplan, zoals bedoeld in artikel 6 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden.

  • 6. De aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door middel van een ondertekend aanvraagformulier vervoer.

  • 7. De adressen en tijden, die door de jeugdige of zijn ouder worden aangegeven op het ondertekende aanvraagformulier vervoer, worden gebruikt voor de planning van het vervoer. Incidentele wijzigingen van deze adressen en tijden zijn in principe niet mogelijk, onder incidentele wijzigingen worden verstaan: eenmalig vervoer van of naar een andere locatie of eenmalig andere vervoerstijden; in deze gevallen zorgt de jeugdige of zijn ouder zelf voor een andere oplossing.

  • 8. Bij een structurele en/of wezenlijke wijziging dient een nieuw aanvraagformulier door de jeugdige of zijn ouder te worden ingediend bij het sociaal team.

  • 9. De duur van de vervoersvoorziening is gelijk aan de duur die in de beschikking is vermeld of korter indien de betreffende individuele voorziening eerder eindigt.

Artikel 3. Begeleiding in het vervoer

  • 1. De begeleiding in het vervoer is primair de verantwoordelijkheid van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s).

  • 2. Indien de begeleiding van de jeugdige meer dan 6 uur per dag bedraagt, kan dit redelijkerwijs niet van de ouder en/of personen uit de naaste omgeving worden verlangd.

  • 3. Het werkzaam zijn van de (beide) ouder(s) ontheft hen niet van de primaire verantwoordelijkheid, zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 4. Uitvoering van de vervoersvoorziening

  • 1. Het vervoer wordt uitgevoerd in de vorm van taxivervoer zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op Personenvervoer 2000.

  • 2. Na toekenning van een vervoersvoorziening vindt er tussen de jeugdige en zijn ouder en de taxivervoerder in ieder geval afstemming plaats over de van toepassing zijnde dagen, de haal- en brengtijden, eventueel beperkende omstandigheden van de jeugdige ten aanzien van het vervoer en de van toepassing zijnde adressen.

Artikel 5. Toegang behandeling Ernstige Enkelvoudige Dyslexie

De diagnostiek en behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED), zijnde een ontwikkelingsstoornis op het gebied van lezen en spellen bij kinderen op de basisschool in de leeftijd van 7 tot 13 jaar, niet gepaard gaand met andere stoornissen of beperkingen die de behandeling van EED in de weg staan, is pas toegankelijk voor de jeugdige nadat de specialist van Zien in de Klas van oordeel is dat diagnostiek dan wel de behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie noodzakelijk is.

Artikel 6. Voorwaarden aan de uitvoering van het onderzoek

  • 1. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een onderzoek en het geven van een advies aan het college in het kader van de toegang tot een individuele voorziening jeugdhulp is neergelegd bij de jeugdprofessionals van de sociale teams.

  • 2. De vaststelling of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige of zijn ouder ontoereikend zijn, op basis artikel 2.3 van de Jeugdwet en artikel 5 lid 3 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden, komt tot stand op basis van een door het sociaal team uitgevoerd onderzoek op basis van een methodische werkwijze, waarbij door het sociaal team met de jeugdige of zijn ouder:

    • a.

      in kaart wordt gebracht wat de hulpvraag is van de jeugdige en zijn ouder(s);

    • b.

      wordt vastgesteld of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn;

    • c.

      wordt bepaald welke hulp, zorg en ondersteuning naar aard en omvang nodig is voor de vastgestelde problemen en stoornissen,

    • d.

      wordt vastgesteld of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en hun sociaal netwerk ontoereikend zijn om zelf deze hulp, zorg en ondersteuning te kunnen bieden.

      Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van de ouder(s) om het gezin te voorzien in een inkomen, de belastbaarheid en draagkracht van de ouder(s).

  • 3. Voor zover het onderzoek specifieke deskundigheid vereist, draagt het sociaal team er zorg voor dat die deskundigheid is gewaarborgd en dat deze discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.

  • 4. Indien blijkt dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouder en hun sociaal netwerk ontoereikend zijn om de hulp, zorg en ondersteuning naar aard en omvang voor de vastgestelde problemen en stoornissen zelf te kunnen bieden, wordt met de jeugdige of zijn ouder nader onderzoek gedaan naar en rekening houdend met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige of zijn ouder:

    • a.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • b.

      indien er geen gebruik gemaakt kan worden van een andere voorziening, of de andere voorziening niet toereikend is, de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

    • c.

      indien er geen gebruik gemaakt kan worden van een andere voorziening en een algemene voorziening, of het gebruik van deze voorziening(-en) niet toereikend zijn, de mogelijkheden om een individuele voorziening te verlenen;

    • d.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen die aan de jeugdige zijn verleend of waar de jeugdige gebruik van kan maken.

  • 5. Het sociaal team geeft op basis van het onderzoek zoals genoemd in de leden 1, 2 en 4 een advies over de in te zetten voorziening(-en) naar aard en omvang van de vastgestelde problemen.

  • 6. Aan de jeugdige of zijn ouder wordt tijdens het gesprek, zoals genoemd in artikel 5 lid 2 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019, kenbaar gemaakt en vastgelegd in het verslag dan wel actieplan welke methodische werkwijze, zoals genoemd bij lid 2 van dit artikel wordt toegepast.

  • 7. De uitkomsten van de methodische werkwijze, zoals bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel worden vastgelegd in het actieplan, zoals genoemd in artikel 1 en artikel 6 van de Verordening jeugdhulp.

Artikel 7. Voorwaarden aan een aanvraag individuele voorziening jeugdhulp

  • 1. Een jeugdige of zijn ouder kan een aanvraag voor een individuele voorziening indienen door middel van een ondertekend actieplan, zoals genoemd in artikel 6 van de Verordening Jeugdhulp. Ook de elektronische weg is voor het indienen van de aanvraag opengesteld, zoals bedoeld in artikel 2:15 Awb.

  • 2. Het actieplan bevat ten minste de onderdelen a t/m n, zoals genoemd in lid 3 van dit artikel als ook de invulling van artikel 6 lid 6 van de Nadere Regels en het advies van de jeugdprofessionals. Dit advies gaat nader in op de hulp, zorg en ondersteuning die naar aard en omvang volgens de jeugdprofessional nodig is voor de genoemde problemen en stoornissen, in hoeverre de jeugdprofessional de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder en het netwerk toereikend achten om te voorzien in deze hulp, zorg en ondersteuning en de al dan niet in te zetten (individuele) voorziening(-en).

  • 3. Indien een jeugdige of zijn ouder geen gebruik maakt van een ondertekend actieplan voor het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening, zoals genoemd in artikel 6 lid 3 van de Verordening Jeugdhulp, dient de jeugdige of zijn ouder schriftelijk een aanvraag in bij het sociaal team van deze gemeente waarbij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens omvat:

    • a.

      de voornaam/voornamen en achternaam van de betreffende jeugdige;

    • b.

      de voorletter(s) en achternaam van de ouder(s) met gezag;

    • c.

      het adres van de jeugdige volgens de basisregistratie personen van de gemeente;

    • d.

      BSN van de jeugdige;

    • e.

      een omschrijving van de hulpvraag;

    • f.

      de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige of zijn ouder in relatie tot de hulpvraag;

    • g.

      welke hulp, zorg en ondersteuning naar aard en omvang naar de mening van de jeugdige of de ouder nodig is voor de genoemde problemen en stoornissen;

    • h.

      waarom de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en hun sociaal netwerk ontoereikend zijn om zelf deze hulp, zorg en ondersteuning te kunnen bieden;

    • i.

      waarom er geen gebruik kan worden gemaakt van een andere voorziening of een algemene voorziening;

    • j.

      welke individuele voorziening wordt aangevraagd voor de genoemde problemen en stoornissen;

    • k.

      indien de jeugdige of zijn ouder dit wensen, de motivatie waarom zij voor de individuele voorziening die wordt aangevraagd de inzet van een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder niet passend achten met als doel dat het college aan de jeugdige een persoonsgebonden budget verstrekt dat de jeugdige en zijn ouder in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • l.

      de handtekening van de jeugdige indien deze ouder is dan 12 jaar;

    • m.

      de handtekening van de ouder(s) indien de jeugdige jonger is dan 16 jaar;

    • n.

      de datum waarop de aanvraag is ondertekend.

Artikel 8. Voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening

Het college kent een individuele voorziening uitsluitend toe indien uit het onderzoek zoals bedoeld in artikel 5 van de Verordening Jeugdhulp van deze gemeente is gebleken dat:

  • 1.

    de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk ontoereikend zijn om zelf de nodige hulp, zorg en ondersteuning aan de jeugdige te kunnen bieden, en;

  • 2.

    de jeugdige en zijn ouder geen oplossing kunnen vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, en;

  • 3.

    de jeugdige en zijn ouder geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening.

Artikel 9. Overgangsperiode

Als tijdens het onderzoek zoals bedoeld in artikel 5 van de Verordening Jeugdhulp blijkt dat sprake is van een vermindering van het aantal te verlenen eenheden jeugdhulp ten opzichte van de lopende beschikking voor deze jeugdige, kan bij wijze van overgangsperiode eenmalig een voorziening voor maximaal 12 weken worden verleend. Voor de overgangsperiode wordt maximaal het aantal eenheden jeugdhulp toegekend, die in de laatst afgegeven beschikking voor een gelijke periode was toegekend.

Artikel 10. Levering van een individuele voorziening met een pgb

  • 1. In aanvulling op artikel 8.1.1 lid 4 van de Jeugdwet en artikel 8 lid 1 van de Verordening Jeugdhulp verstrekt het college alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:

    • a.

      als de jeugdige of zijn ouder, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      als de jeugdige of zijn ouder zich gemotiveerd op het standpunt stellen waarom zij de individuele voorziening die door middel van Zorg in Natura wordt geleverd, niet passend achten;

    • c.

      als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouder willen betrekken van een jeugdhulpaanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is, zoals is gesteld in artikel 16. van de Nadere regels voor het sociaal netwerk en bijdraagt aan het beoogde resultaat;

    • d.

      indien de jeugdige voor de gevraagde jeugdhulp bij de betreffende jeugdhulpaanbieder niet reeds Zorg in Natura ontvangt;

    • e.

      indien het pgb niet wordt ingezet voor betaling van jeugdhulp geleverd en/of genoten buiten Nederland;

    • f.

      als de individuele voorziening met als leveringsvorm een pgb niet wordt aangevraagd met een ingangsdatum in het verleden.

  • 2. Voor het vaststellen of een voorziening voor vervoer conform artikel 2.3 lid 2 van de Jeugdwet in samenhang met een pgb van toepassing is, wordt artikel 2 het vierde lid gehanteerd.

  • 3. De budgethouder voert een deugdelijke administratie ten aanzien van de besteding van het pgb.

  • 4. Verstrekking van een voorziening in de vorm van een pgb vindt niet plaats indien is vastgesteld dat de jeugdige of zijn ouder problemen zal hebben met de aan een pgb verbonden taken en zij geen hulp kunnen ontvangen van de personen als genoemd in lid 1 sub a.

  • 5. De problemen zoals genoemd in lid 1 sub a kunnen worden vastgesteld door middel een test, zoals de pgb-test van Per Saldo.

Artikel 11. Kwaliteitseisen aan jeugdhulpaanbieders die worden ingezet met een pgb

In aanvulling op de in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet gestelde eisen gelden de volgende kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners, die met een pgb worden ingezet:

  • 1.

    Een jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpverlener mag geen jeugdhulp bieden na onherroepelijke veroordeling, berisping en gedurende een onderzoek vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de gemeentelijke voorwaarden en beleid, misleiding, fraude en uitbuiting personeel;

  • 2.

    Jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners zijn verplicht een meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling te ontwikkelen en het gebruik en kennis over deze meldcode binnen hun organisatie te bevorderen;

  • 3.

    Jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners houden zich aan de voor hun beroepsgroep geldende richtlijnen, brancheafspraken en aanvullende openbare afspraken omtrent het leveren van jeugdhulp.

  • 4.

    Jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpverleners kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer de inzet van andere jeugdhulp gewenst is;

  • 5.

    De jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpverlener werkt actief samen met andere jeugdhulpverleners wanneer sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de jeugdige of betrokkenen.

Artikel 12. Gebruik zorgovereenkomst

De jeugdige of zijn ouder is verplicht tot het gebruik van de zorgovereenkomsten van de Sociale Verzekeringsbank voor het vastleggen van afspraken over de te leveren jeugdhulp in het kader van het pgb.

Artikel 13. Begroting met betrekking tot de besteding van het pgb

Het college stelt de omvang van het pgb vast op basis van de door de jeugdige of zijn ouder ondertekende aanvraag in de zin van artikel 7 van de Verordening Jeugdhulp en een begrotingsplan. Het begrotingsplan geeft informatie over de concrete invulling en de besteding van een pgb. In het begrotingsplan worden de door de jeugdhulpaanbieder/-verlener of het sociaal netwerk in rekening gebrachte kosten per eenheid voor de individuele voorziening vermeld, het aantal af te nemen eenheden alsook voor welke problemen de betreffende jeugdhulp wordt ingezet.

Artikel 14. Sociaal netwerk

Onder personen van het sociaal netwerk wordt verstaan:

  • 1.

    familieleden van de jeugdige of zijn ouders tot en met bloed- of aanverwantschap in de derde graad;

  • 2.

    andere betrokkenen bij het gezin, zoals vrienden, buren, studenten, collega’s.

Artikel 15. Voorwaarden voor de inzet van het sociaal netwerk

  • 1. Een individuele voorziening jeugdhulp ten behoeve van de inzet van het sociaal netwerk kan alleen worden toegekend, nadat is vastgesteld dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) ontoereikend zijn om zelf deze hulp, zorg en ondersteuning te kunnen bieden conform artikel 2.3 van de Jeugdwet en artikel 6 van de Nadere regels, waarbij tevens is vastgesteld dat:

    • a.

      het hulp, zorg en ondersteuning betreft die voortvloeit uit de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige;

    • b.

      de hulp, zorg en ondersteuning niet planbaar en/of uitstelbaar is en zodanig niet door een jeugdhulpaanbieder/-verlener kan worden uitgevoerd, of;

    • c.

      de aard van de hulp, zorg en ondersteuning zodanig is dat deze op verzoek van de jeugdige niet door de ouders wordt geleverd, alsook niet door een jeugdhulpaanbieder/-verlener, of;

    • d.

      de inzet van een jeugdhulpaanbieder/-verlener voor de betreffende hulp, zorg of ondersteuning aantoonbaar minder goed, effectief of doelmatig is;

    • e.

      de persoon uit het sociaal netwerk deze hulp, zorg en ondersteuning alleen wil bieden als aan de noodzakelijke randvoorwaarde is voldaan voor wat betreft het verstrekken van een financiële vergoeding voor deze hulp, zorg en ondersteuning, omdat deze persoon uit het sociaal netwerk door het bieden van jeugdhulp aan de jeugdige zodanig verhinderd wordt, dat deze persoon zelf niet voldoende kan bijdragen aan noodzakelijk gezinsinkomen, waarbij:

      • i.

        wordt beoordeeld of de persoon uit het sociaal netwerk kan werken naast de hulp, zorg en ondersteuning die wordt geboden aan de jeugdige.

  • 2. Het betrekken van de jeugdhulp van de persoon uit het sociaal netwerk voldoet aan de eisen, zoals gesteld in artikel van 16 van de Nadere regels.

Artikel 16. Eisen aan het sociaal netwerk voor het betrekken van jeugdhulp

Het betrekken van jeugdhulp voor een individuele voorziening van personen uit het sociaal netwerk mag uitsluitend indien zij:

  • 1.

    meerderjarig zijn;

  • 2.

    veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte jeugdhulp verlenen, die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of zijn ouder;

  • 3.

    geen voorbehouden handelingen verrichten of handelingen die op norm van de verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional zijn voorbehouden;

  • 4.

    bij de ondersteuning aan de jeugdige of zijn ouder zelf niet overbelast raken;

  • 5.

    het tarief voor het sociaal netwerk conform de dan geldende pgb tarieven, in aansluiting op artikel 8 lid 6 van de Verordening Jeugdhulp;

  • 6.

    verklaren het pgb niet te zullen gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

  • 7.

    aantonen daadwerkelijk in staat te zijn de toegekende jeugdhulp te verlenen;

  • 8.

    op geen enkele wijze druk op de jeugdige of zijn ouder hebben uitgeoefend bij diens besluitvorming.

Artikel 17. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1. Deze nadere regels treden in werking op de dag na de bekendmaking ervan en werken terug tot 1 januari 2019;

  • 2. De Nadere regels Jeugdhulp gemeente Leerdam laatstelijk vastgesteld 21 augustus 2018 worden ingetrokken;

  • 3. De Nadere regels Jeugdhulp gemeente Zederik laatstelijk vastgesteld 21 augustus 2018 worden ingetrokken;

  • 4. Het Besluit Zorg voor Jeugd gemeente Vianen laatstelijk vastgesteld op 16 december 2014 wordt ingetrokken;

  • 5. Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden op 8 januari 2019.

de burgemeester, de secretaris,

Toelichting op de Nadere regels ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp gemeente Vijfheerenlanden 2019

Artikel 1.Nadere invulling van jeugdhulpvoorzieningen

In de Verordening Jeugdhulp worden in artikel 2 de vormen van jeugdhulp genoemd, die als individuele voorzieningen kunnen worden toegekend. De gemeente sluit hiervoor contracten met jeugdhulpaanbieders af via de Regionale Backoffice Lekstroom.

Artikel 2.Vervoersvoorziening

De vervoersvoorziening in de Jeugdwet is bedoeld voor het vervoer van een jeugdige naar en van een locatie waar de jeugdhulp wordt gegeven. De vervoersvoorziening is daarom niet bedoeld voor het vervoer van of een vergoeding aan de ouder(s) van de jeugdige, als ook niet voor het vervoer van en naar voorschoolse voorzieningen, school en/of buitenschoolse opvang. Een vervoersvoorziening wordt alleen ingezet in combinatie met een andere individuele voorziening om de jeugdige naar en van een locatie voor jeugdhulp te vervoeren. De vervoersvoorziening is een individuele voorziening en dient dus altijd door een beschikking aan de aanvrager worden vastgelegd. De looptijd van de vervoersvoorziening wordt gelijkgesteld aan de looptijd van de individuele voorziening waarop deze betrekking heeft. De jeugdprofessional beoordeelt of er een vervoersvoorziening wordt toegekend. Hierbij wordt vastgesteld of er een medische noodzaak is of een beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige. Is dit niet het geval, dan wordt de ouder geacht zelf het vervoer naar en van de locatie waar jeugdhulp wordt geboden te organiseren.

Artikel 3.Begeleiding in het vervoer

Van de ouder wordt verwacht dat zij zelf of middels hun netwerk hun kind begeleiden in het vervoer. Dit is overgenomen uit jurisprudentie over begeleiding door ouders in het leerlingenvervoer. Het kan zijn dat de ouder werkt en daardoor aangeeft het vervoer niet te kunnen organiseren. Echter werk kan niet als eerste reden worden aangevoerd om een vervoersvoorziening te verlenen.

Artikel 4.Uitvoering van de vervoersvoorziening

Als een jeugdige een vervoersvoorziening toegekend heeft gekregen, wordt hierin voorzien door middel van taxivervoer. Afhankelijk van de contractafspraken met de jeugdhulpaanbieder wordt dit taxivervoer door de aanbieder georganiseerd dan wel door de gemeente zelf.

Artikel 5.Toegang behandeling Ernstige Enkelvoudige Dyslexie

Onder de Jeugdwet is ook de behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie ondergebracht. Dit komt naar voren bij de schoolgang van de jeugdige. Het onderwijs en Zien in de Klas zijn verantwoordelijk om te bepalen of de behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie voor een jeugdige van toepassing is. Deze toeleiding gaat dus niet via de jeugdprofessionals van het sociaal team.

Artikel 6.Voorwaarden aan de uitvoering van het onderzoek

In de Verordening Jeugdhulp wordt in artikel 5. Lid 3 benoemd dat het college onderzoekt of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder ontoereikend zijn om de hulp naar aard en omvang van de vastgestelde problemen en stoornissen te kunnen bieden. In dit artikel van de Nadere Regels is nader uitgewerkt onder welke voorwaarden dit onderzoek wordt uitgevoerd. Door dit vast te leggen in de Nadere regels weten de jeugdige en zijn ouder wat zij kunnen verwachten bij de uitvoering van het onderzoek.

Kern van het onderzoek is dat op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) stapsgewijs in kaart wordt gebracht of er een hulpvraag is die met een voorziening jeugdhulp kan worden beantwoord en specifiek of er een individuele voorziening jeugdhulp nodig is. Het onderzoek wordt altijd uitgevoerd op basis van een methodische werkwijze die kenbaar moet zijn voor de jeugdige en zijn ouder. Dit wordt tijdens het gesprek dat wordt gevoerd met de jeugdige en zijn ouder gedeeld.

Als uit het onderzoek blijkt, dat een individuele voorziening jeugdhulp passend is, dan wordt dit door de jeugdprofessional als advies in het actieplan opgenomen en aan het college uitgebracht waardoor het college een besluit kan nemen.

Artikel 7.Voorwaarden aan een aanvraag individuele voorziening jeugdhulp

In de Verordening Jeugdhulp is vastgelegd dat een ondertekend actieplan dient als aanvraag.

In dit artikel wordt nader beschreven welke onderdelen in het actieplan moeten zijn opgenomen om eenduidigheid te geven aan de jeugdige of zijn ouder en de jeugdprofessionals en wat tenminste moet zijn opgenomen om tot een volledige aanvraag te komen waarop een besluit kan worden genomen. Het kan voorkomen dat een jeugdige of zijn ouder geen gebruik wil maken van de mogelijkheid een ondertekend actieplan als aanvraag te laten dienen. Dan kunnen de jeugdige of zijn ouder zelf een aanvraag opstellen en indienen. Hieraan worden voorwaarden gesteld, die genoemd zijn in dit artikel. In praktijk kunnen deze voorwaarden worden gebruikt om te komen tot een formulier waarmee de jeugdige of zijn ouder een aanvraag kunnen indienen.

Bij binnenkomst van een zelf opgestelde aanvraag kan op basis van dit artikel worden getoetst of de aanvraag volledig is.

Artikel 8.Voorwaarden voor toekenning

De voorwaarden in dit artikel zijn een uitwerking van de kern van de Jeugdwet, namelijk normalisatie en demedicalisering van de opvoeding. Daarom wordt eerst vastgesteld of ouders zelf in staat zijn de hulp, zorg en ondersteuning te bieden en er geen gebruik kan worden gemaakt van zogenoemde voorliggende voorzieningen.

Iedere gemeente heeft vrij toegankelijke voorzieningen beschikbaar waar iedere inwoner met een hulpvraag die daarop betrekking heeft gebruik van kan maken (bijvoorbeeld het jongerenwerk en de jeugdgezondheidszorg). Het doel is de opvoeding zo veel als mogelijk is te normaliseren en alleen dan over te gaan tot jeugdhulp als dat echt nodig is.

Lukt het niet met een voorliggende voorziening dan kan een algemene voorziening worden ingezet. De jeugdprofessionals van de sociale teams bieden jeugdhulp aan als algemene voorziening. Dit betekent dat de jeugdige en zijn ouder zonder een besluit van het college gebruik kan maken van deze jeugdhulp. De inzet van jeugdhulp via gecontracteerde aanbieders valt onder de individuele voorzieningen. Het college geeft voor deze jeugdhulp een beschikking af.

Artikel 9.Overgangsperiode

Het kan voorkomen dat er tijdens het onderzoek wordt vastgesteld dat er geen of minder eenheden jeugdhulp worden verleend ten opzichte van een lopende toekenning.

Deze afbouw van jeugdhulp kan voor de jeugdige en zijn ouder een te abrupte overgang betekenen. Om deze overgang te versoepelen kan eenmalig aansluitend op de lopende toekenning een voorziening jeugdhulp worden toegekend voor maximaal 12 weken, zodat de jeugdige en zijn ouder kunnen wennen aan de nieuwe situatie. Het betreft een maximale periode, minder weken kan en mag ook mits beargumenteerd waarom dit passend kan zijn. Een kortere periode kan bijvoorbeeld passend zijn, doordat er een natuurlijk moment is om de jeugdhulp te stoppen in verband met een schoolvakantie en dergelijke.

Artikel 10.Levering van een individuele voorziening met een pgb

Een pgb kan alleen dan worden verstrekt als de aanvrager, al dan niet met behulp van de genoemde personen in dit artikel, in staat is zelf de taken behorende bij het pgb verantwoord uit te voeren. Als een ouder zelf al ondersteund wordt in verband met een beperking dan is een pgb geen logische keuze.

Een pgb is een financieringsvorm van een individuele voorziening. Dit betekent dat er altijd eerst in een onderzoek vastgesteld moet zijn dat er een individuele voorziening nodig is voor de betreffende problematiek of stoornis van de jeugdige. Mocht een jeugdige of zijn ouder aangeven een niet gecontracteerde aanbieder op het oog te hebben om deze voorziening te bieden, dan is het aan de jeugdprofessional de ouder te wijzen op gecontracteerd aanbod dat vergelijkbaar is. Hierdoor wordt de keuzemogelijkheid vergroot en kunnen de jeugdige of zijn ouder een weloverwogen keuze maken.

Als de jeugdige of zijn ouder geen gebruik willen maken van gecontracteerd aanbod dan wordt een argumentatie gevraagd aan de jeugdige of zijn ouder waarom dit niet passend is.

De motivatie kan bijvoorbeeld inhouden dat de jeugdige of zijn ouder vanwege identiteitsgebonden jeugdhulp een bepaalde aanbieder op het oog heeft, die niet is gecontracteerd en deze aanbieder met behulp van een pgb willen inschakelen.

Een jeugdhulpaanbieder die jeugdhulp gaat bieden door middel van een pgb moet net als de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen, zoals deze zijn vastgelegd in de Jeugdwet, de regeling Jeugdwet en het besluit Jeugdwet alsook de brancheafspraken.

In de Jeugdwet is vastgelegd dat bij een toegekende voorziening onder bepaalde voorwaarden ook vervoer van de jeugdige van en naar een locatie voor jeugdhulp moet worden geregeld, hiervoor is artikel 2 in de Nadere regels opgenomen. Dit artikel is ook van toepassing als jeugdhulp met een pgb wordt gefinancierd. In de nadere regels is vastgelegd welke voorwaarden van toepassing zijn voor de toekenning van een vervoersvoorziening.

Tijdens het onderzoek wordt altijd beoordeeld of de jeugdige en zijn ouder kiezen voor de invulling die past binnen de kaders van de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp. Hieronder valt ook dat een pgb ten behoeve van de financiering van een voorziening niet wordt verleend als de jeugdhulp reeds is gestart en/of is beëindigd. Als de jeugdhulp reeds is gestart, heeft er voorafgaand geen onderzoek plaatsgevonden zoals beschreven in artikel 4 van de Nadere Regels.

Artikel 11. Kwaliteitseisen aan jeugdhulpaanbieders die worden ingezet met een pgb

Ook bij jeugdhulp, die met een pgb wordt geleverd is het van belang dat de kwaliteit goed is. Omdat er geen contractrelatie is tussen het college en de jeugdhulpaanbieder worden aanvullende eisen gesteld waar de aanbieder aan moet voldoen. In eerste instantie zijn de jeugdige of zijn ouder verantwoordelijk voor het bewaken van deze kwaliteit.

Artikel 12.Gebruik zorgovereenkomst

De jeugdige en zijn ouder sluiten zelf een overeenkomst met een jeugdhulpaanbieder/-verlener voor het bieden van de jeugdhulp met een pgb. Dit is tevens voorwaardelijk om de Sociale Verzekeringsbank de betreffende jeugdhulpaanbieder/-verlener te laten betalen uit het pgb. De Sociale Verzekeringsbank heeft hiervoor zorgovereenkomsten beschikbaar gesteld. Door het gebruik van deze zorgovereenkomsten wordt voorkomen dat een zorgovereenkomst onvolledig is en betaling van de jeugdhulpaanbieder/-verlener niet mogelijk is.

Artikel 13.Begroting met betrekking tot de besteding van het pgb

Het begrotingsplan wordt door de jeugdige of de ouder opgesteld, meestal in samenspraak met de door hun gekozen jeugdhulpaanbieder. Het begrotingsplan geeft inzicht hoe het pgb besteed gaat worden, waaronder de kosten van de jeugdhulpaanbieder voor de jeugdhulp. Als deze kosten hoger zijn dan het maximum pgb tarief dat wordt toegekend, moet de jeugdige of de ouder akkoord gaan om het meerdere voor eigen rekening te nemen. Dit wordt vastgelegd in het actieplan.

Artikel 14.Sociaal netwerk

Met een pgb kunnen de jeugdige of zijn ouder zelf kiezen wie zij de jeugdhulp willen laten uitvoeren. Dit kan ook een persoon zijn, die niet voldoet aan de kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieder en jeugdhulpverleners of een persoon die komt uit de familie of het netwerk van de jeugdige en zijn ouder(s). Dan is er sprake van de inzet van het sociaal netwerk.

Voor het bepalen van de familierelatie wordt zowel de jeugdige als uitgangspunt genomen als de ouder(s). Onder bloed- of aanverwantschap wordt verstaan:

  • -

    Eerste graad: ouder en (adoptie) kind

  • -

    Tweede graad: grootouder, kleinkind, broer en zus.

  • -

    Derde graad: overgrootouder; achterkleinkind; neef en nicht (de kinderen van broer of zus); de oom/tante (de broer/zus van de ouder.

De familierelatie wordt bepaald vanaf de jeugdige en zijn ouder. Bijvoorbeeld, het kind van een oom/tante van de jeugdige, is altijd sociaal netwerk, want het betreft derde graad verwantschap aan de ouder. Als een persoon die valt onder het eerste lid van dit artikel ook een jeugdhulpverlener is als genoemd in de Jeugdwet, wordt deze persoon toch gerekend tot het sociaal netwerk en is het tarief voor het sociaal netwerk van toepassing. Ook niet familieleden mogen worden ingezet, mits zij voldoen aan de voorwaarden als gesteld in artikel 16 van de Nadere Regels.

Artikel 15.Voorwaarden voor de inzet van het sociaal netwerk

Er is een algemeen kader om te bepalen of jeugdhulp moet worden ingezet. Deze voorwaarden voor het sociaal netwerk wordt zo nodig aansluitend gebruikt om te bepalen of de inzet van een jeugdhulpaanbieder/-verlener niet passend is en het sociaal netwerk wel een passend alternatief is. Aangezien de eisen uit de Jeugdwet niet van toepassing zijn op het sociaal netwerk, maar het wel gaat over het verlenen van jeugdhulp aan een jeugdige wordt de inzet nader onderzocht met behulp van deze voorwaarden.

Als het sociaal netwerk wordt ingezet met een pgb, ontvangen zij een inkomen. Het pgb is niet bedoeld om het inkomen aan te vullen of het verlies van inkomsten te compenseren; er dient tijdens het onderzoek te worden afgewogen of de persoon uit het sociaal netwerk een afweging moet maken tussen het bieden van hulp, zorg en ondersteuning voortkomend uit de problemen en stoornissen van de jeugdige en het verwerven van inkomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen bij het advies van de jeugdprofessional of er ter zake wel of geen voorziening voor jeugdhulp wordt toegekend.

Artikel 16.Eisen aan het sociaal netwerk

Het sociaal netwerk kan niet voldoen aan de kwaliteitseisen die aan jeugdhulpaanbieders/-verleners worden gesteld in de Jeugdwet. Daarom heeft het college zelf eisen gesteld waaraan de persoon uit het sociaal netwerk moet voldoen. Zo moet onder andere deze persoon de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en in staat zijn de hulp, zorg en ondersteuning passend te bieden die nodig is voor de vastgestelde problemen. Eerder is immers vastgesteld dat de jeugdige problemen en stoornissen heeft, die de inzet van jeugdhulp maakt. Het sociaal netwerk moet in staat de doelen te realiseren, die in het actieplan zijn opgenomen.

Ook mag de persoon uit het sociaal netwerk geen handelingen uitvoeren die alleen door professionals zouden moeten worden uitgevoerd. Het bieden van hulp, zorg en ondersteuning aan de jeugdige mag er niet toe leiden dat deze persoon zelf overbelast raakt.

Verder is het van belang dat het pgb niet wordt misbruikt voor andere doeleinden en de inzet van een persoon uit het sociaal netwerk een vrije keuze is van de aanvrager.