Regeling vervallen per 28-03-2013

Beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2012

Geldend van 28-03-2013 t/m 27-03-2013

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2012

Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, Gelet op de Wet werk en bijstand, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet investeren in jongeren, de Wet kinderopvang, de Wet inburgering en hoofdstuk 4 van de Algemene wet Bestuursrecht; Besluit vast te stellen de volgende Beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2012

Hoofdstuk I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet investeren in jongeren, de Wet kinderopvang, de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek.

2. In deze regeling wordt verstaan onder:

• WWB: Wet Werk en Bijstand;

• WI: Wet inburgering;

• Wk: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

• IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

• IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

• WIJ: Wet investeren in jongeren

• BW: Burgerlijk Wetboek;

• Awb: Algemene wet bestuursrecht;

• Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

• verstrekking: de door het college betaalde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, de inkomensvoorziening als bedoeld in de WIJ, de uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ en de tegemoetkoming kinderopvang als bedoeld in Wk;

• vordering: de door het college teruggevorderde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, teruggevorderde inkomensvoorziening als bedoeld in de WIJ, de teruggevorderde uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ, de teruggevorderde tegemoetkoming kinderopvang als bedoeld in de Wk, de eigen bijdrage inburgering als bedoeld in de WI en een opgelegde boete als bedoeld in de WI;

• college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen

 

Hoofdstuk II. BELEIDSREGELS TERUGVORDERING

Afdeling 1. Terugvordering

Artikel 2. Toepassingsgebied

Een verstrekking wordt teruggevorderd in de gevallen genoemd in deze beleidsregels. 

Artikel 3. Terugvordering

1. Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid, om:

a. bijstand terug te vorderen op grond van de artikelen 58 tot en met 60 WWB;

b. de inkomensvoorziening terug te vorderen als bedoeld in artikel 54 WIJ;

c. uitkering terug te vorderen op grond van de artikelen 25, 26 en 28 IOAW;

d. uitkering terug te vorderen op grond van de artikelen 25, 26 en 28  IOAZ;

e. een tegemoetkoming terug te vorderen op grond van artikel 38 Wk.

2. Voor zover dit vereist is om tot terugvordering te kunnen overgaan, maakt het college tevens gebruik van de bevoegdheid om een besluit tot toekenning van een verstrekking als bedoeld in het eerste lid, te herzien of in te trekken.

 

Artikel 4. Afzien van terugvordering

In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van deze beleidsregels kan het college afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien er sprake is van dringende redenen.

Artikel 5. Terugvordering bruto of netto

1. Te veel verstrekte bijstand wordt teruggevorderd inclusief de afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

2. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege wanneer de vordering niet is voldaan vóór het einde van het boekjaar waarop deze betrekking heeft, maar het de schuldenaar niet kan worden verweten dat een vordering is ontstaan en hem evenmin kan worden verweten dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.  

Artikel 6. Besluit tot terugvordering

Een besluit tot terugvordering vermeldt:

a. de hoogte van de bruto vordering of, indien van toepassing, de netto vordering;

b. indien van toepassing, de aankondiging van de brutering van vordering na afloop van het boekjaar;

c. de betalingstermijn van 6 weken;

d. de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen voor een betalingsregeling;

e. de aankondiging dat, bij gebreke van tijdige betaling of het doen van een betalingsvoorstel en/of verzoek tot betalingsregeling, de gemeente gerechtigd is om zonder verdere vooraankondiging, de vordering ter executie over te dragen aan een derde en

f. de vermelding dat executiekosten voor rekening van de belanghebbende zijn.  

Afdeling 2. Kwijtschelding

Artikel 7. Kwijtschelding bij schuldregeling

1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van vorderingen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

b. redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand zal ten minste worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. de terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht of

b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

3. In afwijking van lid 2, sub a kan het college kwijtschelding verlenen van vorderingen tot

€ 10.000,00 voortgekomen uit schending van de inlichtingenplicht, wanneer aan de voorwaarden genoemd in lid 1 is voldaan en minimaal de helft van de oorspronkelijke vordering is of wordt voldaan, of belanghebbende minimaal gedurende 5 jaar voorafgaand aan het verzoek, volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan.

4. In afwijking van lid 2, sub a kan het college kwijtschelding verlenen van vorderingen vanaf

€ 10.000,00 voortgekomen uit schending van de inlichtingenplicht, wanneer aan de voorwaarden genoemd in lid 1 is voldaan en minimaal de helft van de oorspronkelijke vordering is of wordt voldaan, en belanghebbende minimaal gedurende 5 jaar voorafgaand aan het verzoek volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan.

5. Het college trekt het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering in of wijzigt dit besluit ten nadele van de belanghebbende indien:

a. niet binnen 6 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden;

b. de belanghebbende zijn vordering aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.  

Artikel 8. Kwijtschelding anders dan bij schuldregeling

1. Op verzoek van de belanghebbende kan het college het restant van een vordering kwijtschelden indien de belanghebbende:

a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 36 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en

b. tenminste 75% van de vordering heeft betaald.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1kan het college op het verzoek van belanghebbende het restant van de vordering kwijtschelden, die is ontstaan als gevolg van het niet, niet  tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, indien de belanghebbende:

a. voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en

b. tenminste 90 % van de vordering heeft betaald.

3. Het college gaat niet tot kwijtschelding over indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer, verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht dan wel zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan.

4. Kwijtschelding van een vordering die wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen is niet mogelijk behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

 

Artikel 9. Afkoop vordering

1. Op verzoek van de belanghebbende kan het college instemmen met het verzoek tot afkoop van het restant van de vordering indien de belanghebbende een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, samen met de al gedane betalingen, tenminste 75% van de vordering heeft betaald.

2. In afwijking van het gestelde in lid 1 kan het college instemmen met het verzoek van belanghebbende tot afkoop van het restant van de vordering, die is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, indien de belanghebbende een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, samen met de reeds gedane betalingen, tenminste 90% van de vordering heeft betaald.

3. Het college stemt niet in met afkoop indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot afkoop, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen.

4. Afkoop van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58, lid 1 sub f sub 1 en 2 WWB dan wel artikel 54, lid 1 sub c en d WIJ is niet mogelijk.

5. Afkoop van een vordering die wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen is niet mogelijk behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

 

Afdeling 3. Betaling en invordering

Artikel 10. Betalingsverplichting

1. In het terugvorderingsbesluit wordt de gehele vordering vastgesteld.

2. De vaststelling, van deze vordering geldt voor de belanghebbende als de opgelegde betalingsverplichting.

 

Artikel 11. Afzien van invordering

1. Het college vordert niet in als de vordering na verrekening met een eventuele vordering die de schuldenaar op de gemeente heeft, lager is dan € 100,00.

2. Invordering van de brutering blijft achterwege wanneer de vordering niet is voldaan vóór het einde van het boekjaar waarop deze betrekking heeft, maar wel binnen de betalingstermijn van 6 weken.

 

Artikel 12. Aflossingscapaciteit en vermogen

Het college wijst een verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel af  indien belanghebbende beschikt over vermogen. 

Artikel 13. Betalingsvoorstel en uitstel van betaling

1. Een belanghebbende kan binnen de betalingstermijn van 6 weken als bedoeld in artikel 4:87 Awb, een gemotiveerd verzoek indienen, onder overlegging van bewijsstukken, om een betalingsregeling te treffen.

2. Binnen 8 weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, stelt het college de maandelijkse aflossingscapaciteit vast.

3. De door het college vastgestelde aflossingscapaciteit geldt voor belanghebbende als de gedeeltelijke aflossingsverplichting.

4. Het besluit inzake de betalingsregeling vermeldt in ieder geval:

a.   de maandelijkse aflossingverplichting;

b.   de datum van ingang van de aflossingsverplichting;

c. de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd

waaronder tevens begrepen de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege   inschakeling van derden voor rekening van belanghebbende zijn;

d. de mededeling dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere

vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge lid 4 sub a.

5. Het besluit van het college als bedoeld in lid 2 geldt tevens als besluit tot uitstel als bedoeld in artikel 4:94 van de Awb.

6. Aan het uitstel van betaling kunnen in ieder geval de volgende verplichtingen worden verbonden:

a. de verplichting om de ontvangst van inkomsten of vermogen onverwijld te melden;

b. de verplichting om een wijziging van leef- of woonsituatie te melden;

c. de verplichting om bepaalde vermogensbestanddelen te gelde te maken.

7. Een ingediend verzoek om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt voor het  college geen reden om de beslissing tot oplegging van een vordering op te schorten of uitstel van terugbetaling van de opgelegde vordering te verlenen.

 

Artikel 14. Hoogte aflossingsverplichting

1. Indien belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingsverplichting 7,5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand exclusief vakantietoeslag.

2. Indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, bedraagt de aflossingsverplichting 7,5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

3. De aflossingsverplichting voor een belanghebbende met een inkomen boven bijstandsniveau bedraagt:

a. indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht: 7,5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag vermeerderd met 60% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm;

b. in de overige omstandigheden: 7,5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

4. Een belanghebbende die een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering heeft ontvangen wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, gedurende een periode van 9 maanden na beëindiging van de uitkering gelijkgesteld met een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkeringsgerechtigde indien de hoogte van het inkomen niet hoger is dan 110% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.

5. In geval van beslaglegging door een derde, kan de aflossingsverplichting ingevolge de leden 1 tot en met 4 voor alle vorderingen worden bepaald op 10% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld plus 100% van het meerdere, zijnde de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d Rv.

 

Artikel 15. Afbetaling in 36 maanden

Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende kan achterwege blijven indien de belanghebbende:

1. een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 36 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting en

2. het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan 7,5 % van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld.

 

Artikel 16. Tussentijdse wijziging van de aflossingsverplichting

1. Het college kan tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting  verhogen dan wel wijzigen in een aflossingsverplichting ineens indien een draagkrachtonderzoek daartoe aanleiding geeft.

2. Het college stelt regels over de frequentie van het draagkrachtonderzoek.  

Artikel 17. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door de belanghebbende

1. Belanghebbende kan een verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting.

2. Het college beslist op het verzoek binnen 8 weken na ontvangst ervan.  

Artikel 18. Aanmaning, verrekening, beslag en rente bij niet tijdige betaling

1. Indien belanghebbende niet betaalt en niet bereid is tot het treffen van een minnelijke regeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet nakomt wordt hij aangemaand om binnen 2 weken te betalen.

2. Indien belanghebbende na te zijn aangemaand, niet bereid is tot het treffen van een minnelijke regeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

a. verrekening met de periodiek verleende verstrekking op grond van artikel 4:93 Awb, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid

b. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 Rv; of

c. een executoriaal of conservatoir beslag op roerende of onroerende goederen, overeenkomstig het Tweede boek Rv.

3. Indien het college de vordering ter executie overdraagt aan een derde die beroepsmatig belast is met de invordering, dan worden de door de derde gemaakte kosten volledig doorberekend aan belanghebbende.

4. Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente.

 

Artikel 19. Afzien van invordering

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 11 kan het college in individuele gevallen afzien van invordering wanneer de vordering minder bedraagt dan € 150,00 én het treffen van invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet doelmatig is.

2. Bij vorderingen van € 150,00 tot € 5000,00 kan het college van invordering afzien indien 5 jaar niet afgelost is en incasso van de vordering gedurende deze 5 jaren onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

3. Bij vorderingen van € 5.000,00 of meer kan de vordering slechts dan worden afgeboekt indien10 jaar niet afgelost is en incasso van de vordering gedurende deze10 jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

4. In afwijking van het bepaalde in de leden 1, 2  en 3 kan, indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, slechts dan worden afgeboekt indien 10 jaar niet is afgelost en de incasso gedurende deze 10 jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

 

Artikel 20. Rente – en aanmaningskosten:

1. Het college brengt geen aanmaningskosten in rekening.

2. Indien periodieke bijstand als lening is verstrekt onder verband van krediethypotheek, wordt gedurende 10 jaar, te rekenen vanaf de beëindigingdatum van de periodieke bijstand, geen rente berekend. Na afloop van die termijn wordt de wettelijke rente in rekening gebracht.    

Hoofdstuk III. BELEIDSREGELS VERHAAL

Artikel 21. Verplichting van de bijstandsgerechtigde

.   Het college kan ingevolge artikel 55 WWB of artikel 57 WIJ de bijstandsgerechtigde verplichten de benodigde stappen te nemen om de onderhoudsbijdrage conform de rechterlijke uitspraak met betrekking tot de alimentatie, van de onderhoudsplichtige af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden.

2.   Indien incasso volgens lid 1 niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie ontbreekt, maakt het college gebruik van zijn bevoegdheden op grond van de artikelen 62 en 62b van de WWB.

 

Artikel 22. Verhaalsbevoegdheid

1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand te verhalen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 56, 61 en 62 WWB of artikel 57 WIJ, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

2. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn de in dit hoofdstuk vastgestelde beleidsregels tevens van toepassing op verhaal ingevolge artikel 57 WIJ.

 

Artikel 23. Afzien van verhaal

1. Het college ziet af van verhaal indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar.

2. Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van verhaal indien daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

 

Artikel 24. Beoordeling van mate van onderhoudsplicht

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag houdt het college rekening met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter beslist over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.  

Artikel 25. Verhalen van rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

1. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 BW die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, worden de kosten van bijstand dan wel de kosten van de inkomensvoorziening, verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

2. Het besluit tot verhaal wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen 30 dagen na verzending van de brief te voldoen.

3. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert de gemeente het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, in door middel van het uitvaardigen van een dwangbevel, conform artikel 62b, vierde lid WWB en artikel 57 WIJ.

4. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tenuitvoergelegd. 

 

Artikel 26. Wijziging door rechter vastgesteld bedrag levensonderhoud

1. Indien sprake is van gewijzigde omstandigheden kan de gemeente verzoeken het door de rechter vastgestelde bedrag voor de verhaalsbijdrage te wijzigen.

2. De gemeente verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 BW vast te stellen, indien de rechter: 

a. deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van Boek I BW;  

b. geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

 

Artikel 27. Inhoud van het verhaalsbesluit

Het college deelt een besluit tot verhaal, anders dan op grond van artikel 62b WWB, mee aan degene op wie verhaal wordt gezocht. Het besluit vermeldt het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.  Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken. 

Artikel 28. Ingangsdatum en betaling verhaalsbijdrage

1. De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 WWB wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op maand waarin verhaalsbesluit bekend is gemaakt.

2. De termijn van betaling wordt in het verhaalsbesluit gesteld op 6 weken te rekenen vanaf het moment van verzending van het besluit.

 

Artikel 29. Verhaal in rechte

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.  

Artikel 30. Verrekening en beslaglegging

1. Indien de belanghebbende niet bereid is de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van het college vastgestelde bijdrage te voldoen wordt die uitspraak ingevolge artikel 62i WWB ten uitvoer gelegd door middel van verrekening als bedoeld in artikel 60 derde lid WWB, dan wel executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 Rv. Daarbij maakt het college gebruik van de aan de verhaalsvordering bevestigde preferentie. 

2. Ten aanzien van de invordering van verhaalsbijdragen, is afdeling 3 van Hoofdstuk II van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 18, 19 en 20.

 

Artikel 31. Onderzoek naar draagkracht

1. Eén keer per 36 maanden verricht het college onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage.

2. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vast.

3. Het college neemt geen nieuw verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 WWB indien:

a. uit het draagkrachtonderzoek blijkt dat de draagkracht met niet meer dan met € 50,00 per maand is vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek, of

b. het woonadres en de gezinssamenstelling van de belanghebbende ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek gelijk zijn gebleven en het gezinsinkomen van belanghebbende ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek met minder dan 15 % bruto is gestegen.

 

Artikel 32. Verhaal en schuldregeling

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 19 kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, gedeeltelijk afzien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbijdragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; 

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en;

c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in lid 1 sub b tot stand is gekomen.

3.  Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien: 

a. niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden;

b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 33. Afzien van invordering

1.    Het college kan in individuele gevallen afzien van invordering wanneer de vordering minder bedraagt dan € 150,00 én het treffen van invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet doelmatig is.

2.   Bij vorderingen van € 150,00 tot € 5.000,00 kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen van invordering afzien indien 5 jaar niet afgelost is en incasso van de vordering gedurende deze 5 jaren onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

3.   Indien de vordering € 5.000,00 of meer bedraagt, kan de vordering slechts dan worden afgeboekt indien 10 jaar niet afgelost is en incasso van de vordering gedurende deze 10 jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

 

Hoofdstuk IV. SLOTBEPALINGEN REGELING

Artikel 34. Uitwerking van beleid

Het college kan deze beleidsregels uitwerken in een beleidsnotitie en/of het Vlaardings handboek.  

Artikel 35. Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2009 worden ingetrokken.    

Artikel 36. Inwerkingtreding nieuwe beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na publicatie.

Artikel 37. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2012.

Ondertekening

Aldus op vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen in de vergadering van 5 juni 2012.   de secretaris,     de burgemeester,   ir. C. Kruyt                                                   mr. T.P.J. Bruinsma
                                                     

Nota-toelichting Toelichting beleidsregels Terugvordering en verhaal SZW 2012

Algemeen

Zowel terugvordering als verhaal zijn bevoegdheden van het college. Dit houdt in dat het college de ruimte heeft om zelf een afweging te maken wanneer tot terugvordering en verhaal wordt overgegaan. Wanneer het college vervolgens overgaat tot invordering dient er rekening te worden gehouden met de bepalingen over bestuursrechtelijke geldschulden in de Awb. Maar ook hier heeft het college nog enige beleidsruimte. In deze beleidsregels worden de keuzes van het college hierover vastgelegd. Hierbij worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:

• Fraude mag niet lonen.

• Een vordering moet volledig worden terugbetaald. De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop.

• Een vordering wordt in zijn geheel voldaan binnen de wettelijke betalingstermijn van 6 weken.

• Afwijken van de hoofdregels is mogelijk als burgers in de knel komen.

• Beleid moet effectief en efficiënt zijn. Van de verhaalsbevoegdheid wordt pas gebruik gemaakt als het niet mogelijk is voor een bijstandsgerechtigde om aanspraak te maken op alimentatie. Alimentatie is immers een voorliggende voorziening. Dit geldt zowel voor partneralimentatie als voor de onderhoudsbijdrage voor kinderen. Indien nodig wordt de verplichting opgelegd aan een bijstandsgerechtigde om een alimentatieprocedure te starten dan wel om de invordering van de alimentatie uit handen te geven aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Voordeel van deze werkwijze is dat een bijstandsgerechtigde, zeker wanneer er parttime inkomsten zijn, sneller over een inkomen beschikt dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm. Artikelsgewijze toelichting HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen. Artikel 2 – Toepassingsgebied

In dit artikel is bewust de term verstrekking opgenomen. Hiermee wordt aangegeven dat deze beleidsregels niet alleen zien op terugvordering van bijstand maar ook op terugvordering van IOAW, IOAZ en kinderopvangtoeslag. HOOFDSTUK II BELEIDSREGELS TERUGVORDERING Afdeling 1 – Terugvordering Artikel 3 – Terugvordering

Dit artikel benoemt de verstrekkingen die teruggevorderd kunnen worden. Ook zijn de gronden voor terugvordering opgenomen. Uitgangspunt is dat altijd tot terugvordering wordt overgegaan. Voor tot terugvordering kan worden overgegaan, dient soms het recht op de verstrekking herzien of ingetrokken te worden. Dit is ook een bevoegdheid van het college. Voor de gevallen waarin  herziening of intrekking een voorwaarde is voor terugvordering is in lid 2  vastgelegd dat van de bevoegdheid tot herziening of intrekking gebruik wordt gemaakt. Artikel 4 – Afzien van terugvordering

In dit artikel is een uitzondering op de hoofdregel uit artikel 3 opgenomen dat altijd tot terugvordering wordt overgaan. De uitzonderingsgrond is dringende redenen. Van dringende redenen is sprake wanneer terugvordering van de verstrekking onaanvaardbare gevolgen heeft voor het fysieke en/of geestelijke welzijn van de belanghebbende. Artikel 5 – Terugvordering bruto of netto

Bijstand wordt netto uitbetaald. Maar de het college draagt hierover loonbelasting, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de belastingdienst en het UWV. De gemeente betaalt dus in feite een bruto uitkering. Daarom wordt de bijstand in principe bruto teruggevorderd. Dit is niet het geval wanneer een vordering betrekking heeft op een lopend boekjaar. Dan kan de gemeente de lopende premies nog verrekenen met de belastingdienst. In die gevallen wordt netto teruggevorderd. Dan dient de vordering wel voor het einde van het boekjaar te worden voldaan. Is dit niet het geval dan wordt de resterende vordering op 1 januari alsnog gebruteerd. In het tweede lid is een uitzonderingen op de hoofdregel opgenomen. Het is mogelijk om in individuele gevallen af te zien van bruto terugvordering. Dit is het geval als het de belanghebbende niet kan worden verweten dat er een terugvordering is ontstaan. Artikel 6 - Besluit tot terugvordering

Uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de wettelijke betalingstermijn van 6 weken wordt voldaan. De betalingstermijn vangt aan op de dag van de verzending van het besluit. Mocht de belanghebbende niet in staat zijn om binnen deze termijn de vordering te voldoen dan kan er een betalingsregeling worden gesloten. Daarom wordt in het terugvorderingsbesluit ook opgenomen:

• de mogelijkheid voor de belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn een betalingsvoorstel te doen dan wel om een verzoek in te dienen voor een betalingsregeling;

• de aankondiging dat wanneer de belanghebbende in gebreke blijft, de gemeente gerechtigd is om zonder verdere vooraankondiging de vordering over te dragen aan een derde voor executie; en

• de vermelding dat executiekosten voor rekening van belanghebbende zijn.

Onder een derde wordt onder meer verstaan: een deurwaarder of incassobureau. Ook bij een betalingsregeling is het uitgangspunt dat een vordering in zijn geheel wordt terugbetaald. Afdeling 2 - Kwijtschelding Artikel 7 – Kwijtschelding bij schuldregeling

Een van de uitgangspunten van het invorderingsbeleid is de mogelijkheid om van de hoofdregel af te wijken als de belanghebbende in de knel komt. Daarom wordt meegewerkt met schuldregelingen tegen finale kwijting voor belanghebbenden die in een problematische schuldsituatie verkeren. Hoewel het uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen kan ook worden meegewerkt aan een schuldregeling tegen finale kwijting voor een belanghebbende die een fraudeschuld heeft en in een problematische schuldsituatie verkeert. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen tot € 10.000,00 en fraudevorderingen die meer dan € 10.000,00 bedragen. Aan de medewerking met een schuldregeling voor fraudevorderingen tot € 10.000,00 zijn de volgende voorwaarde verbonden:

• minstens de helft van de vordering moet al zijn voldaan of moet aan het einde van de looptijd van de schuldregeling zijn voldaan; of

• in de 5 jaar voorafgaand aan het voorstel voor een schuldregeling, moet de belanghebbende de aflosverplichtingen zijn nagekomen.

Aan de medewerking met een schuldregeling voor fraudevorderingen vanaf € 10.000,00 zijn de volgende voorwaarden verbonden:

• minstens de helft van de vordering moet al zijn voldaan of moet aan het einde van de looptijd van de schuldregeling zijn voldaan; en

• in de 5 jaar voorafgaand aan het voorstel voor een schuldregeling moet de belanghebbende de aflosverplichtingen zijn nagekomen. Tot slot is het mogelijk om de medewerking aan een schuldregeling in te trekken of te wijzigen. Dit is geregeld in het vijfde lid van artikel 7. Artikel 8 – Kwijtschelding anders dan bij schuldregeling

Uit het oogpunt van efficiency en effectiviteit is het mogelijk een restant vordering kwijt te schelden. Wanneer de vordering het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht dan gelden zwaardere eisen om voor kwijtschelding van de restant vordering in aanmerking te komen. In dit artikel zijn de voorwaarden voor kwijtschelding van een restant vordering vastgelegd. Daarbij is niet alleen van belang dat de afgesloten betalingsregeling is nagekomen maar er moet ook een behoorlijk percentage van de vordering zijn voldaan. Verder moet niet (opnieuw) sprake zijn van een schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 9  – Afkoop vordering

Vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit is het ook mogelijk om een restant vordering af te kopen. Door het mogelijk te maken om een vordering af te kopen wordt gestimuleerd dat belanghebbenden zo snel mogelijk hun vordering voldoen. Ook hier gelden zwaardere eisen voor vorderingen die het gevolg zijn van een schending van de inlichtingenplicht. En kan een (nieuwe) schending van de inlichtingenplicht afkoop in de weg staan. Afdeling 3 – Betaling en invordering Artikel 10 – Betalingsverplichting

Het uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de wettelijke betalingstermijn wordt voldaan. Artikel 11 –Afzien van invordering

In twee gevallen wordt afgezien van invordering van een (restant) terugvordering. Dit is het geval wanneer er na verrekening een geringe vordering overblijft. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat terugvordering effectief en efficiënt moet zijn. Daarnaast wordt in bepaalde gevallen afgezien van invordering van de brutering. Dit is het geval wanneer:

• de terugvordering aan het einde van een boekjaar aan een belanghebbende bij beschikking wordt bekendgemaakt; en

• de betalingstermijn van 6 weken doorloopt in het volgende boekjaar; en

• de belanghebbende de gehele vordering binnen de betalingstermijn van 6 weken voldoet. Artikel 12 – Aflossingscapaciteit en vermogen

Wanneer een belanghebbende over vermogen beschikt is het in principe niet mogelijk om een betalingsregeling te sluiten. Dit vermogen moet wel redelijkerwijs ten gelde kunnen worden gemaakt. Het vermogen dat in artikel 34 WWB wordt vrijgelaten moet ook worden aangewend om een vordering te betalen. Artikel 13 - Betalingsvoorstel en uitstel van betaling

Uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de wettelijke betalingstermijn van 6 weken wordt voldaan. Mocht de belanghebbende niet in staat zijn om binnen deze termijn de vordering te voldoen dan kan er een betalingsregeling worden gesloten. Ook binnen de aanmaningstermijn is het nog mogelijk om een betalingsregeling te sluiten. Is de wettelijke aanmaningstermijn van 2 weken verstreken dan is het niet meer mogelijk om een betalingsregeling te sluiten. De vordering wordt dan geïnd zoals vastgelegd in artikel 17 van deze beleidsregels. In dit artikel is de procedure voor het tot stand komen van een betalingsvoorstel vastgelegd. De belanghebbende kan een verzoek doen voor een betalingsregeling. Binnen 8 weken na ontvangst van dit verzoek neemt het college een besluit. In het derde lid is vastgelegd wat in ieder geval in dit besluit  wordt opgenomen. Wanneer de betalingsregeling niet wordt nagekomen dan neemt de gemeente weer het heft in handen. De gemeente is dan niet langer gebonden aan de betalingsregeling en de vordering is dan weer in zijn geheel opeisbaar. Artikel 14 – Hoogte aflossingsverplichting

De aflossingsverplichtingen worden naar draagkracht vastgesteld. Zo wordt voorkomen dat de belanghebbende in de knel komt. Bij vorderingen die het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht geldt een zwaardere aflossingsverplichting. Uit het oogpunt van efficiency en effectiviteit is gekozen voor vaste percentages. Hoewel de hoogte van de beslagvrije voet 90 % van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld bedraagt is er voor gekozen om niet voor de maximale aflossing te gaan. Dit omdat de beslagvrije voet vaak gecorrigeerd moet worden voor ziektekosten en woonlasten. En omdat het college vanuit het oogpunt van armoedebeleid de schuldenaren enigszins tegemoet wil komen. Ook schuldenaren met een inkomen boven bijstandsniveau hoeven niet maximaal af te lossen. Omdat het college staat voor een activerend armoedebeleid is bepaald dat schuldenaren die gaan werken en een inkomen hebben dat lager is dan 110 % van de voor hen geldende bijstandsnorm, 9 maanden worden gelijkgesteld met schuldenaren die een inkomen hebben op bijstandsniveau als het gaat om de hoogte van de aflossingsverplichting. De aflosverplichtingen die het college schuldenaren oplegt zijn lager dan de beslagruimte die er is op grond van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Wanneer andere schuldeisers wel de volledige beslagruimte opeisen dan gaat de financiële armslag die de gemeente Vlaardingen zijn schuldenaren gunt teniet. In dergelijke gevallen kan de gemeente alsnog de volledige beslagruimte opeisen. De gemeente is tenslotte een preferente schuldeiser. Artikel 15 – Afbetaling in 36 maanden

In het kader van een efficiënt en effectief invorderingsbeleid kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van de belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan het college een betalingsvoorstel doet waarbij de vordering binnen 36 maanden wordt betaald. Het minimaal te hanteren aflossingsbedrag moet in dat geval gelijk zijn aan 7,5% van de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Artikel 16 -  Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting

Een eenmaal door het college vastgestelde aflossingsverplichting kan door het college worden gewijzigd. Wanneer uit een heronderzoek naar de draagkracht naar voren komt dat er ruimte is voor een hogere aflossing dan kan er een hoger aflossingsbedrag worden vastgesteld. Een heronderzoek kan periodiek plaatsvinden of incidenteel wanneer er aanwijzingen zijn dat het inkomen is gewijzigd. Artikel 17 – Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende

De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Artikel 18 – Aanmaning, verrekening, beslag en rente

Wanneer een belanghebbende niet tijdig betaalt dan wordt een aanmaning verstuurd. Binnen de wettelijke aanmaningstermijn van 2 weken moet dan alsnog aan de betalingsverplichting worden voldaan. Wanneer dit niet gebeurt dan gaat de gemeente over tot dwanginvordering door middel van:

- verrekening;

- het leggen van derdenbeslag; of

- beslag op roerende of onroerende goederen. Voor het leggen van beslag is een titel nodig. Wanneer de vordering is ontstaan voor de invoering van de vierde tranche Awb (1 juli 2009) dan is het terugvorderingsbesluit de titel. Is de vordering ontstaan na de invoering van de vierde tranche Awb dan moet er eerst een dwangbevel worden uitgevaardigd voordat er beslag kan worden gelegd.  Wanneer het mogelijk is om te verrekenen dan wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering. Tussenkomst van een deurwaarder is in dat geval niet nodig. Artikel 19 – Afzien van (verdere) invordering

Er doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van invordering niet opwegen tegen de opbrengsten. In het kader van efficiency en effectiviteit is het in die gevallen mogelijk om af te zien van (verdere) invordering. Dit dient telkens individueel bepaald te worden. In lid 1 is een doelmatigheidstoets opgenomen. Het college heeft  beoordelingsvrijheid om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen van minder dan € 150,00. Gaat het om (restant-) vorderingen van € 150,00 tot € 5000,00 dan geldt ingevolge lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken. En dat het niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan. Gaat het om (restant-) vorderingen van € 5000,00 of meer dan bedraagt deze termijn, ingevolge lid 3, 10 jaar. Artikel 20 – Rente – en aanmaningskosten

Het in rekening brengen van aanmaningskosten is een bevoegdheid. De aanmaningskosten die in rekening mogen worden gebracht, zijn dermate gering dat vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt. HOOFDSTUK III BELEIDSREGELS VERHAAL Artikel 21 - Verplichting van de bijstandsgerechtigde

In het algemene deel van de toelichting is aangegeven dat het uitgangspunt is dat de bijstandsgerechtigde zelf aanspraak maakt op alimentatie. Alimentatie is immers een voorliggende voorziening. Dit geldt zowel voor partneralimentatie als voor de onderhoudsbijdrage voor kinderen. Indien nodig wordt op grond van artikel 55 WWB de verplichting opgelegd aan een bijstandsgerechtigde om een alimentatieprocedure te starten dan wel om de invordering van de alimentatie uit handen te geven aan een derde. Dit zal doorgaans het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen zijn. Wordt geen medewerking verleend dan is dit maatregelwaardig gedrag en kan er aanleiding zijn om de bijstand als lening te verstrekken. Artikel 22 – Verhaalsbevoegdheid

Verhaal is een bevoegdheid van het college. Om onduidelijkheid uit te sluiten is in het tweede lid vastgelegd dat de verhaalsparagraaf ook geldt voor verhaal in het kader van de WIJ, waarvoor identieke regels gelden als de WWB. Artikel 23 – Afzien van verhaal

Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. Voor deze beperking is gekozen uit oogpunt van effectiviteit en efficiëntie. Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de belanghebbende nalaat tot betaling over te gaan. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de gemeente geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn. In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk. Artikel 24 - Beoordeling van mate van onderhoudsplicht

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten Trema-normen. Genoemde normen worden door de rechtbank gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie. De hoogte van de alimentatie is afhankelijk van de financiële en maatschappelijke omstandigheden van de onderhoudsplichtige. Voor de vaststelling van de hoogte van de onderhoudsbijdrage voor kinderen wordt gebruik gemaakt van de tabellen “eigen aandeel kosten van kinderen”. Wanneer de hoogte van het inkomen van de onderhoudsplichtige niet bekend is en er is onderhoudsplicht voor een partner en eventuele kinderen dan wordt de verhaalsbijdrage ambtshalve vastgesteld. Dit gebeurt op de volgende manier. De verhaalsbijdrage is dan gelijk aan de bruto verstrekte bijstand. De bruto verstrekte bijstand is de netto bijstandsuitkering plus loonheffing plus Zvw plus vakantiegeld. Wanneer de hoogte van het inkomen van de onderhoudsplichtige niet bekend is en er is alleen een onderhoudsplicht voor de kinderen dan wordt de verhaalsbijdrage ook ambtshalve vastgesteld. Dit gebeurt op de volgende manier. Er wordt aansluiting gezocht bij de bedragen in de tabellen: “eigen aandeel kosten van kinderen” voor de inkomenscategorie € 2.500,00 netto per maand. De hoogte van

de bijdrage is afhankelijk van het aantal kinderen. Dat levert de volgende (maximale) bijdragen op (1 januari 2012):

* onderhoudsplicht voor 1 kind:    € 365,00 per maand (norm 1 januari 2012)

* onderhoudsplicht voor 2 kinderen :   € 555,00 per maand (norm 1 januari 2012)

* onderhoudsplicht voor 3 kinderen :   € 690,00 per maand (norm 1 januari 2012)

* onderhoudsplicht voor 4 (of meer) kinderen :  € 835,00 per maand (norm 1 januari 2012)

Op 1 januari en 1 juli van elk jaar kunnen de bedragen wijzigen. Bovenstaande maxima gelden niet alleen bij ambtshalve vaststelling, maar ook wanneer op grond van draagkracht een hogere bijdrage zou kunnen worden opgelegd dan de hiervoor genoemde bedragen. Artikel 25 – Verhalen volgens rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

Dit artikel verwoordt voor de WWB en de WIJ wat reeds in artikel 62b WWB is vastgelegd. Het verhalen in overeenstemming met de alimentatiebeschikking van de rechter gaat via dwangbevel. Er is weliswaar een executoriale titel beschikbaar, deze geldt uitsluitend tussen partijen (onderhoudsplichtige en onderhoudsgerechtigde/klant). Om de rechterlijke beschikking executoriale kracht te verlenen, heeft de wetgever de weg van het dwangbevel aangewezen. Zodoende kan de gemeente zich een titel verwerven waarmee geëxecuteerd kan worden. Artikel 26 – Wijziging door rechter vastgesteld bedrag levensonderhoud

Betreft de verwoording van artikel 62e WWB. Artikel 27 – Inhoud van het verhaalsbesluit

Betreft de verwoording van artikel 62g WWB. Artikel 28 – Ingangsdatum en betaling verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de maand waarin het verhaalsbesluit aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Ingevolge lid 2 van de beleidsregel dient tot slot in de beschikking te worden vermeld dat de termijn van betaling 6 weken is. Artikel 29 – Verhaal in rechte

Op het moment dat het college een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Artikel 30 – Verrekening en beslaglegging

Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk wordt gesteld met terugvorderingen niet zijnde fraudevorderingen. Artikel 31 – Onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden is in dit artikel het uitgangspunt neergelegd dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaatsvindt. Deze onderzoeksfrequentie in combinatie met de criteria zoals neergelegd in lid 2, moeten er toe leiden dat de belasting van het college op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit). Artikel 32 - Verhaal en schuldenproblematiek

Komt in grote lijnen overeen met artikel 7 van deze beleidsregels. Artikel 33 – Afzien van (verdere) invordering

Binnen de verhaalsuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-) vordering. De doelmatigheidstoets in lid 1 beoogt in die zin nadrukkelijk aan het college een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150,00. Gaat het om (restant-) vorderingen van € 150,00 tot € 5000,00 dan geldt ingevolge lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan. Gaat het om (restant-) vorderingen van € 5000,00 of meer dan bedraagt deze termijn, ingevolge lid 3, 10 jaar. Artikel 34 – Uitwerking van beleid

Het college kan deze beleidsregels uitwerken in een beleidsnotitie en/of het Vlaardings handboek.  Artikel 35 – Intrekking oude beleidsregels

Behoeft geen nadere toelichting. Artikel 36 – Inwerkingtreding nieuwe beleidsregels

Behoeft geen nadere toelichting. Artikel 37 – Citeertitel

Behoeft geen verdere toelichting.