Regeling vervallen per

Verordening werkleeraanbod Wet Investeren in Jongeren Vlaardingen

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Vlaardingen.

De raad van de gemeente Vlaardingen;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

 

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel a van de Wet

investeren in jongeren;

 

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de inhoud van het

werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren;

 

besluit:

 

vast te stellen de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Vlaardingen.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet investeren in jongeren;

b. algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

c. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen;

d. premie: financiële beloning te bevordering van arbeidsinschakeling.

2. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het college kan bij het bepalen van het werkleeraanbod prioriteiten stellen in verband met de financiele mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

3. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 4 genoemde beleidsplan.

Artikel 4 Beleidsplan

1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening vierjaarlijks een beleidsplan vast, waarin de doelstellingen en de beoogde resultaten zijn aangegeven.

2. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de effecten van het beleid.

Artikel 5 Uitvoering door derden

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven, alsmede subsidies verstrekken.

 

Artikel 6 Subsidie- of budgetplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

1. Het college kan in het beleidsplan bedoeld in artikel 4, eerste lid, een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

2. Het college kan in het beleidsplan bedoeld in artikel 4, eerste lid, tevens een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Aanspraken, ondersteuning en voorzieningen

Artikel 7 De voorzieningen

1. Het college kan jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden, voor zover het college deze noodzakelijk acht voor de arbeidsinschakeling van de jongere:

a. ondersteuning bij het verwerven en behouden van arbeid;

b. ondersteuning bij het verbeteren of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij;

c. ondersteuning bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling;

d. ondersteuning bij de verwerving van een dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet sociale werkvoorziening;

e. gesubsidieerde arbeid, en

f. diagnose-instrumenten.

2. Onverminderd het tweede lid kan een voorziening tevens zien op:

a. de noodzakelijke kosten samenhangend met de deelname aan een voorziening;

b. de kosten ter bepaling van de noodzakelijkheid en inhoud van een voorziening, en

c. de noodzakelijke kosten in verband met loonvormende arbeid.

Artikel 8 Inzet van de voorzieningen

1. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

2. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

Artikel 9 Uitvoeringsbesluit

1. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de verschillende vormen van ondersteuning, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan bedoeld in artikel 4 is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. aan wie, onder welke voorwaarden, welke vorm van ondersteuning kan worden aangeboden;

b. de weigeringgronden, en

c. de beëindiginggronden.

2. Daarnaast kunnen de regels bedoeld in het eerste lid tevens zien op:

a. de verstrekking van subsidies;

b. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

c. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

d. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

e. het vragen van een eigen bijdrage;

f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen en premies

Artikel 10 Verplichtingen van de jongere

1. Een jongere is verplicht van de hem aangeboden ondersteuning en voorzieningen gebruik te maken.

2. Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening en het uitvoeringsbesluit bedoeld in artikel 9.

3. Het college kan in aanvulling op de in het tweede lid genoemde verplichtingen, voor een jongere extra verplichting aan de ondersteuning of de voorziening verbinden.

4. Indien een jongere niet voldoet aan de verplichtingen bedoeld in de voorgaande leden, kan het college de inkomensvoorziening verlagen overeenkomstig hetgeen hierover in artikel 41 van de wet en de Maatregelenverordening WIJ gemeente Vlaardingen is bepaald.

5. Indien een jongere die gebruik maakt van ondersteuning of een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, kan het college de kosten van ondersteuning of voorziening geheel of gedeeltelijk van de jongere terugvorderen.

Artikel 11 Intrekking werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien

a. een wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere;

b. de jongere niet voldoet aan de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet;

c. de jongere niet voldoet aan één van de verplichtingen met betrekking tot de voorbereiding, totstandkoming en uitvoering van het werkleeraanbod, bedoeld in artikel 45 van de wet.

Artikel 12 Premies

1. Het college kan aan een werkgever die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluit met betrekking tot die jongere eenmalig een premie verstrekken tot een maximum van € 5.000,-.

2. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte en de verplichtingen die aan de premie worden verbonden en de wijze van betaling.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 17-12-09.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren Vlaardingen.

 

Ondertekening

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 26-11-09.

 

De griffier,                                                       De voorzitter,

 

 

Nota-toelichting

Algemene toelichting De Wet investeren in jongeren en het werkleeraanbod Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken, is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. 

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

 

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de Wet Werk en Bijstand (WWB), waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’.

 

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid onderdeel b WIJ). Dat is de Maatregelverordening WIJ.

 

Duurzame arbeidsparticipatie

Voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat onder de voorwaarden die in de WIJ zijn genoemd, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, is een individueel gegeven dat wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van voorzieningen. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 11). Tot dat punt is bereikt, is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht op arbeidsinschakeling. Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over ‘duurzame arbeidsparticipatie’ kan worden gesproken (Handelingen TK 2008-2009, nr. 76, p. 6006). De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen ondersteuning van het college meer nodig heeft.

 

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatietraining, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid. Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren toegepast worden. Participatieplaatsen zijn uitgezonderd. Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is zich niet in die mate voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht. Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (zie ook artikel 23, eerste lid, onderdeel a WIJ). Het college kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Een premie voor de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of van een premie i.v.m. arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.

 

Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

 

Maatwerk

Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ). Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.

 

Werken en leren niet direct mogelijk

Wanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van het college in het geheel niet in staat dat om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard uitvoering wordt gegeven aan een werkleeraanbod, dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid WIJ). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening. 

 

Beleid werkleeraanbod in verordening

Om recht te doen aan de beleidsruimte die gemeenten nodig hebben om door maatwerk invulling te geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid, worden aan de vormgeving van het werkleeraanbod en de mate waarin gemeente daartoe voorzieningen kan inzetten, geen wettelijke eisen gesteld. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenteraad in het kader van dit wetsvoorstel heeft, en mede met het oog op de rechtszekerheid, is bepaald dat het gemeentelijke beleid inzake de voorzieningen in een verordening moet worden vastgelegd. De jongere moet uit de verordening kunnen afleiden welke voorzieningen het college kan inzetten om het doel, de duurzame arbeidsparticipatie, te bereiken.

 

In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het beleid vastgelegd. In grote lijnen komt dit overeen met het beleidsinstrumentarium zoals dat voor de WWB zijn neerslag heeft gekregen in de Participatieverordening, met dien verstande dat het wettelijk kader tot een aantal verschillen leidt. Zo zijn participatieplaatsen en premies voor jongeren niet mogelijk in het kader van deze verordening. In de verordening zijn enkele belangrijke uitgangspunten van het gemeentelijk beleid vastgelegd. Het betreft bijvoorbeeld de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college, de aanspraak op voorzieningen, de rechten en plichten van de jongere, het toekennen van loonkostensubsidies e.d. In de verordening is verder vastgelegd dat de verdere concretisering van het beleid vervolgens in een gemeentelijk beleidsplan wordt vastgelegd dat vierjaarlijks wordt vastgesteld door het college. In dat beleidsplan kunnen onderwerpen aan de orde komen als contractuele afspraken met opleidingsinstellingen en re-integratiebedrijven, de uitwerking van het subsidiebeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen, zoals onderwijs, zorg en economie. Op die wijze is ook aan de verordeningsplicht van de WIJ voldaan. Voordeel van deze ‘tweetrapsraket’ is dat de hoofdlijnen van het beleid in beginsel voor langere tijd in de verordening vastliggen en dat het eenvoudiger is om minder fundamentele beleidswisselingen vast te leggen.

 

Het zgn. uitvoeringsbeleid wordt door het college vormgegeven in het Uitvoeringsbesluit, waarin ook het uitvoeringsbeleid voor de Participatieverordening is vastgelegd.

 

Relatie met Maatregelverordening

De verordening Werkleeraanbod en de Maatregelverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt dat een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. In verband daarmee is in de verordening Werkleeraanbod herhaald dat onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ het werkleeraanbod ingetrokken kan worden.

 

Omdat met deze intrekking tevens het recht op een inkomensvoorziening vervalt, is het van belang dat niet overhaast en te allen tijde bij schending van verplichtingen tot intrekking wordt overgegaan. Uitgangspunt van de wetgever is daarbij geweest dat bij schending van verplichtingen primair een maatregel aangewezen is en pas in tweede instantie intrekking van het werkleeraanbod en daarmee tevens van de inkomensvoorziening aan de orde komt. Het opleggen van een maatregel is derhalve regel, het intrekken van het werkleeraanbod uitzondering. Het is aan het college overgelaten om verder af te bakenen wanneer een maatregel wordt opgelegd en wanneer tot intrekking van het werkleeraanbod wordt besloten.

 

Staatssteun De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid en het beleid m.b.t. het werkleeraanbod opleveren. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun  (Nr. 2204/2002) is komen te vervallen. Wel van toepassing zijn de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) en de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008). Vraag is of bepalingen uit de verordening werkleeraanbod in strijd zijn met deze Europese regelingen. Die strijdigheid kan er echter slechts zijn als sprake is van niet-generieke steunverlening, dwz. steun die specifiek gericht is op één of enkele  ondernemingen, daarmee andere ondernemingen uitsluit en dus een discriminatoir karakter heeft. Uit de verordening kan dit echter niet worden afgeleid. De strekking van de verordening is ook niet op ondersteuning van één of meerdere ondernemingen. Ze schept slechts de randvoorwaarden waarbinnen met ondernemingen (bijv. re-integratiebedrijven) afspraken over dienstverlening kunnen worden gemaakt. In de praktische uitwerking zal echter terdege rekening moeten worden gehouden met de Europese regelgeving. Het college dient steunverlening aan ondernemingen achterwege te laten.  

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd is het begrip ‘premie’, dat dezelfde betekenis heeft als het identieke begrip in de Participatieverordening.

 

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend moet daarbij worden dat het een zgn. ‘kan’-bepaling is:het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep. Ter zake kan beleid worden geformuleerd.

Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

 

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22).

Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.

In het tweede lid wordt verduidelijkt dat het college bij het inzetten van de beschikbare middelen/instrumenten de maatschappelijke, financiële en economische werkelijkheid kan laten meewegen.

In het derde lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening en het beleidsplan bedoeld in artikel 4.

 

Artikel 4. Beleidsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WIJ aan de gemeenteraad om het beleid over het werkleeraanbod in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbeleid.

Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, vierjaarlijks een beleidsplan maakt. Door vaststelling en bekendmaking wordt de kenbaarheid en rechtszekerheid van jongeren gewaarborgd. Zij kunnen uit het beleidsplan afleiden welk beleid de gemeente voert.

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Jaarlijks wordt aan de gemeenteraad een verslag gezonden met de effecten van het beleid.

 

Artikel 5. Uitvoering door derden

In artikel 11, vierde lid van de WIJ is bepaald dat het college de uitvoering van de WIJ, behoudens het vaststellen van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden kan laten verrichten. De genoemde vaststelling kan wel worden gemandateerd aan bestuursorganen. Er zijn in de WIJ geen wettelijke belemmeringen opgeworpen om de feitelijke werkzaamheden m.b.t. de uitvoering van het werkleeraanbod of de inrichting van het werkleeraanbod in handen te stellen van derden, zoals opleidingsinstituten en re-integratiebedrijven. Binnen de beleidskaders die het college vaststelt kunnen nadere afspraken worden gemaakt met deze derden.

 

Artikel 6. Subsidie- of budgetplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om geen werkleeraanbod te doen. De verplichting daartoe is immers vastgelegd in artikel 13, eerste lid WIJ. Wel kan de invulling van het werkleeraanbod beïnvloed worden door budgettaire beperkingen. Zijn er vanwege die beperkingen voor bepaalde voorzieningen geen middelen meer dan dient te worden nagegaan welke andere instrumenten beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken om tot duurzame arbeidsparticipatie te komen.

Het tweede lid creëert de mogelijkheid om ook een plafond in te stellen voor het aantal personen dat in aanmerking kan komen.

 

Artikel 7. De voorzieningen

Naast het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid en ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan het college allerlei voorzieningen aanbieden. In dit artikel zijn de voorzieningen opgesomd die het college ter beschikking staan. De beschrijving is gelijkluidend aan die in artikel 6 van de Participatieverordening, met uitzondering van het instrument dat onder f is genoemd: diagnose-instrumenten. Voor jongeren wordt dit als een waardevolle extra voorziening aangemerkt.

 

Artikel 8. Inzet van de voorzieningen

In het eerste lid is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken. In het tweede lid is het doel van de inzet van voorzieningen verwoord. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.

 

Artikel 9. Uitvoeringsbesluit

Dit artikel geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dat heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Deze bepaling is identiek aan artikel 8 van de Participatieverordening.

 

Artikel 10. Verplichtingen van de jongere

In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. In het vierde en vijfde lid is vastgelegd wat de gevolgen zijn als niet aan de verplichtingen wordt voldaan. Dit kan leiden tot een maatregel en tot terugvordering van de kosten die door de gemeente zijn gemaakt voor de verstrekte ondersteuning aan de jongere. Dit artikel is vrijwel gelijkluidend aan artikel 9 van de Participatieverordening.

Artikel 11. Intrekking werkleeraanbod

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de verordening werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Deze zijn hier herhaald. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking kan plaatsvinden onder dezelfde omstandigheden als waaronder een maatregel kan worden opgelegd. Intrekking is vooral maar zeker niet uitsluitend aan de orde als er een situatie is ontstaan waarin niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling dat het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.

 

Artikel 12. Premies

In het eerste lid is het besluit vastgelegd om werkgevers die een jongere in dienst nemen een premie van maximaal € 5.000,-- te verstrekken. Dit is uitvloeisel van het actieplan Jeugdwerkloosheid. Het betreft een eenmalige premie, dwz. dat m.b.t. die jongere eenmaal een premie aan de werkgever kan worden verstrekt. Loopt het contract van de jongere af maar neemt de werkgever de jongere naderhand wederom in dienst, dan bestaat geen recht meer op premie. Op grond van het tweede lid kan het college nadere regels kan stellen over enkele zaken over de premiëring.

 

Artikel 13. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

 

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 15. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.