Regeling vervallen per 22-06-2011

Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 21-06-2011

Intitulé

BIJSTANDSVERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2010

De raad van de gemeente Voerendaal,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8 lid 1 sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375).

BESLUIT:

  • ·

    Vast te stellen ‘Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2010;

  • ·

    In te trekken de “Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen” zoals vastgesteld op 28 september 2009.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, 375 );

    • b.

      alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • c.

      alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • d.

      gehuwde: een persoon die gehuwd is;

    • e.

      kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    • f.

      ten laste komend

      kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • g.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • h.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • i.

      woonkosten:

      1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet;

      2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan o.a.: de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de onroerende zaakbelasting, een vast bedrag voor onderhoud, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

      • j.

        netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie;

        de loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37 WWB, tweede lid, van de wet.

      • k.

        kostgever/hospita: een persoon die anderen voorziet in huisvesting en huishoudelijke zorg, waarvoor door deze personen kostgeld wordt betaald.

      • l.

        schaalvoordelen: dit begrip wordt gehanteerd in de situatie dat de belanghebbende de algemeen noodzakelijke bestaanskosten met een ander deelt of kan delen.

  • 2. Als gehuwde of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde die met een persoon een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Met gehuwden worden tevens gelijk gesteld de als partners geregistreerden.

  • 3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het derde lid.

HOOFDSTUK 2 CATEGORIEËN

Artikel 2

  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie-aanduiding.

  • 2. De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwden;

    • d.

      gehuwden, de alleenstaande ouder, en de alleenstaande met:

      • -

        een inwonend verdienend kind van 18 tot 21 jaar met een inkomen op of gelijk aan de op het kind van toepassing zijnde bijstandsnorm vermeerderd met 10% van het wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 37 WWB en/of

      • -

        een inwonend meerderjarig kind dat op de Wet op de studiefinanciering of op de Wet tegemoetkoming studiekosten is aangewezen;

    • e.

      kostgever/hospita;

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is 10% van het netto minimumloon, behalve voor kostgevers/ hospita's.

  • 4. De alleenstaande en de alleenstaande ouder, die tevens de rol van kostgever en/of hospita vervullen ontvangen géén toeslag als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% voor de alleenstaande ouder en de alleenstaande met:

    * thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG

Artikel 4

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien het echtpaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto minimumloon.

  • 3. De bijstandsnorm wordt niet lager vastgesteld indien het echtpaar de kosten als bedoeld in het eerste lid uitsluitend deelt met :

    * thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 5

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.

  • 2. De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van het netto minimumloon.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op kinderbijslag.

  • 2. Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 25% van het netto minimumloon.

  • 4. De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 7

Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt in afwijking van artikel 3, de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet op nihil gesteld, met dien verstand dat toeslagen die onder de Abw zijn toegekend gehandhaafd blijven totdat de leeftijd van betrokkene wijzigt.

Artikel 8

  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien het echtpaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het fungeren als kostgever of hospita.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van het netto minimumloon.

Artikel 9

  • 1.

    Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de wet.

  • 2.

    Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de wet.

  • 3.

    Jegens een belanghebbende wordt niet gelijktijdig toepassing gegeven aan de verlagingen als bedoeld in artikel 6, lid 1 en artikel 7.

Indien op een belanghebbende beide artikelen van toepassing zijn wordt aan artikel 6 voorrang gegeven.

Artikel 10

De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur van Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2010".

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad der gemeente Voerendaal in zijn openbare vergadering van 17 juni 2010
De Voorzitter De Griffier,