Regeling vervallen per 08-02-2014

Beleidsregels terugvordering WWB gemeente Vught

Geldend van 12-02-2004 t/m 07-02-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2004

Intitulé

Beleidsregels terugvordering WWB gemeente Vught

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Algemeen

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid, welke geldt als een algemene verplichting behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen, tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw) of artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 78 tot en met 90 van de Abw en de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB.

Hoofdstuk 2. Herziening en intrekking

Artikel 2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • b.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • c.

    Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

Hoofdstuk 3. Terugvordering

Artikel 3. Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 4. Ten onrechte verleende bijstand

Burgemeester en wethouders vorderen bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, waaronder begrepen dat:

    • 1.

      de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;

    • 2.

      bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

  • f.

    het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen wordt niet als terugvordering beschouwd;

  • g.

    onder de kosten van bijstand in de zin van de WWB wordt verstaan de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de ziekenfondspremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

  • h.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering;

  • i.

    de onder e. beschreven eis “dat belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen” geldt zolang niet in een bij of krachtens wet beschreven regeling of beleidsregel van de Minister van SoZaWe anders is bepaald. Idem geldt voor de onder h. beschreven beperkte verjaringsperiode van twee jaar.

Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 6. Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit wegens dringende redenen

Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Hoofdstuk 4. Kwijtschelding

Artikel 7. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van beleidsregel nummer 4 en 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 8. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 wordt afgezien indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 9. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 10. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 11. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

In afwijking van beleidsregel nummer 4 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 12. Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in beleidsregel nummer 11 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • a.

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

  • b.

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB.

Artikel 13. Verlenging van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

  • 1. De periode genoemd in beleidsregel 11 kan worden verlengd indien het oorspronkelijke schuldbedrag hoger is dan € 5.445,36 en de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB.

  • 2. Bij verlenging van de periode op grond van lid 1 worden de volgende termijnen in acht genomen:

    • a.

      6 jaar (72 maandtermijnen) indien de oorspronkelijke vordering hoger is dan € 5.445,36 doch het bedrag € 7.714,26 niet te boven gaat;

    • b.

      7 jaar (84 maandtermijnen) indien de oorspronkelijke vordering hoger is dan € 7.714,26 doch het bedrag van € 9.983,16 niet te boven gaat;

    • c.

      8 jaar (96 maandtermijnen) indien de oorspronkelijke vordering hoger is dan € 9.983,16 doch een bedrag van € 12.252,06 niet te boven gaat;

    • d.

      9 jaar (108 maandtermijnen) indien de oorspronkelijke vordering hoger is dan € 12.252,06 doch een bedrag van € 14.520,97 niet te boven gaat;

    • e.

      10 jaar (120 maandtermijnen) indien de oorspronkelijke vordering hoger is dan € 14.520,97.

Artikel 15. Geen kwijtschelding bij herhaaldelijke fraude

Kwijtschelding is niet mogelijk wanneer sprake is geweest van het herhaald niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB.

Artikel 16. Geen kwijtschelding ten aanzien van pand- / hypotheekvorderingen

Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 17. Besluit tot kwijtschelding

Het besluit met betrekking tot het toepassen van beleidsregel 7 tot en met 13 wordt door het college van burgemeester en wethouders ambtshalve genomen.

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen

Artikel 18. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in beleidsregel 19 dan wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de invorderingskosten, ten bedrag van 15% van de hoofdsom.

Artikel 19. Nadere invulling van beleid

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen deze beleidsregels nader uitwerken in een beleidsnotitie en/of het Vughts handboek.

  • 2. De raad kan beslissen dat de thans beschreven beleidsregels zullen worden ondergebracht in een door haar vast te stellen verordening “Misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand” als bedoeld in artikel 8a WWB.

  • 3. Met betrekking tot het besluit van het college dat de wettelijk beschreven bevoegdheid tot terugvordering voor burgemeester en wethouders van Vught geldt als een algemene verplichting, zoals beschreven in artikel 1 van deze beleidsregels, kunnen burgemeester en wethouders deze beslissing voor accoordering voordragen aan de raad.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2004.

Ondertekening

Aldus op 23 december 2003 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Vught.

Toelichting

Artikel 1. Algemeen

In de Wet Werk en Bijstand, welke per 1 januari 2004 in werking treedt, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met onderhavige Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand wordt een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2004 te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen is in dit artikel bepaald dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB.

In een beleidsnotitie of het Vughts beleidshandboek kan het beleid nader en concreter worden uitgewerkt. Daarnaast is in artikel 22 van deze beleidsregels nadrukkelijk de mogelijkheid opengelaten dat de raad op een later tijdstip dan 01 januari 2004 kan besluiten dat het thans beschreven terugvorderingsbeleid onder gebracht wordt in een verordening “Misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand” op grond van artikel 8a WWB.

De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra reïntegratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarden mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

Daarom is er in de gemeente Vught voor gekozen om in deze beleidsregels te bepalen dat terugvordering van bijstand voor burgemeester en wethouders niet als een bevoegdheid maar als een algemene verplichting geldt, behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen. Op deze wijze beoogt het college nadrukkelijk rekening te houden met de in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht geregelde afwijkingsbevoegdheid van een bestuursorgaan bij de toepassing van beleidsregels. Omdat het hier voorts om een principieel besluit gaat, is in artikel 22 van deze beleidsregels nadrukkelijk bepaald dat de raad dit punt nader kan uitwerken in een nog nader vast te stellen fraudeverordening als bedoeld in artikel 8a WWB dan wel dat het college kan besluiten om deze rechtsopvatting voor accoordering aan de raad voor te dragen.

Artikel 2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • a.

    Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

    Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

    Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

Artikel 3. Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

Artikel 4. Ten onrechte verleende bijstand

De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd.

  • a.

    bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB (of artikel 69 lid 3 Abw) en beleidsregel nummer 2 van de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • b.

    aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke verjaringstermijn van 2 jaar.

De leden f. tot en met h. spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

  • i.

    De onder e. beschreven eis “dat belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen” geldt zolang niet in een bij of krachtens wet beschreven regeling of beleidsregel van de Minister van SoZaWe anders is bepaald. Idem geldt voor de onder h. beschreven beperkte verjaringsperiode van twee jaar.

    Hiermee is bedoeld duidelijk te maken dat de thans beschreven beleidsregel onder e. zwaar bekritiseerd is door deskundigen nu door de wetgever ongemotiveerd is afgeweken van de geldende regeling onder artikel 82 sub a Abw en de terzake geldende jurisprudentie. Namelijk, dat voor de toepassing van deze terugvorderingsgrond onder de Abw slechts bepalend was de objectieve omstandigheid of de middelen toerekenbaar waren aan de betreffende bijstandsperiode dan wel objectief als vergoeding met een bepaalde bestemming kon worden aangemerkt voor de eerder verleende bijstand. Zo ook gold voor de verjaringstermijn dat deze gesteld was op vijf jaar gerekend vanaf het moment dat het bestuursorgaan daadwerkelijk bekend was met deze vordering. Deskundigen verwachten dat de wetgever middels een Veegwet of dat de Minister van SoZaWe middels een beleidsregel, deze ongemotiveerde wettelijke beperking van de terugvorderingsmogelijkheden, zoals die gold onder artikel 82 Abw, alsnog ongedaan zal maken. Het zal duidelijk zijn dat het college hierop niet kan wachten en daarom nadrukkelijk op deze mogelijke wijziging een voorschot heeft genomen middels het ingevoegde sub i.

Artikel 5. Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • -

    de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen;

  • -

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was;

  • -

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening heeft meegeprofiteerd;

een en ander conform de eisen die de bestuursrechter in bestendige jurisprudentie hierover ontwikkeld heeft.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

Artikel 6. Afzien van terugvordering wegens dringende redenen

In voorkomende gevallen kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende rederlijkerwijs niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. Het bestaande kruimelbedragenbeleid wordt voortgezet.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter (zie CRvB d.d. 23 mei 2000, in: JB 2000/1969, USZ 2000/183, Sociaal bestek 2000-nr. 7/8; CRvB d.d. 18 september 2002 en Rechtbank Arnhem d.d. 19 februari 2003, in: JABW 2003-nr. 75).

Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt.

  • a.

    Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn het bestuursorgaan. In laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel. In het laatste geval is bij voorbeeld denkbaar dat vanwege een langdurig tijdsverloop (bij voorbeeld meer dan 1 jaar) tussen het kenbaar maken van de terugvordering en het terugvorderingsbesluit in samenhang met de omstandigheid dat de klant zijn inlichtingenplicht volledig is nagekomen, dat afgezien wordt van het brutodeel van de terugvordering. Maatwerk is hierbij op zijn plaats.

  • b.

    Bij wijze van concrete invulling van dringende redenen acht het college in ieder geval hiervan sprake in de situatie dan een belanghebbende die een bijstandsuitkering ontvangt die beëindigd wordt wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd en daarom over het gehele jaar nog recht heeft over de ouderentoeslag, ook over de periode van bijstand.

    In dat geval acht het college het niet verdedigbaar dat deze fiscale toeslag wordt teruggevorderd. Idem geldt voor de situatie dat een belanghebbende wegens uitstroom alsnog over het gehele jaar een arbeidskorting ontvangt. Ook in die situatie acht het college het niet verdedigbaar dat deze fiscale toeslag wordt teruggevorderd van de belanghebbende.

Artikelen 7 tot en met 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid met ingang van 1 januari 2004 te continueren. Een dergelijke bepaling komt in de nieuwe WWB niet meer voor.

Artikelen 11 tot en met 16. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid dat na de invoering van de Wet herziening debiteurenbeleid (1 augustus 1998) is geformuleerd kan op deze wijze per 1 januari 2004 worden gecontinueerd. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen aangezien in de WWB een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Benadrukt moet worden dat het hier om een bevoegdheid gaat. Indien aan de voorwaarden voor kwijtschelding wordt voldaan, kan het college besluiten om af te zien van kwijtschelding. Daarbij moet wel duidelijk gemotiveerd worden waarom het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid.

Overigens wordt met de onder 11. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

Beslissingen omtrent het afzien van terugvordering worden genomen door het college. Aanvragen van cliënten met een lopende uitkering worden door de klantmanager gerapporteerd in overleg met het juridisch team. Deze rapportages worden aan de operationeel manager Arbeid en Inkomen aangeboden. Over aanvragen van cliënten die geen lopende uitkering hebben, wordt door de medewerker terugvordering gerapporteerd.

De rechter heeft bepaald dat in het kader van de Wet herziening debiteurenbeleid door de wetgever weliswaar wijziging is gebracht in de terugvorderingsbepalingen van de (nieuwe) Abw, maar dat deze ook van toepassing kunnen worden verklaard op vorderingen die onder de (oude) ABW tot stand zijn gekomen.

In de Gemeente Vught is tevens besloten om de Wet herziening debiteurenbeleid ook op de vorderingen die vanuit de Rijksgroepregeling Werkloze Werknemers (RWW) en de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) zijn ontstaan van toepassing te verklaren. Deze lijn wordt doorgetrokken in de WWB.

Dit betekent dat er bij vorderingen die vanuit de ABW (oud), RWW en WWV zijn ontstaan ook kan worden besloten om van verdere terugvordering af te zien indien wordt voldaan aan de in deze beleidsregels geformuleerde criteria.

Artikel 17. Besluit tot kwijtschelding

Het besluit tot terugvordering wordt ambtshalve door het college van burgemeester en wethouders genomen. Dit betekent dat het college kan besluiten om van (verdere) terugvordering af te zien, zonder dat daar een verzoek van de belanghebbende voor nodig is.

Artikel 18. Nadere invulling van beleid

In deze bepaling wordt de mogelijkheid gecreëerd om de beleidsregels nog nader uit te werken in een beleidsnotitie en/of het Vughts handboek.

De onder b. beschreven bevoegdheid van de raad is nadrukkelijk in deze beleidsregels opgenomen nu er zowel door de wetgever als door deskundigen thans onvoldoende eenduidigheid van standpunt gegeven wordt over de vraag op welke wijze de fraudeverordening op grond van het later ingevoegde artikel 8a WWB dient te worden ingevuld. Vandaar dat het college in zijn beleidsregels de ruimte heeft willen laten voor de mogelijkheid dat de raad op een later gelegen tijdstip dan 01 januari 2004 op basis van voortschrijdend inzicht besluit om de onderhavige beleidsregels onder te brengen in een afzonderlijk verordening “Misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand” als bedoeld in artikel 8a WWB.

De onder c beschreven mogelijkheid is in deze beleidsregels opgenomen ten einde duidelijkheid te geven over het principiële punt dat, naar inzicht van deskundigen, het niet gebruikelijk is dat het college over zichzelf beslist of terugvordering als een algemene discretionaire bevoegdheid of als een algemene verplichting voor het college dient te gelden. Naar mening van het deskundigen past deze keuze ook beter bij de wetssystematiek van de WWB.

Immers, op essentiële punten van de Abw is onder het regiem van de WWB nadrukkelijk gekozen voor een regelstellende bevoegdheid van de raad; zie bijvoorbeeld de reïntegratieverordening en de afstemmingsverordening. In het verlengde hiervan hebben deskundigen geadviseerd aan het college de bevoegdheid te laten om vorengenoemde beslissing voor accoordering voor te dragen aan de raad.