Regeling vervallen per 01-10-2012

Richtlijn bijzondere bijstand Wet Werk en Bijstand 2004

Geldend van 05-02-2004 t/m 30-09-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2004

Intitulé

Richtlijn bijzondere bijstand Wet Werk en Bijstand 2004

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught;

gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Wet Werk en Bijstand;

b e s l u i t :

  • 1.

    de "gewijzigde richtlijn bijzondere bijstand 1998" laatst vastgesteld per 25 mei 1999 in te trekken met ingang van 1 januari 2004;

  • 2.

    de “ Richtlijn bijzondere bijstand Wet Werk en Bijstand 2004” vast te stellen met ingang van 1 januari 2004.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. De begripsbepalingen in de " Verordening toeslagen en verlagingen WWB " van de gemeente Vught zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In deze richtlijn wordt voorts verstaan onder:

    • -

      de Wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);

    • -

      de Bijstandsnorm: het inkomen op het niveau als genoemd in de artikelen 20 tot en met 30 van de WWB juncto de artikelen 3 tot en met 5 van de Verordening toeslagen en verlagingen WWB;

    • -

      vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 1 van de WWB;

    • -

      tremanormen: de landelijk door rechterlijke instanties gehanteerde normen bij de vaststelling van een onderhoudsbijdrage;

    • -

      middelen : Alle vermogens- en inkomensbestanddelen zoals genoemd in artikel 31 lid 1 van de WWB.

Artikel 2. Voorwaarden

  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verleend indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan die niet uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

  • 2. Voor het vaststellen van de noodzaak van de te maken kosten kan zonodig advies worden ingewonnen bij derden.

Artikel 3. Individualiseren

  • 1. Als bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke bestaanskosten, anders dan die reeds hierna genoemd zijn in deze richtlijn, kunnen burgemeester en wethouders ook voor deze kosten bijzondere bijstand verlenen.

  • 2. Als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kunnen burgemeester en wethouders de bijzondere bijstand in afwijking van deze Richtlijn vaststellen.

Artikel 4. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt. Daarop zijn slechts de hierna volgende uitzonderingen mogelijk.

  • 2. Als de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten op objectieve gronden alsnog kan worden vastgesteld en de kosten niet langer dan twee maanden voorafgaande aan de aanvraag zijn gemaakt, kan in afwijking van het gestelde onder 1 hiervoor alsnog een aanvraag worden ingediend.

  • 3. Als het gaat om kosten die elk afzonderlijk het bedrag van € 100,- niet te boven gaan, kan een aanvraag voor deze kosten nog worden ingediend tot 1 februari volgend op het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 geldt dat voor de vergoeding van tandartskosten boven een bedrag van € 250,- en voor buitenreguliere/alternatieve geneeswijzen, geneesmiddelen en psychotherapie de vergoeding slechts op aanvraag wordt verstrekt nadat eerst een offerte is overgelegd.

Hoofdstuk 2. Draagkrachtperiode, draagkracht en draagkrachtpercentage

Artikel 5. Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht, als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de WWB, wordt vastgesteld voor de periode van één jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend.

  • 2. De draagkracht kan, in afwijking van het gestelde in het eerste lid worden vastgesteld voor de periode van een jaar, gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin voor het eerst bijzondere noodzakelijke kosten zijn gemaakt, indien in alle redelijkheid met die inkomsten rekening moet worden gehouden.

Artikel 6. Draagkracht

  • 1. Onder draagkracht wordt verstaan:

    • -

      de middelen en het inkomen voor zover het meer bedraagt dan de bijstandsnorm;

    • -

      het vermogen indien en voor zover dit niet ingevolge het artikel 34 lid 2 tot en met 4 van de WWB buiten beschouwing is gelaten.

  • 2. Bij het vaststellen van de draagkracht zijn de bepalingen van de artikelen 31 tot en met 34 van de WWB van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij regelmatige inkomsten is het inkomen in de maand voorafgaand aan de maand van aanvraag bepalend. Bij onregelmatige inkomsten is het gemiddelde inkomen in de drie maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag bepalend.

  • 4. Indien er sprake is van inkomsten uit arbeid, is er sprake van draagkracht indien en voor zover de middelen en het inkomen de bijstandsnorm overschrijdt.

  • 5. Bij deelname aan een spaarloonregeling wordt de draagkracht bepaald aan de hand van het netto maandinkomen zoals dat zou zijn ontvangen bij niet-deelneming aan die spaarloonregeling.

  • 6. Voor de berekening van de draagkracht wordt het inkomen voorts verminderd met:

    • -

      voor eigen rekening blijvende bijzondere noodzakelijke kosten;

    • -

      voor eigen rekening blijvende buitengewone uitgaven, zoals:

      • *

        ten laste van belanghebbende blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep;

      • *

        feitelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van een niet in het gezinsverband levende echtgenoot of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

      • *

        kosten in verband met studie en opleiding van kinderen tot 18 jaar, zulks ter hoogte van het maximum bedrag van de "tegemoetkoming studiekosten 17-" verminderd met de ontvangen tegemoetkoming;

      • *

        de ouderbijdrage op grond van de "Wet op de studiefinanciering".

  • 7. Bij de vaststelling van de draagkracht kan rekening worden gehouden met gewijzigde omstandigheden, die binnen de vastgestelde jaardraagkrachtperiode optreden. Gewijzigde omstandigheden kunnen aanleiding geven de berekende draagkracht tussentijds te herzien.

Artikel 7. Gedeelte van de draagkracht waarmee rekening wordt gehouden

Met inachtneming van het gestelde in artikel 5 en 6 van de verordening wordt:

  • 1.

    voor de verlening van bijzondere bijstand voor de in de artikelen 10, 11, 12 sub c en volgende en 13, genoemde kosten rekening gehouden met 25% van de draagkracht in het inkomen;

  • 2.

    voor de verlening van bijzondere bijstand voor de in het artikel 8 en artikel 12 sub a en sub b genoemde kosten wordt rekening gehouden met 100% van de draagkracht in het inkomen;

  • 3.

    bij het vaststellen van de draagkracht wordt met het vermogen dat ingevolge artikel 34 lid 2 tot en met 4 van de WWB niet buiten beschouwing is gelaten voor 100% rekening gehouden.

Hoofdstuk 3. Noodzakelijke kosten van het bestaan

Artikel 8. Woonkosten

  • 1. Onder woonkosten wordt verstaan:

    • -

      wanneer een huurwoning wordt bewoond; de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet individuele huursubsidie;

    • -

      wanneer een eigen woning wordt bewoond; de som van de wegens de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, te weten de rioolrechten, het eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

    • -

      wanneer een woonwagen in huur dan wel in eigendom wordt bewoond: de geldende woonkosten als bedoeld in artikel 1 van de Wet individuele huursubsidie, alsmede de bepalingen in de Regeling huurgewenningsbijdrage en de Regeling jaarlijkse bijdragen eigen woonwagens.

  • 2.

    • a.

      In geval van bewoning van een huurwoning of eigen woning waarvan de woon kosten de maximale huursubsidiegrens krachtens de Beschikking individuele huursubsidie niet te boven gaan en (nog) geen (volledige) aanspraak bestaat op huursubsidie, kan een toeslag worden verstrekt.

    • b.

      De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huursubsidie die volgens de in bijlage 1 van de Beschikking individuele huursubsidie vervatte tabel in de laagste inkomenscategorie voor de woonkosten per maand zou worden ontvangen.

  • 3.

    • a.

      Ingeval van bewoning van een huurwoning of een eigen woning, waarvan de woonkosten hoger zijn dan de voor de betrokkene geldende maximale huur op grond van de Wet Individuele Huursubsidie kan een toeslag worden verstrekt.

    • b.

      De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld op het bedrag van de verschuldigde woonkosten verminderd met het bedrag, dat bij een maximale huur op grond van de Wet Individuele Huursubsidie door een persoon zelf betaald dient te worden.

    • c.

      Aan de uitkering wordt de voorwaarde verbonden, dat de belanghebbende uit ziet naar goedkopere huisvesting.

    • d.

      Indien de betrokkene niet aan de voorwaarde heeft voldaan uit te zien naar goedkopere huisvesting, wordt de bijzondere bijstand afgestemd op het betoonde besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 9. Overige toeslagen

  • 1.

    • a.

      Bij overgang van de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande, omdat het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind niet langer ten laste van de ouder komt én dit kind wel tot het huishouden blijft behoren, kan een garantietoeslag worden verleend.

    • b.

      Voor de toepassing van het gestelde onder 1 komt een kind niet langer ten laste van zijn ouder indien dit kind beschikt over een netto maandinkomen gelijk of hoger dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande jonger dan 21 jaar.

    • c.

      De garantietoeslag is gelijk aan de som van de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder, vermeerderd met 20% van de bijstandsnorm van een echtpaar en verminderd met de som van het inkomen van die ouder en het netto inkomen inclusief vakantiegeld van het kind.

  • 2. Bij een plotselinge, onvoorziene en niet verwijtbare terugval in inkomen welke leidt tot financiële problemen, kan gedurende 6 maanden een overbruggingstoeslag worden verstrekt, mits de terugval meer dan € 150,- per maand bedraagt en het nieuwe inkomen niet meer bedraagt dan anderhalf maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De toeslag bedraagt gedurende de eerste 3 maanden 50% van het te overbruggen verschil en de daaropvolgende 3 maanden 25% van het te overbruggen verschil.

Artikel 10. Kosten van scholing, werkervaring en Verwervingskosten

  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten verbonden aan scholing of werkervaring (reiskosten, kosten van kinderopvang en sollicitatieactiviteiten daaronder begrepen), die voor de inschakeling in het arbeidsproces bijzonder noodzakelijk zijn en waarvoor binnen het reintegratiebeleid van de gemeente Vught geen voorliggende voorziening aanwezig is.

  • 2. De noodzakelijke kosten van solliciteren worden als bijzondere noodzakelijke kosten beschouwd indien en voor zover aantoonbare sollicitaties op jaarbasis aantoonbaar een bedrag van € 50,- overschrijden.

  • 3. De eenmalige verwervingskosten verbonden aan het aanvaarden van arbeid door mensen die een uitkering ontvangen, worden als bijzondere noodzakelijke kosten aangemerkt indien en voor zover die kosten in de betreffende branche als regel voor rekening van de werknemer komen.

  • 4. Kosten van kinderopvang, gemaakt door een alleenstaande ouder gedurende de arbeidstijd, worden aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten, zolang de kinderen niet leerplichtig zijn, dan wel onderwijs volgen op het niveau van de basisschool.

Artikel 11. Medische en sociaal medische kosten

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:

  • a.

    de premie van een met de verplichte ziekenfondsverzekering overeenkomende ziektekostenverzekering, verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premies Zfw en AWBZ die verschuldigd zou zijn in geval van verplichte ziekenfondsverzekering;

  • b.

    de premie van een door een zelfstandige gesloten verzekering tegen arbeidsongeschiktheid, voor zover de te maken aanspraken in redelijke verhouding staan tot het inkomen;

  • c.

    de eigen bijdragen voor de voorzieningen genoemd in de Ziekenfondswet inclusief aanvullende verzekering, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ);

  • d.

    de extra kosten voor een dieet (met uitzondering van dieetpreparaten) conform de voorschriften van de Voedingsraad;

  • e.

    de extra kosten van verwarming, mits er sprake is van een medische noodzaak wegens ziekte of handicap;

  • f.

    de kosten voor voetverzorging en/of speciaal schoeisel, mits er sprake is van een medische noodzaak wegens ziekte of handicap;

  • g.

    de aanschaf van een brilmontuur en glazen, met dien verstande dat:

    • -

      de vergoeding voor het montuur ten hoogste € 57,50 respectievelijk € 80,- bij een sterkte van -4, +4 of meer bedraagt;

    • -

      voor een montuur slechts eens per 2 jaar een vergoeding wordt verstrekt;

  • h.

    de aanschaf van contactlenzen tot ten hoogste de bijstand die in een vergelijkbare situatie zou zijn verleend voor een brilmontuur en glazen;

  • i.

    de eigen bijdrage voor gezinszorg;

  • j.

    de extra kosten in verband met thuiszorg ouderen en gehandicapten, zijnde de kosten van sociale alarmering, maaltijdvoorziening en dagverzorging;

  • k.

    de extra kosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed na een medisch advies;

  • l.

    de kosten van motorische remedial teaching na medisch advies;

  • m.

    de kosten voor een alternatieve geneeswijze na medisch advies, de kosten van alternatieve geneesmiddelen na medisch advies en mits het gebruik van reguliere medicijnen geen baat ( meer ) biedt en de kosten van psychotherapie na medisch advies, mits voor alle drie kostensoorten:

    • -

      op grond van dringende redenen geen gebruik is gemaakt van een voorliggende voorziening; en

    • -

      een reguliere behandelingswijze, zoals die in ieder geval wordt vergoed op grond van de Ziekenfondswet, geen genezing biedt; en

    • -

      de behandeling medisch noodzakelijk is en uitstel tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden.

Artikel 12. Kosten van maatschappelijke aard

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:

  • a.

    de eigen bijdrage voor rechtsbijstand door een via het Bureau Rechtsbijstandsvoorziening toegewezen advocaat/raadsman, alsmede de hieraan verbonden overige kosten, waaronder de bijdrage griffierechten, voor zover deze kosten niet bij rechterlijke uitspraak door tegenpartij vergoed moeten worden;

  • b.

    de eigen bijdrage in de kosten van jeugdhulpverlening;

  • c.

    de kosten van begrafenis of crematie tot een bedrag van ten hoogste € 3.270,- voor zover de eigen middelen niet toereikend zijn.

    Als de betrokkene tot zijn overlijden geen (aanvullende) algemene bijstand ontving komen de kosten voor rekening van de nabestaanden als bedoeld in het erfrecht opgenomen in titel II van het Derde Boek van het Burgerlijk Wetboek;

  • d.

    de extra algemene kosten van bestaan verband houdende met tijdelijke opname in een ziekenhuis of een inrichting ter verpleging of verzorging, afhankelijk van:

    • -

      de emotionele betrokkenheid bij diegene die is opgenomen;

    • -

      de aard en ernst van de ziekte;

    • -

      de noodzakelijk te achten bezoekfrequentie;

    • -

      de duur van de opname;

    tot een bedrag van ten minste € 22,50 en ten hoogste € 140,-;

  • e.

    de kosten van verblijf thuis tijdens de weekeinden of vakanties van een in een inrichting verblijvend gezinslid;

  • f.

    de reiskosten wegens bezoek, met een frequentie van 1x per week voor 1 persoon, aan een in een AWBZ-instelling verblijvend gezinslid op basis van het laagste tarief van het openbaar vervoer. Bij ziekenbezoek aan een opgenomen gezinslid wordt de vergoeding verlaagd met de vergoeding die men krijgt als men maximaal aanvullend verzekerd is bij het ziekenfonds;

  • g.

    de reiskosten wegens bezoek, met een frequentie van 1x per week voor 1 persoon, aan een in detentie verblijvend gezinslid op basis van het laagste tarief van het openbaar vervoer;

  • h.

    de kosten voor een babyuitzet, voor zover het duurzame noodzakelijke artikelen betreft en hiervoor wegens zeer bijzondere omstandigheden onvoldoende kon worden gereserveerd en evenmin een betalingsregeling kon worden getroffen, tot een bedrag van ten hoogste € 275,-;

  • i.

    de kosten van doorlopende woonlasten dan wel de kosten van opslag van huisraad wegens opname in een inrichting ter verpleging of verzorging voor de duur van maximaal 6 maanden;

  • j.

    de onontkoombare en aantoonbare woonlasten, als geen woonkosten verschuldigd zijn (b.v. bij bewoning van een kraakpand);

  • k.

    de legeskosten voor naturalisatie van vreemdelingen;

  • l.

    bijzondere bijstand kan voorts worden verleend voor:

    • -

      de kosten van huiswerkbegeleiding;

    • -

      de voor rekening van de ouders komende kosten van schoolexcursies voor kinderen tot 18 jaar, mits er via de school geen sprake is van een voorliggende voorziening en het kind bij niet deelname in een sociaal isolement raakt;

    • -

      de voor rekening van de ouders komende kosten van een vrijwillige ouderbijdrage aan de school, mits de ouder schriftelijk kwijtschelding van die bijdrage heeft verzocht aan de school en de school het kind van faciliteiten uitsluit wanneer de bijdrage niet wordt betaald.

Artikel 13. Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten

  • 1. Indien individuele omstandigheden zoals bedoeld in artikel 2 er toe leiden kan bijzondere bijstand worden verstrekt in de kosten van duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten conform het Vughtse richtlijnenboek.

  • 2. Een lening voor deze kosten bij een kredietverlenende instelling of bij de Kredietbank ’s-Hertogenbosch wordt gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in art 15 WWB.

  • 3. Indien op niet verwijtbare gronden geen gebruik gemaakt kan worden cq geen gebruik gemaakt wordt van de lening als bedoeld in lid 2 of kan bijstand worden verstrekt in de vorm van een gemeentelijke lening of als bijstand à fonds perdu.

  • 4. Bij de beoordeling van een aanvraag voor duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten wordt beoordeeld dat men geacht wordt hiervoor vooraf te reserveren dan wel deze te financieren via gespreide betaling achteraf of door middel van aflossing van een geldlening bij een kredietverlenende instantie. Met deze beoordeling wordt vorm gegeven aan de vraag of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn en voorts aan het betoonde besef van verantwoordelijkheid.

  • 5. Voor de reserveringscapaciteit als bedoeld in lid 4 wordt uitgegaan van 10% van de voor de betrokkene geldende bijstandsbijstandsnorm inclusief vakantiegeld over een periode van 3 jaren onmiddellijk voorafgaande aan de datum van aanvraag. De reserverings capaciteit wordt verminderd met reeds gemaakte bijzonder noodzakelijke kosten en buitengewone uitgaven als bedoeld in deze richtlijn waarin begrepen het doen van aflossingen op daarvoor aangegane leningen.

  • 6. Ten aanzien van personen, die een inkomen hebben boven de voor hen geldende bijstandsnorm dient - met inachtneming van artikel 7 van deze verordening - een percentage van 100% van dat meerdere in de aflossing te worden betrokken.

Artikel 14. Bijzondere bijstand aan jongeren van 18 tot 21 jaar

  • 1.

    • a.

      Aan de alleenstaande van 18 tot 21 jaar, die in een inrichting verblijft, kan bijzondere bijstand worden verleend voor zijn persoonlijke uitgaven, voor zover de eigen middelen en die van zijn ouders niet toereikend zijn.

    • b.

      De bijstand is ten hoogste gelijk aan de bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft.

  • 2.

    • a.

      Aan de alleenstaande (ouder) van 18 tot 21 jaar en het (echt)paar waarvan een of beide partners jonger is dan 21 jaar kan bijzondere bijstand worden verleend in aanvulling op de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wanneer:

      • -

        zelfstandige huisvesting noodzakelijk is; én

      • -

        voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn of van de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij voor financiële hulp een beroep op zijn ouders doet.

    • b.

       Van noodzakelijke zelfstandige huisvesting is sprake als:

      • -

        de ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

      • -

        belanghebbende onder de Wet op de jeugdhulpverlening valt;

      • -

        belanghebbende op het moment van de bijstandsverlening al 12 maanden zelfstandig woont.

    • c.

      Belanghebbende wordt geacht redelijkerwijs geen beroep op zijn ouders te kunnen doen als blijkens een schriftelijke indicatie van een instelling voor jeugdhulpverlening sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen ouder(s) en kind.

    • d.

      De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de bijstandsnorm voor (een) belanghebbende(n) van 21 jaar of ouder in een vergelijkbare situatie verminderd met de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de (berekende) ouderlijke bijdrage.

  • 3. Voor de beoordeling of en in hoeverre de middelen van de ouders toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten van hun kind te voorzien wordt aangesloten bij de Tremanormen.

  • 4. De op grond van het tweede lid verleende bijzondere bijstand wordt behoudens dringende redenen - zoals bedoeld in artikel 61 van de WWB - met toepassing van de Tremanormen op de ouders verhaald.

Hoofdstuk 4. Vorm van bijstand

Artikel 15. Bijzondere bijstand om niet

Behoudens in de gevallen genoemd in artikel 13, 16 en artikel 17 van deze Richtlijn, wordt de bijstand om niet verstrekt.

Artikel 16. Bijzondere bijstand als geldlening

  • 1.

    • a.

      Bijstandsverlening ter voorziening in de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening, indien geen gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening, zijnde een lening via een kredietverlenende instelling cq. de Kredietbank ’s-Hertogenbosch.

    • b.

      Bijstandsverlening ter overbrugging van de periode tot aan de eerste reguliere betaalbaarstelling bij aanvang van een uitkering voor levensonderhoud kan worden verleend in de vorm van een geldlening.

  • 2. De hoogte van de aflossing van de geldlening wordt zodanig vastgesteld dat men minimaal blijft beschikken over 90% van de voor de betrokkene geldende bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

  • 3. Ten aanzien van personen, die een inkomen hebben boven de voor hen geldende bijstandsnorm wordt dat meerdere - met inachtneming van artikel 7 van deze verordening - voor 100% in de aflossing betrokken.

  • 4. De hoogte van de aflossing wordt jaarlijks herzien, indien de financiële positie van de betrokkene daartoe aanleiding geeft.

  • 5. Indien een geldlening is verstrekt in het kader van de Wet Werk en Bijstand wordt na aflossing van 36 termijnen overeenkomstig de bij individuele beschikking vastgestelde aflossingsbedrag, het restant van de lening omgezet in een bedrag om niet.

  • 6. Indien bijstandsverlening voor (aflossing van) een geldlening het gevolg is van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid wordt de bijstand daarop afgestemd.

  • 7. Indien een duurzame medische voorziening noodzakelijk is, waarvoor in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een geldlening wordt verstrekt dan wel de voorziening in bruikleen wordt verstrekt - doch waarop de betrokkene geen beroep kan doen -, wordt een geldlening verstrekt ter grootte van drie maal de jaardraagkracht van betrokkene. Indien de kosten van de voorziening dit bedrag overstijgen, wordt het resterende bedrag à fonds perdu uitgekeerd:

    • -

      de aflossing van de lening voor duurzame medische voorzieningen bedraagt de jaardraagkracht gedeeld door de factor 12;

    • -

      indien de lening voor duurzame medische voorzieningen € 450,- of minder bedraagt, wordt de aflossingstermijn op een jaar gesteld;

    • -

      bedraagt de draagkracht op jaarbasis minder dan € 100,- dan wordt de draagkracht ineens in rekening gebracht.

Artikel 17. Bijzondere bijstand onder verband van krediethypotheek

  • 1. Als het vermogen gebonden in de woning en bijbehorend erf de vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34 lid 2 sub d van de WWB te boven gaat, kan, indien door het college van burgemeester en wethouders voor deze vorm van zekerheidsstelling wordt gekozen, de bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek.

  • 2. Als sprake is van het gestelde onder lid 1 en indien enkel bijzondere bijstand wordt verstrekt, worden de kosten van taxatie van de eigen woning, het passeren van de hypotheekakte en dergelijke eveneens als geldlening onder verband van hypotheek verleend.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 18. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze richtlijn wordt aangehaald als “Richtlijn bijzondere bijstand Wet Werk en Bijstand 2004” en treedt in werking op 1 januari 2004 nadat publicatie ervan heeft plaatsgevonden.

  • 2. Bedragen genoemd in deze richtlijn kunnen worden gewijzigd of geïndexeerd middels een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen uitvoeringsrichtlijn.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 16 december 2003.
De secretaris,
mr. drs. APM ter Voert
De burgemeester,
J.de Groot