Regeling vervallen per 26-04-2012

Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 25-04-2012

Intitulé

Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2011

Het college van de gemeente Vught;

gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning, het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Vught 2007;

besluit het volgende vast te stellen:

“Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2011”

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a. Aanvrager: een persoon met een verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

  • b. Inkomen:

    • 1.

      het netto inkomen van de aanvrager;

    • 2.

      het gezamenlijk netto inkomen van ouders of pleegouders van de aanvrager met beperkingen indien de aanvrager jonger is dan 18 jaar en alleenstaand is;

    • 3.

      het gezamenlijk netto inkomen van de aanvrager en zijn partner in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • c. Verzamelinkomen: het inkomen dat de belastingdienst vaststelt op basis van het inkomen uit werk en woning (bijvoorbeeld AOW en pensioen) en eventuele opbrengsten uit sparen dan wel beleggen. De hoogte van de te betalen eigen bijdrage voor hulp in het huishouden wordt gebaseerd op het verzamelinkomen van iemand over de laatste twee jaar voorafgaande dit lopende kalenderjaar en dat van zijn eventuele partner.

  • d. Belastbaar inkomen: inkomen waarover inkomstenbelastingbelasting verschuldigd is. Wanneer er nog geen aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, wordt de eigen bijdrage 2010 voor hulp in het huishouden vastgesteld op basis van het belastbaar inkomen 2008. Deze kan worden herleid uit de jaaropgave(n) van iemand en dat van zijn eventuele partner.

  • e. norminkomen: de toepasselijke bijstandsnorm als genoemd in de Wet werk en bijstand, met als peildatum 1 januari van het lopende kalenderjaar. Zie ook artikel 1.1 lid 1 r van de Verordening.

  • f. Eigen bijdrage: een bijdrage die bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt respectievelijk blijft en waarop de in de Verordening en in dit Financiële Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn. Bij de vaststelling van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van het verzamelinkomen of, indien dit nog niet door de belastingdienst is vastgesteld, van het belastbaar inkomen.

  • g. Eigen aandeel: een financieel aandeel in de kosten, dat bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt en waarop de regels van de Verordening en dit Financiële Besluit van toepassing zijn.

  • h. Verordening: Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Vught 2007.

Artikel 1.2 Vaststelling eigen bijdrage

  • 1. De vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden, woon- en vervoersvoorzieningen vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) conform de door de gemeente afgegeven parameters die zijn opgenomen in lid 2.

  • 2. De omvang van de eigen bijdrage zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, is gelijk aan de maximaal verschuldigde eigen bijdrage op grond van artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. De eigen bijdrage per uur voor het ontvangen van hulp bij het huishouden bedraagt maximaal de kostprijs per uur van de hulp bij het huishouden.

  • 4. Bij de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel, sluit het college zich aan bij de jaarlijkse indexering van de bedragen, zoals die zijn genoemd in de op artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning, gebaseerde ministeriële regeling.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2. Regels rond verstrekking

  • 1. Bij de verstrekking van een individuele voorziening heeft de aanvrager de keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

  • 2. Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats tenzij:

    • a.

      er op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager niet in staat is om:

      • -

        de verantwoordelijkheid tot besteding van het persoonsgebonden budget aan de voorziening waarvoor deze is toegekend aan te kunnen; of

      • -

        budget aan de te voldoen aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget, de aanvrager het budget niet heeft besteed aan de voorziening waarvoor dit budget was toegekend of zich niet heeft gehouden aan de regels ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt voor het collectief aanvullend vervoerssysteem (regiotaxivervoer).

  • 4. Sportrolstoel of sporthulpmiddelen worden uitsluitend verstrekt als een persoonsgebonden budget.

  • 5. In een budgetovereenkomst worden de voorwaarden voor de aanvrager zoals die gelden voor het persoonsgebonden budget vastgelegd.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Paragraaf 3.1 Hulp bij het huishouden in natura

Artikel 3.1 Keuze hulp bij het huishouden in natura

  • 1. Bij hulp bij het huishouden in natura kiest de aanvrager één van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders en gaat hiermee een zorgovereenkomst aan.

  • 2. Het college betaalt de geleverde zorguren per 4 weken, tot maximaal wat is geïndiceerd, aan de zorgaanbieder tegen het uurtarief dat op basis van de aanbesteding tot stand is gekomen.

  • 3. Is meer geleverd aan de aanvrager, dan zal de zorgaanbieder deze kosten op de aanvrager verhalen.

Paragraaf 3.2 Hulp bij het huishouden en persoonsgebonden budget

Artikel 3.2 Hoogte van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

  • 1. Bij de keuze voor een persoonsgebonden budget kiest de aanvrager voor een geldbedrag waarbij hij de huishoudelijke hulp zelf inkoopt. De hoogte van het persoonsgebonden budget bedraagt € 16,= per uur.

  • 2. Belanghebbenden met een pgb voor hulp bij het huishouden kunnen kosteloos gebruik maken van een servicepakket van de SVB.

Artikel 3.3 Regels rondom verantwoording persoonsgebonden budget bij hulp in het huishouden

  • 1. De budgethouder van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden legt één maal per jaar door middel van invulling van een daartoe door de gemeente verstrekt overzicht, aan het college verantwoording af omtrent de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 2. Indien in de loop van het jaar voor het persoonsgebonden budget relevante wijzigingen plaats vinden, geeft de budgethouder dit door aan de hand van een status- en mutatieformulier.

Artikel 3.4 Regels rond uitbetaling persoonsgebonden budget bij hulp in het huishouden

  • 1. De toekenning van het persoonsgebonden budget hulp bij de huishouding vindt plaats op basis van een brutovergoding. Op basis van deze grondslag zal het CAK de hoogte van de te betalen eigen bijdrage voor hulp bij de huishouding op nettobasis vaststellen en de eigen bijdrage bij de belanghebbende in rekening brengen.

  • 2. De uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats in de eerste week van iedere periode van 4 weken waarin recht bestaat op een persoonsgebonden budget.

Paragraaf 3.3 Overige bepalingen

Artikel 3.5 Vervangende zorg /respijtzorg

  • 1. De mantelzorger die zijn taken tijdelijk niet kan waarnemen, kan worden vrijgesteld van zijn taak.

    De verzorgde komt dan in aanmerking voor vervangende zorg. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de geïndiceerde zorgbehoefte doch kan in beginsel maximaal een periode van zes weken op jaarbasis beslaan.

  • 2. De door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders dragen zorg voor deze zogenoemde respijtzorg.

  • 3. De verzorgde betaalt voor de vervangende zorg een eigen bijdrage conform de regels zoals die zijn vastgelegd in artikel 1.2 van het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2011.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vergoeding kosten woningaanpassing

De kosten voor woningaanpassingen worden, met in acht neming van de eigen bijdrage, als volgt vergoed:

  • a.

    een woningaanpassing in de vorm van een traplift wordt in beginsel alleen in natura verstrekt;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing bedraagt 100% van de door het college aanvaarde kosten;

  • c.

    bij de beoordeling van de aan de woningaanpassing verbonden kosten hanteert het college de lijst met subsidiabele kostenposten zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit Financieel Besluit;

  • d.

    voor de kosten van toezicht/begeleiding bij aanpassingen van woningen in eigendom van Woonwijze gelden de bedragen zoals met deze Stichting overeengekomen in de Uitvoeringsovereenkomst Woonvoorzieningen Gehandicapten;

  • e.

    voor de kosten bij kleine aanpassingen van woningen van de Stichting Mariënhoven gelden de bedragen zoals met deze Stichting overeengekomen in de Uitvoeringsovereenkomst Woonvoorzieningen Gehandicapten.

Artikel 4.2 Verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding

Het bedrag voor de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.2 sub a van de Verordening bedraagt € 2.300,=.

Artikel 4.3 Woningsanering

De vergoeding voor woningsanering (die noodzakelijk is in verband met cara en/of allergische aandoeningen) en rolstoelvast tapijt is slechts eenmalig en vindt plaats aan de hand van onderstaande maximale vergoedingsbedragen:

Stoffering

Maximale bijdrage per eenheid

Overgordijnen in de woonkamer

€ 30,= per m2 raamoppervlak

Overgordijnen in de slaapkamer

€ 20,= per m2 raamoppervlak

Vitrage woon- en slaapkamer

€ 20,= per m2 raamoppervlak

Vloerbedekking

€ 50,= per m2

Mochten de te vervangen zaken ouder zijn dan zeven jaar, dan vindt geen vergoeding plaats.

Artikel 4.4 Vergoeding tijdelijke huisvesting

De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting (artikel 4.2 sub e van de Verordening) bedraagt: de werkelijke kosten van de kale huur (minus huurtoeslag) met een maximum van zes maanden.

Artikel 4.5 Vergoeding kosten huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, kan het college aan de eigenaar van de woonruimte een tegemoetkoming verstrekken in de huur van de woonruimte voor maximaal zes maanden.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de laatstgenoten kale huur.

Artikel 4.6 Vergoeding kosten verwijderen voorzieningen

  • 1. In beginsel worden geen vergoedingen verstrekt voor verwijderingkosten en overige kosten als herstelkosten, gevolgschade enz. De eigenaar van de voorziening wordt verantwoordelijk gehouden voor deze kosten.

  • 2. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld noodzakelijke verwijdering grote aanpassing) kan een uitzondering gemaakt worden voor verwijderingkosten. De vergoeding bedraagt in die gevallen de helft van de werkelijke kosten met een maximum van € 2.300,=.

Artikel 4.7 Vergoeding kosten onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. De kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden in natura verstrekt indien daartoe afspraken zijn gemaakt met leveranciers, installateurs en onderhoudsbedrijven.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde afspraken ontbreken, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld op basis van een door het college goedgekeurde offerte.

Artikel 4.8 Vergoeding kosten bezoekbaar maken

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 4.7, vierde en vijfde lid van de Verordening bedraagt 100% van de kosten met een maximum van € 2.300,=.

Artikel 4.9 Vergoeding bij afwijkende levensduur woonwagen of opheffen standplaats

De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.13 van de Verordening bedraagt maximaal € 950,=.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vergoeding kosten vervoersvoorzieningen in natura

De kosten van de door het college te verlenen voorzieningen in natura als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid sub b van de Verordening individuele voorzieningen Wmo worden vergoed met in acht nemen van de eigen bijdrage.

Artikel 5.2 Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

  • 1. Vaststelling.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde conform bijlage 2.

  • 2. Berekeningssystematiek.

    De berekeningssystematiek die voor het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt gehanteerd kent de volgende opbouw:

    • a.

      de vervoersvoorziening wordt ingedeeld naar gebruikscategorie;

    • b.

      de tegenwaarde wordt per categorie bepaald aan de hand van de gemiddelde huurprijs per maand in de betreffende categorie vermenigvuldigd met een gebruikersduur van vijf jaar;

    • c.

      de gemiddelde huurprijs is gebaseerd op een prijs voor aanschaf, onderhoud en reparatie. Zie bijlage 2 voor een overzicht van de bijbehorende bedragen per categorie vervoersvoorziening;

    • d.

      de hoogte van het persoonsgebonden budget voor individuele aanpassingen wordt vastgesteld op basis van de werkelijke kosten in overleg met de gemeente.

  • 3. Regels rond verantwoording en uitbetaling.

    • a.

      Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld na indicatiestelling en verstrekt voor een periode van minimaal 5 jaar. In deze 5 jaar wordt verondersteld dat de aanvrager zelf de verantwoording neemt om een adequate voorziening aan te schaffen en in stand te houden. Deze periode wordt beschouwd als of het een bruikleenperiode is.

    • b.

      Indien de aanvrager binnen de periode, genoemd onder sub a van dit lid, overlijdt dan heeft het college het recht om deze voorziening in te nemen en opnieuw in te zetten.

    • c.

      Met de budgethouder van het persoonsgebonden budget wordt een budgetovereenkomst afgesloten waarin de voorwaarden, welke gelden met betrekking tot het persoonsgebonden budget, worden vastgelegd.

    • d.

      De uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats na het overleggen van een nota waaruit blijkt dat een adequate voorziening is besteld voor de gestelde indicatie.

Artikel 5.3 Collectief aanvullend vervoersysteem (Regiotaxi)

  • 1. Het in artikel 5.2, eerste lid, sub a van de Verordening bedoelde systeem van collectief aanvullend vervoer, bestaat uit het zogenaamde “ Regiotaxi -systeem regio ’s-Hertogenbosch”. Het regiotaxi-systeem is een vorm van openbaar vervoer van deur tot deur voor iedereen in de gemeenten Boxtel, Haaren, Heusden, ’s-Hertogenbosch, Sint Michielsgestel, Schijndel en Vught.

  • 2. Het vervoer wordt verzorgd door Personenvervoer Zuid Nederland.

  • 3. De houder van een Wmo-regiotaxipas kan tegen een gereduceerd tarief reizen.

  • 4. Voor de aanvrager die in het kader van de Verordening in aanmerking komt voor Wmo regiotaxi-vervoer gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de aanvrager betaalt, als Wmo -regiotaxi pashouder, voor een rit met regiotaxi het opstaptarief en het zonetarief gelijk aan het blauwe strippentarief zoals dat jaarlijks wordt vastgesteld voor het reguliere openbaar vervoer;

    • b.

      kinderen tot vier jaar mogen gratis mee (maximaal 1 kind per reiziger);

    • c.

      er mag een reiziger ter begeleiding van de aanvrager meereizen tegen dezelfde reizigersbijdrage als van toepassing is voor de aanvrager;

    • d.

      indien sprake is van het meereizen van een medische begeleider, op grond van een daartoe verstrekte indicatie, wordt geen reizigersbijdrage aan de begeleider in rekening gebracht;

    • e.

      als de aanvrager een inkomen heeft dat hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, kan niet tegen het gereduceerd tarief, als in dit artikel genoemd, van het regiotaxi-systeem gebruik gemaakt worden. Wanneer voor de aanvrager een indicatie is gesteld voor rolstoel - regiotaxivervoer geldt een inkomensgrens van 2,5 maal het norminkomen.

Artikel 5.4 Vergoeding bovenregionaal vervoer

  • 1. Voor het noodzakelijk te achten bovenregionale vervoer van aanvragers geldt een gemaximeerde financiële vergoeding tot € 435,= op jaarbasis.

  • 2. Verder kan de gemeente ook vergoedingen in natura verstrekken door middel van afspraken met de zorginstelling, waarbij deze zorginstelling de bewoners zelf vervoert.

Artikel 5.5 Financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, zoals bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, sub e onderdeel 2 van de Verordening, bedraagt € 145,= per kwartaal.

  • 2. Hierbij geldt dat als de aanvrager (medisch) in staat is om met de regiotaxi te reizen of een inkomen heeft dat hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, de voorziening niet wordt toegekend.

Artikel 5.6 Voorziening in natura in de vorm van een bruikleenauto

Om in aanmerking te komen voor verstrekking van een al dan niet aangepaste bruikleenauto op grond van artikel 5.2, eerste lid, sub b onderdeel 1 van de Verordening, moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het primaat van regiotaxi kan, gelet op de gezondheidstoestand van de aanvrager, niet worden opgelegd;

  • b.

    het inkomen van de aanvrager is niet 1,5 maal hoger dan het norminkomen;

  • c.

    de aanvrager moet voor elke verplaatsing in het kader van de compensatieplicht aangewezen zijn op vervoer per auto;

  • d.

    er mag met de auto structureel niet meer dan 15.000 kilometer per jaar gereden worden.

Artikel 5.7 Financiële tegemoetkoming voor gebruik van een bruikleenauto

  • 1. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto zoals bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, sub e onderdeel 1 van de Verordening, bedraagt € 125,= per kwartaal.

  • 2. Ook hierbij geldt de voorwaarde, dat als de aanvrager een inkomen heeft dat hoger is dan 1,5 maal het norminkomen de voorziening niet wordt toegekend.

Artikel 5.8 Financiële tegemoetkoming in de kosten van de aanpassing van een eigen auto

  • 1. Ook hierbij geldt allereerst als voorwaarde dat de aanvrager medisch niet in staat moet zijn om met de regiotaxi te kunnen reizen.

  • 2. Bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een noodzakelijke aanpassing van de eigen auto, zoals bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, sub b onderdeel 4 van de Verordening, vormen de werkelijke kosten van de autoaanpassing uitgangspunt. Deze kosten worden door tussenkomst van de verstrekker van de autoaanpassingen vastgesteld.

  • 3. Het moet gaan om een auto die geschikt is voor personenvervoer (in verband met belasting personenauto’s en motorrijwielen), niet ouder is dan vijf jaar en toereikend is verzekerd.

  • 4. Verder moet vast staan dat de aanvrager met de aanpassing mag rijden (aantekening in rijbewijs).

  • 5. De tegemoetkoming bedraagt 100% van de door het college aanvaarde kosten. De tegemoetkoming in de kosten van een autoaanpassing wordt slechts eenmaal per vijf jaar verstrekt.

Artikel 5.9 Scootmobiel training

Indien zulks naar het oordeel van het college noodzakelijk is, kunnen de kosten van een gewenningsles en maximaal vijf lessen scootmobiel training voor vergoeding in aanmerking komen.

Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Rolstoelvoorziening in natura

  • 1. Een rolstoelvoorziening in natura wordt in opdracht van het college verstrekt door de verstrekker of wordt door het college van de verstrekker gekocht.

  • 2. Indien het college de rolstoelvoorziening koopt, treedt het college op als verstrekker van de rolstoelvoorziening.

  • 3. De verstrekker is eigenaar van de rolstoelvoorziening en verstrekt deze voorziening in bruikleen aan de aanvrager. De aanvrager en de verstrekker sluiten daartoe een bruikleenovereenkomst.

  • 4. De vergoeding van een door het college in bruikleen te verstrekken rolstoel is een volledige tegemoetkoming in de bruikleenkosten. De onderhoud- en reparatiekosten zijn hierbij inbegrepen.

Artikel 6.2 Persoonsgebonden budget rolstoelvoorziening

  • 1. Vaststelling. Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald bij verstrekking in natura.

  • 2. Berekeningssystematiek. De berekeningssystematiek die voor het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt gehanteerd kent de volgende opbouw:

    • a.

      de rolstoelvoorziening wordt ingedeeld naar gebruikscategorie;

    • b.

      de tegenwaarde wordt per categorie bepaald aan de hand van de gemiddelde huurprijs per maand in de betreffende categorie vermenigvuldigd met een gebruikersduur van vijf jaar;

    • c.

      de gemiddelde huurprijs is gebaseerd op een prijs voor aanschaf, onderhoud en reparatie. Zie bijlage 2 voor een overzicht van de bijbehorende bedragen per categorie vervoersvoorziening;

    • d.

      de hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanpassingen en individuele aanpassingen wordt vastgesteld op basis van nacalculatie.

  • 3. Regels rond verantwoording en uitbetaling.

    • a.

      Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld na indicatiestelling en verstrekt voor een periode van 5 jaar (bij kinderen voor een periode van 3 jaar). In deze 5 respectievelijk 3 jaar wordt verondersteld dat de aanvrager zelf de verantwoordelijkheid neemt om een adequate voorziening aan te schaffen en in stand te houden. Deze periode wordt beschouwd als een bruikleenperiode.

    • b.

      Indien de aanvrager binnen de periode, genoemd onder sub a van dit lid overlijdt, dan heeft het college het recht om deze voorziening in te nemen en opnieuw in te zetten.

    • c.

      Met de budgethouder van het persoonsgebonden budget wordt een budgetovereenkomst afgesloten waarin de voorwaarden, welke gelden met betrekking tot het persoonsgebonden budget, worden vastgelegd.

    • d.

      De uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats na het overleggen van een nota waaruit blijkt dat een adequate voorziening is aangeschaft c.q. besteld voor de gestelde indicatie.

Artikel 6.3 Persoonsgebonden budget sportrolstoel of sporthulpmiddelen

  • 1. Het door het college te verlenen persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of sporthulpmiddelen zoals bedoeld in artikel 6.1 sub c en d van de Verordening bedraagt € 2.800,=.

  • 2. De vergoeding wordt eens in de drie jaar verstrekt en omvat de bekostiging van de aanschaf, het onderhoud en de reparatie van de sportrolstoel of het sporthulpmiddel.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 7.1 Samenhangende afstemming

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt, gelet op het gestelde in artikel 4, tweede lid Wmo, bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 7.3, tweede lid van de Verordening voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing, onder andere aandacht besteed aan:

    • a.

      de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

    • b.

      de beperkingen die de aanvrager ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie;

    • c.

      de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

    • d.

      het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

    • e.

      de sociale omstandigheden van de aanvrager.

  • 2. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit zal door het college bij deze bevindingen worden aangesloten nadat het college zich vergewist heeft van de zorgvuldigheid van het onderzoek waaruit deze bevindingen zijn afgeleid.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit Financieel Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.2 Citeertitel/Inwerkingtreding/Overgangsrecht

  • 1. Dit besluit kan worden aangehaald als het “Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2011”.

  • 2. Het “Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2010” wordt per 1 januari 2011 ingetrokken.

  • 3. Het “Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2011” treedt in werking op 1 januari 2011 en heeft slechts werking voor verstrekkingen over het jaar 2011.

  • 4. Op aanvragen voor een financiële tegemoetkoming ingediend voor 1 januari 2011, waarop na 1 januari 2011 wordt beslist, geldt voor de berekening eigen bijdragen het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Vught 2010.

  • 5. Op aanvragen voor een voorziening in natura danwel een persoonsgebonden budget, toegekend of ingediend voor 1 januari 2011, wordt tot 1 april 2011 in afwijking van dit Besluit geen eigen aandeel berekend.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college d.d. 2 november 2010.
De secretaris,
mr. R.P.B.M. Brekelmans
De burgemeester,
R.J. van de Mortel

Bijlage 1. Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen (artikel 4.1 sub c)

  • 1.

    De aanneemsom, inclusief de loon en materiaalkosten, voor het treffen van de voorziening.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

    Ad 1 en 2: indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

  • 3.

    Het architectenhonorarium, echter uitsluitend in die gevallen waarin het inschakelen van een architect naar het oordeel van het college noodzakelijk is (het betreft dan veelal een ingrijpende woningaanpassing, zoals een aanbouw). Het architecten honorarium komt voor vergoeding in aanmerking tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA.

  • 4.

    De kosten van het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges, voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    Renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van de gereed melding, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk, en de daarmee behorende notariskosten tot maximaal € 730,=.

  • 9.

    De door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

  • 10.

    De kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen tot het verrichten van de aanpassing.

  • 11.

    De kosten van her -aansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten van alle hiervoor genoemde punten meer dan € 925,= zijn. In dat geval komt 10% van die kosten in aanmerking met een maximum van € 350,=.

  • 13.

    De kosten van bodemonderzoek indien dit noodzakelijk is en voor zover dit dient plaats te vinden voor rekening van degene die recht heeft op de financiële tegemoetkoming in de kosten van woninguitbreiding of sanering.

Bijlage 2. Berekeningstabel PGB voor hulpmiddelen (artikel 5.2 en 6.2)

Categorie

Gemiddelde huurprijs categorie per maand inclusief reparatie/onderhoud en WA-verzekering

huurprijs over 5 jaar

PGB

Rolstoelen incidenteel kortdurend gebruik

€ 9,70

€ 582,-

€ 582,-

Duwwandelwagen semi - permanent gebruik zonder aanpassingen

€ 33,00

€ 1.980,-

€1.980,-

Hoepelrolstoel actief gebruik vouwframe zonder aanpassingen

€ 29,93

€ 1.796,-

€ 1.796,-

Rolstoel met vast frame

€ 35,00

€ 2.100,-

€ 2.100,-

Handbike

€ 45,00

€ 2.700,-

€ 2.700.-

Driewielfietsen voor volwassenen zonder aanpassing en hulpmotor

€ 37,09

€ 2.220,-

€ 2.220,-

Til liften Passief

€ 31,-

€ 1.860,-

€ 1.860,-

Til liften actief

€ 60,-

€ 3.600,-

€ 3.600,-

Scootmobiel12 kilometer per uur

€ 61,58

€ 3.695,-

€ 3.695,-

Elektrische rolstoel in en om huis zonder aanpassingen

Inclusief:

Contour zitting Contour rugleuning Hoofdsteun Comfort beensteunen werkblad Elektrische kantelverstelling

€ 121,-

€ 7.262,-

€ 7.262,-

Elektrische rolstoel binnen en buiten zonder aanpassingen

Inclusief:

Contour zitting Contour rugleuning Hoofdsteun Comfort beensteunen werkblad Elektrische kantelverstelling

€ 134,-

€ 8.044,-

€ 8.044,-

Douche toilet vanaf

€ 175,=,

€ 9,-

€ 540,-

op basis van nacalculatie

Hoepel rolstoel kinderen vastframe

€ 10,-

€ 600,-

op basis van nacalculatie

Hoepelrolstoel kinderen vouwframe

€ 25,84

€ 1560,-

op basis van nacalculatie

Driewielfiets kinderen zonder aanpassingen

€ 19,35

€ 1161,-

op basis van nacalculatie

Elektrische kinder rolstoel zonder aanpassingen

Inclusief

spaakbeschermers

beensteunen

gordel

€ 105,-

€ 6.300,-

€ 6.300.-

Individuele aanpassingen

op basis van nacalculatie

Toelichting

Algemene toelichting

Het Financieel Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011, is afgeleid van de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Vught 2007 die door de gemeenteraad op 28 september 2006 is vastgesteld.

Het Financieel Besluit regelt de omvang, de toepasselijke voorwaarden en de wijze van uitbetaling van de in de Verordening genoemde financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten.

Verder wordt in het Financieel Besluit de heffing van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vastgelegd en aangegeven voor welke individuele voorzieningen deze eigen bijdrage en dit eigen aandeel geldt.

Het Financieel Besluit is evenals de Verordening opgedeeld in de voorzieningen hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen.

Voor hulp bij het huishouden en woon- en vervoersvoorzieningen heeft het college er in dit kalenderjaar voor gekozen dat aanvragers en belanghebbenden aan wie reeds een dergelijke voorziening is toegekend, een eigen bijdrage moeten gaan betalen. Een dergelijke financiële verplichting geldt dus niet ten aanzien van belanghebbenden die aangewezen zijn op een rolstoelvoorziening.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.2 Vaststelling eigen bijdrage

De hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld op basis van het verzamelinkomen van de aanvrager twee jaar voorafgaand dit lopend kalenderjaar en dat van zijn eventuele partner. Indien het verzamelinkomen nog niet is vastgesteld wordt voor de berekening gebruik gemaakt van het belastbaar inkomen wat te herleiden is uit de jaaropgave.

Is het inkomen echter sterk gedaald in het lopend kalenderjaar dan kan een voorlopige aanpassing van de eigen bijdrage worden verleend.

Via het CAK kan de aanvrager een formulier aanvragen voor een voorlopige aanpassing van de eigen bijdrage. Op dit formulier wordt het verwachte (gezamenlijke) verzamelinkomen over het lopende kalenderjaar ingevuld. Het CAK vergelijkt dit met het verzamelinkomen over de laatste twee jaren voorafgaande het lopende kalenderjaar. Voldoet iemand aan de voorwaarden, dan legt het CAK de aanvrager een voorlopige maximale eigen bijdrage op. Als later blijkt dat het definitieve verzamelinkomen in het lopende kalenderjaar hoger is dan het verwachte verzamelinkomen dat is opgegeven, dan kan de aanvrager een naheffing ontvangen.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Regels rond verstrekking

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. Uitgangspunt is dat de aanvrager altijd voor een persoonsgebonden budget kan kiezen. Slechts in uitzonderingssituaties kan het verzoek tot het verstrekken van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget niet worden gehonoreerd. Per individuele situatie zal, naar aanleiding van de aanvraag om een individuele voorziening, een onderzoek plaatsvinden waarbij beoordeeld wordt of de aanvrager om kan gaan met de verantwoordelijkheid van het besteden van het persoonsgebonden budget aan een voorziening waarvoor een indicatie is afgegeven. Tevens wordt beoordeeld of de aanvrager in staat is om verantwoording af te leggen over de besteding van het persoonsgebonden budget volgens de regels die hiervoor zijn vastgesteld. In het geval dat een aanvrager in het verleden een persoonsgebonden budget heeft gehad voor een individuele voorziening op grond van de verordening Wmo of op grond van de AWBZ waarbij is gebleken dat hij zich niet heeft gehouden aan de regels van besteding van het persoonsgebonden budget of de verantwoording daarvan, wordt een persoonsgebonden budget geweigerd.

Sportrolstoel of sporthulpmiddelen

Een sportrolstoel of sporthulpmiddel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel of -hulpmiddel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel of -hulpmiddel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de wijze van verstrekking, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 3.4 Regels rond uitbetaling persoonsgebonden budget bij hulp in het huishouden

Wat de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden betreft, vindt de verantwoording achteraf plaats. De budgethouder ontvangt hiervoor één maal per jaar een overzicht van de gemeente. Indien in de loop van het jaar voor het persoonsgebonden budget relevante wijzigingen plaatsvinden geeft de budgethouder dit aan de hand van een status -mutatieformulier door.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.2 Persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

Een cliënt heeft een individuele vervoersbehoefte en heeft een indicatie voor een scootmobiel 12 kilometer per uur. Scootmobiel dient geveerd te zijn in verband met rugklachten. De cliënt kan het toegekende bedrag naar eigen inzicht besteden. Bijvoorbeeld bij een dealer naar zijn of haar keuze maar kan ook trachten via nieuwe verkoopkanalen zoals bijvoorbeeld marktplaats deze voorziening aan te schaffen. Het aanbod op laatstgenoemd medium is sterk in opkomst en kent een gevarieerd aanbod. De budgethouder dient zich te realiseren dat het toegekende PGB is vastgesteld voor een periode van 5 jaar en dat in deze periode geen aanspraak gemaakt kan worden op een nieuw PGB. Het PGB is inclusief de kosten voor in stand houden, repareren en verzekeren van de voorziening.

Artikel 5.3 Collectief aanvullend vervoerssysteem (Regiotaxi)

Het gebruik van het collectief aanvullend vervoerssysteem is, binnen 5 zones openbaar vervoer, ongelimiteerd. Wel dient de persoon met beperkingen het zogenaamde blauwe strippen tarief te betalen zoals dat ook geldt voor het openbaar vervoer.

Dit zijn algemene kosten die personen zonder beperkingen ook hebben op het moment dat ze gebruik maken van het openbaar vervoer.

Het collectief aanvullend vervoersysteem is immers een vorm van openbaar vervoer waarvan iedereen gebruik kan maken. Echter voor reizigers die geen beperkingen hebben of personen met beperkingen maar die een inkomen ter beschikking hebben van meer dan anderhalf maal de voor hen geldende bijstandsnorm, worden de verschuldigde kosten per zone door de provincie vastgesteld. (Voor personen met een indicatie voor rolstoel - taxivervoer geldt een inkomensgrens van 2 ½ keer de toepasselijke bijstandsnorm).

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning (rolstoelvoorziening)

Artikel 6.2 Persoonsgebonden budget rolstoelvoorziening

Een cliënt heeft een indicatie voor een handbewogen rolstoel (incidenteel gebruik).

De cliënt kan het toegekende bedrag naar eigen inzicht besteden. Bijvoorbeeld bij een dealer naar zijn of haar keuze maar kan ook trachten via nieuwe verkoopkanalen zoals bijvoorbeeld marktplaats deze voorziening aan te schaffen. Het aanbod op laatstgenoemd medium is sterk in opkomst en kent een gevarieerd aanbod. De budgethouder dient zich te realiseren dat het toegekende PGB voor een volwassen persoon is vastgesteld voor een periode van 5 jaar en dat in deze periode geen aanspraak gemaakt kan worden op een nieuw PGB. Voor kinderen bedraagt deze periode 3 jaar. Het PGB is inclusief de kosten voor in stand houden, repareren en verzekeren van de voorziening.