Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015

Geldend van 19-01-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2015

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), IOAW, IOAZ en de Awb.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught;

    • c.

      verwijtbare vordering: een vordering die is ontstaan omdat belanghebbende de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en als gevolg daarvan ten onrechte/te veel uitkering heeft ontvangen.

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17 lid 1 PW, artikel 13 lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ en artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      PW: Participatiewet;

    • h.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • i.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening en brutering

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de PW, de IOAW en in de IOAZ aan het college zijn gegeven, tot:

    • a.

      het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in artikel 58 lid 2 en artikel 59 PW en artikel 25 lid 2 en 3 en artikel 26 IOAW en IOAZ;

    • b.

      het verrekenen van de in de voorafgaande maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand of uitkering zoals neergelegd in artikelen 58 lid 4 PW en artikel 25 lid 4 IOAW en IOAZ;

    • c.

      het bruteren van verwijtbare vorderingen.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. Indien zes maanden na ontvangst van een signaal ‘ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering’, de uitkering nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, vordert het college in afwijking van het bepaalde in artikel 2 lid 1, aanhef en sub a de uitkering niet terug, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in lid 1 wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan redelijkerwijs actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en lid 1 sub c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 4. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit wegens dringende redenen

Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

HOOFDSTUK 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering bij niet-verwijtbare vorderingen

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2 lid 1 sub a, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de rest-som in één keer aflost; of

    • e.

      de belanghebbende is overleden. Het college zal de vordering niet op de erven verhalen.

  • 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in lid 1 aanhef, onder a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van lid 1 aanhef en onder c wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

Artikel 6. Uitzondering

  • 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien binnen 12 maanden, nadat het besluit is bekend gemaakt, blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 7. Afzien van terug- en invordering bij kruimelbedragen

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1 sub a, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 100,- op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

  • 2. Het college ziet af van verdere invordering wanneer de (restant)vordering minder bedraagt dan € 100,- én het treffen van verdere invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet langer doelmatig is.

Paragraaf 2. Schuldregeling

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c PW en artikel 29a IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening naar aanleiding van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 48 lid 2 aanhef en onder b PW;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 4. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid; dan wel

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing niet nakomt; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 3. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering bij verwijtbare vorderingen

Artikel 9. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2 lid 2 besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende tien jaar niet naar draagkracht aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      is overleden. Het college zal de vordering niet op de erven verhalen.

  • 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in lid 1 aanhef, sub a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van lid 1 aanhef en sub c wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

HOOFSTUK 4. Invordering

Artikel 10. De minnelijke betalingsregeling

  • 1. Een belanghebbende kan binnen de betalingstermijn van zes weken als bedoeld in artikel 4:87 Awb, een gemotiveerd verzoek indienen, onder overlegging van bewijsstukken, tot het verlenen van uitstel van de verplichting de vordering in een bedrag ineens te betalen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in lid 1, stelt het college de maandelijkse aflossingscapaciteit vast. Deze geldt dan voor belanghebbende als de gedeeltelijke betalingsverplichting.

Artikel 11. Vaststelling van de hoogte van de aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een bijstandsuitkering

Indien belanghebbende een inkomen heeft ter hoogte van een bijstandsuitkering op grond van de PW, IOAW of IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde norm per maand inclusief vakantietoeslag. Het vakantiegeld wordt aangewend ter aflossing van de vordering. Het volledige recht op vakantiegeld wordt tot de aflossingscapaciteit gerekend.

Artikel 12. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de bijstand en bij niet-bijstandsgerechtigden

  • 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van bijstand wordt gedurende twaalf maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op 5% van de norm inclusief vakantietoeslag.

  • 2. Na afloop van de termijn van twaalf maanden na verzenddatum van het intrekkings- of beëindigingsbesluit, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit naar draagkracht individualiserend vastgesteld.

Artikel 13. Verrekening bij leenbijstand

In afwijking van het bepaalde in artikel 11 vindt bij een vordering die opeisbaar is geworden als gevolg van het niet-nakomen van een betalingsverplichting die verbonden was aan eerder verstrekte leenbijstand, verrekening met het gereserveerde vakantiegeld slechts plaats:

  • a.

    nadat belanghebbende hiervoor schriftelijk nadrukkelijk zijn toestemming heeft gegeven; òf

  • b.

    nadat het college een dwangbevel heeft uitgevaardigd als bedoeld in artikelen 4:116 en 4:117 Awb.

Artikel 14. Betalingsvolgorde

  • 1. Behoudens het gestelde in artikel 4:92, tweede lid, Awb – waarin is bepaald dat de schuldenaar bij de betaling de geldschuld kan aanwijzen waaraan de betaling moet worden toegerekend, wordt de betaling van de schuldenaar allereerst toegerekend aan een opgelegde boete.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de betaling allereerst toegerekend aan een vordering wegens ten onrechte of teveel betaalde uitkering indien daarmee gehele of gedeeltelijke brutering wordt voorkomen.

Artikel 15. Wijziging betalingsverplichting

  • 1. Bij gegronde redenen die onmiskenbaar aanleiding geven tot wijziging van de eerder vastgestelde maandelijkse aflossingsverplichting, wijzigt het college de eerder opgelegde betalingsverplichting.

  • 2. Van een wijziging als bedoeld in lid 1 wordt afgezien indien:

    • a.

      het woonadres en de gezinssamenstelling van de belanghebbende ten opzichte van het laatst verrichte onderzoek gelijk zijn gebleven en het gezinsinkomen van belanghebbende ten opzichte van het laatst verrichte onderzoek met minder dan 15 % bruto is gestegen, of;

    • b.

      de hoogte van de nieuw vastgestelde draagkracht minder dan € 50,- per maand zal stijgen ten opzichte van de reeds eerder vastgestelde draagkracht of;

    • c.

      het saldo/saldi van de vordering(-en) binnen een termijn van 36 maanden volledig kan worden afgelost.

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan wegens bijzondere omstandigheden een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      een wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of;

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting omdat hij van mening is de vastgestelde termijnbetaling niet te kunnen voldoen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in lid 1 en deelt dit aan belanghebbende mede bij beschikking.

  • 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in lid 1 verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende vermogensgrens (artikel 34 lid 3 PW) - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 5. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het vierde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt, of indien de gronden voor verlening van het uitstel als bedoeld in lid 1 zijn komen te vervallen.

Artikel 17. Niet voldoen van betalingsverplichting

Indien de belanghebbende verwijtbaar de hem opgelegde betalingsverplichting niet voldoet maakt het college voor zover mogelijk gebruik van de toekomende bevoegdheden tot verrekening en beslaglegging zoals deze aan het college zijn gegeven in artikel 60, 60a en 60b PW en artikel 28 en 29 IOAW en IOAZ.

Artikel 18. Kosten bij niet voldoen aan betalingsverplichtingen

Indien de belanghebbende verwijtbaar de hem opgelegde betalingsverplichting niet voldoet dan word hem een vergoeding in de kosten van een aanmaning, als bedoeld in artikel 4:113 Awb, in rekening gebracht, alsmede de kosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:120 Awb. Voor zover het college niet in staat is via vereenvoudigd derdenbeslag de vordering te innen en overdracht plaatsvindt aan een gerechtsdeurwaarder worden de kosten, inclusief wettelijke rente, in verband met die invordering in rekening gebracht bij de belanghebbende.

HOOFDSTUK 5. Verhaal van bijstand

Artikel 19. Verhaal als algemene verplichting

Het college maakt gebruik van de bevoegdheden als bedoeld in paragraaf 6.5 PW tot het verhalen van kosten van bijstand. Deze bevoegdheid geldt voor het college als een algemene verplichting behoudens de uitzonderingen die zijn beschreven in deze beleidsregels.

Artikel 20. In acht te nemen maatstaven

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht zoals bedoeld in artikel 19 en bij de beoordeling van de omvang van het te verhalen bedrag, wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 21. Ingangsdatum verhaal

De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 PW wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen.

Artikel 22. Gewijzigde verhaalsbijdrage

  • 1. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 2. Van een gewijzigde vaststelling wordt afgezien indien de nieuwe betalingsverplichting niet meer dan € 50,- zou bedragen dan de eerder opgelegde betalingsverplichting.

HOOFDSTUK 6. Slotbepaling

Artikel 23. Inwerkingtreding / aanhaaltitel

  • 1. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Vught 2019’.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking op de achtste dag na publicatie.