Regeling vervallen per 01-01-2023

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Vught 2021

Geldend van 25-12-2021 t/m 31-12-2022

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Vught 2021

De raad van de gemeente Vught;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 oktober 2020;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Vught 2021

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf voor de levering van water betrekking heeft;

  • c.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, drinkwater, leidingwater, grondwater of oppervlaktewater;

  • d.

    waterbedrijf: Brabant Water N.V. gevestigd te ’s-Hertogenbosch of diens rechtsopvolger.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 5. Indien de gebruiker door middel van een (tussen)watermeter aantoont dat een hoeveelheid water niet op de in artikel 3, eerste lid, bedoelde wijze is afgevoerd, wordt de op grond van het tweede lid bepaalde hoeveelheid water verminderd met de op andere wijze afgevoerde hoeveelheid water.

Artikel 6. Belastingtarieven

  • 1. Het tarief van de belasting bedraagt:

    • -

      bij een hoeveelheid water van 1 t/m 299 m3: € 227,52.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid bedraagt het tarief van de belasting:

    • -

      bij een afgevoerde hoeveelheid water van meer dan 299 m3: € 2,69 per kubieke meter water waarmee de hoeveelheid van 299 m3 wordt overschreden.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt het tarief voor percelen, waarvan ten behoeve van bronbemaling dan wel bodem- of grondwatersanering water wordt afgevoerd:

    • a.

      bij een afgevoerde hoeveelheid water van 1 t/m 500 m3: € 252,00

    • b.

      onverminderd het bepaalde onder a bedraagt het tarief bij een afgevoerde hoeveelheid water van meer dan 500 m3: € 0,35 per kubieke meter water waarmee de hoeveelheid van 500 m3 wordt overschreden.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Deze kan worden opgenomen op de afrekening van het waterbedrijf. Als dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de afrekening. Als kennisgeving van voorlopig gevorderde bedragen wordt aangemerkt de jaarnota van het waterbedrijf of de kennisgeving op andere wijze van betaling van voorschotbedragen.

  • 2. Indien geen nota door het waterbedrijf is opgemaakt wordt de belasting geheven bij wege van aanslag.

  • 3. De belasting voor het afvoeren van water ten behoeve van bronbemaling dan wel bodem- of grondwatersanering kan bij wege van afzonderlijke aanslag worden geheven.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er in het belastingjaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten als er in het belastingjaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 wordt het voorlopig gevorderde bedrag, alsmede het definitief gevorderde bedrag betaald tegelijk met, en op dezelfde wijze als die waarop het voorschotbedrag, onderscheidenlijk het definitieve bedrag van de afrekening van het waterbedrijf wordt betaald.

  • 2. De bij wege van aanslag opgelegde bedragen moeten in afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 3. In afwijking van het tweede lid geldt, indien is gekozen voor automatische incasso en zolang de verschuldigde bedragen kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Vrijstelling

De belasting, bedoeld in artikel 2, wordt niet geheven indien door of in opdracht van de gemeente ten behoeve van bronbemaling dan wel bodem- of grondwatersanering in de openbare ruimte water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

Artikel 12. Kwijtschelding

Kwijtschelding wordt verleend op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde kwijtscheldingsregeling.

Artikel 13. Overgangsrecht

De Verordening op de heffing en de invordering rioolheffing 2014, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 12 december 2019, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is1 januari 2022.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing Vught 2021.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Vught in zijn openbare vergadering van 3 december 2020.

de griffier,

Drs. J.A. Deneer

de voorzitter,

R.J. van de Mortel