Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalre 2010

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalre 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsbepalingen:

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    a. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de ondersteuningsbehoevende behorend.

    b. Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een ondersteuningsbehoevende ondervindt.

    c. Awb: Algemene wet bestuursrecht.

    d. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

    e. Beperkingen: moeilijkheden die een ondersteuningsbehoevende heeft bij

    zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

    f. Belastbaar loon: zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964.

    g. Besluit: besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalre.

    h. Budgethouder: een ondersteuningsbehoevende aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

    i. Budgetperiode: periode waarvoor een PGB wordt verleend.

    j. College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre.

    k. Compensatieplicht: een algemene verplichting aan het college om ondersteuningsbehoevende, door het treffen van voorzieningen, een dusdanige uitgangspositie te verschaffen dat ze in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie.

    l. Draagkracht: de draagkracht bestaat uit het inkomen van de ondersteuningbehoevende of mantelzorger, verminderd met het norminkomen.

    m. Eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de ondersteuningsbehoevende komend aandeel in de kosten.

    n. Eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een Pgb voor rekening van de ondersteuningsbehoevende komende bijdrage.

    o. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, welke kan worden afgestemd op het inkomen van de on-dersteuningsbehoevende en zijn echtgenote /haar echtgenoot, indien de ondersteuningsbehoevende een echtgenote/echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 van de wet.

    p. Hospice: een plaats met een huiselijke sfeer die zich in terminale zorg heeft gespecialiseerd, waarin ongeneeslijk zieke patiënten tot aan hun dood worden verzorgd.

    q. Huisgenoot: iedere persoon met wie de ondersteuningsbehoevende gemeenschappelijk een woning bewoont.

    r. Huishoudelijke voorziening: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een ondersteuningsbehoevende dan wel de leefeenheid waartoe de ondersteuningsbehoevende behoort.

    s. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt.

    t. Inkomen: het verzamelinkomen of het belastbaar loon in het peiljaar zoals omschreven in artikel 4.2 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning indien sprake is van een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel dat voor eigen rekening blijft.

    u. Leefeenheid: een eenheid bestaande uit meerdere personen, met hoofdverblijf op hetzelfde adres, waaronder eventueel ook minderjarigen, die samen een huishouden voeren.

    v. Lokaal verplaatsen: onder lokaal verplaatsen wordt een afstand van 15 kilometer vanaf het woonadres verstaan. Dit komt overeen met ongeveer vijf ov-zones.

    w. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke ver-keer, te weten het voeren van een huishouden; het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

    x. Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een ondersteuningsbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

    y. Mantelzorger: een persoon die mantelzorg, als bedoeld in artikel 1 onderdeel b Wmo pleegt.

    z. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor ondersteuningsbehoevende als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening.

    aa. Norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande, alleenstaande ouder, of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand.

    bb. Ondersteuningsbehoevende: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische, psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid.

    cc. PGB: Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsbehoevende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven, waaronder, voor zover het gaat om hulp bij het huishouden, begrepen een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid Wet op de loonbelasting 1964, en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Waalre te stellen regels van toe-passing zijn.

    dd. Rolstoelvoorziening: voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is.

    ee. Standplaats: een kavel binnen de gemeente Waalre, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

    ff. Vervoersvoorziening: voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

    gg. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

    hh. Vrijwilliger: iemand die uit vrije wil werkzaamheden verricht, buiten een vast dienstverband. In het algemeen zijn deze werkzaamheden onbetaald of staat er een vergoeding tegenover dat lager ligt dan het minimum loon bij betaald werk.

    ii. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

    jj. Woning: een woning, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip, voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld.

    kk. Woonplaats: woonplaats als bedoelt in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

    ll. Woonvoorziening: voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning.

    mm. Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

    nn. WVG: Wet voorzieningen gehandicapten.

    oo. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet en de Awb.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden:

  • 1. Een voorziening kan aan een ondersteuningsbehoevende slechts worden toegekend indien de ondersteuningsbehoevende als gevolg van zijn verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, dan wel zijn chronisch psychische probleem of psychosociale probleem, niet in aanvaardbare mate in staat is om:

    • 1.

      een huishouden te voeren;

    • 2.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • 3.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • 4.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

  • 2. Een voorziening kan aan een mantelzorger slechts worden toegekend indien de mantelzorger als gevolg van het verlenen van mantelzorg niet in aanvaardbare mate in staat is om:

    • 1.

      een huishouden te voeren;

    • 2.

      zich te verplaatsen in en om de woning;

    • 3.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • 4.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

  • 3. Een voorziening wordt slechts toegekend indien de voorziening langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden en deeltaxivervoer, deze voorzieningen kunnen ook voor korte duur worden geïndiceerd.

  • 4. Een voorziening wordt slechts toegekend indien deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de adequaat goedkoopste voorziening kan worden aangemerkt.

  • 5. Een voorziening wordt slechts toegekend indien deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 6. Een voorziening wordt slechts toegekend indien de ondersteuningsbehoevende die aanspraak maakt op de voorziening, in de gemeente Waalre woonplaats heeft.

  • 7. Het college weigert een voorziening:

    • a.

      Indien de voorziening voor een ondersteuningsbehoevende algemeen gebruikelijk is.

    • b.

      Voor zover er aan de zijde van de ondersteuningsbehoevende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

    • c.

      Voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsbehoevende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven.

    • d.

      Indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten en voorafgaande verordening Wet maatschappelijke ondersteuning is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsbehoevende zijn toe te rekenen.

  • 8. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsbehoevende ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven, waarbij verwacht wordt dat hij rekening houdt met zijn levensfase en de beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3 Keuzevrijheid

De ondersteuningsbehoevende heeft bij een individuele voorziening de keuze tussen een voorziening in natura, financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Het college kan in een besluit vaststellen in welke situaties de bij de wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden.

Artikel 4 Voorziening in natura

  • 1. Een voorziening in natura kan worden verleend:

    • a.

      in eigendom;

    • b.

      in bruikleen;

    • c.

      in huur; of

    • d.

      als persoonlijke dienstverlening.

  • 2. Indien een voorziening in natura wordt verleend, kan een bruikleenoverkomst of dienstverleningsovereenkomst aangeboden worden;

  • 3. De gemeente is verantwoordelijk voor de nakoming van de kwaliteitseisen zoals geformuleerd in het programma van eisen bij de aanbesteding.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming:

  • 1. In een besluit tot verstrekking van een financiële tegemoetkoming wordt vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. In een besluit tot verstrekking van een periodieke financiële tegemoetkoming wordt tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de belanghebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3. Indien de geldingsduur niet in de beschikking is vermeld, wordt uitgegaan van een verlening voor onbepaalde tijd;

  • 4. Een besluit tot verstrekking van een financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken als blijkt dat de financiële tegemoetkoming binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het doel waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt. Artikel 57 is vervolgens van toepassing;

  • 5. Het college legt in het Besluit vast of, en op welke wijze wordt nagegaan of de verstrekte financiële tegemoetkoming besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget:

  • 1. Het college kan een PGB weigeren, indien op grond van aanwijzingen die tijdens onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • 2. Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • 3. De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit.

  • 4. Budgethouder is de ondersteuningsbehoevende, of diens wettelijke vertegenwoordiger, of de mantelzorger;

  • 5. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld; looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld;

  • 6. Het college legt in het Besluit vast of, en op welke wijze wordt nagegaan of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

  • 7. Het persoonsgebonden budget wordt op de volgende wijze betaalbaar gesteld:

    • 1.

      een persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden voorafgaand aan de 4-wekelijkse periode waarvoor het van toepassing is;

    • 2.

      een persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, wordt afhankelijk van het soort voorziening een eenmalige verstrekking of een periodieke verstrekking ter beschikking gesteld;

    • 3.

      Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een woonvoorziening wordt eenmalig ter beschikking gesteld.

Artikel 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel:

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de Wet is de ondersteuningsbehoevende, of mantelzorger een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd, dat wordt afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

  • 2. Voor de volgende voorzieningen is geen eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd:

    - Rolstoelen, inclusief onderhoud en reparatie;

    - financiële tegemoetkoming auto/ taxi en rolstoel taxikosten;

    - collectief vraag afhankelijk vervoer;

    - financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

    - financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 8 Kring rechthebbenden:

Een huishoudelijke voorziening kan worden verleend aan:

  • a.

    een ondersteuningsbehoevende;

  • b.

    een mantelzorger uit dezelfde leefeenheid van de ondersteuningsbehoevende.

Artikel 9 Vormen van hulp bij het huishouden:

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huis-houden.

Artikel 10 Weigeringsgronden:

Het college weigert hulp bij het huishouden:

  • 1.

    Voor zover tot de leefeenheid waar de ondersteuningsbehoevende deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten;

  • 2.

    Voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • 4.

    Indien de ondersteuningsbehoevende verblijft in een AWBZ-instelling;

Paragraaf 2 het recht op huishoudelijke hulp

Artikel 11 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden:

  • 1 Een ondersteuningsbehoevende, of mantelzorger uit dezelfde leefeenheid als de ondersteuningsbehoevende, kan in aanmerking worden gebracht voor een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden indien aantoonbare beperkingen, het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2 Een ondersteuningsbehoevende, of mantelzorger uit dezelfde leefeenheid als de ondersteuningsbehoevende, kan in aanmerking worden gebracht voor hulp bij het huishouden in natura, of een persoonsgebonden budget, indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit niet snel en adequaat kan oplossen;

    • b.

      een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing biedt, of;

    • c.

      een algemene voorziening niet beschikbaar is.

  • 3 Voor indicatiestelling voor vormen van hulp bij het huishouden zijn de consulenten van het Loket maatschappelijke ondersteuning van de gemeente aangewezen, de GGD en het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg).

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden:

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Paragraaf 3 het persoonsgebonden budget

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget:

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit.

Artikel 14 Periode en voorschot:

  • 1. Een PGB wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een PGB is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het PGB is aangevraagd;

  • 2. Het college geeft de budgethouder per 4 weken een voorschot op het verleende PGB.

Artikel 15 Verplichtingen:

Bij de verstrekking van een PGB voor huishoudelijke hulp worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    De budgethouder gebruikt het pgb uitsluitend voor betaling van hulp bij het huishouden en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    De budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB’;

Artikel 16 Beschikking:

1. De beschikking voor een PGB bevat ten minste de volgende gegevens:

     a. de budgetperiode;

     b. het bruto PGB en de wijze waarop dit budget is berekend;

     c. de wijze waarop het netto PGB wordt berekend;

     d. de verplichtingen van de budgethouder;

Indien de budgetperiode in meer dan één kalenderjaar gelegen is, deelt het college vanaf het kalenderjaar na het jaar waarin het PGB is verleend de budgethouder jaarlijks het bedrag van het bruto PGB voor het in dat jaar gelegen deel van de budgetperiode mede.

Artikel 17 Hospice:

Een voorziening voor huishoudelijke hulp wordt niet geweigerd indien er sprake is van opname van een hulpbehoevende in een hospice. Het college bepaalt nadere afspraken hierover in het Besluit.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 18 Kring rechthebbenden:

  • 1.

    Een voorziening genoemd in artikel 19 kan slechts worden verleend ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende en wordt, behoudens het bepaalde in lid 2 en de artikelen 26, 29 lid 2 en 31 verleend aan de ondersteuningsbehoevende.

Indien de ondersteuningsbehoevende niet de eigenaar is van de woning wordt een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 , sub c in afwijking van lid 1, verleend aan de eigenaar van de woning waarin de ondersteuningsbehoevende verblijft.

Artikel 19 Typen van woonvoorzieningen:

  • 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate - compenseren van aantoonbare beperkingen die een ondersteuningsbehoevende ondervindt bij het normale gebruik van zijn woning;

  • 2. De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening;

    • b.

      een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

    • d.

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan een woning;

    • e.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een, op grond van de Wmo verstrekte voorziening, liftinstallatie in een woning, opening en sluitingsmechanismen van deuren en woonvoorzieningen van niet bouwkundige of niet woontechnische aard;

    • f.

      een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

    • g.

      een voorziening voor huurderving.

Artikel 20 Vorm woonvoorziening:

  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 19 lid 2 sub a, wordt in de vorm van een voorziening in natura verleend;

  • 2. De voorzieningen genoemd in artikel 19 lid 2 sub, b, c, e, f en g worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend;

  • 3. De voorzieningen genoemd in artikel 19 lid 2 sub d wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend;

Artikel 21 Weigeringsgronden:

Het college kan een woonvoorziening weigeren indien:

  • a.

    De ondersteuningsbehoevende zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waarvoor de voorziening aangevraagd is;

  • b.

    De voorziening aangevraagd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • c.

    De beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d.

    De voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • e.

    Er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van woning;

  • f.

    De beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden;

  • g.

    De aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist vanuit een woning waarin en waaromheen hij in staat is zich te verplaatsen, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat;

  • h.

    De noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische of psychosociale problemen, geen aanleiding bestond en er geen belangrijke reden aanwezig was;

  • i.

    De aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

  • j.

    De aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • k.

    De aanvraag een voorziening betreft voor verhuis-en inrichtingskosten en de ondersteuningsbehoevende voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • l.

    De aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • m.

    De aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een AWBZ-instelling;

  • n.

    De aanvraag betrekking heeft op een voorziening in een AWBZ-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • o.

    De te treffen voorziening bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

  • p.

    De kosten van de voorziening gelijk zijn aan of meer bedragen dan € 45.378,00, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 22 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele

  • 1. Een ondersteuningsbehoevende kan voor een algemene woonvoorziening art. 19 lid 2 sub a in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 19 lid 2 sub b. c. d. e. f. en g. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning en in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 23 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige, of woontechnische woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een verbouwing van een woning die het eigendom is van een verhuurder, die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van ondersteuningsbehoevenden die behoefte hebben aaneen dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 24 Afschrijving woningaanpassing:

  • 1. De woningeigenaar ten behoeve van wie een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 sub c is verleend en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen;

  • 2. Het college legt in het Besluit vast op welke wijze de bouwkundige of woontechnische voorziening wordt afgeschreven en welke terugbetalingsverplichtingen daar aan verbonden worden.

Artikel 25 Primaat van de verhuizing:

  • 1. De ondersteuningsbehoevende kan uitsluitend voor een van de voorziening als bedoeld in artikel 19 lid 2 sub c t/m g in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing is;

  • 2. Het college stelt in het Besluit vast wanneer het primaat van verhuizen niet wordt toegepast.

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 26 Bezoekbaar maken woning

  • 1. In afwijking van artikel 18 lid 1 en, ingeval de ondersteuningsbehoevende verblijft in een AWBZ-instelling buiten de gemeente kan het college, in afwijking van artikel 2 lid 6 en artikel 21 sub a, de eigenaar van een in de gemeente Waalre staande woning een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 sub c verlenen indien het noodzakelijk is dat een ondersteuningsbehoevende die verblijft in een AWBZ-instelling de woonkamer en een toilet van die woning kan bereiken en gebruiken en indien de voorziening hiervoor noodzakelijk is.

  • 2. Het college legt in het Besluit vast op welk bedrag men voor deze voorziening maximaal recht heeft.

Artikel 27 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling:

  • 1. Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening genoemd in artikel vormen van woonvoorzieningen art. 19 lid 2 sub c, maar uiterlijk binnen vijftien maanden na het verlenen van deze voorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid;

  • 2. De gereed melding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening;

Artikel 28 Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de ondersteuningsbehoevende een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

Artikel 29 Voorziening voor verhuizing en inrichting

  • 1.

    Het college kan een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 sub b verlenen aan een ondersteuningsbehoevende.

  • 2.

    In afwijking van artikel 18 lid 1, kan het college een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 sub b verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende de woning ontruimt;

  • 3.

    Het college verleent slechts een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 sub b indien de ondersteuningsbehoevende niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;\

Het college legt in het Besluit vast op welk bedrag men voor deze voorziening maximaal recht heeft

Artikel 30 Voorziening voor tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 sub f verlenen indien:a. een ondersteuningsbehoevende in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; enb. de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

Het college legt in het Besluit vast op welk bedrag men voor deze voorziening maximaal recht heeft

Artikel 31 Voorziening voor huurderving

1. In afwijking van artikel 18 lid 1, kan het college voor de duur van maximaal zes maan-den een voorziening genoemd in artikel 19 lid 2 sub g verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een on-dersteuningsbehoevende te laten komen.

2. Het college legt in het Besluit vast op welk bedrag men voor deze voorziening maxi-maal recht heeft

 

Artikel 32 Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Het college verleent slechts een voorziening als genoemd in artikel 19 lid 2 sub e indien de liftinstallatie in het kader van de Wmo, de WVG dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

  • 2. Het college legt in het Besluit vast op welk bedrag men voor deze voorziening maximaal recht heeft

  • 3. Wanneer er sprake is van ondeugdelijk gebruik kan het college besluiten geen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie toe te kennen.

Paragraaf 3 PGB en financiële tegemoetkoming

Artikel 33 Hoogte bruto PGB en financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van het bruto PGB en de financiële tegemoetkoming worden door het college vastgelegd in het Besluit;

Het netto PGB bedraagt het verschil tussen het bruto PGB en de eigen bijdrage.

Artikel 34 De beschikking tot verstrekking

De beschikking tot verstrekking van een PGB en financiële tegemoetkoming bevatten ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    het bruto PGB;

  • b.

    de wijze waarop de eigen bijdrage wordt berekend;

  • c.

    de verplichtingen van de budgethouder;

  • d.

    de voorwaarden waaraan de voorziening moet voldoen.

Artikel 35 Verplichtingen

Bij de verlening van een PGB en een financiële tegemoetkoming worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • 1.

    de budgethouder gebruikt het PGB/financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van een woonvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • 2.

    de woonvoorziening die de budgethouder inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • 3.

    de budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het college;

de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 36 Kring rechthebbenden

  • 1.

    De voorzieningen genoemd in artikel 37 lid 2 kunnen worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende die door zijn beperking of probleem niet in staat is om in zijn directe woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag;

De voorzieningen genoemd in artikel 37 lid 2 kunnen, in afwijking van lid 1 en artikel 2 lid 1, worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende die bij gebreke van de mogelijkheid om bezoeken binnen de directe woon- en leefomgeving af te leggen in een staat van sociaal isolement of vervreemding geraakt.

Artikel 37 Typen van vervoersvoorzieningen:

  • 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate – compenseren van aantoonbare beperkingen die een ondersteuningsbehoevende ondervindt bij het zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

  • 2. 2. De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene vervoersvoorziening;

    • b.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, zoals het CVV;

    • c.

      een vergoeding voor vervoer per eigen auto;

    • d.

      een vergoeding voor vervoer per taxi;

    • e.

      een vergoeding voor vervoer per rolstoeltaxi;

    • f.

      een aanpassing van een eigen auto;

    • g.

      een al dan niet aangepaste auto;

    • h.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • i.

      een open elektrische buitenwagen, inclusief reparatie (scootmobiel);

    • j.

      een ander verplaatsingsmiddel dan de vervoermiddelen genoemd onder g, h en i;

    • k.

      gewenningslessen voor een vervoersvoorziening, voordat een ondersteuningsbehoevende een scootmobiel of aangepaste auto kan gebruiken;

    • l.

      accessoires: aanpassingen aan individuele voorzieningen, zoals aan scootmobiel.

Artikel 38 Vorm vervoersvoorziening

  • 1.

    De voorziening genoemd in artikel 37 lid 2 sub a en b wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de Wet in natura verleend.

  • 2.

    De voorzieningen genoemd in artikel 37 lid 2 sub c tot en met f en k en l, worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

De voozieningen genoemd in artikel 37 lid 2 sub g tot en met j, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

Artikel 39 Weigeringsgronden:

  • 1. Een vervoersvoorziening kan slechts worden toegekend indien de ondersteuningsbehoevende door zijn beperkingen niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken;

  • 2. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een vervoersvoorziening in de vorm van een open elektrische buitenwagen in aanmerking worden gebracht indien hij slechts honderd meter kan lopen.

Paragraaf 2 Het recht op een vervoersvoorziening

Artikel 40 Het recht op een vervoersvoorziening:

  • 1. De verlening van de voorziening genoemd in artikel 37 lid 2 sub b, zonodig in combinatie met andere in artikel 37 lid 2 genoemde voorzieningen, heeft voorrang.

  • 2. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening genoemd in artikel 37 lid 2 sub i in aanmerking worden gebracht indien hij slechts honderd meter kan lopen en hij niet in staat is gebruik te maken van een al dan niet speciaal uitgevoerde fiets;

  • 3. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 37 lid 2 sub b tot en met l kan rekening worden gehouden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 37 lid 2 sub a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen.

  • 4. Een ondersteuningsbehoevende kan voor een voorziening genoemd in artikel 37 lid 2 sub k in aanmerking worden gebracht, indien hij zonder deze voorziening onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende scootmobiel of aangepaste auto.

Artikel 41 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen:

Indien het inkomen van een ongehuwde ondersteuningsbehoevende of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen of in geval van een minderjarige het inkomen van de ouders, meer bedraagt dan de hoogte van de inkomensgrens dat in het Besluit is vastgelegd, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat de voorzieningen genoemd in artikel 37 lid 2 sub b t/m h en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 19-01-2012 wordt dit artikel niet toegepast. Volgens die uitspraak mag de gemeente geen inkomensgrens hanteren bij de beoordeling of een ondersteuningsbehoevende in aanmerking kan komen voor een vervoersvoorziening.

Artikel 42 Omvang in gebied en in kilometers

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact om dreigende vereenzaming te voorkomen.

De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen binnen het in het Besluit bepaalde vervoersgebied mogelijk maken.

Paragraaf 3 PGB en financiële tegemoetkomingen bij vervoersvoorzieningen

Artikel 43 Hoogte bruto Pgb/financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij de verstrekking van de voorzieningen, genoemd in artikel 37 lid 2 sub g tot en met j in de vorm van een PGB, wordt het bruto PGB zo bepaald dat de budgethouder daarmee een voorziening kan inkopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura.

  • 2. Het netto PGB bedraagt het verschil tussen het bruto PGB en de eigen bijdrage.

  • 3. Het college legt in het Besluit vast op welk bedrag men voor de voorziening van artikel 37 lid 2 sub c t/m f, k en l maximaal recht heeft

Artikel 44 Verplichtingen

Bij de verlening van een PGB en een financiële tegemoetkoming worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • 1.

    de budgethouder gebruikt het PGB/financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van een vervoersvoorziening;

  • 2.

    de vervoersvoorziening die de budgethouder inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • 3.

    de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB/financiële tegemoetkoming..

Artikel 45 De beschikking tot verstrekking

De beschikking tot verstrekking van een PGB en financiële tegemoetkoming bevatten ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    het bruto PGB;

  • b.

    de wijze waarop de eigen bijdrage wordt berekend;

  • c.

    de verplichtingen van de budgethouder;

  • d.

    de voorwaarden waaraan de voorziening moet voldoen.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 46 Kring rechthebbenden

  • 1. voorzieningen genoemd in artikel 47 onderdeel a en b kunnen worden verleend aan een ondersteuningsbehoevende wiens beperking of probleem dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt en voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. Een voorziening genoemd in artikel 47 onderdeel c kan worden verleend aan een persoon die onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende elektrische rolstoel.

  • 3. Een voorziening genoemd in artikel 47 onderdeel d kan worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 47 Typen rolstoelvoorziening

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan, inclusief reparatie en verzekering;

  • b.

    accessoires voor de rolstoel

  • c.

    een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel;

een sportrolstoel voor recreatieve sportbeoefening.

Artikel 48 Vorm rolstoelvoorziening

  • 1. De voorzieningen genoemd in artikel 47, onderdeel a, b en c worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een PGB verleend.

  • 2. De voorziening genoemd in artikel 47 onderdeel d wordt in de vorm van een gemaximeerde financiële tegemoetkoming verleend. De hoogte van dit bedrag is vastgelegd in het Besluit.

Artikel 49 Nieuw Artikel

Een ondersteuningsbehoevende, die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling, komt uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien deze persoon geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Paragraaf 2 Nieuw Paragraaf

Artikel 50 Eisen aan PGB

  • 1. Voor een rolstoelvoorziening is geen eigen bijdrage verschuldigd;

  • 2. In het besluit legt het college vast aan welke eisen een Pgb voor een rolstoel dient te voldoen;

  • 3. de budgethouder gebruikt het PGB uitsluitend voor betaling van een rolstoelvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • 4. de rolstoelvoorziening die de budgethouder inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • 5. de budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het college;

  • 6. de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

Artikel 51 Hoogte bruto Pgb/maximale financiële tegemoetkoming

  • 1. Het bruto PGB wordt zo bepaald dat de budgethouder daarmee een voorziening kan inkopen die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura;

  • 2. De voorziening genoemd in artikel 47 onderdeel d wordt in de vorm van een gemaximeerde financiële tegemoetkoming verleend. De hoogte van dit bedrag is vastgelegd in het Besluit.

Artikel 52 Beschikking

De beschikking tot verstrekking van een PGB en financiële tegemoetkoming bevatten ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    het bruto PGB;

  • b.

    de wijze waarop de eigen bijdrage wordt berekend;

  • c.

    de verplichtingen van de budgethouder;

  • d.

    de voorwaarden waaraan de voorziening moet voldoen.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 53 Gebruik aanvraagformulier:

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier. Desgevraagd dient men zich te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 54 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten:

De aanvraag dient te worden ingediend bij het Wmo loket van de gemeente Waalre, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Hoofdstuk 8 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGE

Artikel 55 Nieuw Artikel

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt met inachtneming van 3.3 van de Awb een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag een ondersteuningsbehoevende betreffend, die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit te boven zal gaan;

    • b.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een ondersteuningsbehoevende, of mantelzorger is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie;

  • 5. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 56 Samenhangende afstemming:

  • 1. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de ondersteuningsbehoevende laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager;

  • 2. In het Besluit wordt bepaald op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend moet worden afgestemd op de situatie van de ondersteuningsbehoevende.

Artikel 57 Wijzigingen in de situatie:

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 58 Intrekking van een voorziening:

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de voorziening niet (langer) noodzakelijk is en/of indien de ondersteuningsbehoevende de voorziening niet langer op prijs stelt;

    • d.

      Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 59 Terugvordering:

  • 1. Ingeval van een ingetrokken besluit tot verstrekking van de voorziening kan op basis daarvan reeds uitbetaalde voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen.

Artikel 60 Hardheidsclausule:

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsbehoevende, mantelzorger of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen bij of krachtens van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 61 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet:

In gevallen, de uitvoering van de Wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 62 Indexering:

Het college kan jaarlijks de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 63 Evaluatie:

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar met de Participatieraad Wmo geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na een jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 64 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 65 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalre 2010.

TOELICHTINGEN 1

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN.Artikel 1aToelichting: Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de ondersteuningsbehoevende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voor-zieningen:• die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;• die niet speciaal voor ondersteuningsbehoevende bedoeld zijn;• die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel. Artikel 1dToelichting: De AWBZ dekt zware geneeskundige risico's die niet onder de zorgverzekeringen vallen. Het gaat om medische kosten die door vrijwel niemand op te brengen zijn.Artikel 1eToelichting: Moeilijkheden die een ondersteuningsbehoevende heeft met normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.Artikel 1hToelichting: De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de ondersteuningsbehoevende die de beschikking krijgt over het budget.Artikel 1kToelichting: De kern van de wet wordt gevormd door het in artikel 4 opgenomen compensatieplicht. De gemeente dient voorzieningen te treffen indien iemand beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie die hem in staat stellen om:- een huishouden te voeren;- zich te verplaatsen in en om de woning;- zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verband aan te gaan.Artikel 1mToelichting: Indien voor een voorziening een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt kan de ondersteuningsbehoevende op grond van zijn inkomen een eigen aandeel in de kosten moeten leveren. Op grond van artikel 19 algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld in een algemene maatregel van bestuur. In de algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de ruimte is die de gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen. Welk deel van de voorziening voor rekening van de ondersteuningsbehoevende blijft wordt door middel van een eigen aandeel berekend door de gemeente.Artikel 1nToelichting: Een bij de verlening van een voorziening in natura of Pgb voor rekening van de ondersteuningsbehoevende komende bijdrage in de kosten. Op grond van artikel 19 algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld in een algemene maatregel van bestuur. In de algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de ruimte is die de gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen. De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).Artikel 1oToelichting: Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.Artikel 1sToelichting: Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de ondersteuningsbehoevende. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.Artikel 1tHet bepalen van het inkomen is in de verordening voor de bepaling van de eigen bijdrage/eigen aandeel van belang maar ook voor voorzieningen die alleen maar verstrekt wordt als men met het inkomen onder een bepaalde grens blijft. De inkomensberekening voor de bepaling van de eigen bijdrage of het eigen aandeel is in de wet en het landelijke besluit maatschappelijke ondersteuning vastgelegd. Als er sprake is van een inkomensgrens kan de gemeente zelf bepalen hoe ze die grens vaststelt.Artikel 1uToelichting: Een eenheid bestaande uit gehuwde verzekerden die al dan niet tezamen meteen of meer ongehuwde minderjarige verzekerden een huishouden voeren,dan wel uit een meerderjarige ongehuwde verzekerde die met een of meer ongehuwde minderjarige verzekerden een huishouden voert. Onder gehuwde verzekerden worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen. Voor de voorziening hulp bij het huishouden is het van belang te bepalen wie met elkaar een leefeenheid vormen omdat verwacht wordt dat men binnen de leefeenheid voor elkaar zorgt.Artikel 1wToelichting: Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatieplicht aan de Wet heeft toegevoegd.Artikel 1xToelichting: De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorg” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de Wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).Artikel 1zToelichting: Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de ondersteuningsbehoevende vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een ondersteuningsbehoevende niet algemeen gebruikelijk zijn, is de Wet gericht.Artikel 1bbToelichting: De begripsomschrijving is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving.Artikel 1ccToelichting: Persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de ondersteuningsbehoevende door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Voor zover het gaat om hulp bij het huishouden wordt onder persoonsgebonden budget ook begrepen de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 Wet op de loonbelasting 1964.Artikel 1iiToelichting: Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.Artikel 1kkToelichting: Bij de definitie woonplaats is aangesloten bij artikel 40 lid 1 Wet werk en bijstand.Artikel 1llToelichting: Een woonvoorziening moet een ondersteuningsbehoevende in staat stellen tot het normale gebruik van de woning. Wat onder het normale gebruik moet worden verstaan wordt deels door jurisprudentie bepaald. Niet de hele woning hoeft gebruikt te kunnen worden. Zo zal er nooit een tweede traplift naar de zolder worden bekostigd.Artikel 1nnToelichting: De Wet voorzieningen gehandicapten regelde de verstrekking door gemeenten van rolstoelen, woon- en vervoersvoorzieningen aan mensen met een beperking. Deze wet is per 1 januari 2007 opgegaan in de Wmo.Artikel 1ooToelichting: Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatieplicht aan de Wet heeft toegevoegd.Artikel 2.3 Toelichting: Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Indien iemand, bijv. door een ongeval of na een operatie, beperkingen heeft die van voorbijgaande aard zijn, komt men niet voor een voorziening in aanmerking maar kan men gebruik maken van het AWBZ-pakket bij de Thuiszorgwinkel. Bij een wisselend beeld, waarbij ook periodes van terugval aanwezig kunnen zijn, kan ook van een langdurige noodzaak worden gesproken. In het algemeen kan als grens voor kortdurend dan wel langdurig noodzakelijk een termijn van zes maanden worden aangehouden.Artikel 2.4Toelichting: Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat het college als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de ondersteuningsbehoevende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.Artikel 2.5Toelichting: Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.Artikel 2.6Toelichting: In principe worden voorzieningen alleen toegekend aan inwoners van Waalre. Het kan soms voorkomen dat iemand buiten de woonplaats verblijft en toch in aanmerking komt voor de voorziening. Dit doet zich bijv. voor als iemand is opgenomen in een hospice of logeerhuis en daar hulp bij het huishouden nodig heeft. In een dergelijke situatie verblijft iemand alleen tijdelijk buiten de gemeente maar houdt hij zijn woonplaats binnen de gemeente. Tevens wordt in artikel 26 lid een uitzondering gemaakt op artikel 2 lid 6 van deze verordening.Artikel 2.7Toelichting: Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een ondersteuningsbehoevende, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de ondersteuningsbehoevende een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de ondersteuningsbehoevende kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de ondersteuningsbehoevende – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.Artikel 2.7bToelichting: In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder b. genoemde bepaling bedoeld.Artikel 2.7cToelichting: Hierbij wordt gedoeld op de situatie dat de ondersteuningsbehoevende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de ondersteuningsbehoevende gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voor-ziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Uit jurisprudentie valt op te maken dat afwijzing op grond dat reeds kosten zijn gemaakt voordat het college een beslissing heeft genomen slechts houdbaar is wanneer het college niet meer kan achterhalen of een voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen. Deze jurisprudentie van het CRvB zal waarschijnlijk ook van toepassing worden geacht ten aanzien van de Wmo. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsbehoevende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard wellicht niet noodzakelijk is. Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een ondersteuningsbehoevende hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de ondersteuningsbehoevende tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de ondersteuningsbehoevende reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de ondersteuningsbehoevende snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van schriftelijke toestemming van het college ook voldoende, maar in alle gevallen dient de ondersteuningsbehoevende voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.Artikel 2.7dToelichting: In dit artikel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de ondersteuningsbehoevende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de ondersteuningsbehoevende geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de ondersteuningsbehoevende hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.Artikel 8Toelichting: In dit artikel wordt vorm gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsbehoevende. Verwacht mag worden van een ondersteuningsbehoevende dat hij bij de keuzes die hij maakt rekening houdt met de beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen worden verstrekt in situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn, niet passend bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsbehoevende zich bevindt of waarvan verwacht kan worden dat hij daarin terechtkomt.HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN.Artikel 3Toelichting: De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het CVV. Ook de staatssecretaris heeft zich erover uitgesproken dat het toekennen van een pgb bijvoorbeeld niet mag leiden tot het onmogelijk maken van het exploiteren van een bestaand Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem.Artikel 4Toelichting: Het doel van deze bepaling is het vastleggen van rechten en plichten van het college en de ondersteuningsbehoevende. Het college kan zelf eigenaar blijven van de naturavoorziening of een derde inschakelen om deze voorziening te leveren. Bij een verstrekking in bruikleen door een derde, kan het ook aan de leverancier worden overgelaten om de bruikleenovereenkomst te sluiten. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is het niet nodig om een overeenkomst aan te gaan.Artikel 5Toelichting: Aan het besluit tot verstrekking kan een aantal voorwaarden verbonden worden. De gemeente Waalre neemt daarbij als uitgangspunt dat toekenning van een individuele voorziening tevens de noodzaak van deze voorziening aantoont.Artikel 6.3Toelichting: Dit artikel bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit en de beleidsregels.Artikel 6.4Toelichting: Het betreffen verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. De wijze waarop het pgb berekend wordt kan ook divers zijn. Zo zal het pgb voor hulp bij het huishouden worden berekend aan de hand de kosten per uur voor hulp bij het huishouden, maar zal een pgb voor een scootmobiel afhankelijk zijn van de vraag welke scootmobiel voor de ondersteuningsbehoevende het goedkoopst adequaat is. In de beschikking en indien nodig in een aparte bijlage, zal worden aangegeven aan welke vereisten de voorziening waarvoor het pgb wordt verstrekt dient te voldoen. Zo kan bijv. bij de verstrekking van een pgb voor een scootmobiel worden omschreven aan welke specifieke eisen de scootmobiel voor de ondersteuningsbehoevende dient te voldoen. Op deze wijze wordt voorkomen dat de ondersteuningsbehoevende een voorziening aanschaft die voor hem niet adequaat is. Het niet voldoen aan de gestelde vereisten kan consequenties hebben voor de toekenning van het pgb.Artikel 6.5Toelichting: Dit artikel bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de beschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.Artikel 6.6Toelichting: De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of ondersteuningsbehoevenden hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan het college te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle, steekproefsgewijze controle of anders. In dit artikel wordt de mogelijkheid open gehouden om steekproefsgewijze controle te voeren. Het uitgangspunt is echter dat een voorziening alleen wordt toegekend indien dit noodzakelijk is. De verwachting is dat het PGB conform de behoefte besteed wordt. Controle is derhalve niet per definitie nodig.Artikel 7Toelichting: Artikel 15 van de Wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 en artikel 19 lid 1 van de wet.. De Raad heeft hierbij ingevolge het Besluit de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluit worden opgenomenArtikel 7.2Toelichting: Hier is een opsomming gegeven van zaken waarvoor geen eigen bijdrage of eigen aandeel wordt gevraagd. Rolstoelen zijn wettelijk uitgesloten van een eigen bijdrage.HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN.Artikel 9Toelichting: In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een ondersteuningsbehoevende pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht. Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing voor gemeente en ondersteuningsbehoevende. Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de ondersteuningsbehoevende is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) / financiële tegemoetkoming voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de ondersteuningsbehoevende zelf hulp inhuren.Artikel 10.4Toelichting: In lid 1 is bepaald wanneer een voorziening geweigerd wordt. In de eerste plaats moet worden bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al binnen de AWBZ in gang gezet. Als problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen recht op hulp bij het huishouden. Daarnaast wordt hulp geweigerd indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of luxere woning woont zal men geen hulp ontvangen om de hele woning te onderhouden. Evenals bij woonvoorzieningen wordt hulp geweigerd als men niet in een ‘normale’ woning woont.Artikel 11.3Toelichting: In artikel 11 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen. Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria worden vastgelegd in het Besluit.In het derde lid van dit artikel wordt bepaald dat het CIZ (in complexe situaties) wordt aangewezen als indicatiesteller voor de huishoudelijke zorg. Hiermee wordt de bestaande situatie gecontinueerd en bovendien voorkomen dat voor deze indicatiestelling europees moet worden aanbesteed.Artikel 12Toelichting: Omdat hulp bij het huishouden uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. De gemeente Waalre heeft gekozen om concrete tijdseenheden te nemen. Voordeel van deze optie is dat er voor zowel gemeente als ondersteuningsbehoevende duidelijkheid is over de omvang van het aantal uren en de bekostiging daarvan.Artikel 13Toelichting: Dit artikel regelt de omvang van het aan de budgethouder te verlenen budget. In de praktijk wordt bezien gedurende hoeveel uren per week de huishoudelijke voorziening benodigd is. Vervolgens wordt het aantal weken in de budgetperiode berekend. Het netto aan de budgethouder te verlenen PGB is gelijk aan het bruto PGB, verminderd met de eigen bijdrage.Artikel 14Toelichting: Dit artikel regelt de periode waarvoor het PGB wordt verleend, de budgetperiode. Deze periode start op de dag waarop de budgethouder op een huishoudelijke voorziening is aangewezen, maar niet eerder dan de dag waarop de aanvraag is ingediend, en loopt tot de dag die door het college, als orgaan dat met de uitvoering van de Wmo is belast, wordt bepaald. In beginsel loopt deze periode tot het einde van het kalenderjaar, maar kan ook over het kalenderjaar heen doorlopen en lopen tot het einde van bijvoorbeeld het volgende kalenderjaar.Artikel 15Toelichting: Dit artikel bevat een opsomming van de verplichtingen die het college de budgethouder bij de verlening van het PGB dient op te leggen. Allereerst betreft dit de verplichting om het PGB niet anders te besteden, dan voor betaling van ondersteuning bij of overname van activiteiten en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten (onderdeel a). Het college zal dit niet controleren, behalve wanneer uit informatie blijkt dat het budget niet conform het doel uit de beschikking besteed wordt. In dat geval zal het college nader onderzoek naar dat specifieke geval kunnen doen. Bij constatering dat het budget niet conform het doel uit de beschikking besteed is, kan het college de haar ter beschikking staande maatregelen nemen. Bij met de betaling van een huishoudelijke voorziening noodzakelijk verbonden kosten dient onder meer te worden gedacht aan secundaire arbeidsvoorwaarden van de verlener van huishoudelijke hulp - tot het bij cao overeengekomen niveau - voor het geval de budgethouder werkgever is. De budgethouder-werkgever doet er verstandig aan zich te verzekeren tegen de risico's van het doorbetalen van het loon van de verlener van huishoudelijke hulp bij ziekte, en tegen het risico van een hoge WAO-premie bij arbeidsongeschiktheid. De werkgever-budgethouder zal zijn administratie kunnen uitbesteden aan een facilitaire organisatie. Deze organisatie zal ook verzekeringen tegen eerdergenoemde risico's aanbieden. Een budgethouder die hier geen gebruik van wenst te maken, zal de risico's zelf moeten dekken. De premies voor dergelijke verzekeringen zijn derhalve niet te zien als met de betaling van de voorziening noodzakelijk verbonden kosten. Indien de budgethouder voor het vinden van een hulpaanbieder een derde heeft ingeschakeld en hij die derde voor de bemiddeling betaalt, kunnen onder “noodzakelijk met de betaling van de huishoudelijke voorziening verbonden kosten” ook deze bemiddelingskosten worden geschaard.Onderdeel b, verplicht het college de budgethouder de verplichting op te leggen om het college desgevraagd of uit eigen beweging alles - waaronder wijziging in zijn omstandigheden - mee te delen dat van belang kan zijn voor de verlening of vaststelling van het PGB. Uiteraard gaat het hierbij mede om hetgeen van belang is voor de hoogte van het PGB, of voor de duur van de budgetperiode. Het niet of niet volledig nakomen van de bij de PGB-verlening opgelegde verplichtingen kan leiden tot wijziging of intrekking van het PGB.Artikel 16Toelichting: Lid 1 somt op wat ten minste in de beschikking dient te staan.Het is van belang dat de budgethouder in het nieuwe kalenderjaar de exacte hoogte van het in dat jaar te besteden bedrag verneemt. Lid 2 bepaalt dat het college hem/haar van dat bedrag op de hoogte brengt.HOOFDSTUK 4. WOONVOORZIENINGEN.Artikel 18Toelichting: In dit artikel is ondermeer bepaald aan wie de woonvoorziening wordt verleend. In artikel 7 lid 2 van de wet waarin is bepaald dat een PGB en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Indien de ondersteuningsbehoevende de eigenaar van de woning is, wordt een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard ingevolge artikel 18 lid 1 aan de ondersteuningsbehoevende verleend. Indien de on-dersteuningsbehoevende niet de eigenaar van de woning is, wordt een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard ingevolge artikel 18 lid 2 aan de woningeigenaar verleend. Aldus wordt recht gedaan aan het bepaalde in artikel 7 lid 2 van de wet.Artikel 19Toelichting: In het eerste lid is de compensatie geformuleerd. Woonvoorzieningen zijn alleen bedoeld voor ondervonden problemen die in direct verband staan met de bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast of het te groot zijn van de woning zijn dus niet van belang en kunnen niet leiden tot een woonvoorziening.In het tweede lid worden de soorten woonvoorzieningen aangegeven. In de eerste plaats worden de algemene voorzieningen genoemd. Een algemene voorziening zoals hier bedoeld wordt nader vorm gegeven in beleidsregels dan wel de praktijk. Een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard wordt ook wel een woningaanpassing genoemd.Onder een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard is ook begrepen de uitraasruimte. Een uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een ondersteuningsbehoevende die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Tot een voorziening van bouwkundige aard kan ook een losse woonunit behoren. Als het plaatsen van een dergelijke losse woonunit de goedkoopst adequate voorziening is, kan de gemeente ook daartoe besluiten.Onder een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld begrepen een woningsanering in verband met CARA en/of een allergie, een tillift, een rolstoeltapijt, en een hulpmiddel voor baden, wassen en douchen dat niet nagelvast met de woning is verbonden. Bij deze vormen van woonvoorzieningen wordt ook rekening gehouden met de toegankelijkheid van de woning; doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning en de oriëntaties in en om de woning.Artikel 21Toelichting: Onder een aantal omstandigheden zal een woonvoorziening geweigerd worden. Het niet hebben van het hoofdverblijf in de woning is een duidelijke weigeringsgrond, behoudens uitzonderingen in deze verordening.Een weigeringsgrond is eveneens aanwezig indien een bepaalde woonsituatie te voorzien is gelet op leeftijd, gezinssituatie en woonsituatie. Hierbij wordt in de eerste plaats gedoeld op een verhuiskostenvergoeding. Indien iemand, gelet op zijn leeftijd en (mogelijk toekomstige) beperkingen verhuist naar een seniorenwoning of serviceappartement zal daarvoor geen ver-huiskostenvergoeding worden verstrekt. Ook kan een woonvoorziening geweigerd worden als iemand in zijn eigen woning wil blijven wonen maar daar onvoldoende maatregelen neemt om normale beperkingen op te vangen. Dit kan tot de eigen verantwoordelijkheid worden gerekend. Een aantal woonvoorzieningen horen bij een bepaalde levensfase zoals bijvoorbeeld beugels, verhoogde toiletpotten, voldoende houvast bij de trap, voorzieningen in de badkamer. Als de vergelijking wordt gelegd naar gezinnen met jonge kinderen die hun huis aanpassen, bijvoorbeeld voor het veilig maken van de woning of het aanschaffen van hulpmiddelen voor verzorging, is het ook logisch dat geen beroep wordt gedaan op de gemeente. Ook ten aanzien van ouderen is het niet vanzelfsprekend dat een beroep op de overheid wordt gedaan voor leeftijdgerelateerde voorzieningen. In de beleidsregels wordt opgenomen hoe door de gemeente afwegingen worden gemaakt.Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) de oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de ondersteuningsbehoevende niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de ondersteuningsbehoevende lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren. Ook wordt geen woonvoorziening verleend indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning (al dan niet in de sociale huursector) dient zijn woning deugdelijk te onderhouden. Ook in dit artikel is opgenomen dat een voorziening wordt geweigerd als een voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van de sociale woningbouw. Zo zal een voorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder geweigerd worden evenals bijv. automatische deuropeners voor de garage als de garage, gelet op de handicap, niet nood-zakelijk is. Indien verhuisd wordt van een adequate naar een inadequate woning, zonder belangrijke reden, kan een voorziening geweigerd worden. De voorziening is dan immers niet noodzakelijk. Indien er wel een belangrijke reden is, zal de ondersteuningsbehoevende eerst toestemming moeten hebben om te verhuizen dan wel de nieuwe woning te kopen of te accepteren. Indien de ondersteuningsbehoevende voor het eerst zelfstandig gaat wonen kan hij niet in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Het toekennen van andere voorzieningen (aanpassingen) is wel mogelijk. Bepaald is tevens dat, indien een aanpassing zonder noemenswaardige meerkosten kan worden meegenomen, er geen voorziening wordt toegekend. Te denken valt aan de bouw van een nieuwe woning of het opnieuw inrichten van de badkamer. In een dergelijke situatie brengt het plaatsen van een extra stang, een simpel douchezitje of het aanbrengen van een antislipvloer geen noemenswaardige meerkosten mee. Deze kosten hoeven dan ook niet bij de gemeente te worden ‘geclaimd’.Artikel 22Toelichting: In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost.Artikel 23Toelichting: Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.Artikel 25Toelichting: Indien aangepaste of goedkoper aanpasbare woningen beschikbaar zijn, wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woning van de ondersteuningsbehoevende. Bij de afweging worden de kosten van een voorziening voor verhuizing en inrichting (eventueel vermeerderd met de kosten van dan nog noodzakelijke voorzieningen) afgezet tegen de kosten van aanpassing van de huidige woning. Bij die afweging wordt ook rekening gehouden met relevante sociale omstandigheden waarin de ondersteuningsbehoevende zich bevindt. In dit verband valt te denken aan de aanwezigheid van mantelzorg. Wanneer de voorziening voor verhuizing en inrichting, zonodig in combinatie met andere voorzieningen, de goedkoopst adequate oplossing is, heeft een voorziening voor verhuizing en inrichting (eventueel in combinatie met een andere voorziening) voorrang. Bezien moet worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.Artikel 26Toelichting: In principe kan een voorziening slechts worden toegekend ten behoeve van de woning binnen de gemeente waarin de ondersteuningsbehoevende doorgaans verblijft. Ingevolge artikel 26 kan een uitzondering worden gemaakt indien de ondersteuningsbehoevende in een AWBZ-instelling verblijft en regelmatig een bepaalde woning binnen de gemeente bezoekt. De ondersteuningbehoevende kan zijn een kind, een partner, of een andere persoon die voorheen als thuissituatie het desbetreffende adres in de gemeente heeft. Onder regelmatig wordt hier verstaan minimaal eens per maand. Het is mogelijk voorzieningen van bouwkundige of bouwtechnische aard te verlenen teneinde de ondersteuningsbehoevende in staat te stellen de woonruimte te bereiken, en de woonkamer en een toilet van die woning te gebruiken (bezoekbaar maken) en een slaapkamer en badkamer te bereiken en gebruiken (logeerbaar maken).De ondersteuningsbehoevende verblijft in een voor hem adequate woning c.q. instelling. Hij zal slechts geringe tijd verblijven in de aan te passen woning. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er een financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar en logeerbaar maken van de woning wordt verstrekt die niet noodzakelijkerwijs alle kosten van de aanpassing dekt. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan het college ten aanzien van het bezoekbaar en logeerbaar maken nooit gedwongen worden.Artikel 27Toelichting: De termijn van 15 maanden is opgenomen om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling blijft bestaan. Het college controleert of aan de voorwaarden bij de verlening van de voorziening is voldaan. Het overleggen van een verklaring dient ertoe om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de verleende voorziening alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.Artikel 28Toelichting: De woonwagen wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien (artikel 1 lid 1 sub ff). De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.Artikel 29Toelichting: Het college kan een voorziening voor verhuizing en inrichting verlenen aan een ondersteuningsbehoevende die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woning aan te passen woning verhuist.De verlening van een voorziening voor verhuizing en inrichting aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende de woning ontruimt, vormt een middel om te bereiken dat er een zo groot mogelijke voorraad aangepaste woningen in de gemeente beschikbaar wordt. Te denken valt aan de situatie waarin de band tussen de ondersteuningsbehoevende en de woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de ondersteuningsbehoevende): in dit geval kan de achterblijvers - onder aanbieding van een verhuiskostenvergoeding - worden verzocht naar een andere woning te verhuizen.Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een voorziening voor verhuizing en inrichting kan worden verleend: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de ondersteuningsbehoevende die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging: de totale kosten van de twee voorzieningen voor verhuizing en inrichting (eventueel vermeerderd met de kosten van dan nog noodzakelijke voorzieningen) worden afgezet tegen de kosten van aanpassing van de huidige woning. De gemeente zal bij de afweging van de kosten de volgende overwegingen meenemen:

  • 1.

    afzetten van de aanpassingskosten van de huidige woon¬ruimte tegen:- de verhuiskostenvergoeding voor de ondersteuningsbehoevende;- het eventueel aanpassen van de nieuwe woning;- het eventueel op verzoek van de gemeente vrijmaken van de aangepaste woning (vergoeding aan achter¬blijvende gezins¬le¬den bij verbre¬ken van band woning van ondersteuningsbehoevende);- een eventuele financiële tegemoetkoming voor huur¬derving.

  • 2.

    de snelheid waarmee een woonprobleem opgelost kan wor¬den;

  • 3.

    de sociale omstandigheden;- de binding van de ondersteuningsbehoevende met de buurt;- de aanwezigheid van familie en/of vrienden;- de mantelzorg die door de verhuizing wegvalt;- de afstand tot verschillende voorzieningen (winkels, zieken¬huis, bushalte e.d.).

  • 4.

    integrale afweging van verschillende Wmo-voorzienin¬gen (m.n vervoers-voorzienin¬gen);

  • 5.

    werksituatie, m.n. de afstand tot het werk;

  • 6.

    woonlastenconsequenties van de verschillende opties;

  • 7.

    bereidheid van de ondersteuningsbehoevende om te verhuizen;het feit of de ondersteuningsbehoevende eigenaar of huurder van de woonruimte is.

Artikel 30Toelichting: In die gevallen waarin de ondersteuningsbehoevende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de ondersteuningsbehoevende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de peri-ode dat hij dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verleend. Tot verlening van een voorziening voor tijdelijke huisvesting kan worden overgegaan in die gevallen dat die huisvesting en de kosten daarvan noodzakelijk zijn. Het moet dan ook redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de ondersteuningsbehoevende liggen om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden.Artikel 31Toelichting: Door de eigenaar van de woning een voorziening voor huurderving te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor een ondersteuningsbehoevende. Het normale risico van leegstand blijft voor rekening en risico van de eigenaar. Daarom kan het college geen voorziening voor huurderving verlenen over de eerste maand van huurderving. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag. Dit is een bedrag van € 615,01 voor de kale huur.Artikel 33Toelichting: Dit artikel regelt de omvang van het aan de budgethouder te verlenen budget. Het netto aan de budgethouder te verlenen PGB/financiële tegemoetkoming is gelijk aan het bruto PGB, verminderd met de eigen bijdrage.Artikel 35Toelichting: Het betreft hier een aantal van de verplichtingen die gelden bij de verlening van een PGB/financiële tegemoetkoming voor een budgetperiode. Daarom wordt hier volstaan met een verwijzing naar de toelichting bij artikel 15.HOOFDSTUK 5. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL.Artikel 36Toelichting: Een ondersteuningsbehoevende dient ten minste in staat gesteld te worden om in zijn directe woonomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag (lid 1). Aan de aanwezigheid van voor de ondersteuningsbehoevende belangrijke bovenregionale contacten komt dan ook op zichzelf geen, dan wel slechts in bij-zondere situaties een beslissende betekenis toe. Artikel 37 lid 2: Dit artikellid zal in de praktijk met name worden toegepast ten aanzien van bewoners van AWBZ-instellingen. Bewoners van een AWBZ-instelling binnen de gemeente hebben hun sociale contacten en leven van alledag in beginsel binnen de AWBZ-instelling. Verlening van een vervoersvoorziening is daarom voor hen in beginsel niet aan de orde. Alleen in de bijzondere situatie waarin het afleggen van bepaalde bezoeken buiten de directe woonomgeving, zoals weekendbezoeken aan de ouderlijke woning buiten de gemeente, noodzakelijk is om het ontstaan van een staat van sociaal isolement of vervreemding te voorkomen, is verlening van een vervoersvoorziening aan hen mogelijk. Van de buiten de regio woonachtige persoon die door de ondersteuningsbehoevende wordt bezocht mag worden gevergd dat hij de ondersteuningsbehoevende ook komt bezoeken in de AWBZ-instelling. Het aandeel van de ondersteuningsbehoevende en het aandeel van degene met wie een essentieel contact wordt onderhouden, kan elk op de helft worden gesteld. Bij wekelijks noodzakelijke weekendcontacten met personen bui-ten de regio mag er dus van worden uitgegaan dat degene met wie de ondersteuningsbehoevende een essentieel contact onderhoudt het ene weekend naar de AWBZ-instelling reist en dat de AWBZ-bewoner het andere weekend naar de te bezoeken persoon reist.Hoewel het artikellid in de praktijk met name zal worden toegepast ten aanzien van bewoners van AWBZ-instellingen, is niet uitgesloten dat het ook zal worden toegepast ten aanzien van een ondersteuningsbehoevende die niet in een AWBZ-instelling verblijft en die geen enkel sociaal contact binnen de gemeente heeft. Ook hier geldt dat van de buiten de regio woonachtige persoon die door de ondersteuningsbehoevende wordt bezocht mag worden gevergd dat hij de ondersteuningsbehoevende komt bezoeken (artikel 1.2 lid 4 onderdeel g).Artikel 37Toelichting: In het eerste lid wordt de compensatie geformuleerd. Het gaat daarbij niet alleen over de, met het oog , waarneembare beperkingen. Het tweede lid geeft een overzicht van vormen vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening verstrekt kunnen worden. Een vervoersvoorziening zoals een scootmobiel kan worden uitgerust met allerlei accessoires. Door het gebruik van accessoires kan een voorziening het meest adequaat worden gebruikt. Bijv. been- en voetzak en schootskleed. Deze verordening biedt ruimte om accessoires te vergoeden. Kleding (bijvoorbeeld regenkleding) komt niet voor vergoeding in aanmerking, daar dergelijke kleding algemeen gebruikelijk is. Er wordt geen inkomensgrens voor deelname aan het collectief vervoersysteem gehanteerd indien de ondersteuningsbehoevende geïndiceerd is voor rolstoelgebonden vervoer;Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 37 onder b tot en met j kan rekening worden gehouden met:• de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende;• de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 37 onder a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien en;• de mate waarin de vervoersbehoeften van partners samenvallenArtikel 38Toelichting: De zinsnede “met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet” ziet zowel op vrijheid die de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger heeft om te kiezen voor een voorziening in natura dan wel een PGB, als op het vervallen van deze keuzevrijheid indien er sprake is van overwegende bezwaren in de zin van artikel 6 van de wet.Artikel 39Toelichting: Lid 1 van artikel weigeringsgronden geeft aan dat een ondersteuningsbehoevende alleen voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer hij door zijn beperking of probleem niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken. De onmogelijkheid om het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken moet dus gelegen zijn in de beper-king of het probleem, niet in bijvoorbeeld het (langdurig) uitvallen van het openbaar vervoer. Artikel 40Toelichting: Uit lid 1 van artikel 40 volgt dat het primaat ligt bij het collectief vervoer, eventueel in combinatie met andere vervoersvoorzieningen. Wanneer een ondersteuningsbehoevende geen gebruik kan maken van (snor-, brom-, of driewiel)fiets en maximaal slechts honderd meter kan lopen, is er sprake van uiterst beperkte mobiliteit. In zo'n geval wordt de ondersteuningsbehoevende geacht in feite voor vrijwel iedere verplaatsing buitenshuis op een, al dan niet gemotoriseerd, vervoermiddel voor de zeer korte afstand (100 meter) te zijn aangewezen. De verlening van een scootmobiel kan dan aan de orde zijn (lid 3 van artikel 40). Lid 3 van artikel 40 bepaalt dat bij de verlening van bepaalde vervoersvoorzieningen rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte, met de mate waarin collectief vervoer in die vervoersbehoefte kan voorzien, en met de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen. Met het laatste wordt beoogd om echtgenoten niet te bevoorrechten ten opzichte van niet gehuwden.Artikel 41Dit artikel is komen te vervallen naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 42Toelichting: Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in dit artikel (omvang in gebied en kilometers), conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd, aangezien met de wet niet wordt beoogd de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten uit te breiden.Lid 2 van het artikel oogt erop dat de huidige systematiek voor onze gebruikers kan blijven gehandhaafd. Dit betekent dat binnen het vervoersgebied onbeperkt kan worden gereisd met dien verstande dat per rit een maximaal aantal zones wordt gehanteerd. Dit maximum zal in het besluit wat worden opgeschroefd omdat door een herziening van de zones (verkleining zones) de feitelijk te maken ritten korter zijn geworden. Dit zal in het Besluit worden gecompenseerd.HOOFDSTUK 6. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING.Artikel 46Toelichting: Artikel 46 lid 1.De noodzaak tot liggend of zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn. Vereist is dat andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. Voorbeelden van “andere wettelijke regelingen” zijn de AWBZ en de Zorgverzekeringswet.Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt..Artikel 46 lid 3. De sportrolstoel is niet in de Wmo genoemd. Het is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet. Dit budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van vijf jaar. De eisen die aan de sportrolstoel gesteld worden, zijn dezelfde als in artikel 49.Artikel 47Toelichting: Artikel 47 sub c: rolstoeltraining: indien daartoe aanleiding bestaat kan het college een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel verlenen. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de elektrische rolstoel moet zijn toegekend op basis van deze verordening. Artikel 47 onderdeel d: een sportrolstoel wordt in principe altijd verstrekt als een financiële tegemoetkoming. Deze zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Daarbij dient onder het begrip sportrolstoel uitsluitend een sportrolstoel verstaan te worden. Als het gaat om professionele sportbeoefening wordt geen sportrolstoel verleend.Artikel 48Toelichting: Een rolstoel kan verstrekt worden als er sprake is van een langdurige medische noodzaak, geldend voor individueel en permanent gebruik.Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen.Artikel 49Toelichting: Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.HOOFDSTUK 7. HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN.Artikel 53Toelichting: In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de ondersteuningsbehoevende noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een ondersteuningsbehoevende uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de ondersteuningsbehoevende een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Op grond van artikel 4:2 Awb moet de aanvraag naast de genoemde vereisten ook een dagtekening bevatten. Een legitimatiebewijs kan gevraagd worden. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.Artikel 54Toelichting: De gemeenteraad moet in de verordening een bepaling opnemen over de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld, aldus artikel 5 lid onder a van de wet. Volgens de toelichting op het amendement, dat heeft geleid tot de opname van artikel 5 lid 2 onder a in de wet, strekt deze bepaling ertoe dat de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld. Hiermee wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. In dit artikel wordt aangegeven bij welk loket de belanghebbende een aanvraag voor een individuele voorziening moet indienen.HOOFDSTUK 8 VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGEArtikel 55Toelichting: Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. Advies wordt in principe gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken ondersteuningsbehoevende.Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een ondersteuningsbehoevende in zijn geheel niet bekend is bij deze wet. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de ondersteuningsbehoevende en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 43 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de ondersteuningsbehoevende echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten. Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.Lid 5 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.Artikel 56Toelichting: In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de ondersteuningsbehoevende. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.Artikel 57Toelichting: Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.Artikel 58Toelichting: Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten. Intrekking is verder mogelijk indien de ondersteuningsbehoevende geen prijs meer stelt op de voorziening.Artikel 59Toelichting: De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de ondersteuningsbehoevende sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de ondersteuningsbehoevende in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de voorziening van bouwkundige of woontechnische aard is uitgevoerd. Artikel 59 is dus niet van toepassing op voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard.HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN.Artikel 60Toelichting: Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsbehoevende kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken ondersteuningsbehoevende met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een ondersteuningsbehoevende met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.Artikel 61Toelichting: Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd geno-men te worden.Artikel 62Toelichting: Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. Bedragen die worden genoemd met betrekking tot de eigen bijdrage en het eigen aandeel worden geïndexeerd conform het landelijk besluit maatschappelijke ondersteuning.Artikel 63Toelichting: Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.