Regeling vervallen per 01-06-2012

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 31-05-2012

Intitulé

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 augustus 2010 nr. 52;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet;de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand;de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gelet op de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001) en de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008), evenals de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004); 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Toelichting artikel 1Bij de begripsbepalingen in de verordening is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. De begrippen die zijn omschreven in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht worden in de verordening niet apart gedefinieerd. Dit voorkomt in geval van wijziging van betreffende definities dat de verordening moet worden aangepast.  

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:a. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;b. Anw-ers: personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die geregistreerd zijn als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;c. voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid;d. WWB: Wet werk en bijstand;e. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;f. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;g. college: college van burgemeester en wethouders. 

Hoofdstuk 2 BELEID

Toelichting artikel 2Het eerste lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het tweede lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is vooral van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Er wordt in het tweede lid eveneens expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de verordening en het beleidsplan waarin die criteria geformuleerd zijn.  

Toelichting artikel 3De wetgever vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Daarnaast wordt in het eerste lid bepaald dat ter uitvoering van de verordening een meerjarenbeleidsplan, eenmaal per vier jaar, wordt vastgesteld. Om ook de gemeenteraad een actieve rol te geven is bepaald dat het college dit plan ter kennis brengt van de gemeenteraad.

In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dienen te komen. Op basis van sub a wordt het beleid ten aanzien van verschillende doelgroepen omschreven. Voor de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-ers kunnen nadere regels worden vastgesteld, zoals de inzet van voorzieningen en een eigen bijdrage. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Op basis van sub b geeft het college een omschrijving van de verschillende voorzieningen en kan het college aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden, nadere regels stellen en een voorziening beëindigen. Sub b geeft dus aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. De bevoegdheid van het college om voor voorzieningen nadere regels te stellen heeft vooral tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Voor niet-uitkeringsgerechtigden heeft het college ook de mogelijkheid om regels te stellen in geval de belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt. Niet-uitkeringsgerechtigden kunnen namelijk geen maatregel opgelegd krijgen op grond van de Maatregelenverordening.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Jaarlijks wordt een verantwoordingsverslag aan de raad gezonden.  

Artikel 2 Opdracht college

  • 1 Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 2 Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen en doet een aanbod dat past binnen de criteria gesteld in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1 Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening eenmaal per vier jaar een beleidsplan vast en brengt deze ter kennis van de gemeenteraad.

  • 2 Dit plan omvat in elk geval: a. een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;b. een omschrijving van de verschillende voorzieningen en nadere verplichtingen en regels die het college aan een voorziening kan verbinden;c. criteria op grond waarvan de noodzakelijkheid, de duur en de maximale kosten van scholing worden beoordeelt;d. criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.  

  • 3 Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de effecten van het beleid.

Hoofdstuk 3 GESUBSIDIEERDE ARBEID

5Toelichting artikel 4In dit artikel wordt gesubsidieerde arbeid voor uitkeringsgerechtigden, Anw-ers of niet-uitkeringsgerechtigden mogelijk gemaakt. Na het plaatsen van de werknemer houdt de bemoeienis van de gemeente niet op. De WWB gaat er immers van uit dat deze werknemer uiteindelijk uit moet stromen naar reguliere, niet gesubsidieerde arbeid. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat wordt bezien welke mogelijkheden daartoe aanwezig zijn. Indien er geen mogelijkheden meer zijn wordt de gesubsidieerde arbeidsplaats na een jaar niet verlengd.  

Toelichting artikel 5In het eerste lid is de maximale hoogte van de subsidie geregeld, zijnde honderd procent van het wettelijk minimumloon, inclusief vakantietoeslag. De subsidie wordt naar rato verminderd met de arbeidsduur.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, subsidieplafonds vaststellen. Om subsidies te kunnen weigeren bij ontbrekende middelen is deze bevoegdheid van het college geregeld in het tweede lid. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden voor de periode waarvoor deze geldt.  

Toelichting artikel 6Het college kan, als extra stimuleringsmiddel, aan de werkgever een subsidie verstrekken wanneer zij een persoon aanneemt die gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De arbeidsovereenkomst dient tenminste twaalf maanden te zijn en de werknemer dient zes maanden na het ingaan van de reguliere arbeidsovereenkomst nog arbeid in loondienst te verrichten bij die werkgever. De subsidie bedraagt maximaal € 5.000,00. 

Toelichting artikel 7Op het moment van ingang van deze verordening zijn enkele personen werkzaam in dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen ingevolgde de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, de Wet inschakeling werkzoekenden en in- en doorstroombanen. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand komt met ingang van 1 oktober 2010 te vervallen en de Wet inschakeling werkzoekenden en de in- en doorstroombanen zijn per 1 januari 2004 vervallen. Dit artikel regelt de overgang van bestaande ‘gevallen’ naar de verordening c.q. het beleidsplan.  

Artikel 4 Gesubsidieerde arbeidsplaats

  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers of niet-uitkeringsgerechtigden, voor een bepaalde duur een gesubsidieerde arbeidsplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 De duur van de gesubsidieerde arbeidsplaats bedraagt maximaal een jaar en kan eenmalig met maximaal een jaar verlengd worden.

  • 3 De eenmalige verlenging van maximaal een jaar is alleen mogelijk indien de kans op arbeidsinschakeling van belanghebbende aanmerkelijk verbetert.

Artikel 5 Loonkostensubsidie

  • 1  Aan de werkgever die aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers of niet-uitkeringsgerechtigden, een arbeidsovereenkomst aanbiedt, kan een subsidie verstrekt worden van maximaal honderd procent van het wettelijk minimumloon, inclusief vakantietoeslag. De subsidie wordt naar rato verminderd met de arbeidsduur.

  • 2 Het college kan een subsidieplafond vaststellen.

Artikel 6 Doorstroomsubsidie

  • 1  Aan de werkgever die met een persoon, tijdens of aansluitend aan de periode dat de persoon met behulp van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, een reguliere arbeidsovereenkomst aangaat, niet zijnde gesubsidieerde arbeid, van minimaal twaalf maanden, kan een subsidie verstrekt worden van maximaal € 5.000,00 op het moment van afsluiten van de reguliere arbeidsovereenkomst.

  • 2 Voorwaarde voor het recht op de doorstroomsubsidie is dat de werknemer zes maanden na het ingaan van de reguliere arbeidsovereenkomst nog arbeid in loondienst verricht bij die werkgever.

Artikel 7 Overgangsregeling bestaande subsidies

Het college kan in het beleidsplan regels stellen ten aanzien van bestaande gesubsidieerde banen.

Hoofdstuk 4 WERKEN MET BEHOUD VAN UITKERING

Toelichting artikel 8 Om belemmeringen bij werkgevers weg te nemen ten aanzien van het in dienst nemen van personen die langdurig uit het arbeidsproces zijn, kan het college aan een uitkeringsgerechtigde een proefplaats aanbieden. Dit houdt in dat de uitkeringsgerechtigde voor de periode genoemd in het tweede lid, met behoud van uitkering, bij een werkgever gaat werken. Het moet wel gaan om een werkgever die daadwerkelijk de intentie heeft om een dienstverband met de uitkeringsgerechtigde aan te gaan, maar die in de dagelijkse praktijk wil toetsen of de uitkeringsgerechtigde geschikt is.  

Toelichting artikel 10De leerwerkplaats is een soort scholingsinstrument. Niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De leerwerkplaats is gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring en het leren werken in een arbeidsrelatie. De uitkeringsgerechtigde kan wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Het gaat bij een leerwerkplaats niet om een reguliere arbeidsverhouding.  

Toelichting artikel 11De mogelijkheid van het college om een participatieplaats aan te bieden in het eerste lid, is geregeld in artikel 10a van de WWB. Een participatieplaats betreft onbeloonde additionele werkzaamheden. De werkzaamheden worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en mogen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. In artikel 10a, eerste, achtste, negende en tiende lid van de WWB, zijn bepalingen opgenomen over de duur van de participatieplaats.

Het tweede lid vindt zijn grondslag in artikel 10a, vijfde lid, van de WWB. Indien de uitkeringsgerechtigde in een participatieplaats niet beschikt over een startkwalificatie, biedt het college na een periode van zes maanden na aanvang van de werkzaamheden, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat of de scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende. Het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de werkzaamheden uitvoert en het oordeel van belanghebbende over zijn wensen en krachten en bekwaamheden worden betrokken bij de beoordeling van het college.  

Toelichting artikel 12Bij het bepalen van de hoogte van de premie is aansluiting gezocht bij de kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 31, tweede lid, onder k, WWB. Daarnaast is een relatie gelegd tussen de hoogte van de premie en de inspanningen van belanghebbende in het tweede lid, onderdelen a tot en met d. Tenslotte is overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval.  

Artikel 8 Proefplaats

  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor een bepaalde duur een proefplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 De duur van de proefplaats is maximaal drie maanden en kan eenmalig met maximaal drie maanden verlengd worden.

  • 3 De proefplaats heeft als doel de uitkeringsgerechtigde te laten wennen aan aspecten die samenhangen met de te verrichten specifieke werkzaamheden in betaalde arbeid.

Artikel 9 Premie proefplaats

  • 1 Aan uitkeringsgerechtigden die een proefplaats hebben aanvaard zoals bedoeld in artikel 8, kan eenmalig gedurende maximaal zes maanden een premie toegekend worden ter hoogte van maximaal het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onder o, van de WWB.

  • 2 De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week en bedraagt:a. bij een gemiddelde ureninzet van 8 tot 16 uur per week, 25 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;b. bij een gemiddelde ureninzet van 16 tot 24 uur per week 50 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;c. bij een gemiddelde ureninzet van 24 tot 32 uur per week 75 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;d. bij een gemiddelde ureninzet van 32 uur of meer 100 procent van in het eerste lid genoemde bedrag. 

  • 3 Niet voor een proefplaatspremie komen in aanmerking personen die minder dan zes maanden onafgebroken een uitkering hebben ontvangen.

Artikel 10 Leerwerkplaats

  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor een bepaalde duur een leerwerkplaats aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 De duur van de leerwerkplaats is maximaal zes maanden en kan eenmalig met maximaal zes maanden verlengd worden.

  • 3 De eenmalige verlenging van maximaal zes maanden is alleen mogelijk indien de kans op arbeidsinschakeling van belanghebbende aanmerkelijk verbetert.

  • 4 De leerwerkplaats heeft als doel het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

Artikel 11 Participatieplaats

  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, voor een bepaalde duur, een participatieplaats aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang van de werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdrage aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college kan bij deze beoordeling betrekken:a. het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de werkzaamheden uitvoert;b. het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;c. de wensen, krachten en bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde. 

Artikel 12 Premie participatieplaats

  • 1 Aan uitkeringsgerechtigden die een participatieplaats hebben aanvaard zoals bedoeld in artikel 11, kan een premie ter hoogte van telkens maximaal vijftig procent van de kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de WWB, worden toegekend.

  • 2 Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld en de hoogte is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande zes maanden en bedraagt:a. bij een gemiddelde ureninzet van 8 tot 16 uur per week, 25 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;b. bij een gemiddelde ureninzet van 16 tot 24 uur per week 50 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;c. bij een gemiddelde ureninzet van 24 tot 32 uur per week 75 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;d. bij een gemiddelde ureninzet van 32 uur of meer 100 procent van in het eerste lid genoemde bedrag. 

  • 3 De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de verplichtingen verbonden aan de participatieplaats in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

Hoofdstuk 5 OVERIGE VOORZIENINGEN

Toelichting artikel 13Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument. Daarom worden in het tweede lid slechts een aantal randvoorwaarden geformuleerd die individueel beoordeeld worden aan de hand van criteria die genoemd worden in het beleidsplan.  

Toelichting artikel 14Sociale activering zoals gedefinieerd in artikel 6, onderdeel c, van de WWB, dient uiteindelijk ook gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Indien dit nog niet mogelijk is kan als tussendoel worden gesteld het bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven door bijvoorbeeld zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten, of deel te nemen aan activiteiten in de wijk of buurt.  

Toelichting artikel 15Bij de bepaling van de hoogte van de premie is aansluiting gezocht bij de premie participatieplaats, genoemd in artikel 12. Het verschil is dat bij de premie sociale activering elders verkregen vergoedingen van de premie worden afgetrokken. Daarnaast wordt de premie sociale activering eenmaal per twaalf maanden beoordeeld en de premie participatieplaats iedere zes maanden. Bij de premie sociale activering wordt eveneens een relatie gelegd tussen de hoogte van de premie en de inspanningen van belanghebbende in het tweede lid, onderdelen a tot en met d.  

Toelichting artikel 16De uitstroompremie, gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB, wordt eenmalig toegekend en betaald over twee termijnen, wanneer de belanghebbende aan alle voorwaarden voldoet. De premie wordt ambtshalve beoordeeld bij beëindiging van de uitkering. Van beëindiging is sprake nadat dertig dagen een inkomen is verworven boven de uitkeringsnorm.

Niet voor een premie uitstroom komen in aanmerking personen die minder dan zes maanden onafgebroken een uitkering hebben ontvangen en personen die de inlichtingenplicht geschonden hebben op grond van de WWB, IOAW en IOAZ.

Tenslotte is het van belang dat klantmanagers maatwerk kunnen leveren. Op grond van het vijfde lid kan een individuele afweging ertoe toe leiden dat besloten wordt geen of een lagere premie uitstroom toe te kennen.  

Artikel 13 Scholing

  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden, een vorm van scholing aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 De noodzakelijkheid, de duur en de maximale kosten van de scholing worden individueel beoordeeld aan de hand van in het bleidsplan genoemde criteria.

Artikel 14 Sociale activering

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden, activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Artikel 15 Premie sociale activering

  • 1 Aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers of niet-uitkeringsgerechtigden, die activiteiten in het kader van sociale activering verrichten zoals bedoeld in artikel 14, kan een premie ter hoogte van telkens maximaal de kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, van de WWB, worden toegekend.

  • 2 Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elk jaar beoordeeld en de hoogte is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in het voorafgaande jaar en bedraagt, onder aftrek van een elders verkregen vergoeding:a. bij een gemiddelde ureninzet van 8 tot 16 uur per week, 25 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;b. bij een gemiddelde ureninzet van 16 tot 24 uur per week 50 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;c. bij een gemiddelde ureninzet van 24 tot 32 uur per week 75 procent van in het eerste lid genoemde bedrag;d. bij een gemiddelde ureninzet van 32 uur of meer 100 procent van in het eerste lid genoemde bedrag. 

  • 3 De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de verplichtingen verbonden aan de activiteiten in het kader van sociale activering in de voorafgaande twaalf maanden heeft geschonden.

Artikel 16 Premie uitstroom

  • 1 Aan uitkeringsgerechtigden die gesubsidieerde arbeid of regulier werk aanvaarden kan een eenmalige premie worden toegekend indien de uitkeringsgerechtigde arbeid aanvaardt waarmee volledig in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten kan worden voorzien.

  • 2 De premie is gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB, en wordt indien aan de voorwaarden wordt voldaan uitbetaald in twee termijnen:a. vijftig procent van het bedrag bij beëindiging van de uitkering;b. vijftig procent van het bedrag nadat negen maanden van arbeid zijn verstreken en de werknemer onafgesloten arbeid heeft verricht.  

  • 3 De premie wordt ambtshalve beoordeeld bij beëindiging van de uitkering.

  • 4 Niet voor een uitstroompremie komen in aanmerking personen die minder dan 6 maanden onafgebroken een uitkering hebben ontvangen en personen die de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB en artikel 13 van de IOAW en IOAZ geschonden hebben.

  • 5 Op basis van een individuele afweging kan in afwijking van de bepalingen in dit artikel worden besloten geen of een lagere uitstroompremie te verstrekken.

Artikel 17 Onkostenvergoeding

  • 1 Het college kan een vergoeding verstrekken aan belanghebbende voor kosten die gemaakt zijn tijdens deelname aan een voorziening in het kader van arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om: a. reiskosten;b. kosten voor kinderopvang. 

  • 2 Op de vergoeding wordt in mindering gebracht de op een andere wijze ontvangen vergoeding voor dezelfde kosten.

Hoofdstuk 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 18 Harheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010. 

Artikel 20 Inwerkingtreding

De Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010 treedt in werking met ingang van 1 oktober 2010.