Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Wmo gemeente Waalwijk 2014

Geldend van 14-03-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Wmo gemeente Waalwijk 2014

De raad van de gemeente Waalwijk;

Gelezen het voorstel van het college van 3 december 2013

Gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning

B E S L U I T:

Verordening Wmo gemeente Waalwijk 2014

Hoofdstuk 1. Begripomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. Besluit

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk.

Lid 3. College

College van burgemeester en wethouders.

Lid 4. Compensatieplicht

Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

Lid 5. Aanmelding

Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt waarvoor hij om ondersteuning ingevolge de wet verzoekt.

Lid 6. Screening

Screening: Kort verkennend gesprek bij of direct na de aanmelding, bedoeld om te toetsen of de vraag bij het juiste loket behoort, om de situatie in grote lijnen in kaart te brengen en om het verdere vervolg van de behandeling van de aanmelding te beoordelen.

Lid 7. Gesprek

Gesprek: het contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

Lid 8. Aanvraag

Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere individuele voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

Lid 9. Belanghebbende

Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

Lid 10. Psychosociaal probleem

Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.

Lid 11. Algemene voorziening

Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde (aanvraag)procedure.

Lid 12. Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

Lid 13. Collectieve voorziening

Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Lid 14. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

Lid 15. Wettelijk voorliggende voorziening

Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

Lid 16. Individuele voorziening

Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

Lid 17. Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

Lid 18. Voorziening in natura

Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

Lid 19. Persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

Lid 20. Financiële tegemoetkoming

Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

Lid 21. Voucher

Voucher: een voorziening die als waardebon wordt verstrekt en waarmee de Wmo-gerechtigde een voorziening kan verkrijgen bij instellingen waarmee de gemeente

een overeenkomst heeft gesloten.

Lid 22. Mantelzorger

Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

Lid 23. Hoofdverblijf

Hoofdverblijf: de plaats waar een persoon daadwerkelijk én het grootste deel van de tijd verblijft en overnacht.

Lid 24. Eigen bijdrage of aandeel in de kosten

Eigen bijdrage: een door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de aanvrager komt;

Eigen aandeel: een door het college vast te stellen eigen aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de aanvrager komt.

Lid 25. Zelfredzaamheid

Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken, zich te verplaatsen in en om de woning en een huishouden te voeren.

Lid 26. Huisgenoot

Iedere meerderjarige met wie de aanvrager gemeenschappelijk een woning bewoont.

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Lid 1.

Een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet wordt in principe voorafgegaan door een aanmelding en een screening.

Lid 2.

Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen, kan een gesprek achterwege blijven.

Artikel 4. Aanmelding

Een aanmelding kan o.a. schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij de in het Besluit genoemde locaties door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 5. Screening

Een screening wordt mondeling of telefonisch gevoerd, bij of zo kort mogelijk na de aanmelding. Op basis van de screening wordt beoordeeld of er omstandigheden zijn waardoor de belanghebbende geen recht op een voorziening heeft, en of, en zo ja, welke vervolgstappen worden genomen in de verdere behandeling van de aanmelding. De screening kan ook enkel advisering bevatten of doorverwijzing naar een andere instantie.

Artikel 6. Het gesprek

Lid 1.

Een gesprek wordt altijd gevoerd, tenzij op basis van de screening of de individuele omstandigheden van de belanghebbende wordt beoordeeld dat een gesprek achterwege kan blijven.

Lid 2.

Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

Artikel 7. Het verslag

Lid 1.

Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag.

Lid 2.

Het verslag van het gesprek bevat in ieder geval:

  • a.

    Een omschrijving van de beperking, het chronisch psychisch probleem en/of het psychosociaal probleem zoals ervaren door belanghebbende;

  • b.

    De mogelijkheden die belanghebbende heeft of kan ontwikkelen ondanks dit probleem;

  • c.

    De belemmeringen die belanghebbende ondervindt vanwege dit probleem;

  • d.

    De resultaten die belanghebbende ter compensatie wil bereiken op de in artikel 2 omschreven terreinen;

  • e.

    Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande problemen op te lossen;

  • f.

    De mogelijkheden die belanghebbende nog heeft om oplossingen te bewerkstelligen door middel van eigen mogelijkheden, via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen of andere al dan niet wettelijk voorliggende voorzieningen;

  • g.

    De individuele voorzieningen die uiteindelijk nodig zijn om de geformuleerde doelstellingen te bereiken;

  • h.

    Een weergave van de gemaakte afspraken van alle betrokkenen.

Lid 3.

Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het aanmeldformulier, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1 lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 8. De aanvraag

De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaatsvinden, door middel van ondertekening van het aanmeldformulier.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 9. Het maken van een afweging

Lid 1.

Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat. Hierbij staat zelfredzaamheid van de cliënt centraal.

Lid 2.

Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 10. Een schoon en leefbaar huis

Lid 1.

Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

Lid 2.

Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

Lid 3.

Het college stelt in het Besluit de richtlijnen vast voor de bepaling van de omvang van de individuele voorziening bedoeld in het tweede lid.

Lid 4.

Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

Lid 5.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 11. Wonen in een geschikt huis

Lid 1.

Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

Lid 2.

Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

Lid 3.

Bij het treffen van een voorziening wordt rekening gehouden met de voorzienbaarheid van de gevraagde voorziening, waarbij in ieder geval in betrekking wordt genomen:

  • a.

    De voorzienbaarheid in relatie tot de gebruikelijke levensduur bij vervanging van een reeds aanwezige voorziening.

  • b.

    De voorzienbaarheid in relatie tot de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende.

Lid 4.

  • a.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt in ieder geval plaats indien de kosten van de noodzakelijke aanpassing(en) van de woning hoger zijn dan de maximale bedragen genoemd in het Besluit.

  • b.

    Totdat de maximum bedragen in het Besluit zijn opgenomen, geldt bij wijze van overgangsregeling een bedrag van € 5.000,- als maximaal bedrag als bedoeld onder a.

Lid 5.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

Lid 6.

Een individuele voorziening als bedoeld in het tweede lid kan niet hoger zijn dan in het Besluit vastgestelde plafondbedrag.

Artikel 11a. Uitsluitingsgronden

Lid 1.

De bepalingen van artikel 11 zijn niet van toepassing op het treffen van

voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, AWBZ-instellingeninclusief verzorgingshuizen, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen,kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voorwat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij

nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnenworden.

Lid 2.

In het geval dat de belanghebbende is verhuisd van een geschikte woning naar een niet geschikte woning, kunnen woonvoorzieningen worden geweigerd.

Artikel 12. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1.

Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. In uitzonderlijke omstandigheden kan de noodzakelijke bereiding van maaltijden hieronder vallen.

Lid 2.

Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften gelden bijvoorbeeld boodschappenservices van leveranciers, vrijwilligers en het sociale netwerk als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 1 lid 14.

Lid 3.

Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in lid 2 en lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1.

Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

Lid 2.

Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

Lid 3.

De was- en strijkservice is een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 1 lid 14.

In het Besluit worden richtlijnen gesteld ten aanzien van de benodigde uren voor wassen en strijken en de uit te voeren werkzaamheden.

Lid 4.

Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

Lid 5.

Voor zover de in lid 3 en 4 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het huishouden behoren

Lid 1.

Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor de tot het huishouden behorende kinderen.

Lid 2.

Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Lid 2.

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

Lid 2.

Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare collectieve voorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 17. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten, bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

Lid 2.

Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

Lid 3.

Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

Lid 4.

Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget, als financiële tegemoetkoming of als voucher. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 18a. Mogelijke verstrekkingwijzen

De te treffen individuele voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget, als financiële tegemoetkoming of als voucher worden verstrekt.

Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria.

Artikel 18b. De financiële normbedragen en maximale vergoeding van de voorziening

Het College stelt in het Besluit de normbedragen en de maximale bijdragen per voorziening vast.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 19. Inhoud van de beschikking

Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in ieder geval in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    Wat het te bereiken resultaat is;

  • b.

    Welke de te treffen voorziening is;

  • c.

    Wat de duur is van de verstrekking is;

  • d.

    Hoe de voorziening in natura verstrekt wordt;

  • e.

    Of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

  • f.

    De eventuele voorwaarden die aan de verstrekking verbonden zijn;

  • g.

    De eventuele te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 20. Overwegende bezwaren

Het college legt in het Besluit vast in welke situaties er in zodanige mate sprake is van overwegende bezwaren, dat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 21. Inhoud van de beschikking

Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    Voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

  • b.

    Wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

  • c.

    Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld;

  • d.

    Welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget;

  • e.

    De eventuele voorwaarden die aan de verstrekking verbonden zijn;

  • f.

    De eventuele te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 22. Inhoud van de beschikking

Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    Voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

  • b.

    Wat de duur van de verstrekking is;

  • c.

    Of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

  • d.

    Wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

  • e.

    De eventuele voorwaarden die aan de verstrekking verbonden zijn;

  • f.

    Het eventuele eigen aandeel.

Paragraaf 5. verstrekking als voucher

Artikel 23. Verstrekking als voucher

Lid 1.

Een voucher kan worden verstrekt ten aanzien van diensten/voorzieningen waaronder hulp bij het huishouden. De voucher kan worden ingewisseld bij aanbieders waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.

Lid 2.

De wijze waarop de voucher wordt vastgesteld, wordt door het college vastgelegd in het Besluit.

Artikel 24. Inhoud van de beschikking

Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een voucher wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    Voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming/voucher bestemd is;

  • a.

    Wat de duur van de verstrekking is;

  • b.

    De eventuele voorwaarden die aan de verstrekking verbonden zijn;

  • c.

    De eventuele eigen bijdrage.

Paragraaf 6. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 25. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Lid 1.

Bij het verstrekken van een voorziening kan een eigen bijdrage of een eigen aandeel zijn verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

  • a.

    Een schoon en leefbaar huis.

  • b.

    Wonen in een geschikt huis.

  • c.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften.

  • d.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

  • e.

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • f.

    Zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft.

  • g.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

  • h.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 2.

Het college stelt in het Besluit de hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten en de daarbij te stellen regels vast.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 26. Beslistermijn

  • 1.

    De termijn waarbinnen een besluit ingevolge deze verordening genomen moet worden bedraagt 8 weken.

  • 2.

    a. In afwijking van het eerste lid kan de termijn worden verlengd, indien een externadvies is vereist of wenselijk wordt geacht voor de zorgvuldigheid van de besluitvorming, of wanneer een offerte wordt opgevraagd,

  • b.

    De duur van de verlenging is afhankelijk van de aard en de complexiteit van de gevraagde offerte of advies.

  • c.

    In geval van een verlenging van de termijn stelt het college de belanghebbende in kennis van de verlenging, met daarbij de reden van de verlenging en de verwachte duur.

Artikel 27. Beperkingen

Lid 1.

Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

  • a.

    De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

  • b.

    De te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

Lid 2.

Geen voorziening wordt toegekend:

  • a.

    Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.

  • b.

    Indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Waalwijk.

  • c.

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt.

  • d.

    Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen.

  • e.

    Indien er sprake is van uitsluitingsgronden ingevolge van deze verordening (als bedoeld in artikel 11a)

Artikel 28. Advisering

Lid 1.

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

  • a.

    Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

  • b.

    Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

Lid 2.

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

  • a.

    Het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 3 is gevoerd.

  • b.

    Het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 3 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

  • c.

    Het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 29. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 30. Intrekking en wijziging

Lid 1.

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken dan wel anderszins wijzigen indien:

  • a.

    Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.

  • b.

    Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Lid 2.

Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Lid 3.

Voor zover het niet langer voldoen aan de bij of krachtens deze verordening gestelde voorwaarden het gevolg is van een beleidswijziging als bedoeld in artikel 34, neemt het college bij de intrekking of wijziging een redelijke termijn in acht. Indien het betreffende besluit ziet op een voorziening die voor onbepaalde tijd of voor een periode langer dan één jaar is toegekend, bedraagt deze termijn tenminste 3 maanden.

Artikel 31. Terugvordering

Lid 1.

Indien en voorzover het recht op een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

Lid 2.

Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Lid 3.

Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 32. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 33. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 34. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 35. Intrekking en inwerkingtreding

  • a. Deze verordening treedt in werking op de dag nadat zij is bekendgemaakt.

  • b. Met ingang van de onder a bedoelde dag wordt de Verordening Wmo gemeente Waalwijk 2013 ingetrokken.

Artikel 36. Overgangsrecht en -regelingen

Indien en voorzover een besluit ziet op de periode vóór het in werking treden van deze verordening, zijn daarop de bepalingen van de Verordening Wmo 2013 van toepassing.

Artikel 37. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Wmo gemeente Waalwijk 2014”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waalwijk, op

30 januari 2014.

de griffier,

G.H. Kocken

de voorzitter,

drs. A.M.P. Kleijngeld

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING WMO GEMEENTE WAALWIJK 2014

Algemene toelichting

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden (CSO), hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen de tekst van de modelverordening en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid.

Vrij vlot na de invoering van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. In samenwerking tussen VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

Deze verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande verordening en die van de Wvg was. In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen.

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen.

Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het Gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Pas daarna zal besloten worden met een aantal algemene soms procedurele regels.

De Wmo gaat in eerste instantie uit van eigen kracht en verantwoordelijkheid. De relatie tussen klant en gemeente wordt hiermee meer wederkerig. Het is niet langer de burger die een voorziening vraagt en de gemeente die de aanvraag beoordeelt, maar de burger die samen met de gemeente in kaart brengt wat zijn mogelijkheden en belemmeringen zijn en met welke oplossingen hij/zij zonodig kan worden ondersteund.

Zowel gemeente als aanvrager hebben binnen de Wmo hun eigen verantwoordelijkheden.

Zo moet de gemeente voorzieningen treffen, waardoor de burger zelfredzaam blijft en in de maatschappij kan blijven deelnemen. Het is onvoldoende als zij hiervoor alleen inspanningen getroost. De gemeente wordt verantwoordelijk voor het daadwerkelijk vinden van een voldoende compenserende oplossing. Zij heeft hier een resultaatsverplichting. De Centrale Raad van Beroep heeft dit bevestigd.

Ook van de burger wordt verwacht, dat hij aantoont, zelf naar vermogen bij te dragen aan een oplossing. Pas waar zijn mogelijkheden ophouden, springt de gemeente in. Wat wil hij bijvoorbeeld kunnen ondernemen, terwijl dat -vanwege zijn beperkingen - nu niet kan? Welke oplossingen kan hij binnen zijn eigen netwerk vinden? Zijn deze afdoende en op de juiste momenten beschikbaar?

Bij het zoeken naar oplossingen denken overheid en gemeenten meer dan voorheen vanuit de eigen kracht van de burger en zijn sociale omgeving. ‘Eigen kracht’ is wat iedere burger zelf kan doen en regelen. Tot de ‘sociale omgeving’ worden de mensen gerekend die in zijn of haar buurt wonen, plus familie, kennissen en vrienden. Deze omgeving heeft vaak ook een ondersteunende rol om de klant aan de maatschappij te kunnen laten deelnemen.

Kan een burger niet zelf – door eigen kracht en met hulp van zijn omgeving – zijn probleem oplossen, dan kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen en collectieve voorzieningen een uitkomst bieden. Als ook die niet voldoende zijn, kan een beroep worden gedaan op individuele voorzieningen. De individuele voorzieningen vormen het sluitstuk: het vangnet. Dit zijn voorzieningen die speciaal voor de burger worden ingezet voor zijn specifieke zorgbehoeften als de algemene voorzieningen niet toereikend zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. Besluit

In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk worden nadere regels en voorwaarden gesteld ten aanzien van de verstrekking van voorzieningen. Het college is bevoegd om dit besluit vast te stellen. Diverse onderdelen van het Besluit kunnen jaarlijks (of periodiek) worden gewijzigd. Daarom wordt in de verordening, daar waar wordt verwezen naar het Besluit, bedoeld het Besluit dat op de datum van besluitvorming van kracht is.

Lid 3. College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

Lid 4. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

“Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is belanghebbenden in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Lid 5. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van de belanghebbende, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag wordt gevoegd om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

Lid 6. Screening

De screening wordt ook wel het “10-minutengesprek” genoemd. Wanneer een belanghebbende zich telefonisch meldt, wordt in de praktijk direct een screening gevoerd. Bij een schriftelijke aanmelding wordt op de kortst mogelijke termijn – meestal telefonisch – contact opgenomen met de belanghebbende voor een screening.

De screening is een kortdurend gesprek, waarbij in de eerste plaats wordt onderzocht of de vraag van de belanghebbende aan het juiste loket is gesteld. Wanneer dat het geval is, wordt getracht de situatie op hoofdlijnen in kaart te brengen, om inzicht te krijgen in de eigen mogelijkheden van de belanghebbende, of de mogelijkheden die hij in zijn omgeving heeft. Wanneer deze mogelijkheden niet aanwezig zijn, worden de vervolgstappen bekeken, zoals een afspraak voor een gesprek, of een directe behandeling van de aanmelding.

Lid 7. Het gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met de belanghebbende inventariseert waar de belanghebbende problemen ondervindt, wat de belanghebbende nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van de belanghebbende, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren.

Het gesprek wordt in hoofdstuk 2 uitgewerkt.

Lid 8. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van de belanghebbende volstrekt helder is en de belanghebbende goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

Lid 9. Belanghebbende

De belanghebbende is in de eerste plaats de hulpbehoevende zelf, dus de persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen de belanghebbende zelf. Een ander persoon dan de belanghebbende zelf, die namens de Wmo-gerechtigde een aanvraag indient of namens de Wmo-gerechtigde handelt, moet wel schriftelijk daartoe zijn gemachtigd door de Wmo-gerechtigde (artikel 2:1 Awb).

Lid 10. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Lid 11. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken . (Mogelijke) voorbeelden zijn:

De dagrecreatie voor ouderen

De sociale alarmering

De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

De maaltijdservice en het eetcafé

Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

De (ramen)wasservice

De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

De kort durende huishoudelijke hulp

Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Lid 12. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Lid 13. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

Lid 14. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen , algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Lid 15. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Lid 16. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Lid 17. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

Lid 18. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

Lid 19. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.

Lid 20. Financiële tegemoetkoming

Omschreven is in dit lid wat onder een financiële tegemoetkoming wordt verstaan. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag, een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

Lid 21. Voucher

De gemeente Waalwijk kent het voucher-systeem als een wijze van verstrekking. Een voucher kan worden vergeleken met een tegoedbon, of een strippenkaart, waarmee de belanghebbende bij door de gemeente aangewezen instellingen en aanbieders de diensten kan betrekken, die in de toekenningsbeschikking zijn toegekend.

Lid 22. Mantelzorger

De mantelzorger is de persoon uit de directe omgeving van de hulpbehoevende, die langdurige zorg biedt aan deze hulpbehoevende, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het betreft dus de persoon die mantelzorg biedt als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b van de wet.

Lid 23. Hoofdverblijf

Onder hoofdverblijf wordt verstaan de plaats waar de belanghebbende het grootste deel van de tijd verblijft, en waar hij ook overnacht. Een plaats, waar een belanghebbende ’s morgens naar toe gaat en daar alleen overdag verblijft, om ’s avonds weer te vertrekken, is geen hoofdverblijf. Ook niet als hij elke dag van de week op dat dagadres verblijft.

Daarbij moet het grootste deel van persoonlijke goederen (kleding, gebruiksartikelen, enzovoort) zich op dat adres bevinden. De plaats van het hoofdverblijf kan dus afwijken van de plaats waar hij is ingeschreven in de GBA.

Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

Lid 24. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage te vragen.

Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel.

In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk wordt vastgelegd. Het college heeft hierbij de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze gewijzigde bedragen kunnen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Waalwijk worden opgenomen.

Lid 25. Zelfredzaamheid

Omschreven is in dit lid wat onder het begrip zelfredzaamheid wordt verstaan. In het algemene deel van deze toelichting wordt al gesteld, dat de gemeente inspringt wanneer de eigen mogelijkheden, en die van zijn eigen netwerk, ophouden. Het uitgangspunt is de “eigen kracht” van de belanghebbende.

Lid 26. Huisgenoot

Omschreven is in dit lid wat onder het begrip huisgenoot wordt verstaan.

Hoofdstuk 2. De te bereiken resultaten

Algemeen.

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Onder recreatieve activiteiten kunnen ook activiteiten worden verstaan op het gebied van sportbeoefening.

Deze resultaten zijn tot stand gekomen uit overleg van de VNG, de CG-raad en de CSO.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In principe dient een aanmelding vooraf te gaan aan een aanvraag. Deze aanmelding is de aanleiding voor een screening. In de regel vindt er een screening

plaats bij elke aanmelding.

De gemeente bepaalt hoe het verdere verloop van de behandeling zal zijn. In beginsel zal er altijd een gesprek zijn, tenzij de gemeente dit niet nodig vindt. Bijvoorbeeld omdat het een eenvoudige vraag betreft, of wanneer de belanghebbende al goed bekend is.

De belanghebbende kan aangeven dat hij direct, zonder gesprek, een aanvraag wil indienen.

Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo. Indien iemand desondanks ook tijdens de aanvraagprocedure geen gesprek wenst en onmiddellijk een aanvraag doet, dan zal de aanvraag wel in behandeling worden genomen. In dat geval echter, is het waarschijnlijk dat de gemeente als gevolg van het ontbreken van gegevens, geen zorgvuldige afweging kan maken en om die reden ook geen passende oplossing kan worden gevonden.

Artikel 4. Aanmelding

Het proces om te komen tot een resultaat begint met een aanmelding. Deze aanmelding leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Als een aanmelding is gedaan vindt op de kortst mogelijke termijn een screening plaats. Bij een telefonische melding gebeurt de screening vaak al tijdens dat telefoongesprek. Als er aanleiding is voor een gesprek, dan dient binnen een bepaald aantal werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. De aanmelding kan worden gedaan bij het Zorgloket. In de toekomst kunnen ook nog andere locaties worden aangewezen om een aanmelding te doen. Wanneer andere locaties beschikbaar komen, zullen deze in het Besluit, en via wijzigingen van het Besluit, worden aangewezen.

Artikel 5. Screening

In de gemeente Waalwijk behoort de screening, of het “10 minutengesprek”, tot de gebruikelijke werkwijze. In deze verordening krijgt deze behandelfase een formele plaats in het proces. Zoals in artikel 4 al is toegelicht, vindt de screening op de kortst mogelijke termijn plaats. De praktijk leert, dat niet iedereen die een beroep doet op de Wmo ook een recht heeft op een voorziening of een voorziening ook nodig heeft. Via de screening wordt vermeden, dat hierdoor onnodig aanvragen worden ingediend. Verder kan via de screening worden bekeken, of de belanghebbende niet zelf mogelijkheden heeft om tot een oplossing te komen, of dat er mogelijkheden in de eigen omgeving aanwezig zijn. Bijvoorbeeld bij een verzoek om huishoudelijke hulp kan bij de screening al blijken, dat er gebruikelijke hulp in het gezin aanwezig is.

Tenslotte kan via de screening worden bepaald, of een gesprek noodzakelijk is. Wanneer de belanghebbende goed bekend is, of wanneer het een eenvoudige problematiek betreft, kan ook zonder gesprek een aanvraag in behandeling worden genomen.

Artikel 6. Het gesprek

Algemeen

Nadat de screening heeft plaatsgevonden, is het gesprek meestal de volgende stap. Zeker voor degenen die voor het eerst een beroep doen op de compensatieplicht in het kader van de Wmo. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt, geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

De resultaten die de belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Hetgeen de belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

De mogelijkheden die de belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden.

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van de belanghebbende, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door omstandigheden een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat het gesprek elders wordt gevoerd. Dat zou op verzoek van de belanghebbende/ kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Lid 1 geeft aan dat een gesprek in beginsel altijd wordt gevoerd, tenzij de gemeente van mening is dat het gesprek achterwege kan blijven.

Lid 2 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat de belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen.

Artikel 7. Het verslag.

Artikel 7 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Uiteindelijk zullen de belangrijkste punten kort worden samengevat en op papier gezet.

Lid 2 geeft aan, welke onderdelen in ieder geval in het gesprek ter sprake zullen komen, en die dan ook in het verslag zullen terugkomen. Het kan voorkomen, dat bepaalde onderdelen in bepaalde situaties niet van toepassing zullen zijn.

Lid 3 bepaalt, dat met het door de gemeente vastgestelde aanmeldformulier de feitelijke aanvraag wordt ingediend. De datum van ontvangst van het ondertekende aanmeldformulier geldt als de datum van de aanvraag, waarna de beslistermijn begint.

Wanneer een gesprek is gevoerd, kan het verslag worden toegevoegd aan de aanvraag. Uit het verslag blijkt immers helder, wat de precieze vraag is van de belanghebbende, en wat wordt beoogd met de aanvraag, in de zin van de te bereiken resultaten.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 8. De aanvraag

Een aanvraag van een individuele voorziening moet altijd schriftelijk worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Een elektronische aanvraag wordt niet beschouwd als een officiële aanvraag. Dat geldt ook voor een mondeling verzoek (via telefoon of op een andere manier). Een mondeling verzoek geeft een aanleiding en vormt een aanzet, om tot behandeling over te gaan. Deze behandeling begint met een screening. Wanneer uit de screening blijkt, dat verdere behandeling aan de orde is (een gesprek, of een directe behandeling), wordt een aanmeldformulier bij het gesprek meegenomen of toegezonden. Van belang is dat de termijn (volgens artikel 26) waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking pas begint te lopen vanaf het moment dat een schriftelijke aanvraag bij de gemeente is binnengekomen.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat de belanghebbende wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe.

Vervolgens is het principe van de screening, het (eventuele) gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan, maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

Artikel 9. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 9 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van de belanghebbende om het resultaat zelf, of met hulp uit de eigen kring, te bereiken.

Lid 2 bepaalt dat alle voorzieningen, bedoeld in artikel 1 lid 11 tot en met lid 15, die voor de belanghebbende beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Vrijwilligers kunnen vaak voldoende hulp bieden om in de hulpvraag te voorzien. Daarom wordt de inzet van vrijwilligers opgevat als een algemene voorziening. De belanghebbende dient zelf de hulp van vrijwilligers te regelen. Dit kan hij doen via, bijvoorbeeld, het Vrijwilligerspunt.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 10. Een schoon en leefbaar huis.

In lid 1 van artikel 10 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.

Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in het Besluit. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit zal in het Besluit nader worden uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers (die ook als slaapkamer wordt gebruikt), de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het te bereiken resultaat zal altijd centraal dienen te staan.

Lid 3 geeft aan, dat het college in het Besluit bepaalt welke omvang de voorziening, meer bepaald de hulp in de huishouding, kan hebben. De omvang wordt bepaald in een aantal uren per week.

Lid 4 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen. Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 5 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt de in artikel 7 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

Artikel 11. Een geschikte woning

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2.

De vraag of een woning geschikt is wordt beantwoord door de geschiktheid te toetsen aan de elementaire woonfuncties. De woning moet bereikbaar zijn: Obstakels, zoals hoge drempels, maken de woning niet toegankelijk voor rolstoelen. Het gaat om obstakels in de woning zelf, of in de berging en de tuin. Dit zijn plaatsen, die onlosmakelijk aan de woning zijn verbonden. Het gaat uitdrukkelijk niet om obstakels die zich buiten de woning, bijvoorbeeld op de openbare weg, bevinden. Vanuit de Wmo kunnen geen voorzieningen worden getroffen om bijvoorbeeld stoepranden te verlagen.

De woning moet toegankelijk zijn: De belanghebbende moet zich binnen de woning kunnen verplaatsen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om trapliften, of automatische deuren, of het verwijderen van drempels.

De woning moet bruikbaar zijn: de belanghebbende moet gebruik kunnen maken van bijvoorbeeld douche en toilet, en de keuken. Het kan dan noodzakelijk zijn om deze ruimtes aan te passen, of om een verlaagd aanrecht te plaatsen.

Lid 3.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders.

Het is niet vanzelfsprekend dat een (bouwkundige) aanpassing wordt aangebracht. Financiële overwegen spelen hierbij een rol (zie lid 4), maar ook, en vooral de voorzienbaarheid van de benodigde aanpassing.

Het onderdeel a legt een relatie met de gebruikelijke levensduur van een bepaalde voorziening. Hierbij kan rekening worden gehouden met de gebruikelijke afschrijvingstermijnen. Het gaat dan vooral om vervanging van een reeds aanwezige voorziening. Wanneer de gebruikelijke levensduur van de aanwezige voorziening is verstreken, en de voorziening als afgeschreven kan worden beschouwd, dan wordt gesteld dat de belanghebbende hier rekening mee had kunnen en moeten houden. Er kan worden gesteld, dat er dan sprake is van een algemeen gebruikelijke renovatie. Zo zijn bijvoorbeeld sanitaire voorzieningen in 15 jaar afgeschreven. De Wmo is niet bedoeld om dan een nieuwe badkamer in te richten. De afschrijvingstermijnen voor de diverse individuele voorzieningen zijn opgenomen in het Besluit.

Onder b wordt de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende in overweging genomen. Wanneer een vervanging nodig wordt door onzorgvuldig gebruik, waardoor de voorziening voor het verstrijking van de gebruikelijke levensduur onbruikbaar is geworden, dan kan de vervanging van de voorziening worden geweigerd.

De belanghebbende wordt geacht op een juiste wijze gebruik te maken van de voorziening.

Lid 4

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Het college kan via het Besluit een maximum bedrag stellen. Bij kosten van woningaanpassingen, die hoger zijn dat dit bedrag, wordt in ieder geval bekeken, of verhuizing niet een betere (goedkoper-adequatere) oplossing is. De zinsnede “in ieder geval” geeft aan, dat ook bij lagere kosten een verhuizing kan worden overwogen als oplossing. Afhankelijk van de persoonlijke situatie van de belanghebbende kan worden overwogen, dat een blijvende aanpassing minder adequaat is, wanneer de belanghebbende bijvoorbeeld binnen een afzienbare termijn gaat verhuizen naar een instelling. Of wanneer zo’n verhuizing hoe dan ook een betere oplossing biedt.

Tot het moment waarop het maximumbedrag in het Besluit wordt vastgesteld, geldt vooralsnog een maximumbedrag van € 5.000,-. Dit is het bedrag volgens de voorgaande verordening.

Lid 5.

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Artikel 11a. Uitsluitingsgronden

Lid 1

Woonvoorzieningen zijn bedoeld voor vaste woningen, die oorspronkelijk bedoeld zijn voor mensen zonder beperkingen en die ook permanent door de belanghebbende wordt bewoond. Simpel gezegd: het is bedoeld voor normale woningen. De soorten woningen, die in dit lid zijn genoemd, zijn woningen die daar niet onder vallen. Het zijn woningen, die niet permanent worden bewoond of niet voor permanente bewoning bestemd zijn, die geen vaste standplaats hebben, of woningen waar al in het ontwerp vanuit is gegaan dat deze geschikt moet zijn voor mensen met een bepaalde beperking.

Wanneer er sprake is van een nieuw te bouwen eigen woning of een renovatie van de bestaande woning heeft de (toekomstige) bewoner, zijnde de belanghebbende, de mogelijkheid om aanpassingen te laten aanbrengen in het ontwerp of het renovatieplan van het huis, waardoor een geschikte woning zal worden opgeleverd. De compensatieplicht hoeft niet zover te strekken, dat na oplevering voorzieningen ingevolge de Wmo moeten worden aangebracht (zie bijvoorbeeld CRvB 09/3047 WMO, LJN BQ2868). Dit sluit ook aan bij de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende.

Lid 2.

Een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning betekent, dat de belanghebbende eerst voldoende was gecompenseerd in zijn beperkingen, maar door eigen toedoen geen gebruik meer kan maken van zijn woning. Dit sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Dit geldt des te meer, wanneer voor de oude, geschikte woning reeds Wmo-voorzieningen waren aangebracht om die woning geschikt te maken. (CRvB 08/6253 WMO, LJN BM7994; CRvB 09/692 Wvg, LJN BN5042).

Er zijn hier wel uitzonderingen mogelijk. Er kunnen situaties zijn, waarbij het voor de belanghebbende onhoudbaar is om in de geschikte woning te blijven. De CRvB heeft in LJN BN5042 overigens opgemerkt, dat pesterijen geen bijzondere omstandigheid oplevert. Welke omstandigheden dan wel tot toekenning kunnen leiden, wordt per geval beoordeeld.

Artikel 12. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 12 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden.

Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen. Hiervoor moeten dan wel uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn. Dit wordt per geval beoordeeld.

Lid 2 van artikel 12 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid.

Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Artikel 13. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie.

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet perse via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen en eventueel gestreken moet kunnen worden, voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3.

Een was- en strijkservice geldt als een voorliggende voorziening.

Het wassen én strijken beperkt zich enkel tot de aanwezige kleding van de belanghebbende. Het huishoudtextiel (dit zijn bijvoorbeeld theedoeken, handdoeken, beddengoed) wordt alleen gewassen, niet gestreken. Opvouwen en opbergen/ophangen kan wel tot de service behoren.

Lid 4 en 5.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 14. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 15. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen

niet de verplaatsing binnen wooncomplexen en andere algemene ruimtes. Bij het balkon gaat het enkel om de drempel naar het balkon toe. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 16. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken, bijvoorbeeld de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool of transportrolstoelpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Artikel 17. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Sportbeoefening is in de gemeente Waalwijk in de kadernota “Met de Wet maatschappelijke ondersteuning op weg naar 2010” als extra prestatieveld opgenomen. Sportbeoefening wordt gezien als een verbindende factor, die niet alleen de maatschappelijke deelname bevordert, maar ook de gezondheid van de belanghebbende. Als uitvloeisel van de kadernota wordt sportbeoefening geschaard onder recreatieve activiteiten.

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.

Lid 3 en 4.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget, als financiële tegemoetkoming of als voucher. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 18a. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

De gemeente Waalwijk gebruikt vouchers, die als een soort waardebon kunnen worden gebruikt voor de inkoop van hulp bij de huishouding bij door de gemeente aangewezen aanbieders.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 19. Inhoud van de beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Wanneer aan de verstrekking voorwaarden zijn verbonden, dienen deze in de beschikking opgenomen te worden.

Tenslotte wordt in de beschikking opgenomen, of eigen bijdrage wordt verlangd of welk eigen aandeel voor rekening van de belanghebbende komt.

Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd. In de beschikking wordt de belanghebbende hierop gewezen.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 20. Overwegende bezwaren

Artikel 20 bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd. Artikel 6 van de Wmo geeft aan, dat het college een persoonsgebonden kan weigeren, wanneer hiertegen overwegende bezwaren bestaan. In het Besluit wordt omschreven, welke omstandigheden in ieder geval als bezwaarlijk worden beschouwd. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een pgb overwegende bezwaren bestaan.. Dit kan zijn als vast staat dat de belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is.

Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan, als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop, een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CRvB 08/6555, LJN BL4037.

Artikel 21. Inhoud van de beschikking

Artikel 21 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen.

Voor wat betreft de verantwoording moet ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Wanneer aan de verstrekking voorwaarden zijn verbonden, dienen deze in de beschikking opgenomen te worden.

Tenslotte wordt in de beschikking opgenomen, of eigen bijdrage wordt verlangd of welk eigen aandeel voor rekening van de belanghebbende komt.

Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd. In de beschikking wordt de belanghebbende hierop gewezen.

Paragraaf 4. Verstrekking van een financiële tegemoetkoming

Artikel 22. Inhoud van de beschikking

Hierin wordt bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Wanneer aan de verstrekking voorwaarden zijn verbonden, dienen deze in de beschikking opgenomen te worden

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

Paragraaf 5. verstrekking als voucher

Artikel 23. Verstrekking als voucher

De gemeente maakt afspraken met aanbieders voor de levering van diensten. De belanghebbende, die gebruik maakt van een voucher, kan alleen bij deze aanbieders terecht.

Artikel 24. Inhoud van de beschikking

Ook hier wordt aangegeven voor welk resultaat de voucher is bedoeld. Het zal meestal gaan om hulp bij de huishouding.

Eventuele voorwaarden worden ook in beschikking opgenomen, evenals de eigen bijdrage. Ook in dit geval wordt de eigen bijdrage door het CAK berekend en afzonderlijk – door het CAK – aan de belanghebbende bij beschikking worden meegedeeld.

Paragraaf 6. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 25. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Voor alle voorzieningen kan een eigen bijdrage of een eigen aandeel worden gevraagd. Dit is in ieder geval afhankelijk van de eigen (financiële) situatie van de belanghebbende. In het Besluit worden nadere regels gesteld omtrent de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 26. Beslistermijn.

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is.

Ook wordt rekening gehouden met de mogelijkheid, dat een extern advies kan worden gevraagd. Het gaat hier dan meestal om medisch advies (zoals in de Wmo gebruikelijk is). Omdat de gekantelde Wmo uitgaat van de vraag, zouden ook andere soorten adviezen aan de orde kunnen komen.

Met name bij woningaanpassingen kan het noodzakelijk zijn, of is het aan te bevelen, om een of meerdere offertes te vragen. Dit om de goedkoopst-compenserende voorziening te kunnen treffen.

Omdat er steeds sprake is van een beoordeling van een individuele situatie, is niet vooraf een termijn te stellen waarbinnen een offerte of extern advies kan of moet zijn geleverd. Daarom wordt voor deze gevallen aangeven, dat de termijn kan worden verlengd. In complexe gevallen kan het langer duren voor een advies of offerte is geleverd.

Artikel 27. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering dient dan in de verordening te worden opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 2 bepaalt onder a dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager.

Lid 2 onder b stelt, dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf in de gemeente Waalwijk moet hebben. De Wmo kent, anders dan de Wwb, geen bepaling dat de belanghebbende moet zijn ingeschreven in de GBA van de gemeente, waar hij zijn aanvraag indient.

Onder c wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

Lid 2 onder d gaat uit van de levensduur van de aanwezige voorziening. Een voorziening, die bijvoorbeeld 10 jaar behoort mee te gaan, wordt niet vervangen wanneer deze voorziening vóór die tijd verloren is gegaan of onbruikbaar is geraakt. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij zorgvuldig met de voorziening omgaat.

Het kan natuurlijk gebeuren, dat vervanging noodzakelijk is door een oorzaak die de belanghebbende niet kan worden verweten.

De afschrijvingstermijnen van de verschillende voorzieningen worden bepaald aan de hand van wat algemeen gebruikelijk is voor de betreffende voorziening, of aan de hand van een opgave van de leverancier. De gemeente kan ook bij Besluit afschrijvingstermijnen stellen voor verschillende voorzieningen.

Artikel 28. Advisering

Lid 1.

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden.

Dat zal in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 29. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Het kan overigens geen kwaad deze bepaling in de beschikking te herhalen, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Artikel 30. Intrekking en wijziging

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden, danwel anderszins wijzigen.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 31 geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 31. Terugvordering

Indien en voor zover het recht op een voorziening is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 32. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat, zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie, is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 33. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen. Via het Besluit worden, waar nodig, bedragen geïndexeerd en aangepast.

Artikel 34. Evaluatie

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 35. Intrekking en Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 36. Overgangsrecht en -regelingen

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 37. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.