Regeling nadeelcompensatie infrastructurele werken gemeente Waalwijk

Geldend van 06-06-2014 t/m heden

Intitulé

Regeling nadeelcompensatie infrastructurele werken gemeente Waalwijk

Regeling nadeelcompensatie infrastructurele werken gemeente Waalwijk

Het college van Waalwijk,

besluit

tot vaststelling van de navolgende regeling.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder: het college: het college van Waalwijk;

de commissie: het adviesorgaan bedoeld in artikel 16, eerste lid; verzoek: een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 14, dan wel artikel 21;

verzoeker: de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 14 dan wel artikel 21.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op infrastructurele werken die worden uitgevoerd door of in opdracht van de gemeente Waalwijk.

Artikel 3 Het recht op schadevergoeding

  • 1. Het college kent degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens het college van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2. Bij het nemen van een besluit omtrent schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 12 in aanmerking genomen.

  • 3. De vergoeding wordt bepaald in geld. Nochtans kan het college de vergoeding toe kennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 4 Abnormale last

Binnen het normale maatschappelijkrisico of het normale ondernemersrisi-

co vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 5 Speciale last

Schade als gevolg van een schadeoor- zaak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt.

Artikel 6 Actieve risicoaanvaarding

Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang, wordt niet vergoed.

Artikel 7 Voorwerp van voorzienbaarheid

De in artikel 6 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

Artikel 8 Passieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

Artikel 9 Schadebeperking

1. Heeft verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker.

2.De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

Artikel 10 Verrekening van voordeel

Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 3,eerste lid, voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.

Artikel 11 Kosten van deskundigenbijstand

Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechts- dan wel andere deskundigenbijstand, alsmede de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 12 Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het college.

Hoofdstuk 2 Procedurebepalingen

Artikel 13 Termijn voor indiening verzoek

  • 1.

    Het verzoek om schadevergoeding wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk bij het college ingediend.

  • 2.

    Het college kan een verzoek afwijzen indien vijf jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de omstandigheid dat deze schade is veroorzaakt door een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.

  • 3.

    Heeft verzoeker, vóórdat de termijn is verstreken na verloop waarvan het college het verzoek kan afwijzen, eenschriftelijke mededeling aan het college gedaan waarin verzoeker ondubbelzinnig verklaart dat hij zich het recht voorbehoudt om een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 3 in te dienen, dan begint een nieuwe termijn als bedoeld in het tweede lid te lopen na de aanvang van de dag volgende op die waarop deze schriftelijke mededeling is gedaan.

Artikel 14 Het verzoek om schadevergoeding

  • 1.

    Het verzoek wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van het besluit of het handelen dat de gestelde schade naar het oordeel van verzoeker heeft veroorzaakt; d. een vermelding van de reden of redenen waarom het college gehouden zou zijn de schade tevergoeden die het gevolg is van het onder c bedoelde handelen;

  • e.

    zo redelijkerwijs mogelijk een opgave van de aard en de omvang van de schade;

  • f.

    zo redelijkerwijs mogelijk een specificatie van het bedrag van de schade;

  • g.

    een omschrijving van de wijze waar op de schade naar het oordeel vanverzoeker dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, een opgave van het schade bedrag, dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch tenminste binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 3.

    Indien naar het oordeel van het college niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien verzoeker overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen te verschaffen, stelt hij de verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een door het college te stellen termijn.

Artikel 15 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

1.Het college neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 is ingediend en van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt.

  • 2.

    Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3.

    Het college wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is. Een verzoek is onder meer kennelijk ongegrond wanneer het naar het oordeel van het college steunt op de onrechtmatige uitoefening door of namens het college van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak en wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 13, tweede lid.

  • 4.

    Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.

  • 5.

    Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het college stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

Artikel 16 De adviescommissie

  • 1.

    Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 15, eerste en derde lid, stelt het college een commissie in.

  • 2.

    De commissie heeft tot taak het college van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.

  • 3.

    De commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, die door het college worden benoemd. In eenvoudige gevallen kan het college volstaan met de benoeming van één onafhankelijke deskundige. Indien de commissie uit drie leden bestaat, wijst het college de voorzitter aan.

  • 4.

    De commissie wordt ingesteld uiterlijk vier weken na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 15, vierde lid, dan wel indien het vijfde lid van dat artikel toepassing heeft gevonden, uiterlijk vier weken na het verstrijken van de in dat artikellid genoemde termijn.

  • 5.

    Het college stelt de verzoeker in kennis van zijn voornemen om een commissie in te stellen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. De belanghebbende kan binnen twee weken na verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling.

Artikel 17 Het door de commissie te verrichten onderzoek

  • 1.

    De commissie dient het college van advies over de op het verzoek te nemen beslissing. Zij stelt daartoe, voor zover een zorgvuldige advisering daartoe noopt, een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of de door verzoeker in zijn verzoek gestelde schade een gevolg is van de in het verzoek aangeduide schadeoorzaak, indien en voor zover deze als een rechtmatige uitoefening door of namens het college van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, kan worden aangemerkt;

    • b.

      de omvang van de schade als bedoeld onder a;

    • c.

      de vraag of deze schaderedelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van het in artikel 4 tot en met 12 bepaalde;

  • d.

    de vraag of vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd.

    • 2.

      De commissie brengt rapport uit over haar bevindingen. Zij adviseert het college over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien het college een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 18 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1.

    Het college stelt de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1991, 703) is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indienmet het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het college. 4. De commissie kan een plaatsopneming houden, indien zij dit nodig acht.

Artikel 19 Procedure adviescommissie

  • 1. De commissie stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 2. De commissie stelt verzoeker en het college in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde.

  • 3. Meegebrachte deskundigen worden in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 4. Van de toelichtingen wordt een verslag opgemaakt. Het verslag wordt aan verzoeker en het college toegezonden.

  • 5. Alvorens de commissie haar definitieve advies opstelt, maakt zij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt uiterlijk zesentwintig weken nadat de commissie is ingesteld, aan verzoeker en aan het college toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een conceptadvies opgemaakt kan worden, deelt de commissie verzoeker en het college gemotiveerd mede, waarom deze termijn overschreden wordt. Zij geeft daarbij een termijn aan waarbinnen het conceptadvies aan verzoeker en aan het college zal worden toegezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste zesentwintig weken.

  • 6. Verzoeker en het college maken eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies, uiterlijk acht weken na de datum van verzending daarvan, schriftelijk aan de commissie kenbaar.

  • 7. De commissie stelt haar advies vast binnen acht weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde termijn. Zij kan deze termijn, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Zij zendt het advies terstond toe aan de verzoeker en aan het college.

Artikel 20 De beslissing op het verzoek om schadevergoeding

  • 1.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek om schadevergoeding en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan verzoeker. Het college zendt een kopie van zijn besluit aan de commissie.

  • 2.

    Het college kan de beslissingbedoeld in het eerste lid, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 21 Voorschot

  • 1. Het college kent de verzoeker die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 3 en wiens belang naar het oordeel van het college vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, op diens schriftelijk verzoek een voorschot toe. Het college beslist op het verzoek, gehoord hebbende de commissie.

  • 2. Indien het college beslist tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak als bedoeld in artikel 3 erkend.

  • 3. Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het college kan daarvoor zekerheidstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van de bekendmaking.

Artikel 23 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling nadeelcompensatie infrastructurele werken gemeente Waalwijk.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze bepaling worden enkele kernbegrippen omschreven.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In deze bepaling is het toepassingsbereik van de regeling vastgelegd.

Artikel 3 Het recht op schadevergoeding

Eerste lid- Dit artikel verwoordt de materiële maatstaf aan de hand waarvan het college verzoeken om schadevergoeding beoordeelt. Bij de formulering is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en op gelijke leest geschoeide bepalingen. Daarbij wordt er van uitgegaan dat deze bepalingen uitdrukking beogen te geven aan het mede aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag liggende rechtsbeginsel van 'égalité devant les charges publiques' (gelijkheid voor openbare lasten). Ook deze nadeelcompensatieregeling beoogt een regeling te bieden voor de behandeling en beoordeling van op dit beginsel gebaseerde verzoeken om schadevergoeding.

Voorwaarde is dat de gestelde schadeoorzaak (op zichzelf) als een rechtmatig overheidshandelen gekwalificeerd kan worden. Dat brengt met zich mee dat het college in beginsel eerst een beslissing omtrent schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad kan nemen, indien de gestelde schadeoorzaak rechtens onaantastbaar is geworden. Dan pas staat immers vast dat de schadeoorzaak inderdaad als een rechtmatig handelen gekwalificeerd kan worden.

In het eerste lid is ook het zogenoemde subsidiariteitvereiste verwoord. Dit houdt in dat de benadeelde slechts aanspraak kan maken op een vergoeding voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien. Dit criterium beoogt uiteraard te voorkomen dat betrokkene ongegrond verrijkt wordt, doordat dezelfde schade tweemaal wordt vergoed. De meeste wettelijke regelingen betreffende schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad kennen een of andere variant in deze richting. Men denke aan het slot van art. 49 Wet RO: '... waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.'

Bij de beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie dient derhalve te worden nagegaan, of de schade waarvan vergoeding wordt verzocht reeds geacht kan worden anderszins voldoende te zijn gecompenseerd. Zulks kan bijvoorbeeld geschieden door aanbiedingen in natura (ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p.509).

Ook tussen wettelijke regelingen en nadeelcompensatieregelingen onderling kunnen subsidiariteitverhoudingen bestaan. Aangezien de beslissing over de juiste onderlinge verhouding verschil kan uitmaken voor de vragen wie moet betalen, en hoeveel, doen zich hier wel (negatieve) competentieconflicten voor (vergelijk voor plan-schade en nadeelcompensatie ABRS 30 juni 1995, BR 1996, p. 236). Bij de toepassing van deze regeling geldt dat deze algemene regeling terugtreedt, indien een specifieke wettelijke regeling, of een specifieke nadeelcompensatieregeling voorziet in vergoeding van de schade beweerdelijk veroorzaakt door de gestelde schadeoorzaak. Wanneer bijvoorbeeld de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwerken 1999, NKL 1999 (Stcrt. 1999, 97) of de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (Stcrt. 1996, 189) van toepassing is, treedt deze algemene regeling terug.

Tweede lid - Het tweede lid verwijst naar bepalingen die bij de beslissing omtrent toekenning van nadeelcompensatie in aanmerking dienen te worden genomen. De artikelen 4 tot en met 12 beogen de zinsnede 'voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven' nader te concretiseren. Het gaat daarbij overigens niet om een limitatieve opsomming van in aanmerking te nemen factoren.

Derde lid - Het derde lid stelt voorop dat de vergoeding wordt bepaald in geld. Nochtans kan het college de vergoeding toe kennen in andere vorm dan betaling van een geldsom.

Het derde lid zoekt aansluiting bij de kern van het in het BW neergelegde wettelijk stelsel, namelijk dat schade primair wordt vergoed in geld (art. 6:103 BW). Bij nadeelcompensatie kan het zonder redelijke grond afwijzen van compensatie in natura ertoe leiden dat aan de benadeelde schadevergoeding wordt ontzegd, althans voor zover hij de schade had kunnen beperken door het aanbod te aanvaarden.

Artikel 4 Abnormale last

Wil er gesproken kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade abnormaal zijn, dat wil zeggen (tenminste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen levert in beginsel geen schending van het egalitébeginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde dienen te blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Bij risicoaanvaarding gaat het veeleer om de mogelijkheid om op het investeringsmoment rekening te houden met bepaalde schadeveroorzakende overheidsmaatregelen en de daaruit voortvloeiende nadelen, ook al kunnen deze niet zonder meer als een uitvloeisel van een autonome maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Wil er sprake zijn van risicoaanvaarding dan is vereist dat deze maatregel, althans de mogelijkheid dat deze maatregel genomen zou worden, voor de benadeelde in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.

Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en de omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.

Aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis- Het eerste gezichtspunt betrekt het normaal maatschappelijk risico op de schadeveroorzakende gebeurtenis. Uitgangspunt daarbij is dat het leven in een samenleving als de onze meebrengt dat men er rekening mee moet houden dat de overheid ter uitvoering van de op haar rustende taak, welhaast bij voortduring, een groot aantal verschillende maatregelen neemt die zij in het algemeen belang acht, maar die een krenking kunnen inhouden van het eigen, persoonlijke belang van één of meer bepaalde individuele rechtssubjecten, zonder dat daar compensatie in geld of anderszins tegenover staat. Een ieder die 'een belang heeft', meer in het bijzonder een ieder die investeringen doet in zaken, welke ten gevolge van overheidsmaatregelen benadeeld, minder bruikbaar of zelfs onbruikbaar kunnen worden, loopt in de regel een voor zijn rekening komend risico op het intreden van schadelijke gevolgen. Realiseert zich het risico in die zin dat normale maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen, dan dient deze schade redelijkerwijs ten laste van de gelaedeerde te blijven, tenzij er bijzondere redenen zijn om haar voor rekening van de overheid te brengen. Er kunnen zich echter feiten en/of omstandigheden voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niette laste van betrokkenen dient te blijven (bijv. KB 20 november 1992, AB 1993,202).

Veel van de nadeelcompensatie- rechtspraak heeft betrekking op ingrepen van overheidswege in de infrastructuur (feitelijke maatregelen als aanleg, onderhouds- of verbeteringswerkzaamheden of juridische maatregelen met betrekking tot landwegen, waterwegen, dijken etc). De daardoor veroorzaakte nadelen worden in beginsel 'als een normale maatschappelijke ontwikkeling' beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden. (AG 27 augustus 1990, BR 1991, p. 283; AR 22 november 1983, AB 1984, 154; KB 16 april 1991, AB 1992,250; KB 23 januari 1995, AB 1995, 267; KB 19 mei 1995, AB 1995,444; ABRS 15 oktober 1998, JB 1998,278; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p.303308; AG 23 maart 1989, AB 1989, 428;

AG 28 november 1991, BR 1992, p. 773; ABRS 26 oktober 1995, AB 1996, 297; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p.308313).

Doorkruising van gewekte verwachtin gen - Individuele rechtssubjecten kunnen en mogen dus niet de gerechtvaardigde verwachting koesteren dat de eigen belangen nimmer zullen worden gekrenkt ten faveure van het algemeen belang. Dat is slechts in uitzonderingsgevallen anders. Een uitzondering kan zich voordoen wanneer de daartoe bevoegde (overheids)instantie onvoorwaardelijk en op rechtens bindende wijze heeft verklaard dat een bepaalde situatie ongewijzigd zal blijven, althans bij betrokkene het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij niet op een bepaalde wijze zou ingrijpen. In dat geval behoeft men uiteraard geen rekening te houden met mogelijke nadelige veranderingen in die situatie. Een nadeel veroorzakende maatregel, dan wel de daaruit voortvloeiende schade kan dus 'abnormaal' zijn, in de zin dat belanghebbende daarmede redelijkerwijs geen rekening had behoeven te houden doordat er sprake is van een afwijking van verwachtingen die van overheidswege zijn gewekt, zulks ten nadele van een individu dat daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Indien een individu gerechtvaardigd rekening houdt met de van overheidswege gewekte verwachtingen en daarvan uitgaande kosten maakt, en er vervolgens door de overheid om zwaarwegende, aan het algemeen belang ontleende redenen wordt afgeweken van hetgeen (mede) op grond van deze overheidsuitingen in de lijn der verwachtingen lag, dan kan die afwijking worden beschouwd als een 'abnormale' situatie. Indien het bestuur om zwaarwegende reden besluit andere belangen te laten prevaleren, kunnen de rechtszekerheid en de daarmee corresponderende individuele belangen onder omstandigheden worden opgeofferd aan dit zwaarwegende belang, mits het veroorzaakte onaanvaardbare, buiten het maatschappelijk risico vallende nadeel wordt vergoed (KB 11 januari 1973, AB 1974,173, Gst. 6238, AA 1973, p.353; AR 23 november 1984, BR 1985, p. 471; VAR 22 januari 1985, AB 1986, 278; Bindend Advies Raad van State van 9 juni 1989, AB 1989, 550; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245). Onder omstandigheden kan ook het verzaken van een informatieverplichting door de overheid tot een nadeelcompensatieverplichting leiden (AR 8 juni 1984, AB 1985,188; AR 17 april 1989, AB 1990,35).

Ernst en omvang van de schade - Het begrip normaal maatschappelijk risico kan zoals gezegd ook op het resultaat van de schadeveroorzakende maatregel zien. De nadelige gevolgen van maatregelen, die als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden beschouwd, behoren in beginsel voor rekening van betrokkenen te blijven. Dat neemt niet weg, dat niet is uitgesloten dat een betrokkene, in een geval waarin zich ten aanzien van hem feiten en omstandigheden voordoen waardoor hij door de schadeveroorzakende maatregelen onevenredig zwaarder wordt getroffen dan anderen, in aanmerking kan komen voor vergoeding van het voor hem uit die maatregelen voortvloeiende nadeel omdat het buiten het normaal maatschappelijk risico valt.

Soms komt betekenis toe aan de ernst van het nadeel. De schade moet vanuit deze optiek bezien voldoende ernstig zijn wil deze buiten het normaal maatschappelijk risico vallen. Met name is van betekenis, of de getroffen onderneming als gevolg van de betrokken overheidsmaatregel ter plaatse nog langer levensvatbaar zal zijn. Wanneer de betreffende overheidsmaatregel ertoe leidt dat een bedrijf ter plaatse niet langer levensvatbaar zal zijn, tenzij maatregelen worden getroffen waarmee aanzienlijke bedragen zijn gemoeid, kan dat bijdragen aan het oordeel dat de door de maatregel veroorzaakte schade niet kan worden geacht te behoren tot het voor het betrokken bedrijf als normaal te beschouwen bedrijfsrisico (AR 22 november 1983, AB 1984,154; BR 1983, p.230). Eenzelfde zienswijze kan ontwaard worden in HR 18 januari 1991, AB 1991, 241). Schade voor een individueel bedrijf, die slechts over een korte periode wordt geleden en voor het getroffen bedrijf geen duurzame gevolgen van betekenis heeft moet als een normaal bedrijfsrisico worden beschouwd (vergelijk HR 11 november 1994, NJ 1995, 152).

Mogelijkheid om nadeel door te bere kenen - Onder omstandigheden komt voorts betekenis toe aan het feit dat gedupeerde de schade, die hij vergoed wenst te zien, heeft verdisconteerd, of heeft kunnen verdisconteren in de prijzen, die hij aan diens afnemers in rekening brengt. Indien zulks zonder noemenswaardig nadeel kan geschieden, kan geconcludeerd worden dat de gestelde schade zich niet heeft voorgedaan, of althans dat deze niet zodanig ernstig is dat deze het normale risico overschrijdt (ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13 en ABRS 23 september 1996 ; KB 10 januari 1986, AB 1986,449;BR 1986,435; KB 2 april 1985, AB 1985,415).

In absolute zin geringe schade - In andere rechtspraak wordt rekening gehouden met aard en omvang van het nadeel (AR 24 oktober 1983, BR 1984,p. 424). In absolute zin geringe schades komen naar veelal wordt aangenomen niet voor vergoeding in aanmerking (ABRS van 22 december 1995, AB 1996, 250; AR 29 juni 1987, AB 1988, 262; AG 27 augustus 1990, BR 1991, p. 283).

In relatieve zin geringe schade - Ook in relatieve zin geringe schades kunnen tot het normale maatschappelijk risico gerekend worden. Wanneer de schade relatief gering is in verhouding tot de schade waarmee benadeelde redelijkerwijs rekening kon houden toen hij besloot om in het geschade belang te investeren, valt deze schade binnen het normaal maatschappelijk risico. Hetzelfde geldt indien de schade wordt bezien in verhouding tot de normale economische bedrijfsrisico's waarmee een ondernemer rekening heeft te houden, of in verhouding tot normaliter als gevolg van een bepaald soort maatregelen te lijden schade (KB 11 mei 1989, AB 1990,20). Onder omstandigheden kan ook betekenis worden toegekend aan de omvang van de omzetderving in verhouding tot de totale omzet (KB 28 juni 1985, BR 1986, p.49; AR 9 juli 1990, BR 1991, p. 144; AR 10 januari 1985, AB 1985,256).

Aard van het getroffen belang - Bij de beoordeling van de vraag of een nadeel al dan niet gerekend moet worden tot het 'normale', voor rekening van de benadeelde komende risico, wordt rekening gehouden met de aard van het belang waarin de benadeelde getroffen wordt. Daarbij wordt met name een onderscheid gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen. In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale bedrijfs-of ondernemersrisico's heeft te dragen. Dit kan meebrengen dat slechts een beperkt deel van de totale omzetschade voor een beperkt tijdvak redelijkerwijs niet ten laste van de ondernemer behoort te blijven (AG 30 januari 1991, BR 1991, p. 920). Omrijschade wordt bij sommige bedrijven geacht inherent te zijn aan de normale bedrijfsactiviteiten (AG 10 oktober 1988, BR 1989, p. 125). Ook wordt wel aangenomen dat het (bedrijfsmatig) houden van vee nu eenmaal het risico van ziekte van dat vee insluit. Maatregelen ter bestrijding van zodanige ziekte moeten daarom gerekend worden tot de normale bedrijfsschade van een veehouder. Slechts indien geoordeeld zou moeten worden dat de geleden schade de normale bedrijfsrisico’s overstijgt, kan er aanleiding bestaan om schade te vergoeden (ABRS 30 maart 1995, AB 1995, 375). Daarnaast kan ook de abnormale gevoeligheid van het geschade belang, de gevaarzettende functie van dit belang en/of de beperkte maatschappelijke waardering van het geschade belang bijdragen aan het oordeel dat de belanghebbende een groter risico heeft te dragen.

Voordelige positie waarin betrokkene als gevolg va n overheidshandelen ver keerde Indien een belanghebbende als gevolg van de opstelling van de overheid in een voordelige positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik van overheidsgronden, of omdat hij minder behoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in dier voege dat meer risico aan hem toerekenbaar is (AR 21 februari 1991, AB 1992, 263; ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september 1996, AB 1996,459).

Artikel 5 Speciale last

Met onevenredige schade doelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op schade die niet alleen buiten het maatschappelijke risico valt, maar tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid gebaseerd op (doorbreking van) de 'égalité devant les charges publiques', dan is een 'préjudice spécial' vereist. Het moet gaan om schade die een gelijke behandeling van de rechtsgenoten verstoort doordat de schade bij een of enkele personen of een kleine groep van personen terecht komt, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet getroffen worden. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel en bestaat er dus geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie (HR 18 januari 1991, AB 1991,241).

Artikel 6 Actieve risicoaanvaarding

Bij de beantwoording van de vraag of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven, komt bij nadeelcompensatie grote betekenis toe aan een (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust redelijkerwijs rekening kon en behoorde te houden. Met name is het van belang te reconstrueren met welke risico's belanghebbende op het moment dat hij besliste omtrent het al dan niet investeren in kort gezegd het (nadien) geschade belang, en vervolgens tot het moment waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalige omstandigheden redelijkerwijs rekening kon houden. De risico's waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna, rekening kon houden, wordt hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico's blijven dan ook voor zijn rekening (HR 24 november 1995, RvdW 1995, 251 C).

Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen. Eveneens zal hij of zij zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment af te zien van het doen van investeringen, of het maken van kosten. Hij zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar is. Indien belanghebbende daarnaast nog beschikt over extra informatie, dan moet hij daarmee uiteraard ook rekening houden bij het nemen van zijn beslissingen. Doet hij dat niet, of in onvoldoende mate dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Daar staat tegenover dat indien belanghebbende, voorafgaande aan het investeringsmoment op adequate wijze informatie heeft ingewonnen bij de betrokken overheid omtrent de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen en hij op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening behoefde te houden met de later genomen maatregelen, hij niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voortvloeiende schade te hebben aanvaard (VAR 16 februari 1984, AB 1984, 422). Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Wie bijvoorbeeld vergunning heeft gekregen voor een bepaalde activiteit, moet begrijpen dat zo een vergunning geen eeuwigheidswaarde heeft en dat er altijd de mogelijkheid is dat zij wordt beëindigd. Aan het feit dat iemand een vergunning heeft verkregen voor bepaalde activiteiten kan hij immers niet het vertrouwen ontlenen dat hij die activiteiten tot in lengte van dagen zal mogen voortzetten. Wie reeds vele jaren een werk op grond van een opzegbare of intrekbare vergunning heeft, dient te beseffen dat er een tijd zal komen waarop de situatie beëindigd of gewijzigd moet worden en dat het risico van intrekking groeit naarmate de tijd verstrijkt. Veelal komt beslissende betekenis toe aan hetgeen waarmee de vergunningverlenende overheid ten tijde van de vergunningverlening redelijkerwijs rekening behoorde te houden, meer in het bijzonder aan de periode die het bestuursorgaan op dat moment kon overzien. Dit berust op de gedachte dat bij de beoordeling van de vraag of de vereiste vergunning zal worden afgegeven, wordt nagegaan in hoeverre in de nabije toekomst ontwikkelingen of maatregelen te verwachten zijn die intrekking of wijziging van de vergunning impliceren. Indien zulks inderdaad te verwachten is, ligt afgifte van de verzochte vergunning niet zonder meer in de rede. De keerzijde van die gedachte is dat de vergunninghouder er in beginsel op mag rekenen dat gedurende de ten tijde van vergunningverlening voor het bestuursorgaan overzienbare periode geen intrekking of wijziging van de vergunning zal plaatsvinden, zonder dat zijn nadelen op enigerlei wijze gecompenseerd worden. Na verloop van de 'overzienbare' periode bestaat er in beginsel geen aanspraak op nadeelcompensatie. Het risico van intrekking van de vergunning na afloop van deze 'overzienbare periode' is door de vergunninghouder aanvaard toen hij gebruik maakte van de vergunning. De 'normale levensduur' van het vergunningplichtig werk, de 'afschrijvingsperiode', of de 'technische levensduur' zijn in deze benadering van weinig of geen betekenis (AR 10 januari 1985, AB 1985,256; AR 9 maart 1993, AB 1994, 83; ABRS 2 juli 1994, BR 1995, p. 593; ABRS 26 oktober 1995, JB 1996, 13; ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303).

Van risicoaanvaarding is sprake wanneer op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden.

Wanneer het gaat om schade aan investeringen die zijn gedaan ten behoeve van een reeds bestaand belang, bijvoorbeeld aanpassing of uitbreiding van een bestaand bedrijf, of in gevallen van bedrijfsopvolging, gaat deze regel niet zonder meer op. In gevallen waarin de betrokkene redelijkerwijs rekening kon houden met toekomstige aantastingen van zijn belang

door overheidsingrepen, is bepalend of hij door desalniettemin kosten te maken, of investeringen te doen, al dan niet redelijk handelde. Hierbij moet bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen dat men van iemand die al jaren in een bepaalde woning woont niet kan verwachten dat hij aanpassingen van zijn pand achterwege laat en zich elders vestigt, omdat hij kon weten dat de planologische situatie ter plaatse van zijn woning zou verslechteren (AG 10 oktober 1988, AB 1988, 233; BR 1989, 125). Ook kan men van een bedrijfsopvolger niet zonder meer verwachten dat hij reeds om die reden van bedrijfsopvolging afziet (AG 5 februari 1993, AB 1993, 523). Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat sommige bedrijven bijvoorbeeld in verband met hun concurrentiepositie regelmatig zullen moeten investeren om de accommodatie aan de eisen destijds aan te passen (AG 4 oktober 1990, BR 1991, p. 49 en AG 3 februari 1993, BR 1993, p. 728).

Artikel 7 Voorwerp van voorzienbaarheid

Het artikel spreekt voor zich. De voorzienbaarheid kan betrekking hebben op verschillende aspecten:

  • -

    de aard van de concrete maatregel die uiteindelijk genomen werd, en/of

  • -

    het tijdstip waarop die maatregel genomen wordt;

  • -

    de concrete plaats waar de maatregel genomen wordt;

  • -

    de wijze van uitvoering daarvan;

  • -

    de duur van de maatregel of

  • -

    de aard en omvang van de daaruit voor hem voortvloeiende schade. De opsomming is niet limitatief bedoeld.

Artikel 8 Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende aanpassingsmaatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest, of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken of te voorkomen door alsnog gebruik te maken van mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel teloor dreigen te gaan (KB 29 december 1988, AB 1989, 90; AG 7 december 1993, BR 1994, p. 680; ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p. 596; ABRS 22 augustus 1994, BR 1995, p. 515).

Artikel 9 Schadebeperking

Deze schadebeperkingsverplichting is geïnspireerd door artikel 6:101 BW, dat in nadeelcompensatiekwesties van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de maatregelen komen voor de rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn, om het nadeel te beperken vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet te boven gaan.

Artikel 10 Verrekening van voordeel

Gedacht kan worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of bij winkels welke deel uitmaken van een keten van winkels van dezelfde ondernemer van de opbrengst van overloop van klanten naar die andere winkels (AR 5 april 1983, AB 1983, 534; AR 1 juni 1987, AB 1988, 115). Ook de omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot mindering van de schadevergoeding leiden (KB 27 februari 1984, AB 1985, 443; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245). Veelvoorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen zijn 'rente vrijkomend kapitaal', voordelen wegens 'vrijkomende arbeid' en aftrek 'nieuw voor oud'.

Artikel 11 Kosten van deskundigenbijstand

Kosten van rechtsbijstand en kosten van andere deskundigen gemaakt in de non contentieuze fase werden in de nadeelcompensatiepraktijk, onder verwijzing naar vaste planschadejurisprudentie, gedurende lange tijd niet aangemerkt als te zijn veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen en kwamen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Inmiddels is in de rechtspraak aanvaard dat deze kosten onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen (ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303 en ABRS 1 augustus 1997, AB 1998, 37). Indien om vergoeding van deze kosten verzocht wordt, ligt de vraag voor of het in het concrete geval redelijk was dat verzoeker deskundigenbijstand van de desbetreffende deskundige inriep, en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten. Bij deze beoordeling zal onder meer een rol kunnen spelen of en in hoeverre het inquisitoire karakter van het onderzoek door het bestuursorgaan, met behulp van een onafhankelijke deskundigencommissie, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding vraagt vergt, en of, en zo ja in hoeverre de ingeroepen deskundigenbijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding.

Artikel 12 Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbetaling van de schadevergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht, in dier voege dat het bepaalde in artikel 6:119 BW, wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft, van overeenkomstige toepassing wordt geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuursorgaan dat over de schadevergoeding dient te beslissen (ABRS 29 september 1994 BR 1995, p. 517; ABRS 6 februari 1995, BR 1995, p. 864).

Artikel 13 Termijn voor indiening verzoek

Eerste lid - De benadeelde dient een verzoek om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen. Het moet uit bestuurlijk oogpunt ongewenst worden geacht dat nog verzoeken om schadevergoeding worden ingediend jaren nadat het nadeel gebleken is. In het tweede en derde lid wordt een mogelijke sanctie op te late indiening van een verzoek om schadevergoeding geregeld.

Tweede en derde li d- Aansluitend bij de gedachten die ten grondslag liggen aan de verjaringsregeling van het BW, met name het rechtszekerheidsbeginsel, is in deze regeling voorzien in het stellen van termijnen waarbinnen verzoeken om schadevergoeding bij het college ingediend moeten worden. In dit stelsel worden gevolgen verbonden aan het achterwege laten van enig handelen vanaf het moment dat de belanghebbende in actie kon komen teneinde de verlangde schadevergoeding te verkrijgen. Met betrekking tot de duur van die termijn wordt aangesloten bij hetgeen zich overigens in wetgeving en rechtspraak heeft ontwikkeld. De termijn voor indiening van een verzoek begint in het algemeen te lopen wanneer redelijkerwijze kan worden gezegd dat op de geldende voorschriften tezamen met het vervuld zijn van de daarin gestelde feitelijke voorwaarden in beginsel een financiële aanspraak kan worden gebaseerd. In de leden twee en drie is dit stelsel nader uitgewerkt voor de nadeelcompensatiepraktijk, zulks aan de hand van hetgeen in het Burgerlijk Wetboek is geregeld op het punt van verjaring van vorderingen strekkende tot schadevergoeding en ter zake van de stuiting van de verjaring (artikel 3:310 BW en artikel 3:316 e.v. BW).

Artikel 14 Het verzoek om schadevergoeding

In dit artikel worden nadere regels gegeven voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. Op het indienen van zodanig verzoek is uiteraard Hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daarnaast zijn op het schadevergoedingsverzoek toegesneden bepalingen opgenomen.

Eerste lid - Met het eerste lid wordt beoogd het bepaalde in artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht nader betekenis te geven voor verzoeken om schadevergoeding. Van een verzoeker wordt verlangd dat hij alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het college nodig heeft voor het beoordelen van de gegrondheid van de schadeclaim. Onder andere hierin komt de wederkerigheid van de rechtsverhouding tussen het college en de benadeelde tot uitdrukking.

Eerste lid onder d - Het voorschrift sub d moet het onder meer mogelijk maken te beoordelen of verzoeker zich baseert op een rechtmatig handelen als bedoeld in artikel 3, of op een onrechtmatig handelen. Van de verzoeker wordt dus verlangd dat hij aangeeft op welke rechtsgrond hij zijn verzoek baseert. Dient het college naar het oordeel van verzoeker de schade te vergoeden omdat het achterwege laten van de vergoeding hem in strijd zou brengen met het mede aan artikel 3:4, tweede lid Awb ten grondslag liggende beginsel van 'égalité devant les charges publiques', of steunt het verzoek in wezen op de gedachte dat het college door te handelen zoals hij gedaan heeft anderszins in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht gehandeld heeft? Het antwoord op deze vraag bepaalt of de aanvraag door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) kan worden afgewezen, of niet.

Daarenboven is deze bepaling van belang omdat het op de weg ligt van degene die schadevergoeding verzoekt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven (ABRS 15 oktober 1998, JB 1998, 278). Wanneer verzoeker er nadat hem eventueel de mogelijkheid is geboden een verzuim op dit punt te herstellen naar het oordeel van het college niet in is geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, kan de aanvraag eveneens door middel van een vereenvoudigde afdoening (kennelijke ongegrondheid) worden afgewezen. Als verzoeker onvoldoende bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkene dient te blijven, bestaat er geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijke commissie van deskundigen te doen verrichten.

Eerste lid onder e en f - Het bepaalde onder e en f ziet op de situatie dat verzoeker schadevergoeding in geld wenst. In dat geval wordt verlangd dat in het verzoekschrift de hoogte van het naar het oordeel van verzoeker te vergoeden schadebedrag wordt aangegeven. Dat bedrag behoeft niet het-

zelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling.

Eerste lid onder g - Met het eerste lid, onder g wordt bedoeld de benadeelde in de gelegenheid te stellen suggesties te doen omtrent de wijze van schadevergoeding. Denkbaar is immers dat het nemen van een feitelijke maatregelen adequater is dan het verlenen van een schadevergoeding in geld.

Tweede lid Het college bevestigt de ontvangst van het verzoek na uiterlijk twee weken. In verband met het bepaalde in artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht zal verzoeker worden ingelicht over de met de behandeling van het verzoek ten hoogste gemoeide termijnen.

Derde lid - Indien de verzoeker onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de gegrondheid van het verzoek te kunnen beoordelen, kan het college besluiten het niet in behandeling te nemen. Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid Algemene wet bestuursrecht. Wel dient verzoeker in de gelegenheid te worden gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te verschaffen.

Artikel 15 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

Deze regeling gaat ervan uit dat het onnodig is om voor eenvoudige gevallen de zware procedure van behandeling van het verzoek om schadevergoeding door een adviescommissie te volgen.

Eerste lid - Artikel 15, eerste lid, bepaalt dat een verzoek buiten behandeling wordt gelaten wanneer de verzoeker nalatig blijft om de voor de beoordeling van het verzoek benodigde gegevens te verschaffen. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid Algemene wet bestuursrecht.

Tweede lid - Het tweede lid geeft, overeenkomstig artikel 4:5, vierde lid Algemene wet bestuursrecht aan het college een termijn van vier weken nadat het verzoek ingevolge artikel 14, derde lid, alsnog is aangevuld, of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, om een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen aan de verzoeker bij aangetekende brief mede te delen.

Derde lid - Indien een verzoek naar het oordeel van het college kennelijk ongegrond is, wordt het zonder

behandeling door de adviescommissie afgewezen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat het geleden nadeel niet door het college veroorzaakt is. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide overheidsmaatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd.

Dit artikellid strekt er voorts toe duidelijk te maken dat een verzoek om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatige overheidsdaad als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. Deze nadeelcompensatieregeling heeft immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze regeling voorziet niet in vergoeding van schade waaraan een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag is gelegd.

Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep. Ook dan wordt het verzoek om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.

Ook wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 13, tweede lid is sprake van een kennelijk ongegrond verzoek.

Vierde en vijfde lid - Het vierde lid geeft aan dat het college binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek zijn beslissing strekkende tot kennelijke ongegrondverklaring van het verzoek aan verzoeker bij aangetekende brief kenbaar dient te maken. Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviescommissie. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in Afdeling 4.1.3 Algemene wet bestuursrecht. Artikel 4:13 Algemene wet bestuursrecht bepaalt de beslistermijn in algemene zin op acht weken na de ontvangst van de aanvraag met dien verstande dat op grond van artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht de termijn wordt opgeschort gedurende de termijn die een verzoeker wordt gelaten voor het alsnog verschaffen van de benodigde gegevens, dan wel de binnen die termijn gelegen feitelijk gebruikte termijn om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven.

Artikel 16 De adviescommissie

Eerste en tweede lid -Indien een verzoek niet buiten behandeling wordt gelaten, dan wel wegens kennelijke ongegrondheid wordt afgewezen, stelt het college een deskundige adviescommissie in. Deze commissie heeft tot taak hem te adviseren inzake de op het verzoek te nemen beslissing.

Derde lid - Gelet op de aard van de te nemen beslissingen en de gevolgde bestuurspraktijk dient de commissie uit onafhankelijke deskundigen te bestaan. In dit verband zij met name gewezen op artikel 27 e.v. van de Onteigeningswet en het schadevergoedingsrecht ter zake van gedoogplichten. Daarnaast zijn in verband met het bepaalde in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in veel Nederlandse gemeenten procedureverordeningen planschadevergoeding vastgesteld. Deze verordeningen voorzien in advisering door onafhankelijke deskundigen, opdat de gemeenteraad adequaat wordt ingelicht over de vraag of sprake is van schade die redelijkerwijs niet geheel of ten dele van de betrokkene behoort te blijven. Meer in algemene zin valt op te merken dat het inschakelen van een adviescommissie bij de behandeling van zaken als de onderhavige bijdraagt aan een zorgvuldige voorbereiding van de te nemen beslissingen en daarmee aan de legitimiteit daarvan voor de betrokken burgers.

De onderhavige regeling voorziet erin dat een adviescommissie wordt ingesteld wanneer het verzoek niet op voet van artikel 15 vereenvoudigd is afgedaan. Er is niet voorzien in een vaste commissie teneinde het college in de gelegenheid te stellen de samenstelling van de commissie af te stemmen op de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere acht worden geslagen op de voor dat geval benodigde specifieke deskundigheid. Ofschoon dat niet uitdrukkelijk bepaald is, zal het voorzitterschap van de commissie in verband met de aard van de materie, in de regel worden opgedragen aan een jurist. De overige leden zullen doorgaans een andere deskundigheid inbrengen, bijvoorbeeld die van accountant, boekhoudkundige, of makelaar. Soms ook zal het wenselijk zijn een lid te benoemen op grond van een specifiek technische deskundigheid. De regeling gaat ervan uit dat de adviescommissie uit drie leden bestaat. Daarnaast is echter voorzien in de mogelijkheid in eenvoudige, niet op het eerste gezicht ongegronde, gevallen een commissie in te stellen die uit één enkele onafhankelijke deskundige bestaat.

Vierde en vijfde lid Het college stelt de adviescommissie in uiterlijk vier weken nadat de in artikel 15, vierde lid, of vijfde lid bedoelde termijn is verstreken.

Een ruim bemeten behandelingstermijn is nodig in verband met de tijd die gemoeid is met het beantwoorden van de vraag of het verzoek eenvoudig kan worden afgedaan conform het bepaalde in artikel 15, alsmede met de tijd die nodig is voor het samenstellen en benoemen van een adviescommissie. Het college is daarvoor afhankelijk van de medewerking van derden.

Het vijfde lid bepaalt dat het college aan de verzoeker kennis geeft van zijn voornemen om een commissie in te stellen. De kennisgeving bevat de namen van de deskundigen die hij wil benoemen, hun beroep en een opgave van de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid bedenkingen te uiten tegen de voorgenomen samenstelling. Voor alle duidelijkheid wordt erop gewezen dat de beslissing van het college tot instelling van een commissie een voorbereidingshandeling is waartegen, gelet op het bepaalde in artikel 6:3 Algemene wet bestuursrecht, bij de administratieve rechter geen beroep kan worden ingesteld.

Artikel 17 Het door de commissie te verrichten onderzoek

De commissie heeft tot taak het college te adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade niet, of niet voldoende, anderszins is verzekerd. Wanneer blijkt dat de schade niet het gevolg is van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 3, eerste lid, behoeven uiteraard niet de andere vragen beantwoord te worden. Het zal voorts niet altijd nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de schade vanwege voorzienbaarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de verzoeker behoort te blijven. Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat het advies van de commissie, zo aansprakelijkheid moet worden aangenomen, mede de hoogte van de schadevergoeding betreft. De commissie kan desgevraagd ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 18 Bevoegdheden en verplichtingen

Eerste en tweede lid - Het bepaalde in het eerste en tweede lid stemt overeen met hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht wordt geregeld voor gevallen waarin een persoon of college bij of krachtens wettelijk voorschrift is belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten (Afdeling 3.3. Algemene wet bestuursrecht). In het eerste lid wordt geregeld dat het college aan de commissie de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder het college bevindende gegevens over de schadeoorzaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

Het tweede lid legt een soortgelijke verplichting op aan de verzoeker. Ook hij dient de gegevens te verschaffen die de commissie nodig heeft voor een goede vervulling van haar taak. De verzoeker zal waarschijnlijk al gegevens hebben overgelegd bij het indienen van zijn verzoek, maar het is niet onmogelijk te achten dat de commissie het overleggen van nadere gegevens nodig vindt.

Derde en vierde lid - Het derde lid stelt de commissie in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Indien daarmee kosten zijn gemoeid, bijvoorbeeld omdat een deskundigenadvies wordt gevraagd, is met het oog op die kosten voorafgaande instemming van het college nodig.

Het vierde lid maakt het de commissie mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Nu de onderhavige regeling niet op een wettelijke grondslag berust, komt haar uiteraard niet de bevoegdheid toe plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.

De regeling van het derde en vierde lid komt overeen met hetgeen in de bestuurspraktijk gebruikelijk is. Verwezen wordt naar het bepaalde in bijvoorbeeld artikel 25 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 20 De beslissing op het verzoek om schadevergoeding

Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek. Deze termijn is in overeenstemming met wat gebruikelijk is in vergelijkbare procedures. Zie bijvoorbeeld artikel 29 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 21 Voorschot

In artikel 21 is voorzien in de mogelijkheid van bevoorschotting. De Vz. ABRS is blijkens zijn uitspraak van 18 november 1997, AB 1998,60 van oordeel dat een bevoorschottingsregeling essentieel is voor een adequate nadeelcompensatieregeling. Bevoorschotting kan onder meer strekken ter beperking van de schade.

De verzoeker, die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld als bedoeld in artikel 3 en wiens belang vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, kan het college verzoeken hem een voorschot te verlenen. Omtrent dat verzoek wordt de reeds ingeschakelde adviescommissie gehoord. Indien het college beslist tot toekenning van een voorschot wordt daarmee geen aansprakelijkheid erkend. Het voorschot kan volgens deze regeling uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het college kan daarvoor zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Daarbij moet betrokken worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling van het voorschot.

Een beslissing omtrent bevoorschotting kan, anders dan de beslissing omtrent schadevergoeding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, worden genomen vóórdat het schadeveroorzakende besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Dat betekent overigens niet dat een beslissing omtrent bevoorschotting een beslissing behelst omtrent vergoeding van zogenoemde schaduwschade: dat wil zeggen schade die niet zozeer het gevolg is van het door verzoeker als schadeoorzaak gestelde besluit, maar schade die benadeelde lijdt als gevolg van de omstandigheid dat het eventueel rechtskracht krijgen van zodanig besluit zijn schaduw soms vooruit werpt. Bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat verzoeker naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding kan betrokken worden of het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit naar redelijke verwachting rechtens onaantastbaar zal worden en of verzoeker dientengevolge schade zal lijden die op de voet van artikel 3 voor vergoeding in aanmerking zal komen. In het kader van de beoordeling van een voorschot is niet relevant of verzoeker reeds schaduw- schade lijdt. Een verzoek om bevoorschotting, als bedoeld in artikel 21 van deze regeling, biedt derhalve geen grondslag om zogenoemde schaduw- schade te vergoeden.

Zodanig verzoek om bevoorschotting dient ook te worden onderscheiden van een verzoek om vergoeding van schade die verzoeker lijdt als gevolg van een handeling van het college in het kader van de voorbereiding van een eventueel te nemen besluit.