Regeling vervallen per 25-12-2019

Erfgoedverordening Waddinxveen 2015

Geldend van 01-11-2015 t/m 24-12-2019

Intitulé

Erfgoedverordening Waddinxveen 2015

De raad der gemeente Waddinxveen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 september 2015;

gelet op gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit vast te stellen de Erfgoedverordening Waddinxveen 2015

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • a.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • b.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder a;

  • 2.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in lid 1;

  • 3.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 4.

    Bor: Besluit omgevingsrecht;

  • 5.

    Mor: Ministeriele regeling omgevingsrecht;

  • 6.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • 7.

    monumentencommissie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wabo, de erfgoedverordening Waddinxveen 2015 en het monumentenbeleid;

  • 8.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wabo;

  • 9.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen;

  • 10.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wabo;

  • 11.

    eigenaar:

    • a.

      degene die als zodanig in de openbare registers staat ingeschreven;

    • b.

      degene die het recht van erfpacht heeft;

    • c.

      de houder van een recht van opstal.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het gemeentelijk monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het gemeentelijk monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een eigenaar, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument;

  • 2. Voordat het college een zaak of terrein als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar;

  • 3. Het college kan pas over de aanwijzing besluiten na instemming van de eigenaar;

  • 4. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie;

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college;

  • 2. Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan de eigenaar en gepubliceerd op de gebruikelijke wijze.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst;

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een eigenaar, de aanwijzing wijzigen;

  • 2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit;

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege;

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een eigenaar, de aanwijzing intrekken;

  • 2. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn de artikelen 3, tweede en vierde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing;

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988;

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is niet toegestaan een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, lid 1, te beschadigen of te vernielen;

  • 2. Het is niet toegestaan zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, lid 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, lid 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningenplicht voor bepaalde activiteiten, als bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing indien deze activiteit betrekking heeft op:

    • a.

      regulier onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigt, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt;

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg en naar de mening van de monumentencommissie geen waarde heeft.

  • 4. Het verbod op en de vergunningplicht voor bepaalde activiteiten, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd;

  • 5. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden betreffende de uitvoering en materiaaltoepassing.

Artikel 10 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Bor voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden digitaal of in drievoud op papier ingediend, conform de indieningvereisten zoals opgenomen in het Bor en Mor.

Artikel 11 Termijnen advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies;

  • 2. Binnen 5 weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college;

  • 3. Het bevoegd gezag beslist binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag;

  • 4. Het bevoegd gezag kan de in het derde lid genoemde termijn van 8 weken met ten hoogste 6 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het tweede lid genoemde termijn.

Artikel 12 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • 1.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • 2.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • 3.

    niet binnen twee jaar na verlening van de vergunning hiervan gebruik is gemaakt;

  • 4.

    blijkt dat de vergunninghouder zich niet aan de in vergunning staande voorschriften heeft gehouden.

Artikel 14 Tegemoetkoming

  • 1. Tegemoetkoming is van toepassing op door het college aangewezen gemeentelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, lid 1, waarbij de eigenaar van het gemeentelijk monument OZB verontschuldigd is;

  • 2. Tegemoetkoming vindt plaats in de vorm van een financiële bijdrage;

  • 3. De hoogte van de tegemoetkoming wordt elk jaar vastgesteld door het college en bedraagt ten minste 50% van de jaarlijkse OZB-aanslag van het gemeentelijk monument;

  • 4. De tegemoetkoming wordt eenmalig per kalenderjaar en ieder kalenderjaar verstrekt door het bevoegd gezag aan de eigenaar van het gemeentelijke monument;

  • 5. Als een situatie als bedoeld in artikel 3, artikel 7 en/of artikel 8 toepassing is, geldt een tegemoetkoming naar rato.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 15 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het vierde lid van artikel 9 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van maximaal de tweede categorie (max. € 4.050).

Artikel 16 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening Waddinxveen 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op de eerste van de maand volgend op die van de bekendmaking.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Erfgoedverordening Waddinxveen 2015”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Waddinxveen in zijn openbare vergadering van 14 oktober 2015
De griffier,
(mr F.W. van der Dussen)
De burgemeester,
(drs. H.P.L. Cremers)

Toelichting Erfgoedverordening Waddinxveen 2015

Niet op alle hoofdtukken of artikelen uit de Erfgoedverordening Waddinxveen 2015 is er een toelichting.

A. Algemene toelichting

Aanleiding

Het belangrijkste motief voor de Erfgoedverordening Waddinxveen 2015 is het beschermen van cultuurhistorische waarden in de gemeente. Het gaat dan om het aanwijzen en behouden van gemeentelijke monumenten.

Grondslag

De juridische grondslag van de Erfgoedverordening Waddinxveen 2015 wordt gevormd door artikel 15 van de Monumentenwet 1988. Hierin is opgenomen dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin ten minste de inschakeling van de monumentencommissie wordt geregeld.

De Wabo en de Erfgoedverordening Waddinxveen 2015

De monumentenvergunning uit de Erfgoedverordening Waddinxveen 2015 integreert volledig in de omgevingsvergunning. Het inhoudelijk toetsingskader van de omgevingsvergunning inzake gemeentelijke monumenten wordt in deze erfgoedverordening vastgelegd. De Wabo voorziet in een groot aantal procedurele voorschriften voor de behandeling van een vergunningaanvraag.

B. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Lid 1

Bij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988. De cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit kan ook betrekking hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde.

Onder het begrip ‘zaak’ kunnen alleen onroerende zaken worden verstaan.

Het begrip ‘terrein’ betreft hoofdzakelijk locaties waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar daarnaast kan het bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt om over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip.

Lid 2

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt.

Lid 7

Elk bevoegd orgaan in de gemeente kan zelf zijn commissies instellen. De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het bevoegd gezag. De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de Erfgoedverordening, de Monumentenwet 1988 en de Wabo. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Wabo te adviseren aan het bevoegd gezag, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15 van de Monumentenwet 1988.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

De Wabo is niet van toepassing op dit hoofdstuk. De Wabo ziet alleen op toestemmingstelsels (vergunningen en ontheffingen). Hierdoor blijft het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag betreffende de aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

Artikel 2. Het gebruik van een monument

Het betreft hier vooral de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Lid 1

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet gemotiveerd in het besluit naar voren komen.

Een aanwijzing heeft gevolgen voor de mogelijkheden wat betreft het toekomstige gebruik van een monumentaal object. Immers, (delen van) het monument mag slechts met een vergunning (artikel 9, tweede lid) of slechts op grond van de nadere regels (artikel 9, derde lid) worden gewijzigd.

Lid 3

Het aanwijzen van een zaak of terrein als gemeentelijk monument geschiedt op vrijwillige basis. Dat betekent dat de aanwijzing alleen kan plaatsvinden na schriftelijke instemming van de eigenaar van de zaak of het terrein.

Lid 4

De monumentencommissie maakt in haar advies gebruik van een beoordelingsmatrix. Hiermee wordt met een aantal criteria de zaak of het terrein beoordeeld. De monumentencommissie weegt de uitkomst van deze beoordeling mee in haar advies aan het college.

Lid 5

Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk of provincie al op een monumentenlijst zijn geplaatst (een Rijksmonument of een provinciaal monument), komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 4. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

Het bepaalde in lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6 lid 2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open.

Artikel 6. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (geen besluit). De bedoeling van de monumentenlijst is om snel inzicht te kunnen geven in welke zaken of terreinen als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe.

Artikel 7. Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen. Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf, tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is. Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 8. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken. Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de monumentencommissie nodig. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken, worden door het college van de monumentenlijst gehaald.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 9. Instandhoudingbepaling

De Mor voorziet in nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor een omgevingsvergunning. In paragraaf 5.2 van de Mor zijn specifieke indieningsvereisten opgenomen voor activiteiten met betrekking tot monumenten. De aard, de omvang en de locatie van de werkzaamheden bepalen welke indieningsvereisten gelden. Het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid van deze indieningsvereisten af te wijken.

In lid 3 van artikel 9 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. De Wabo ziet alleen op vergunningen en ontheffingen. Deze bepaling over het stellen van nadere regels valt daarom buiten de Wabo. Het college blijft hiervoor het bevoegde gezag. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn.

In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of een programma van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit voorop te staan.

Het voeren van overleg (in ieder geval tussen de monumentencommissie en de eigenaar) is belangrijk, zodat maatwerk kan worden geleverd. Uitgangspunt is dat de monumentale waarde van het object niet of zo min mogelijk wordt aangetast.

Artikel 10. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning kan op grond van het Bor zowel digitaal als op papier worden ingediend. Een burger heeft de keuze tussen het digitaal dan we schriftelijk aanvragen van de omgevingsvergunning. Voor ondernemingen en personen met een zelfstandig beroep geldt in beginsel geen keuzevrijheid, zij kunnen uitsluitend een aanvraag langs digitale weg indienen. Het Bor bepaalt dat in het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor burgers en bedrijven het bevoegd gezag bij een schriftelijke aanvraag maximaal 3 exemplaren van de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden mag opvragen. In bepaalde gevallen kan op grond van het derde lid van artikel 4.2 Bor hiervan worden afgeweken. Er moet dan sprake zijn van twee of meer adviezen of verklaringen van geen bedenkingen.

Artikel 11. Termijnen advies en vergunningverlening

Op grond van artikel 3.7 Wabo is voor de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Echter indien er meerdere activiteiten voor het project moeten worden uitgevoerd en voor één van de andere activiteiten de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure op grond van de Wabo gevolg moet worden dan wordt voor het hele project de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure gevolgd.

Artikel 12. Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien er strijd is met één van de toetsingscriteria uit het bestaande toetsingskader. In het kader van dit artikel moet worden afgewogen in hoeverre het belang van monumenten in het geding is. De vergunning moet op grond van dit artikel worden verleend in de gevallen dat het niet strijdig is met het belang van de monumentenzorg.

Artikel 13. Intrekken van de vergunning

Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder lid 2 heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het bevoegd gezag mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

Artikel 14. Tegemoetkoming

Vanwege de instandhoudingbepaling (artikel 9) ontvangen eigenaren van gemeentelijke monumenten een jaarlijkse tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op de jaarlijkse Onroerendezaakbelasting (OZB). De hoogte van de OZB bepaalt de hoogte van de compensatie.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 15. Strafbepaling

Deze strafbepaling is alleen van toepassing op de nadere voorschriften die het college kan stellen op grond van artikel 9, derde lid. De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.

Voor de strafbaarstelling van de nadere voorschriften geldt geen andere of zwaardere straf dan een geldboete van de tweede categorie (maximaal € 4.050), al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

Artikel 16. Toezichthouders

In dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Het college kan toezichthouders aanwijzen. Deze aanwijzingsbevoegdheid staat los van de vergunningverlening en valt derhalve buiten het bereik van de Wabo. De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften.