Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen Waddinxveen

Geldend van 01-03-2015 t/m heden

Intitulé

Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen Waddinxveen

1. Aanleiding

Goede en verantwoorde kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn belangrijke aandachtspunten in de huidige samenleving. Het gaat immers over de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de meest kwetsbare groep van onze samenleving, jonge kinderen. In de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk wordt een veilige basis gelegd voor de toekomst van de kinderen. Zij worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. Ouders krijgen via de kinderopvang bovendien de mogelijkheid om volwaardig deel te nemen aan het arbeidsproces, omdat ze erop kunnen vertrouwen dat ze hun kind in een veilige, stimulerende en vertrouwde omgeving achterlaten.

Houders van voorzieningen voor kinderopvang en peuterspeelzalen zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun voorziening. De gemeente is verantwoordelijk voor toezicht op en handhaving van de kwaliteit. De GGD voert het toezicht uit en rapporteert aan de gemeente over de kwaliteit. De gemeente handhaaft indien noodzakelijk. De manier waarop de gemeente dit doet, is vastgelegd in onderhavig handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen.

Het vaststellen van een lokaal (actueel) toezicht- en handhavingsbeleid kinderopvang zorgt voor een eenduidige uitvoering binnen de gemeente. Nadat het algemene kader is geschetst waarbinnen de gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden liggen, wordt uiteengezet wat de gemeentelijke taken zijn, op welke manier en in samenwerking met wie de gemeente deze taken uitvoert en op welke wijze er voor naleving van de kwaliteitseisen volgend uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt gezorgd, oftewel op welke wijze het college haar rol als handhaver invult. Het is in het belang van houders van kindercentra, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen, inspecteurs van de GGD, ouders en de gemeente zelf om dit helder in beeld te hebben.

2. Kader

De gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden zijn landelijk vastgelegd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en daarop aanvullende regelgeving.

De belangrijkste kaders zijn:

  • -

    Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk;

  • -

    AMvB “Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen”;

  • -

    Ministeriële regeling “Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012”;

  • -

    Ministeriële regeling “Besluit Registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk”.

Iedere houder die in Waddinxveen een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang (BSO), gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal wil exploiteren, dient daarnaast te voldoen aan andere van toepassing zijnde regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan het bestemmingsplan op de vestigingslocatie en een gebruiksvergunning brandveilig gebruik (omgevingsvergunning activiteit gebruik). Indien dit niet op orde is, kan een houder niet overgaan tot exploitatie, ook wanneer de kwaliteitseisen op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wel in orde zijn.

3. Gemeentelijke taken

De gemeentelijke verantwoordelijkheid is onderverdeeld in vier taken: exploitatieonderzoek en registratie, toezicht op de naleving van de kwaliteit, handhavend optreden en verantwoording afleggen aan het Rijk.

3.1 Exploitatieonderzoek en registratie

Degene die voornemens is een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen moet daarvoor een aanvraag indienen bij het college van de gemeente van vestiging. Daarnaast moet het gastouderbureau een aanvraag indienen voor degene die voornemens is door zijn tussenkomst gastouderopvang te bieden. Bij een positief advies van de toezichthouder en indien anderszins is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, mag het kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang dan wel de peuterspeelzaal tot exploitatie overgaan en zal het college zorgen voor inschrijving in het register.

De gemeente draagt ook zorg voor actuele registratie van kinderdagverblijven, centra voor BSO, gastouderbureaus, voorzieningen voor gastouderopvang (gastouders) en peuterspeelzalen. Hiervoor werkt de gemeente met het Landelijke Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Het register is openbaar toegankelijk via www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Alleen wanneer een kinderdagverblijf, BSO, gastouderbureau en/of gastouder opgenomen staat in dit LRKP, heeft een ouder (mogelijk) recht op kinderopvangtoeslag voor een kind dat deze voorziening bezoekt.

3.2 Toezicht op de naleving van de kwaliteit

Het college van burgemeester en wethouders ziet er op toe dat de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de daarop betrekking hebbende regelgeving wordt nageleefd. Hiervoor heeft het college van burgemeester en wethouders de directeur van de GGD Hollands Midden aangewezen als toezichthouder.

De toezichthouder onderzoekt of een bestaand kindercentrum, gastouderbureau, gastouder of peuterspeelzaal aan de kwaliteitseisen voldoet. Hiervoor inspecteert hij volgens de wettelijke kaders de in de regio gevestigde voorzieningen voor kinderopvang en peuterspeelzalen.

Jaarlijks worden er door de gemeente en de GGD Hollands Midden afspraken gemaakt over toezicht, het zogeheten inspectiearrangement. Hierin zijn onder andere opgenomen:

  • -

    een overzicht van de te inspecteren kinderopvangvoorzieningen;

  • -

    de planning van de jaarlijkse inspecties;

  • -

    het aantal uren per inspectie, afhankelijk van het soort opvang;

  • -

    het inspectietarief;

  • -

    de wijze waarop de inspecties worden uitgevoerd;

  • -

    de wijze waarop de inspecties aan de gemeente gerapporteerd worden.

De GGD en de gemeente bespreken dit inspectiearrangement minimaal 2x per jaar individueel. Daarnaast is er minimaal 1x per jaar een regio-overleg, waarbij alle gemeenten en de verantwoordelijke GGD aanwezig zijn. Vanaf 2009 is risico gestuurd toezicht ingezet onder het motto “meer toezicht waar nodig, minder waar mogelijk”. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat de aandacht van het toezicht vooral uitgaat naar locaties die minder goed presteren op het gebied van kwaliteit. Daarnaast wordt de toezichtlast minder voor houders die goed presteren. Het risico gestuurd toezicht is in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doorontwikkeld. De GGD werkt vanaf begin 2012 met landelijk ontwikkelde risicoprofielen. Voor iedere locatie wordt een risicoprofiel opgesteld. Aan de hand van de uitkomst van het risicoprofiel wordt nagegaan of er een verhoogde kans bestaat op het niet naleven van de kwaliteitseisen. De uitkomsten worden benut voor het bepalen van de vorm en mate van een volgend inspectieonderzoek. Dit leidt tot een inspectie op maat voor iedere locatie.

Er zijn verschillende soorten inspecties:

  • -

    de aanvraag/”opname in het LRKP”-inspecties (bij nieuwe voorzieningen voor kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en bij bestaande locaties die verhuizen);

  • -

    de drie maanden inspecties (inspectie binnen drie maanden na het in exploitatie nemen van een nieuwe voorziening voor kinderopvang;

  • -

    de reguliere (jaarlijkse) inspecties;

  • -

    de nadere onderzoeken (naar aanleiding van reeds geconstateerde tekortkomingen);

  • -

    de incidentele inspecties (naar aanleiding van signalen of incidenten).

Elke inspectie levert een inspectierapport op (naar een landelijk model). Als er gebruik gemaakt is van overleg en overreding staat dit in het inspectierapport.

Het doel van overleg en overreding is om op een informele manier te proberen in een vroeg stadium een overtreding te beëindigen. De toezichthouder bepaalt per overtreding (eventueel in overleg met de gemeente) of de inzet van overleg en overreding een oplossing kan bieden. Bij deze overweging wordt de inspectiehistorie meegenomen. Overleg en overreding wordt in principe alleen ingezet wanneer de basis op orde is en er slechts een paar kleine, eenvoudig oplosbare overtredingen geconstateerd zijn. Overleg en overreding wordt ingezet in de periode dat het concept-inspectierapport opgesteld wordt. De toezichthouder spreekt een termijn met de houder af waarbinnen de geconstateerde overtreding opgelost dient te zijn. De toezichthouder constateert vervolgens in het concept-rapport of de overtreding daadwerkelijk is verholpen.

Via een concept-rapport heeft de toezichthouder zijn bevindingen met de kinderopvanghouder gecommuniceerd. De kinderopvanghouder heeft de gelegenheid gehad om een zienswijze te geven, die in het rapport wordt opgenomen. Het is mogelijk dat de toezichthouder op basis van deze zienswijze de naleving van de inspectievoorwaarden anders beoordeelt.

In het definitieve inspectierapport adviseert de toezichthouder aan de gemeente om al dan niet te handhaven. Als er volgens de toezichthouder verzwarende omstandigheden zijn indien een overtreding na de gegeven hersteltermijn in het kader van overleg en overreding niet is opgelost, wordt dat vermeld. Ook als er verzachtende omstandigheden zijn, maakt de toezichthouder daarvan een aantekening in het inspectierapport.

De inspectierapporten zijn openbaar. De meest recente rapporten zijn te raadplegen via het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen, www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Daarnaast zijn ze op te vragen bij de voorzieningen voor kinderopvang of peuterspeelzalen zelf en bij de gemeente.

3.3 Gemeentelijk ingrijpen, handhaven en sanctioneren

Indien uit het rapport van de toezichthouder blijkt dat een voorziening voor kinderopvang niet aan de kwaliteitseisen voldoet, zal de gemeente in principe handhavend optreden.

Hiervoor heeft de gemeente verschillende handhavingsinstrumenten en sancties tot haar beschikking. Enerzijds zijn het sancties gericht op het herstellen van de overtreding, anderzijds zijn het zogenaamde bestraffende sancties. De gemeente kan er ook voor kiezen om eerst een (schriftelijke) waarschuwing te geven aan houders. Dit is formeel geen onderdeel van het handhavingstraject.

De voorkeur van het college gaat uit naar het handhaven middels herstelsancties. Het doel van het handhavingsbeleid is immers om de kwaliteit te waarborgen en niet zo zeer de betreffende houder te bestraffen, ondanks dat het college zich daarbij realiseert dat bestraffende sancties ook preventieve werking kunnen hebben. Als er echter sprake is van een overtreding met prioriteit hoog, dan wordt in beginsel naast de herstelsanctie ook een bestuurlijke boete opgelegd.

In het hierna volgende zal allereerst worden aangegeven volgens welke stappen het op herstel gerichte handhavingsbeleid verloopt. Daarna zal het bestraffende handhavingsbeleid uiteengezet worden.

3.3.1 Op herstel gericht handhavingsbeleid

Bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn indien een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, hanteert het college in beginsel de volgende stappen:

  • 1.

    aanwijzing,

  • 2.

    last onder dwangsom/last onder bestuursdwang,

  • 3.

    exploitatieverbod,

  • 4.

    verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen.

Hierbij wordt aangetekend dat handhaving maatwerk is en dat er in elke situatie apart afgewogen zal moeten worden of en zo ja op welke wijze gehandhaafd zal worden. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding.

Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid van de Wko)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.

In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn wordt bepaald door de zwaarte van de overtreding, die afgeleid is van de prioritering, zoals af te leiden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.

In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal 10 weken.

Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.

Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (Artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)

De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.

De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.

De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.

De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.

Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)

Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau voort te zetten dan wel verbieden de instandhouding van een peuterspeelzaal voort te zetten. Dit kan het college zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is.

Stap 4: verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid, onder c en artikel 14, eerste lid, onder c, van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)

Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:

  • indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening exploiteert;

  • indien uit een GGD-inspectie of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften;

  • indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang of peuterspeelzaal niet daadwerkelijk is aangevangen.

Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.

3.3.2 Bestraffend handhavingsbeleid

Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).

In de Beleidsregels bestuurlijke boete Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Waddinxveen is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.

Het beleid houdt in dat het college in geval van een overtreding met prioriteit hoog altijd gebruikt maakt van zijn bevoegdheid en een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag op te leggen. Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere karakter van deze voorziening.

Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder “overige overtredingen” dan legt het college eveneens een boete op.

Bij overtredingen met een prioriteit gemiddeld of laag, kan het college besluiten een boete op te leggen. De hoogte van de boete zal met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent worden bepaald.

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt via de subsidie ingegrepen.

3.4 Jaarlijkse verantwoording van de werkzaamheden aan het Rijk

Jaarlijks stelt het college van burgemeester en wethouders een verslag vast van de toezichts- en handhavingsacties die de gemeente in het kader van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen heeft verricht. Dit verslag zendt het college aan de minister en ter kennisgeving aan de gemeenteraad.

Bijlage Afwegingsmodel

Ouders

Prioriteit

Bestuurlijke boete

Houder heeft een reglement oudercommissie vastgesteld

Gemiddeld

€ 2.500,-

Inhoud van reglement oudercommissie

Laag

€ 500,-

Houder heeft een oudercommissie ingesteld

Laag

€ 500,-

Voorwaarden oudercommissie

Laag

€ 500,-

Adviesrecht oudercommissie

Gemiddeld

€ 750,-

Informatie

Laag

€ 500,-

Personeel

Verklaring omtrent gedrag (VOG)

Hoog

€ 3.000,- per ontbrekende VOG of VOG die ouder is dan 2 maanden voor indiensttreding

Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis tenminste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling

Gemiddeld

€ 3.000,- per gastouder < 16 uur

Passende beroepskwalificatie

Hoog

€ 3.000,- per beroepskracht die niet voldoet

Voorwaarden en inzet van PMIO (1)

Gemiddeld

€ 3.000,-

Gebruik voorgeschreven voertaal

Gemiddeld

€ 2.500,-

Vrijwilligersbeleid (peuterspeelzalen)

Gemiddeld

€ 3.000,-

Houder heeft vrijwilligers tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd (peuterspeelzalen)

Gemiddeld

€ 3.000,-

Risico-inventarisatie veiligheid

Hoog

€ 8.000,- indien risico-inventarisatie ontbreekt; € 4.000 indien zij ouder is dan1 jaar

De houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een inventarisatie van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s door een bemiddelingsmedewerker van het bureau vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks voor elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt

Hoog

€ 4.000,-

De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar VVE (2) wordt aangeboden, stelt jaarlijks een opleidingsplan op

Gemiddeld

€ 3.000,- als er geen beleid is

€ 1.000,- als het beleid te oud is

Beleid veiligheid

Gemiddeld

€ 1.500,-

Uitvoering beleid veiligheid

Gemiddeld

€ 1.000,-

Meldcode kindermishandeling

Hoog

€ 8.000,-

Beleid meldcode kindermishandeling

Gemiddeld

€ 2.000,-

Uitvoering beleid meldcode kindermishandeling

Gemiddeld

€ 1.000,-

De gastouder is goed telefonisch bereikbaar

Gemiddeld

€ 750,-

Accommodatie en inrichting

Binnenspeelruimte

Gemiddeld

Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste ruimte

Gemiddeld

€ 2.000,- per ontbrekende ruimte

Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar per kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte (kdv)

Gemiddeld

3-3,5 m2 = € 2.000,-

< 3 m2 = € 3.000,-

Er is ten minste 3,5 m2 bruto oppervlakte voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes beschikbaar per kind (bso)

Gemiddeld

3-3,5 m2 = € 2.000,-

< 3 m2 = € 3.000,-

De binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Gemiddeld

€ 2.000,-

De woning waar gastouderopvang plaatsvindt beschikt over voldoende binnenspeelruimte voor kinderen, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen

Gemiddeld

€ 2.000,-

De woning waar gastouderopvang plaatsvindt is voorzien van voldoende en goed werkende rookmelders conform de eisen uit het vigerende Bouwbesluit

Gemiddeld

€ 2.000,-

Slaapruimte

Gemiddeld

€ 2.500,-

Buitenspeelruimte

Gemiddeld

Er is ten minste 3 m2 bruto buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind

Gemiddeld

2-2.5 m2 = € 1.000,-

< 2 m2 = € 2.000,-

De buitenspeelruimte is veilig en toegankelijk

Gemiddeld

€ 1.000,-

De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum (kdv)

Gemiddeld

€ 1.000,-

Aanvullende eisen indien de buitenspeelruimte niet aangrenzend is (BSO)

Gemiddeld

€ 1.000,-

De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor de buitenschoolse opvang (BSO)

Gemiddeld

€ 1.000,-

De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen

Gemiddeld

€ 1.000,-

De woning waar gastouderopvang plaatsvindt is te allen tijde rookvrij

Gemiddeld

€ 1.000,-

Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio (bkr)

Hoog

Opvang in groepen

Hoog

De opvang vindt plaats in stamgroepen (kdv)

Hoog

€ 4.000,-

De samenstelling van de stamgroep (kdv)

Hoog

€ 2.000,- per kind teveel

De opvang vindt plaats in vaste groepen (psz)

Hoog

€ 4.000,-

De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen (VVE en psz)

Hoog

€ 2.000,- per kind teveel

De maximale groepsgrootte per gastouder wordt afgestemd op de leeftijdscategorieën van de kinderen

Hoog

€ 2.000,- per kind teveel

Ieder kind behoort bij een basisgroep (bso)

Hoog

€ 4.000,-

De samenstelling van de basisgroep (bso)

Hoog

€ 2.000,-

Vaste beroepskrachten en vaste ruimtes

Hoog

€ 1.000,-

Beroepskracht-kind-ratio

Hoog

€ 5.000,- per ontbrekende beroepskracht

Als conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene igv calamiteiten geregeld

Hoog

€ 2.000,-

Indien er meer dan 3 kinderen op het opvangadres aanwezig zijn, dan is ondersteuning van de gastouder door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld.

Hoog

€ 2.000,-

De achterwacht is telefonisch altijd bereikbaar tijdens de opvangtijden

Gemiddeld

€ 1.000,-

De achterwacht is igv calamiteiten binnen 15 minuten op het opvangadres aanwezig

Gemiddeld

€ 1.000,-

Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio bij openingstijden van ≥ 10 uur

Hoog

€ 2.000,-

Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio (BSO)

Hoog

€ 2.000,-

Vaste beroepskrachten (peuterspeelzaal)

Hoog

€ 1.000,-

Pedagogisch beleid

Pedagogisch beleidsplan

Gemiddeld

€ 3.000,-

Inhoud pedagogisch beleidsplan

Gemiddeld

€ 750,-

Pedagogische praktijk

Gemiddeld

€ 1.000,-

Emotionele veiligheid

Gemiddeld

€ 1.000,-

Persoonlijke competentie

Gemiddeld

€ 1.000,-

Sociale competentie

Gemiddeld

€ 1.000,-

Overdracht van normen en waarden

Gemiddeld

€ 1.000,-

Klachten

Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz)

Laag

€ 1.500,- indien regeling ontbreekt;

€ 500,- indien regeling niet aan de eisen voldoet

Klachtenregeling oudercommissie

Laag

€ 1.500,- indien regeling ontbreekt;

€ 500,- indien regeling niet aan de eisen voldoet

Administratie gastouderbureau

De administratie van het gastouderbureau bevat een contract per vraagouder

Gemiddeld

€ 1.000,- per ontbrekende ovk

De administratie van het gastouderbureau bevat kopieën van de VOG’s van de gastouders en volwassen huisgenoten

Hoog

€ 1.500,- per ontbrekende VOG

De administratie van het gastouderbureau bevat kopieën van de getuigschriften en/of EVC-bewijsstukken en certificaten Eerste Hulp aan kinderen van de gastouders

Gemiddeld

€ 1.500,- per ontbrekend stuk

Overige administratieve verplichtingen

Gemiddeld

€ 1.500,- per ontbrekend stuk/per vraagouder waarbij het ontbreekt/per gastouder waarbij het ontbreekt

Kwaliteitscriteria gastouderbureau

De houder draagt er zorg voor dat per gastouder beoordeeld wordt of de samenstelling van de groep kinderen die wordt opgevangen verantwoord is

Gemiddeld

€ 2.000,- per kind teveel

Overige kwaliteitscriteria gastouderbureau

Gemiddeld

€ 1.250,-

Overige overtredingen

Schenden medewerkingsplicht artikel 5:20 Awb

€ 7.500,-

Exploitatie zonder toestemming college

€ 19.000,-

Wijzigingen melden

€ 2.000,-

Overtreding aanwijzing/bevel

Zie de genoemde bedragen bij de betreffende overtreding

Overtreden exploitatieverbod

€ 19.000,-

  • (1)

    Pedagogisch medewerker in opleiding

  • (2)

    Voor- en vroegschoolse educatie