Regeling vervallen per 01-01-2015

Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen

Geldend van 28-06-2004 t/m 31-12-2014

Intitulé

Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen

Considerans

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen het raadsvoorstel van 18 juni 2004, nr. 04.002267;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is om stedelijke vernieuwing in de gemeente een extra impuls te geven door stimulering van projecten op het gebied van stedelijke vernieuwing die voldoen aan de gemeentelijke criteria;

dat het wenselijk is om de subsidieregeling voor monumenten en andere beeldbepalende panden te actualiseren;

gezien het advies van Commissie Kennisstad & Economie;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen

2 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    De wet: de Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 504);

  • 2.

    Ontwikkelingssubsidie: subsidie ter dekking van tekorten bij de uitvoering van een stedelijk vernieuwingsplan;

  • 3.

    Stedelijk vernieuwingsplan: een plan voor stedelijke vernieuwing dat voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 10, tweede lid en dat betrekking heeft op een gebied of een deel van een gebied dat genoemd is in artikel 2, eerste lid;

  • 4.

    Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing: het gemeentelijke Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing, als bedoeld in artikel 7 van de Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 504);

  • 5.

    Panden met waarde als monument, verder te noemen panden: monumenten en beeldbepalende panden;

  • 6.

    Monumenten:

    • a

      panden die zijn opgenomen in het monumentenregister, zoals bedoeld in artikel 10 van de Monumentenwet, dan wel panden waaromtrent de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ingevolge artikel 8 van deze wet het voornemen tot plaatsing op de monumentenlijst heeft kenbaar gemaakt;

    • b

      panden die zijn opgenomen in de monumentenlijst, zoals bedoeld in de gemeentelijke Monumentenverordening;

  • 7.

    Beeldbepalende panden:

    • a

      panden die niet als monument zijn beschermd, maar die naar het oordeel van het gemeentebestuur een kenmerkend onderdeel vormen van een stads- of dorpsgezicht dat krachtens artikel 20 van de Monumentenwet in de gemeente is aangewezen of vanwege het departement van welzijn, volksgezondheid en cultuur beschermenswaardig wordt geacht;

    • b

      panden die niet als monument zijn beschermd, maar die naar het oordeel van het gemeentebestuur een kenmerkend onderdeel vormen van een door de gemeenteraad als waardevol aangemerkt gebied;

  • 8.

    Eigenaar:

    • a

      degene die het recht van erfpacht heeft;

    • b

      de houder van een recht van opstal;

    • c

      de toekomstige eigenaar, erfpachter of houder van een recht van opstal.

Artikel 2 Subsidiedoeleinden

  • 1. Op grond van hoofdstuk 3 van deze verordening kan een ontwikkelingssubsidie worden verstrekt voor maatregelen in een van de delen van de stad die in het Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing worden genoemd;

  • 2. Op grond van hoofdstuk 4 van deze verordening kan subsidie worden verleend voor ingrepen aan/in monumenten en beeldbepalende panden. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten van het treffen van:

    • a

      voorzieningen tot opheffing van bouwtechnische gebreken, het normale onderhoud te bovengaand;

    • b

      overige voorzieningen, het normale onderhoud te boven gaand die voor de instandhouding van het pand noodzakelijk zijn;

  • 3. Voor alle subsidies als bedoeld in het eerste lid geldt dat deze slechts worden verstrekt indien het project, waarvoor subsidie wordt aangevraagd naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders voldoet aan het gemeentelijk beleid inzake stedelijke vernieuwing.

  • 4. Het college van Burgemeester en Wethouders stelt een lijst met subsidiabele kosten vast ten behoeve van het verlenen van de in het tweede lid bedoelde subsidies, respectievelijk is bevoegd, uitvoeringsvoorschriften vast te stellen in het kader van de in het tweede lid bedoelde subsidies.

Artikel 3 Subsidieplafonds

  • 1. De raad stelt jaarlijks in het Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing, als bedoeld in het Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing een subsidieplafond vast voor de verstrekking van de subsidies die zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van deze verordening;

  • 2. De raad stelt jaarlijks een subsidieplafond vast voor de “Stimuleringssubsidie Instandhouding Monumenten” voor de verstrekking van de subsidies die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van deze verordening;

  • 3. De raad kan het vast te stellen subsidieplafond onderverdelen in meerdere subsidieplafonds;

  • 4. De raad kan met het oog op de realisering van een stedelijk vernieuwingsplan een subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid respectievelijk de deelplafonds, als bedoeld in het derde lid wijzigen of voor een andere activiteit van stedelijke vernieuwing bestemmen;

  • 5. De raad kan voorts besluiten het subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid respectievelijk de deelsubsidieplafonds als bedoeld in het derde lid te wijzigen als de minister/gedeputeerde staten voor enig jaar het budget voor stedelijke vernieuwing voor Wageningen wijzigt/wijzigen.

Artikel 4 Aanvraag om subsidie

De aanvrager vraagt subsidie aan middels een brief gericht aan burgemeester en wethouders.

Artikel 5 Verlenen van subsidie

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders bevestigt binnen 2 weken de ontvangst van de aanvraag;

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag;

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het vorige lid genoemde termijn, met redenen omkleed, eenmalig met 8 weken verlengen.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders weigert de subsidieverlening in ieder geval indien:

    • a

      de noodzaak van het project naar zijn oordeel niet is aangetoond;

    • b

      het project naar zijn oordeel onvoldoende doelmatig is;

    • c

      de kosten van de werkzaamheden naar zijn oordeel niet in redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat;

    • d

      de aanvraag in strijd is met het bij of krachtens deze verordening gestelde;

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidieverlening voorts in ieder geval weigeren indien reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden zonder zijn toestemming;

Artikel 6 Verplichtingen

Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidie-ontvanger bij de subsidieverlening andere dan de in artikel 4:37 Awb genoemde verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 7 De gereedmelding

  • 1. De subsidie-ontvanger meldt het project zo spoedig mogelijk na voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 24 maanden na het verlenen van de subsidie gereed bij het college van burgemeester en wethouders;

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal 1 jaar verlengen;

  • 3. De gereedmelding is tevens een aanvraag om vaststelling van de subsidie;

  • 4. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van:

    • a

      een verklaring van de subsidie-ontvanger dat bij het realiseren van het project is voldaan aan de opgelegde verplichtingen;

    • b

      een gespecificeerde opgave van de kosten van het project met daarop betrekking hebbende rekeningen en betaalbewijzen;

    • c

      een opgave van de dag waarop het project is gereedgekomen;

    • d

      de rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden;

  • 5. Het college van Burgemeester en wethouders kan voor stedelijke vernieuwingsplannen als verplichting bij de subsidieverlening een procedure van gereedmelding van toepassing verklaren die afwijkt van het eerste lid.

Artikel 8 De vaststelling van de subsidie

  • 1. Binnen 13 weken na ontvangst van de gereedmelding als bedoeld in artikel 7 neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit tot vaststelling en uitbetaling van de subsidie;

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidie in ieder geval lager vaststellen dan het bedrag uit de subsidieverlening indien de aanvrager het bij of krachtens deze verordening gestelde niet heeft nageleefd;

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan de in het eerste lid genoemde termijn eenmalig met 8 weken verlengen. Een dergelijke verlenging wordt door het college van burgemeester en wethouders meegedeeld aan de subsidie-ontvanger;

  • 4. Subsidievaststelling vindt plaats op basis van de door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde werkelijke kosten met als maximum het bij de subsidieverlening toegekende bedrag;

Artikel 9 De uitbetaling van de subsidie en het geven van voorschotten

  • 1. De subsidie wordt door het college van burgemeester en wethouders aan de subsidie-ontvanger onder verrekening van betaalde voorschotten uitbetaald als subsidie binnen 8 weken na het besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid;

  • 2. Indien krachtens artikel 7, vijfde lid voor een stedelijk vernieuwingsplan een andere gereedmeldingsprocedure is gekozen, kan de subsidie, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, worden uitbetaald op een wijze die aansluit bij de gekozen procedure van gereedmelding;

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten de subsidie-ontvanger voorschotten te verlenen;

  • 4. Uitbetaling geschiedt uitsluitend op een bij de gereedmelding door aanvrager op te geven postbank- of bankrekening.

3 Ontwikkelingssubsidie

Artikel 10 Subsidie voor een stedelijk vernieuwingsplan

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een subsidie-aanvrager een ontwikkelingssubsidie verstrekken voor in een stedelijk vernieuwingsplan opgenomen maatregelen gericht op de fysieke en/of sociale leefomgeving, met uitzondering van maatregelen betreffende bodemsanering;

  • 2. Het stedelijke vernieuwingsplan dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • a

      het stedelijk vernieuwingsplan bevat een beschrijving van de door middel van stedelijke vernieuwing op te lossen problemen;

    • b

      het stedelijk vernieuwingsplan bevat een samenhangend pakket van op de fysieke en/of sociale leefomgeving gerichte maatregelen met daarbij de motivering van de keus voor die maatregelen;

    • c

      in het stedelijk vernieuwingsplan wordt aangegeven op welke wijze en in welke mate aan de gemeentelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing wordt bijgedragen;

    • d

      in het stedelijk vernieuwingsplan wordt aangegeven op welke wijze en met welk resultaat overleg met betrokken partijen heeft plaatsgevonden;

    • e

      in het stedelijk vernieuwingsplan wordt aangegeven binnen welke termijn het plan in zijn totaliteit en binnen welke termijnen de onderscheiden onderdelen of deelprojecten zullen worden uitgevoerd;

    • f

      het stedelijk vernieuwingsplan bevat een financiële paragraaf, waarin in elk geval een begroting is opgenomen van inkomsten en uitgaven, onderverdeeld naar investeerders en naar soort van activiteiten in het gebied waarop het plan betrekking heeft.

Artikel 11 Aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een ontwikkelingssubsidie gaat vergezeld van:

    • a

      het stedelijk vernieuwingsplan waarvoor ontwikkelingssubsidie wordt aangevraagd;

    • b

      een opgave van het geschatte tekort bij de uitvoering van dat stedelijk vernieuwingsplan, waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Indien de ingediende aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2,lid 1 het subsidieplafond overschrijden, wordt met voorrang subsidie verleend aan een aanvraag die is opgenomen in het door de raad vastgestelde “Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing”.

Artikel 12 Weigeringsgronden

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de subsidieverlening als bedoeld in artikel 10 in ieder geval weigeren indien de aanvraag geen betrekking heeft op een gebied of een deel van een gebied dat genoemd is in artikel 2, eerste lid.

  • 2. De subsidieverlening als bedoeld in artikel 10 kan eveneens worden geweigerd indien het project, waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet voldoet aan het gemeentelijk beleid inzake stedelijke vernieuwing en niet is opgenomen in het jaarlijks door de gemeenteraad vast te stellen Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing, als bedoeld in artikel 3, lid 1.

Artikel 13 Uitvoeringsovereenkomst

De ontwikkelingssubsidie wordt verleend onder de verplichting dat de subsidie-ontvanger een uitvoeringsovereenkomst sluit met de gemeente.

4 Subsidie voor monumenten en beeldbepalende panden

Artikel 14 Subsidiedoeleinden

  • 1. Aan de eigenaar, tevens bewoner van een pand, kan een subsidie worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van het treffen van:

    • a

      voorzieningen tot opheffing van bouwtechnische gebreken, het normale onderhoud te bovengaand;

    • b

      overige voorzieningen, noodzakelijk voor het onderhoud en instandhouding van het pand;

  • 2. Aan de eigenaar, tevens verhuurder van een bewoond pand, kan een subsidie worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen, zoals bedoeld in het eerste lid;

  • 3. Aan de eigenaar van een pand, niet zijnde een woning en niet tot woning bestemd, kan een subsidie worden toegekend ter tegemoetkoming in de kosten van voorzieningen, zoals bedoeld in het eerste lid;

  • 4. Op de kosten van voorzieningen worden in mindering gebracht de kosten waarvoor uit hoofde van deze verordening of enige andere regeling steun is of kan worden toegekend, alsmede de kosten die uit hoofde van een andere regeling zijn of kunnen worden gefinancierd;

  • 5. Aan de eigenaar van een pand kan ter stimulering van de uitvoering van voorzieningen, zoals in dit artikel bedoeld, een subsidie worden toegekend tot een door de raad bij de vaststelling van het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3, lid 2, vast te stellen percentage van de subsidiabel geachte kosten en een maximum bedrag per pand per jaar.

Artikel 15 Subsidieverlening

  • 1. De subsidie ingevolge artikel 14 wordt slechts toegekend voor kosten die zijn opgenomen in de in artikel 2, lid 4 bedoelde lijst van subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie ingevolge artikel 14 wordt slechts toegekend wanneer het pand, indien van een ingrijpende verbetering sprake is, na het treffen van de voorzieningen, in zijn geheel beschouwd, zal voldoen aan de eisen die volgens wettelijke voorschriften aan het pand moeten worden gesteld;

  • 3. De subsidie ingevolge artikel 14 wordt slechts toegekend wanneer het pand na het treffen van de voorzieningen uit een oogpunt van monumentenzorg aan redelijke eisen voldoet, dan wel een redelijke bijdrage levert aan het uiterlijk aanzien van het stads- of dorpsgezicht;

  • 4. De subsidie ingevolge artikel 14 wordt slechts toegekend onder de voorwaarde dat:

    • a

      de werkzaamheden volgens de uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in artikel 2, lid 4 worden uitgevoerd;

    • b

      binnen 12 maanden na een bij de toekenning te bepalen tijdstip met het treffen van de voorzieningen een aanvang wordt gemaakt;

    • c

      de voorzieningen zijn getroffen binnen 24 maanden na de toekenning, dan wel, indien het bepaalde in artikel 15 lid 5 toepassing heeft gevonden, binnen de ingevolge dat artikellid gestelde termijn;

    • d

      aan de door het college van burgemeester en wethouders met controle belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen:

      • -

        toegang wordt verleend tot het gebouwde onroerend goed;

      • -

        inzage wordt verleend van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

      • -

        de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt;

      • -

        gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens;

    • e

      de bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening worden verstrekt;

    • f

      de eigenaar schriftelijk ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders verklaart dat het pand na het treffen van de voorzieningen behoorlijk zal worden onderhouden;

    • g

      bij het treffen van de voorzieningen niet wordt gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3 van het Vestigingsbesluit bouwnijverheidbedrijven 1958;

  • 5. Met het werk mag begonnen worden nadat de beschikking van de gemeente en indien van toepassing van de provincie is afgegeven;

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders toestaan dat de voorzieningen in ten hoogste vier fasen, doch uiterlijk binnen vier jaar, worden getroffen, mits in de eerste fase tenminste de bouwtechnische gebreken van het gehele pand of een zelfstandig onderdeel ervan worden opgeheven;

  • 7. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid kan een subsidie worden toegekend voor het treffen van voorzieningen tot gedeeltelijke opheffing van bouwtechnische gebreken, indien het een beschermd monument betreft en de voorzieningen in het belang van de instandhouding met spoed dienen te worden getroffen;

  • 8. Het college van burgemeester en wethouders kunnen afwijking van de in het derde lid onder a en b genoemde termijnen toestaan.

Artikel 16 Aanvraag

  • 1. De aanvraag dient te bevatten:

    • a

      een gespecificeerde begroting van de kosten;

    • b

      een werkomschrijving;

    • c

      de naam en het adres van de aannemer(s);

    • d

      indien de aanvraag mede betreft het vernieuwen of aanpassen van de elektrische installatie als gevolg van het noodzakelijk vervangen van de installatie in een woning; een verklaring, afgegeven door het desbetreffende energiebedrijf, waaruit blijkt dat de desbetreffende installatie is afgekeurd;

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders neemt een aanvraag die niet aan de in de lid 1 gestelde voorwaarden voldoet, niet in behandeling;

  • 4. Indien de ingediende aanvragen om subsidieverlening als bedoeld in artikel 2, lid 2 het subsidieplafond overschrijden, wordt met voorrang subsidie verleend aan een eerder ingediende aanvraag.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders nemen per aanvrager maximaal 1 aanvraag in behandeling per jaar, in bijzondere gevallen kan hiervan afgeweken worden.

Artikel 17 Weigeringsgronden

  • 1. De subsidie wordt niet toegekend, indien:

    • a

      met het treffen van de voorzieningen het belang van de monumentenzorg niet of in onvoldoende mate wordt gediend;

    • b

      de kosten van de voorzieningen niet geacht kunnen worden te staan in een redelijke verhouding tot het te verkrijgen resultaat;

    • c

      met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de eigenaar/bewoner de beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen;

    • d

      de kosten van de voorziening minder bedragen dan het bij het vast te stellen subsidieplafond, als bedoeld in artikel 3, lid 2, te bepalen minimumbedrag;

    • e

      de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet geschikt of bestemd is om het gehele jaar door te worden bewoond;

    • f

      de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen bestemd is om binnen een periode van 10 jaar te worden afgebroken.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in het eerste lid onder c;

  • 3. Bij hun beschikking op aanvragen om subsidie ingevolge artikel 14 houdt het college van burgemeester en wethouders in elk geval rekening met:

    • a

      de bouwtechnische en uiterlijke staat van het pand, mede in relatie tot zijn omgeving;

    • b

      het huidige en toekomstige gebruik van het pand;

    • c

      de wijze van exploitatie van het pand;

    • d

      de mate waarin de werkzaamheden, verbonden aan het treffen van de voorzieningen, worden verricht door de eigenaar, anders dan in de uitoefening van zijn bedrijf, al dan niet met hulp van anderen, zonder dat bij de hulp sprake is van uitoefening van een bedrijf.

Artikel 18 Uitbetaling van de subsidie

  • 1. Uitbetaling van een op grond van dit hoofdstuk toegekende bijdrage vindt plaats conform het gestelde in artikel 9 lid 1 van deze verordening mits:

    • a

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden schriftelijk zijn gereedgemeld, conform het bepaalde in artikel 7 van deze verordening, onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens;

    • b

      de onder a bedoelde werkzaamheden door of vanwege het college van burgemeester en wethouders zijn gecontroleerd en akkoord bevonden.

5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan bepalingen uit deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van stedelijke vernieuwing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 20 Geen verslag op grond van de Algemene wet bestuursrecht

De werking van artikel 4:24 van de Awb wordt uitgesloten voor subsidies die op basis van bepalingen uit deze verordening worden verleend.

Artikel 21 Toezicht op de naleving

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de bij besluit van het college van B en W aan te wijzen personen.

Artikel 22 Intrekking bestaande verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984” te vervallen.

Artikel 23 Overgangsbepaling

Op aanvragen om subsidie op grond van de verordeningen genoemd in artikel 22 die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van onderliggende verordening, blijven de bepalingen van die verordeningen van toepassing.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 19 augustus 2004.

Artikel 25 Bekendmaking

De vaststelling van deze verordening wordt bekend gemaakt in een huis-aan-huisblad of een plaatselijk dagblad. In genoemd blad wordt tevens aangegeven waar de verordening ter inzage ligt.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 juni 2004.

De voorzitter

drs. A. Pechtold

De griffier

H. van Gelder

Toelichting algemeen

1.1 De grondslag voor deze verordening ligt in artikel 149 Gemeentewet. De Wet stedelijke vernieuwing kent geen zelfstandige bevoegdheid tot het in het leven roepen van een subsidieverordeningInleiding

Het Rijk heeft aan de 30 rechtstreekse gemeenten, voor de periode 2000 tot 2005, het investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) toegekend. De provincies hebben datzelfde gedaan ten aanzien van de (111) programmagemeenten, waaronder gemeente Wageningen.

Het ISV-budget bestaat uit verschillende voormalige budgetten, zoals het Stadsvernieuwingsfonds, de Tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad, het Besluit woninggebonden subsidies (BWS), het Besluit locatiegebonden subsidies en budgetten op het terrein van gevelisolatie in verband met wegverkeerslawaai en raillawaai en bodemsanering.

Met dit ISV-budget - aangevuld met eigen gemeentelijke middelen - kan uitvoering worden gegeven aan de stedelijke vernieuwingsopgave van gemeente Wageningen, zoals verwoord in het “Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing 2000-2005” van gemeente Wageningen.

1.2 Juridisch Kader

Voor de subsidieverordening zijn de Wet stedelijke vernieuwing (WSV), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene verordeningsbevoegdheid uit artikel 149 Gemeentewet van belang. De WSV die op 1 januari 2000 van kracht is geworden, bepaalt dat aan gemeenten investeringsbudget kan worden verstrekt ten behoeve van de uitvoering van het gemeentelijk beleid inzake de stedelijke vernieuwing. Dit beleid is door rechtstreekse gemeenten en programmagemeenten voor een groot deel neergelegd in het gemeentelijk ontwikkelingsprogramma. De subsidieverordening stedelijke vernieuwing kan als een uitwerking van dat ontwikkelingsprogramma worden beschouwd. De WSV bevat echter niet de verplichting om een verordening in het leven te roepen (zoals de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing dat bijvoorbeeld deed).

De Algemene wet bestuursrecht en subsidieverordeningen

De Awb stelt (onder andere) eisen aan de procedure van subsidieverlening en geeft tevens een deel van de basisbepalingen die nodig zijn bij subsidieverlening (zoals weigering en intrekking van subsidie). De Awb bepaalt verder wanneer er sprake is van subsidie (artikel 4:21 eerste lid) en wanneer een wettelijk voorschrift (zoals een subsidieverordening) is vereist (artikel 4:23 eerste lid).

Er worden belangrijke stappen in het proces van subsidieverlening geregeld in zowel de Algemene wet bestuursrecht als de gemeentelijke verordening. In het onderstaande schema is de samenhang van beide regelingen nog eens aangegeven.

Tabel 1: Checklist samenhang Awb en verordening in subsidieproces

Stap in subsidietraject

Belangrijkste bepalingen Awb

Belangrijkste bepalingen verordening (hfdst. 2)

Vaststelling subsidieplafonds

4:22; 4:25 en verder

3

Inname subsidieaanvraag

4:5 en verder

4; 5, eerste lid

Behandeling aanvraag

4:7 en verder

5, tweede en derde lid

Beslissing op aanvraag

4:29 en verder

5

Opleggen van verplichtingen

4:33 en verder

6

Intrekking en Wijziging

Subsidieverlening

4:48 en verder

Gereedmelding

7

Vaststellen subsidie

4:42 en verder

8

Uitbetaling

4:52 en verder

9

Verordeningsbevoegdheid Gemeentewet

De grondslag voor de verordening wordt gevonden in artikel 149 Gemeentewet. Er moet worden teruggegrepen op deze algemene verordeningsbevoegdheid aangezien noch de Wet stedelijke vernieuwing noch de Awb een grondslag bevatten voor het vaststellen van een verordening. Op dit punt wijkt de Wet stedelijke vernieuwing dus af van bijvoorbeeld de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, die een zelfstandige grondslag (en verplichting) voor het vaststellen van een verordening bevatte (met de Invoeringswet wet stedelijke vernieuwing verdwenen).

Bestaande 'oude' subsidieverordeningen

Met de vaststelling van deze verordening vervalt de “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984”. In de “Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Wageningen” is daarom een algemene overgangsbepaling opgenomen, waarin staat vermeld dat voor oude subsidieaanvragen de oude regelingen van kracht blijven.

1.3 Inhoudelijk kader

Het gemeentelijke Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing, als bedoeld in artikel 7 van de Wet stedelijke vernieuwing (Stb. 2000, 504) vormt het beleidskader voor de stedelijke vernieuwing en is tevens het ontwikkelingsprogramma om in aanmerking te komen voor middelen uit het landelijke ISV-budget. Het “Ontwikkelingsprogramma Stedelijke Vernieuwing wordt jaarlijks in het “Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing” door de gemeenteraad verder uitgewerkt.

In deze verordening worden eveneens de gemeentelijke subsidies voor monumenten en beeldbepalende panden geregeld.

De subsidies die in de verordening zijn opgenomen, zijn bestemd voor:

1 Stedelijke vernieuwingsplannen (ontwikkelingssubsidie)

2 Monumenten en beeldbepalende panden

1.4 Financieel kader

De middelen voor de stedelijke vernieuwing zijn primair afkomstig uit het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV). Jaarlijks neemt gemeenteraad een besluit over het “Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing”(met daarin de verdeling van de middelen over de in deze verordening onderscheiden subsidiecategorieën). Tegelijkertijd worden de subsidieplafonds vastgesteld voor de verschillende subsidies uit deze verordening.

De bestedingsdoelen van het ISV kunnen worden herleid uit de kaders die worden geboden door de Wet stedelijke vernieuwing enerzijds en de gemeentelijke plannen (het ontwikkelingsprogramma en de investeringsvoorstellen) anderzijds. De memorie van toelichting bij de Wet stedelijke vernieuwing noemt als doel van het ISV het stimuleren van stedelijke vernieuwing. Onder stedelijke vernieuwing verstaat de Wet stedelijke vernieuwing: 'op stedelijk gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van dat stedelijk gebied' (artikel 1, lid 1 van de wet). Stedelijke vernieuwing heeft in de wet betrekking op die stedelijke vernieuwing die door middel van ingrepen in de fysieke leefomgeving kan worden gerealiseerd, te weten op de gebieden wonen, ruimte, milieu, grootschalig groen en stadseconomie.

Het tweede kader wordt gevormd door het goedgekeurde meerjarenontwikkelingsprogramma en de investeringsvoorstellen.

ISV-middelen zijn bedoeld om de doelstellingen uit de ontwikkelingsprogramma's van de gemeenten te realiseren.

Naast het ISV kunnen andere bronnen beschikbaar zijn voor stedelijke vernieuwing, zoals provinciale middelen, gelden uit het Stimuleringsfonds volkshuisvesting gemeenten, een gemeentelijk volkshuisvestingsfonds of andere gemeentelijke middelen.

Voor wat betreft de subsidies voor monumenten en beeldbepalende panden wordt jaarlijks door de raad bepaald of er een subsidiebudget wordt beschikbaar gesteld voor dat doel en zo ja tot welk subsidieplafond. De beoordeling van de subsidie-aanvraag is verder geregeld in deze verordening./ ===

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Aanhef

Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen

De algemene bepalingen van hoofdstuk 2 gelden voor alle onderdelen. Specifieke bepalingen of aanvullingen op deze algemene bepalingen staan in de hoofdstukken 3 en 4. De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn daarom naast de in hoofdstuk 3 en 4 genoemde voorwaarden van toepassing.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die bij de toekenning van de verschillende subsidies een rol spelen.

Begrippen als subsidie, subsidie-ontvanger en subsidie-aanvrager zijn niet in de begripsbepalingen opgenomen omdat deze al volgen uit het subsidiebegrip en de subsidietitel in titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het begrip 'stedelijke vernieuwing' is niet opgenomen omdat dit al is gedefinieerd in de Wet stedelijke vernieuwing.

Artikel 2 Subsidiedoeleinden

Dit artikel geeft aan waarvoor op grond van deze verordening subsidie wordt verleend. De ontwikkelingssubsidie (lid 1) komt wel uit het gemeentelijk budget voor stedelijke vernieuwing, maar staat feitelijk los van de andere subsidie. Het is een subsidie die alleen voor bepaalde aangewezen gebieden geldt om eventuele tekorten van stedelijke vernieuwingsplannen te dekken. Deze subsidiemogelijkheid wordt in een apart hoofdstuk - hoofdstuk 3 - behandeld.

Het derde lid bepaalt dat alle subsidie-aanvragen als bedoeld in lid 1 zullen worden getoetst aan het gemeentelijk beleid inzake stedelijke vernieuwing. Dit zal in veel gevallen zijn verwoord in het ontwikkelingsprogramma, het “Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing” en verdere uitwerkingsplannen.

De subsidies bedoeld in lid 2 worden verder uitgewerkt in hoofdstuk 4 en zijn object gerichte subsidies, waarvoor in aanmerking kan worden gekomen als er een subsidiebudget door de raad beschikbaar is gesteld en aan de betreffende subsidievoorwaarden is voldaan. Ten einde enige flexibiliteit te hebben in de toetsing van de subsidieaanvragen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om een lijst met subsidiabele kosten vast te stellen en uitvoeringsvoorschriften vast te stellen. De uitvoeringsvoorschriften hebben betrekking op uitvoering van de diverse onderhouds- en restauratiewerkzaamheden en de daarbij toe te passen materialen, technieken, detailleringen en dergelijke.

Artikel 3 Subsidieplafonds

Dit artikel bepaalt dat de raad jaarlijks een subsidieplafond vaststelt voor de subsidies uit de verordening. Uiteraard dienen wel eerst budgetten te worden vastgesteld voor de verschillende subsidies. Doorgaans zal dit gebeuren in de gemeentebegroting. Het geld voor stedelijke vernieuwing bestaat in elk geval uit het ISV-budget dat de gemeente van het Rijk ontvangt, maar kan worden aangevuld met andere subsidies en gemeentelijke middelen.

Jaarlijks wordt door de raad bij de begroting bepaald welk budget er voor monumentensubsidies wordt beschikbaar gesteld. Daarbij wordt tevens een maximaal bedrag per aanvraag bepaald.

Het subsidieplafond is feitelijk de koppeling van budgetten die in de begroting worden opgenomen voor bepaalde subsidies aan de verordening en de verdeelcriteria in de verordening.

Artikel 4:22 Awb omschrijft het begrip subsidieplafond als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak maximaal beschikbaar is voor de verstrekking van de subsidies. Overschrijding van het subsidieplafond is een financiële weigeringsgrond voor aanvragen om subsidieverlening. Artikel 4:25 Awb geeft aan dat een subsidieplafond bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt ingesteld. Artikel 4:26 Awb geeft aan dat bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag aan subsidie wordt verdeeld. Dit betekent dat de raad inzicht moet geven in de manier waarop hij het budget binnen het subsidieplafond verdeelt. Waarschijnlijk kan voor de wijze van verdelen worden verwezen naar de bepalingen uit de verordening.

Het ISV maakt het mogelijk een integraal budget te hanteren voor subsidieverlening. Het kan niettemin wenselijk zijn om het budget op te splitsen. De keuze voor een integraal of opgedeeld budget moet een bewuste keuze zijn. Met het in het derde lid bepaalde kan het subsidieplafond worden opgedeeld in verschillende (deel)subsidieplafonds, verdeeld naar de verschillende subsidiecategorieën of bijvoorbeeld verschillende wijken. Ook een combinatie van een onderverdeling naar subsidiecategorie en naar gebied is op zich denkbaar. Erg vergaande uitsplitsingen komen de flexibiliteit van de inzet van subsidies uiteraard niet ten goede.

Het vierde lid bepaalt dat flexibel kan worden omgegaan met de subsidieplafonds, als er sprake is van een stedelijk vernieuwingsplan. Deze bepalingen geven de ruimte om maatwerk te leveren voor een plan en om de sectorale besteding van budgetten los te laten, indien dit voor het realiseren van een stedelijk vernieuwingsplan gewenst is. De hoogte van deze subsidieplafonds zal afhangen van de ISV-bedragen die de gemeente tot haar beschikking heeft en de keuzen die worden gemaakt ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten. Het is uiteraard wel van belang hierbij de gevolgen voor reeds ingediende aanvragen te bezien.

Op grond van artikel 18 van de Wet stedelijke vernieuwing kan de minister een aanvullend ISV-budget verstrekken als het rijksbudget tijdens het investeringstijdvak (2000 tot en met 2004) wordt verhoogd. Anderzijds bepaalt artikel 22 van die wet dat budget kan worden ingetrokken of gewijzigd bij strijdigheid van de wet met een verdrag (bijvoorbeeld EG-bepalingen). Omdat het gemeentelijk ISV-budget derhalve tussentijds door de minister en/of gedeputeerde staten kan worden aangepast, is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat de raad (deel)subsidieplafonds kan aanpassen als het gemeentelijk ISV-budget wijzigt.

Artikel 4 Aanvraag om subsidie

Artikel 4:1 Awb bepaalt dat subsidie wordt aangevraagd bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. Voor deze verordening is dat het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5 Verlenen van subsidie

Burgemeester en wethouders verlenen de subsidie. Zij verlenen slechts subsidie indien het door de gemeente gereserveerde bedrag niet wordt overschreden. Dat laatste staat niet expliciet vermeld in dit artikel omdat dit is bepaald in de Awb (artikel 4:25, lid 2). De leden 2 en 3 vermelden welke termijn burgemeester en wethouders in acht nemen om de aanvraag te beoordelen.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat eveneens een aantal weigeringsgronden voor subsidies (zie de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35). In artikel 4:25 van de Awb is bepaald in welk geval de subsidie in elk geval moet worden geweigerd (overschrijding subsidieplafond). Daarnaast zijn in artikel 4:35 van de Awb facultatieve weigeringsgronden genoemd. Met name de weigeringsgrond bij overschrijding van het subsidieplafond is cruciaal. Genoemde gronden zijn in deze verordening echter niet herhaald, daar ze vanuit de Awb rechtstreeks werken. In lid 4 staan weigeringsgronden voor de subsidieverlening die niet reeds in de Awb zijn opgenomen.

Het vijfde lid gaat ervan uit dat in beginsel nog niet met de werkzaamheden mag worden begonnen voordat de aanvraag is behandeld. Deze bepaling biedt de ruimte om, vooruitlopend op het indienen van de aanvraag om subsidie, toestemming te verkrijgen voor het starten van het project zonder het recht op subsidie te verliezen. Vanzelfsprekend zal de aanvrager hiertoe pas overgaan als hij een redelijke zekerheid heeft dat subsidie zal worden toegekend. Het is echter niet de bedoeling dat projecten die reeds zijn afgerond, alsnog voor subsidie in aanmerking komen. Wanneer burgemeester en wethouders instemmen met het begin van de werkzaamheden, wordt het project wel getoetst aan de overige vereisten op grond van deze verordening. Intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling en terugvordering van uitbetaalde bedragen geschieden op basis van afdeling 4.2.6 van de Awb.

Artikel 6 Verplichtingen

Dit artikel maakt het mogelijk andere verplichtingen aan de subsidieverlening te verbinden dan op grond van de Awb reeds mogelijk is (artikel 4:37 Awb en verder). Artikel 4:37 geeft de bevoegdheid bepaalde verplichtingen op te leggen. Artikel 4:38 Awb bepaalt in het eerste lid dat verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen worden opgelegd, maar maakt het in het tweede lid wel noodzakelijk dat die bevoegdheid nog eens wordt opgenomen in het wettelijk voorschrift dat de basis vormt voor de subsidieverlening (in casu de verordening).

Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen op grond van het tweede lid mogelijk worden gemaakt.

Bij verplichtingen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de verplichting om binnen een bepaalde termijn een begin te maken met het uitvoeren van de werkzaamheden. Aangezien het bij stedelijke vernieuwing kan gaan om ingrijpende, ingewikkelde werkzaamheden, kan hiervoor een ruime termijn van bijvoorbeeld één jaar (ruimer dan in de bouwregelgeving) worden gekozen.

Het niet naleven van de verplichtingen kan leiden tot intrekking van de subsidie. Intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidieverlening en subsidievaststelling en terugvordering van uitbetaalde bedragen geschieden op basis van afdeling 4.2.6 van de Awb.

Artikel 7 De gereedmelding

Zodra een project is voltooid, vindt de gereedmelding plaats door de subsidie-aanvrager (leden 1 en 2) . Een gereedmeldingstermijn is gewenst om de voortgang van de plannen te garanderen en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot betaling van subsidie blijft bestaan. Het is uiteraard van belang de uiterlijke termijn voor de gereedmelding af te stemmen met het moment waarop moet zijn begonnen met de activiteit of waarop deze moet zijn afgerond.

Lid 3 bepaalt dat de gereedmelding tegelijkertijd de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vormt. Lid 4, sub a bepaalt dat een verklaring wordt bijgevoegd dat is voldaan aan de opgelegde verplichtingen. De gemeente controleert dus achteraf of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is ervoor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later blijkt dat bij de uitvoering van het project is afgeweken van het goedgekeurde plan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Met het oog op de uitbetaling van de subsidie is het van belang te weten wanneer het project is voltooid (lid 4, sub c). Omdat de gemeente controle moet kunnen uitoefenen, moeten de rekeningen en betalingsbewijzen worden ingeleverd (lid 4, sub d). Ook de gemeente kan door het Rijk, respectievelijk de provincie worden gevraagd gegevens ter inzage te geven (artikel 23 Wet stedelijke vernieuwing). Het ligt voor de hand dat dat uiterlijk naar aanleiding van de verslaglegging wordt gevraagd, die plaatsvindt aan het eind van de vijfjarige subsidieperiode. Deze bepaling gaat ervan uit dat alle bewijzen worden gevraagd bij de gereedmelding en door de gemeente worden gearchiveerd.

Het vijfde lid maakt het mogelijk in individuele gevallen als verplichting bij de subsidieverlening een procedure van gereedmelding van toepassing te verklaren die afwijkt van de bepalingen in het eerste lid. Hiermee kan een gereedmelding worden geregeld die bijvoorbeeld periodiek plaatsvindt in plaats van eenmalig aan het eind van een activiteit. Tevens kan een afwijkende uiterlijke termijn worden gegeven voor de gereedmelding.

Artikel 8 De vaststelling van de subsidie

De vaststelling dient om de hoogte van de subsidie definitief te bepalen op basis van de uitvoering van het project. Indien het college van burgemeester en wethouders instemt met de aanvraag tot vaststelling en uitbetaling, stelt het de subsidie vast overeenkomstig artikel 4:46 van de Awb. Artikel 4:46 van de Awb noemt in lid 2 de gronden om de subsidie lager vast te stellen. Dit artikel voegt daar een uitdrukkelijke grond aan toe. Lager vaststellen houdt ook de mogelijkheid in om, indien de gereedmelding daartoe aanleiding geeft, de subsidie vast te stellen op nul.

Artikel 9 De uitbetaling van de subsidie en het geven van voorschotten

In artikel 4:52 en verder van de Awb worden regels gegeven voor uitbetaling en bevoorschotting van subsidiebedragen. Een deel van deze bepalingen is regelend recht, hetgeen wil zeggen dat de wet een norm geeft waarvan bij wettelijk voorschrift kan worden afgeweken.

De subsidie wordt volgens de standaard regeling uit de Awb (4:52) betaald als bijdrage ineens, binnen 4 weken na de vaststelling. In het eerste lid kan een van deze Awb-termijn afwijkende termijn worden gesteld. Bij stedelijke vernieuwingsplannen kan worden besloten om de subsidie bijvoorbeeld uit te betalen als jaarlijkse bijdrage (lid 2). Daarvoor kan worden gekozen als dat beter aansluit bij de gekozen gereedmeldingsprocedure. Het derde lid maakt het geven van voorschotten mogelijk. Het ligt voor de hand om bij grote aantallen subsidie-aanvragen een algemene beleidslijn te ontwikkelen voor bevoorschotting. Overige bepalingen over het geven van voorschotten zijn te vinden in artikel 4:54 e.v. Awb.

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingssubsidie

De hoofdstukken 3 en 4 moeten in samenhang met het hoofdstuk 2 worden gelezen. In hoofdstuk 2 zijn de algemene procedures van aanvragen, gereed melden en dergelijke vastgelegd. Hoofdstuk 3 en 4 geven aanvullende of afwijkende bepalingen voor de afzonderlijke subsidies.

Artikel 10 Subsidie voor een stedelijk vernieuwingsplan

De ontwikkelingssubsidie is bedoeld om tekorten bij projecten in het kader van een stedelijk vernieuwingsplan in een op grond van artikel 2 aangewezen gebied te dekken. De subsidie is beperkt tot maatregelen gericht op de fysieke leefomgeving, aangezien de ISV-gelden daaraan dienen te worden besteed. Voor niet-fysieke maatregelen kunnen ook op grond van deze verordening subsidies worden verstrekt, mits er sprake is van middelen die niet uit het door de provincie beschikbaar gestelde Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing komen en als zodanig in het Investeringsvoorstel Stedelijke Vernieuwing als bedoeld in artikel 3, lid 1 zijn opgenomen. Hierbij moet gedacht moet worden aan eigen gemeentelijke middelen die aanvullend op het provinciale budget zijn beschikbaar gesteld.

Maatregelen betreffende bodemsanering zijn uitgezonderd in verband met een aantal onduidelijkheden die op dat gebied spelen en de samenhang met onder meer de gemeentelijke grondexploitatie.

De voorwaarden waaraan stedelijke vernieuwingsplannen moeten voldoen, zijn opgesomd in lid 2. Dit artikel beschrijft de algemene voorwaarden om in het kader van een stedelijk vernieuwingsplan voor reservering in aanmerking te komen. Belangrijk in het plan is de integraliteit: er moet sprake zijn van een bundeling van maatregelen en er moet niet alleen aandacht zijn voor de inhoud, maar ook voor het proces. In onderdeel c wordt gevraagd naar de bijdrage van het ontwikkelingsplan aan de doelstellingen van stedelijke vernieuwing. Hiermee wordt ook gevraagd naar de bijdrage van het plan aan de gemeentelijke economische en sociale doelstellingen van stedelijke vernieuwing. In onderdeel d wordt gevraagd hoe en met welk resultaat met betrokken partijen is overlegd. Daarbij kan worden gedacht aan bewoners, bedrijven en sociale en culturele instellingen.

In de opsomming van voorwaarden staat niet dat het stedelijke vernieuwingsplan moet liggen in een gebied dat een onderdeel is van een prioritair deel van een stad omdat dat reeds is bepaald in artikel 2, eerste lid. In beginsel zal het gaan om tekorten waarvoor nergens anders dekking kan worden gevonden.

Het college van burgemeester en wethouders kan bij het bepalen van de hoogte van de ontwikkelingssubsidie alvast rekening houden met het geschatte tekort bij realisering van het stedelijk vernieuwingsplan en met eventuele andere ingediende aanvragen om ontwikkelingssubsidie.

Artikel 11 Aanvraag

De ontwikkelingssubsidie heeft een ander karakter dan de subsidies genoemd in hoofdstuk 4. Het is een subsidie met enige speelruimte, bedoeld om eventuele struikelblokken in het proces van stedelijke vernieuwing weg te nemen. Lid 1 bepaalt dat de subsidieaanvraag het hele jaar kan worden ingediend. Hiervoor is gekozen omdat de ontwikkelingsplannen onderling te veel van elkaar kunnen verschillen om een adequate uiterste indieningstermijn te kiezen. In de conceptfase zullen daarom afspraken tussen de indiener(s) en de gemeente moeten worden gemaakt over de tijd die de gemeente nodig heeft om de aanvraag te beoordelen.

Artikel 12 Gebiedsgebonden weigeringsgrond

Artikel 2 van deze verordening geeft aan dat de ontwikkelingssubsidie slechts mogelijk is voor de daar genoemde gebieden. De weigeringsgrond voor ontwikkelingssubsidies buiten die gebieden is hier nadrukkelijk opgenomen.

Artikel 13 Uitvoeringsovereenkomst

Het stedelijke vernieuwingsplan is de aanvraag op basis waarvan subsidie wordt toegekend. Daarom moeten daaraan concrete eisen worden gesteld. Een uitwerking kan bijvoorbeeld worden vormgegeven in een uitvoeringsovereenkomst. Dit artikel verplicht tot het sluiten van een dergelijke overeenkomst. De ondertekenende partijen zijn in beginsel partijen die een financiële bijdrage of een prestatie leveren bij de realisering van het plan. Deze uitwerkingsovereenkomst stoelt op artikel 4:36, lid 1 Awb. Artikel 4:33 Awb staat het opnemen van deze voorwaarde aan de subsidieverlening nadrukkelijk toe. De sanctie op het niet nakomen van de verplichting volgt uit het samenspel van de verordening en de intrekkingsgronden uit de Awb. Zolang de ontwikkelingssubsidie niet is vastgesteld kan het college van burgemeester en wethouders de subsidieverlening in ieder geval intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien deze niet meewerkt aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst.

Hoofdstuk 4 Subsidie voor monumenten en beeldbepalende panden

De hoofdstukken 3 en 4 moeten in samenhang met het hoofdstuk 2 worden gelezen. In hoofdstuk 2 zijn de algemene procedures van aanvragen, gereed melden en dergelijke vastgelegd. Hoofdstuk 3 en 4 geven aanvullende of afwijkende bepalingen voor de afzonderlijke subsidies.

Artikel 14 Subsidiedoeleinden

In dit artikel wordt aangegeven voor welke doeleinden een subsidie (anders dan de ontwikkelingssubsidie) kan worden verstrekt.

Het gaat hierbij om het treffen van voorzieningen om bouwtechnische gebreken op te lossen (anders dan het normale onderhoud) en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het onderhoud en de instandhouding van een monument of beeldbepalend pand. Hiernaast wordt in lid 5 expliciet bepaald dat een subsidie kan worden toegekend ter stimulering van het uitvoeren van dergelijke voorzieningen. Bij het bepalen van de subsidie moet de op grond van artikel 2, lid 4 bedoelde lijst met subsidiabele kosten en eventuele nadere uitvoeringsvoorschriften in acht worden genomen. In 2003 omvatte deze subsidie 15% van de subsidiabel geachte kosten tot een maximum van € 1.135 per pand per jaar. Jaarlijks wordt bij de begroting door de raad het subsidieplafond vastgesteld voor monumentensubsidies (zie artikel 3, lid 1). Bij dat besluit zal door de raad ook worden bepaald tot welk percentage van de subsidiabel geachte kosten en tot welk maximum bedrag per subsidie-aanvraag subsidie mag worden verleend.

Artikel 15 Subsidieverlening’

Dit artikel geeft aan dat de subsidie slecht wordt toegekend indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze gesteld worden in dit artikel. In lid 1 is expliciet de koppeling gelegd met artikel 2, lid 4 van de verordening. Een subsidie kan niet worden verstrekt voor kosten die niet zijn opgenomen in de door burgemeester en wethouders vast te stellen lijst met subsidiabele kosten.

De voorwaarden hebben onder meer betrekking op het voldoen aan wettelijke besluiten en aan eisen vanuit monumentenzorg , aanvang van werkzaamheden en uitvoeringsvoorschriften die in acht genomen moeten worden, schriftelijke verklaring ter instandhouding van de aangebrachte voorzieningen en aanlevering van gegevens.

Artikel 16 Aanvraag

In dit artikel wordt bepaald dat de aanvraag schriftelijk dient te worden ingediend. Hiernaast worden indieningsvereisten gegeven en wordt bepaald dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien de aanvraag niet aan de indieningsvereisten voldoet. Tevens wordt aangegeven dat er per aanvrager slechts één aanvraag per jaar in behandeling wordt genomen.

Artikel 17 Weigeringsgronden

Het college van burgemeester en wethouders verstrekt de subsidie. Echter, het college van burgemeester en wethouders is bevoegd een aanvraag tot subsidieverlening te weigeren indien er sprake is van het gestelde in lid 1 van artikel 17. Een van de weigeringsgronden heeft betrekking op de aanvang van de werkzaamheden. Indien de werkzaamheden reeds zijn gestart voordat de beschikking tot subsidieverlening is ontvangen kan de aanvraag geweigerd worden. In lid 3 wordt de mogelijkheid gegeven van deze bepaling in bijzondere gevallen af te wijken.

Artikel 18 Uitbetaling

Uitbetaling van de subsidie vindt op dezelfde wijze plaats als is omschreven in artikel 9 lid 1, met hierbij de toevoeging dat de uitbetaling plaats vindt nadat de werkzaamheden door het college van burgemeester en wethouders is gecontroleerd en akkoord bevonden.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule

Voor de toepassing van de verordening geldt een algemene hardheidsclausule. Een hardheidsclausule kan slechts in bijzondere omstandigheden worden toegepast. Uiteraard blijven burgemeester en wethouders bij gebruikmaking van deze mogelijkheid gehouden aan de regels van de Wet stedelijke vernieuwing (een regeling van hogere aard).

Artikel 20 Geen verslag op grond van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:24 van de Awb bepaalt dat er ten minste eenmaal in de vijf jaar een verslag moet worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dit Awb-artikel is voor de werking van deze verordening uitgesloten.

De Wet stedelijke vernieuwing bepaalt reeds dat gemeenten na afloop van een periode waarvoor ISV-budget beschikbaar is gesteld door de provincie ( voor de eerste periode uiterlijk op 1 juli 2005) verslag moeten uitbrengen aan het Rijk (de rechtstreekse gemeenten) of aan de provincie (de programmagemeenten). Daarnaast is er een uitgebreide monitor opgezet ten behoeve van de informatievoorziening aan de Tweede Kamer en heeft de gemeente op grond van de wet de verplichting een 'kwaliteitszorgsysteem' in het leven te roepen. Met de uitsluiting van de Awb- verslaglegging wordt getracht een overmaat aan verslaglegging te voorkomen.

Artikel 21 Toezicht op de naleving

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze regeling zijn belast de bij besluit van het college van B en W aan te wijzen personen. Deze bepaling is opgenomen om de gemeente betere mogelijkheden te geven om anders dan aan de hand van de gereedmelding vast te stellen of de gesubsidieerde activiteiten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of het bij of krachtens de verordening gestelde is nageleefd. De bepaling is nodig omdat de Wet stedelijke vernieuwing alleen het toezicht door het Rijk en de provincie regelt. Bij het zoeken naar de juiste personen voor het toezicht kan worden gekeken naar de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, waarin de ambtenaren van bouw- en woningtoezicht werden aangewezen als opsporingsambtenaar. De bevoegdheden van de aan te wijzen opsporingsambtenaren zijn te vinden in afdeling 5.2 van de Awb.

Artikel 22 Intrekking bestaande verordeningen

In dit artikel wordt bepaalt dat de “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984” wordt ingetrokken bij de inwerkingtreding van onderliggende verordening. In artikel 23 is een overgangsbepaling opgenomen.

Artikel 23 Overgangsbepaling

Deze bepaling is relevant aangezien de bestaande “Subsidieverordening Stadsvernieuwing Wageningen 1984”wordt ingetrokken. De bepalingen van de regelingen op grond waarvan subsidie is verleend, blijven van toepassing zoals deze luidden op het moment van de verlening van de subsidie. Dit kan ook van belang zijn in verband met een ingesteld beroep.

Artikel 24 Inwerkingtreding

De in werking treding van deze verordening is afhankelijk van de uitkomst van de procedure voor besluiten die vallen onder de tijdelijke referendumwet.

Artikel 25 Bekendmaking

Dit artikel regelt de bekendmaking en terinzagelegging van de verordening. Naast de hier genoemde verplichting regelt de Gemeentewet de plaatsing in het plaatselijke huis-aan-huisblad van besluiten die algemeen verbindende voorschriften bevatten. Verder is de Tijdelijke referendumwet van toepassing, evenals de “Verordening op de inspraak in de gemeente Wageningen”.