Regeling vervallen per 01-01-2012

Algemene subsidieverordening Wageningen

Geldend van 24-01-2007 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2007

Intitulé

Algemene subsidieverordening Wageningen

Considerans

De raad van de gemeente Wageningen

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

31 oktober 2006, nr 06.0059722.

BESLUIT:

Vast te stellen de Algemene subsidieverordening Wageningen

Aldus besloten in de openbare vergadering van 14 december 2006

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteit: een verzameling van samenhangende werkzaamheden en handelingen (of een nalaten) gericht op het algemeen belang van de gemeente en/of haar inwoners en passend binnen het door de raad vastgestelde beleid zoals genoemd onder artikel 1.2.

  • b.

    algemene egalisatiereserve: een reserve met een algemeen karakter en die vrij aanwendbaar is.

  • c.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • d.

    beleidsnota: een door de raad vastgesteld stuk, waarin een samenhangend overzicht gegeven wordt van voorgenomen overheidsbeleid met als functie een bijdrage te leveren aan het realiseren van een (beleids)doelstelling.

  • e.

    beleidsplan: het door een organisatie opgesteld en vastgesteld meerjarenplan, waarin de doelen en activiteiten van de organisatie worden vermeld, evenals de voor de uitvoering benodigde personele, materiële en organisatorische middelen.

  • f.

    bestemmingsreserve: een reserve waaraan vooraf een specifieke bestemming is gegeven.

  • g.

    college: college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wageningen.

  • h.

    deelsubsidieverordening: een bijzondere en/of aanvullende regeling op de Algemene subsidieverordening waarin bepalingen zijn opgenomen die specifiek van toepassing zijn op subsidieverlening op een of meer beleidsterreinen.

  • i.

    gemeente: de gemeente Wageningen.

  • j.

    instelling: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt om zonder winstoogmerk activiteiten te verrichten ten behoeve van de ingezetenen van de gemeente Wageningen.

  • k.

    productbegroting: een begroting waarin per product de integrale kostprijs is berekend.

  • l.

    raad: gemeenteraad van de gemeente Wageningen.

  • m.

    voorziening: een voorziening, als bedoeld in artikel 2:374 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 1.2 Reikwijdte van de algemene subsidieverordening

Deze verordening is van toepassing op het subsidiëren van activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting vastgestelde programma’s.

Artikel 1.3 Rechtspersoonlijkheid

  • 1. Subsidie kan slechts worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college in afwijking van het gestelde in het eerste lid, gemotiveerd subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of natuurlijke personen.

Artikel 1.4 De rol van de raad

  • 1. De door de raad vastgestelde beleidsnota’s kunnen ter verdere invulling van de activiteiten als bedoeld in artikel 1.2 (Asv) dienen.

  • 2. Indien een wettelijke bepaling en/of doelmatigheid daartoe noodzaakt, kan de raad in afwijking of ter aanvulling van de algemene subsidieverordening voor een specifiek beleidsterrein een deelsubsidieverordening vaststellen.

  • 3. De raad stelt jaarlijks in het kader van de begrotingsbehandeling de budgetten vast die voor subsidiëring beschikbaar zijn.

Artikel 1.5 De rol van het college

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening en voor zover van toepassing van titel 4.2 Awb.

  • 2. Het college kan ter nadere uitwerking van de Algemene subsidieverordening nadere regels en beleidsregels vaststellen.

Artikel 1.6 Toezichthouders

Burgemeester en wethouders kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan de subsidieontvanger.

Artikel 1.7 Subsidieplafond en verdelingsmaatstaf

  • 1. Indien in de door de raad vastgestelde programma’s of een daaronder vallend product uit de programmabegroting een bedrag is opgenomen, dat volgens de daarbij behorende omschrijving uitsluitend bestemd is als subsidie ten behoeve van een afzonderlijk programma binnen de programmabegroting of een onder dit programma vallend product, geldt dit bedrag als subsidieplafond.

  • 2. Indien uit de beschrijving van de programmabegroting vastgestelde programma’s of een daaronder vallend product niet zonder meer blijkt dat de raad voor dit programma of product een subsidieplafond heeft vastgesteld, is het college bevoegd binnen de kaders van de begroting van de gemeente een subsidieplafond voor dit programma of product vast te stellen.

  • 3. Indien een subsidieplafond is vastgesteld, zoals bedoeld in dit artikel, verdeelt het college bij incidentele subsidieverlening, het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de aanvragen, tenzij het college vooraf criteria bekend heeft gemaakt aan de hand waarvan aanvragen zullen worden beoordeeld.

Artikel 1.8 Subsidiesoorten

  • 1. De gemeente onderscheidt de volgende meerjarige subsidievormen. Subsidieverlening geschiedt voor een periode van minimaal twee en maximaal vier kalenderjaren:

    • a.

      budgetsubsidie: een subsidie (minimaal € 50.000,-) die, op grondslag van gedefinieerde producten en prestaties, wordt verstrekt aan instellingen met meerdere beroepskrachten (minimaal 2fte), waarbij de voorwaarde gesteld wordt om een uitvoeringsovereenkomst met de instelling af te sluiten. De subsidie wordt jaarlijks vastgesteld;

    • b.

      exploitatiesubsidie: een subsidie voor de instandhouding van (een) activiteit(en), waarbij de subsidieverstrekker voor de aanvang van het subsidietijdvak de subsidiabele kosten bepaalt en de hoogte van de exploitatiesubsidie in de verleningsbeschikking aan een maximum verbindt. De subsidie wordt op basis van het exploitatieresultaat jaarlijks vastgesteld;

    • c.

      waarderingssubsidie: een stimuleringsbijdrage in een activiteit of activiteiten, zonder dat de hoogte afhankelijk wordt gesteld van de kosten van de activiteiten. De hoogte van de waarderingssubsidie wordt bepaald met behulp van een normbedrag en objectieve kwantitatieve gegevens. De subsidie wordt jaarlijks vastgesteld.

  • 2. De gemeente onderscheidt de volgende incidentele subsidievorm:

    eenmalige activiteitensubsidie: een subsidie voor een eenmalige activiteit of voor een project met een eenmalig en/of experimenteel karakter.

Artikel 1.9 Indexering voor instellingen met vast personeel

  • 1. Voor de indexering wordt onderscheid gemaakt tussen de personele en niet-personele kosten:

    • a.

      De hoogte van de indexering van de personele kosten wordt berekend door het Cao-percentage van de sector waartoe de instelling behoort, te vermenigvuldigen met de vastgestelde loonkosten van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

    • b.

      De hoogte van de indexering van de niet-personele kosten wordt jaarlijks vastgesteld op basis van het percentage zoals vastgesteld in de gemeentelijke begrotingsrichtlijnen.

  • 2. Het college kan hier in bijzondere gevallen van afwijken, maar dient haar besluit vóór 1 april aan betrokkenen bekend te maken.

Artikel 1.10 Indexering voor instellingen zonder vast personeel

  • 1. Het subsidiebedrag wordt jaarlijks door het college geïndexeerd in overeenstemming met de gemeentelijke begrotingsrichtlijnen.

  • 2. Het college kan hier in bijzondere gevallen van afwijken, maar dient haar besluit vóór 1 april aan betrokkenen bekend te maken.

Artikel 1.11 Evaluatieverslag

  • 1. Indien het noodzakelijk is om inzicht te verkrijgen of te vergroten in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie evalueert het college de subsidieverstrekking, tenzij de kosten van de evaluatie onevenredig zouden zijn in verhouding tot het daarmee gediende belang.

  • 2. Evaluatie vindt afhankelijk van de duur van de subsidie, evenals de daarmee beoogde effecten, tenminste 1 keer per 4 jaar plaats.

Hoofdstuk 2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 2.1 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Het college kan naast de in artikel 4:37 Awb bedoelde standaardverplichtingen ook bij nadere regels of bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a.

      het melden van de omzetting, ontbinding, splitsing of fusie van de rechtspersoon en een eventuele mededelingsplicht van de aanvrager betreffende wijzigingen in de statuten of de bestuurssamenstelling, met inachtneming van de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek;

    • b.

      het deelnemen van de Wageningse bevolking aan de activiteiten;

    • c.

      activiteiten gericht op doelgroepen waarvoor de gemeente speciale aandacht wenst;

    • d.

      een verbod tot speculeren en de wijze waarop de middelen worden ingezet en beheert, waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht;

    • e.

      de aanvrager is verplicht medewerking te verlenen aan onderzoeken die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening, beleidsnota’s, deelsubsidieverordeningen, beleidsregels en aan een onderzoek van de gemeentelijke rekenkamer.

  • 2. De verplichtingen genoemd in artikelen 4:61 lid 2, 4:69, 4:70 en 4:71 Awb zijn van toepassing.

  • 3. De instelling die subsidie ontvangt, dient, voor zover gewerkt wordt met vrijwilligers, te beschikken over een vrijwilligersstatuut, inhoudende een regeling van de verzekering van de vrijwilligers, een regeling van de medezeggenschap van de vrijwilligers in het organisatiebeleid en een vergoedingsregeling.

Artikel 2.2 Algemene egalisatiereserve bij exploitatie- en budgetsubsidie

  • 1. De subsidieontvanger vormt een algemene egalisatiereserve.

  • 2. Het college kan bij nadere regels of beleidsregels voorwaarden stellen over de maximale omvang van de algemene egalisatiereserve gedurende de periode waarop de uitvoeringsovereenkomst betrekking heeft.

Artikel 2.3 Algemene egalisatiereserve bij waarderingssubsidie

  • 1. Het college kan bij nadere regels of beleidsregels voorwaarden stellen over de vorming van een algemene egalisatiereserve, de maximale omvang en het maximum van de hieraan periodiek toe te voegen bedragen.

  • 2. Het periodiek aan de algemene egalisatiereserve toe te voegen bedrag bedraagt in ieder geval niet meer dan 10% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 2.4 Bestemmingsreserves

Het college kan bij nadere regels of beleidsregels voorwaarden stellen over de vorming van bestemmingsreserves, de maximale omvang en het maximum van de hieraan periodiek toe te voegen bedragen.

Artikel 2.5 Vergoeding vermogensvorming

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, lid 2 Awb, is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding van de vermogenswaarden verschuldigd.

  • 2. De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag, waarmee subsidiering door de gemeente heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. Indien het onroerend goed betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

  • 4. Indien de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het college door een andere rechtspersoon wordt voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidieontvanger ter zake in afwijking van het tweede lid geen vergoeding verschuldigd.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van subsidieverlening

Artikel 3.1 Termijn voor indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een meerjarige subsidie dient uiterlijk 1 april voorafgaand aan het tijdvak waarvoor subsidie wordt aangevraagd, schriftelijk te worden ingediend bij het college.

  • 2. Een aanvraag voor een incidentele subsidie dient uiterlijk 12 weken voorafgaand aan het tijdstip waarop een aanvang wordt gemaakt met de uitvoering van de voorgenomen activiteit, schriftelijk te worden ingediend bij het college.

Artikel 3.2 Afhandelingstermijn aanvraag

Tenzij het college een beroep doet op de mogelijkheid tot het maken van een begrotingsvoorbehoud, beschikt het college op aanvragen voor een meerjarige subsidie binnen 8 weken nadat de gemeentebegroting is vastgesteld en uiterlijk op 31 december voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidie is aangevraagd.

Artikel 3.3 Vereisten aanvraag voor budget- en een exploitatiesubsidie

  • 1. Een aanvraag voor een budgetsubsidie of een exploitatiesubsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      een meerjarenbeleidsplan voor tenminste de aangevraagde subsidieperiode;

    • b.

      een meerjarige begroting voor tenminste de aangevraagde subsidieperiode in de zin van artikel 4:61 en 4:63 Awb;

    • c.

      een meerjarig activiteitenplan voor tenminste de aangevraagde subsidieperiode in de zin van artikel 4:61 en 4:62 Awb;

    • d.

      vermelding van de omvang van de algemene egalisatiereserve, bestemmingsreserves en voorzieningen.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het in lid 1 gestelde.

Artikel 3.4 Vereisten aanvraag voor waarderings- en incidentele subsidie

  • 1. Een aanvraag voor een waarderingssubsidie of incidentele subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      een motivatie, waarin het belang van de activiteit(en) in het licht van het beleid en de doelstellingen die in de gemeente Wageningen worden nagestreefd, is toegelicht;

    • b.

      een korte beschrijving van de activiteiten die gepland zijn voor de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een (meerjarige) begroting inhoudende een overzicht van de voor de subsidieperiode geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • d.

      een overzicht van de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopend kalenderjaar.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het in lid 1 gestelde.

Artikel 3.5 Aanvullende vereisten bij eerste aanvraag

In het geval van een eerste aanvraag kan het college, naast de in artikel 4:64 lid 1 van de Awb op te leggen aanvullende vereisten ook vrijstellingen of ontheffingen inzake artikel 4:64 lid 2 Awb verlenen.

Hoofdstuk 4 Subsidieverlening

Artikel 4.1 Weigeringsgronden

De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien:

  • a.

    de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden en criteria die bij of krachtens deze verordening zijn vastgesteld;

  • b.

    de aanvrager ook zonder subsidietoekenning over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de activiteiten te dekken.

Artikel 4.2 Bevoorschotting

  • 1. Het college kan de subsidieontvanger bij de beschikking tot subsidieverlening voorschotten verlenen.

  • 2. Voorschotten worden verleend op basis van de volgende indeling:

    • a.

      indien de subsidie minder dan € 10.000,00 bedraagt, wordt zij in één termijn beschikbaar gesteld;

    • b.

      indien de subsidie tussen de € 10.000,00 en de € 100.000,00 bedraagt wordt zij in kwartaaltermijnen beschikbaar gesteld;

    • c.

      indien de subsidie meer dan € 100.000,00 bedraagt, wordt zij beschikbaar gesteld in maandelijkse termijnen;

    • d.

      Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het in lid 2 onder a tot en met c gestelde.

  • 3. De voorschotten worden binnen 8 weken na de voorschotverlening betaald.

Hoofdstuk 5 Subsidievaststelling en -betaling

Artikel 5.1 Procedure

Meerjarig verleende subsidies worden ingevolge artikel 4:44 Awb en artikel 4:47 onder a Awb jaarlijks ambtshalve vastgesteld.

Artikel 5.2 Termijn voor indiening gegevens, bescheiden/aanvraag subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger van een meerjarige subsidie dient jaarlijks uiterlijk 1 april na afloop van het kalenderjaar, de voor de ambtshalve subsidievaststelling in artikel 5.4 van deze verordening vereiste gegevens en bescheiden, aan het college te overleggen.

  • 2. De subsidieontvanger van een incidentele subsidie dient binnen 12 weken na afloop van de activiteit waarvoor de incidentele subsidie is verleend, een aanvraag tot subsidievaststelling in bij het college.

Artikel 5.3 Verzoek om uitstel van het indienen van de gegevens, bescheiden tot subsidievaststelling

  • 1. Indien een subsidieontvanger de vereiste gegevens niet tijdig of slechts onvolledig voor de subsidievaststelling kan overleggen, kan de subsidieontvanger schriftelijk een gemotiveerd verzoek om uitstel indienen. De subsidieontvanger moet in dit verzoek de datum vermelden waarop de vereiste gegevens beschikbaar of aangevuld zijn.

  • 2. Indien het college het verzoek om uitstel inwilligt is de uiterste termijn voor de indiening of aanvulling:

    • a.

      voor een meerjarige subsidie uiterlijk 1 mei na afloop van het kalenderjaar;

    • b.

      voor een incidentele subsidie 16 weken na afloop van de activiteit waarvoor de incidentele subsidie is verleend.

Artikel 5.4 Vereiste gegevens, bescheiden/aanvraag voor de subsidievaststelling

  • 1. Op de vaststelling van de subsidie zijn de vereisten genoemd in de artikelen 4:75, 4:76, 4:77, 4:78, 4:79 en 4:80 van de Awb van toepassing.

  • 2. Op de vaststelling van de subsidie lager dan € 25.000,- is artikel 4:78 niet van toepassing en kan worden volstaan met een ondertekende verklaring van het desbetreffende bestuur van de instelling, tenzij een ander bestuursorgaan dit wel als een verplichting heeft opgenomen bij het beschikbaar stellen van budget.

  • 3. Het college kan vrijstelling van de verplichtingen als bedoeld in artikel 4:78, eerste tot en met vierde lid Awb verlenen.

  • 4. Het college kan ten behoeve van de vaststelling van de subsidie afwijken van het in lid 1 en 2 gestelde.

Artikel 5.5 Betaling

Binnen 3 weken na dagtekening van de beschikking tot vaststelling van de subsidie, wordt het subsidiebedrag betaald en/of verrekend met gedane voorschotten (zie ook artikel 4.2 Bevoorschotting Asv).

Artikel 5.6 Terugvordering

Naast het ingevolge artikel 4:57 Awb recht van terugvordering wordt hierbij het college tevens het recht tot vordering van wettelijke rente toegekend.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende van het bepaalde in deze verordening of de deelverordeningen gemotiveerd afwijken, indien toepassing van de betreffende verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 6.2 Overgangsbepaling

  • 1. Bij het inwerking treden van deze verordening worden de volgende (deel)verordeningen ingetrokken:

    • a.

      Algemene Subsidieverordening Wageningen 1998;

    • b.

      deelverordening subsidiering godsdienst- en vormingsonderwijs;

    • c.

      deelverordening subsidiering jeugdwerk (jeugdlidsubsidies);

    • d.

      deelverordening subsidiering sport: m.u.v. hoofdstuk 5;

    • e.

      deelverordening subsidiering kunst en cultuur;

    • f.

      (deel)verordening milieu-actiebudget.

  • 2. Aanvragen om verlening van subsidie, die op basis van de onder het eerste lid genoemde verordeningen zijn ingediend en waarover bij de inwerkingtreding van de verordening nog niet is beslist worden geacht op basis van onderhavige verordening te zijn ingediend.

  • 3. De aanlevering van gegevens en bescheiden en/of aanvragen met het oog op (ambtshalve) vaststelling van subsidie, die op basis van de onder het eerste lid genoemde verordeningen is verleend, worden afgedaan op basis van die verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag krachtens de in het eerste lid genoemde verordeningen, wordt beslist met toepassing van de onder het eerste lid genoemde (deel)verordeningen.

  • 5. In de gevallen dat een of meer bepalingen uit deze verordening voor een instelling ongunstiger zijn, gelden alleen voor het begrotingsjaar 2007 de bepalingen van de Algemene Subsidieverordening Wageningen 1998.

  • 6. Voor die instellingen waar het boekjaar gelijk is aan het schooljaar, wordt een overgangsperiode om over te stappen naar kalenderjaar van maximaal 5 jaar gehanteerd.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, onder intrekking van de Algemene subsidieverordening Wageningen 1998, in werking op 1 januari 2007.

Artikel 6.4 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Algemene subsidieverordening Wageningen’.

Algemene toelichting op de Algemene subsidieverordening Wageningen

1. Inleiding

Subsidieverstrekking is een belangrijk sturings- en/of voorwaardenscheppend bestuursinstrument voor de overheid.

Om de doelen te kunnen bereiken die de gemeente Wageningen nastreeft met subsidieverlening, misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en om subsidieontvangers voldoende rechtszekerheid te geven, moeten de rechten, plichten en bevoegdheden van de gemeente als subsidiegever èn –ontvangers op een heldere wijze worden vastgelegd. Het juridische kader, dat wordt gegeven door deze Algemene subsidieverordening (Asv) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), levert een bijdrage aan de controle op de rechtmatigheid en doelmatigheid van verleende subsidies.

Voor het verstrekken van subsidies zijn drie kaders van belang:

  • 1.

    beleidskaders: beleidsnota’s;

  • 2.

    financieel kader: de programmabegroting;

  • 3.

    juridisch kader: de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene subsidieverordening, (deel) subsidieverordeningen, beleidsregels en beschikkingen.

De Asv geldt voor alle in artikel 1.2 genoemde beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting vastgestelde programma´s. De Asv strekt zich uit over

meerdere afdelingen van de gemeente Wageningen. De bedragen die in de programmabegroting genoemd zijn gelden als subsidieplafond.

2. De Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Om een volledig beeld te krijgen van alle regels waardoor gemeentelijke subsidies worden beheerst is de Asv alleen niet voldoende. De Asv moet worden beschouwd in samenhang met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met door ons college vast te stellen uitvoeringsvoorschriften, waarin ter nadere uitvoering van het bepaalde in de Asv aanvullende beleidsregels worden geformuleerd die zijn toegesneden op een of meer specifieke beleidsvelden.

De Awb is een kaderregeling voor alle subsidies op alle bestuursniveaus. Titel 4.2 Subsidies (Awb) bevat:

  • 1.

    dwingende regels, waarvan niet mag worden afgeweken;

  • 2.

    gangbare regels, die voor normale gevallen de beste regeling geven. De bepalingen maken een afwijkende regeling mogelijk door toevoeging van de clausule: “tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald”;

  • 3.

    aanvullende regels, die normen geven voor de gevallen dat de bijzondere wetgever (bijvoorbeeld de gemeente) zelf geen regel heeft vastgesteld;

  • 4.

    facultatieve regels, die niet uit zichzelf gelden, maar in een wet, verordening of besluit van toepassing moeten worden verklaard.

Dat wat al in de Awb geregeld is, hoeft niet meer in de Asv te worden opgenomen. In de Asv zijn dan aanvullende regels opgenomen en facultatieve regelingen uit de Awb van toepassing verklaard. In deze Asv zijn geen herhalingen van bepalingen uit de Awb opgenomen, maar vervangen door verwijzingen naar de betreffende wetsartikelen. De Awb en de Asv vormen samen met (indien van toepassing) deelverordeningen, beleidsregels en beschikkingen het juridische kader waarbinnen het toekennen van subsidies plaatsvindt.

Voor de allerlaatste versie van de Awb wordt verwezen naar bijvoorbeeld de internetsite www.overheid.nl. Hier kan de gehele wetstekst worden opgeroepen of specifieke artikelen, eventueel met toelichting, worden bekeken.

3. Opbouw van de Asv

De Asv vormt de formele grondslag voor subsidieverlening in onze gemeente. Daarnaast geeft zij algemene beheersmatige voorschriften. In aanvulling daarop bestaat de mogelijkheid om via beleidsregels en subsidiebeschikkingen nadere voorwaarden te stellen.

De opbouw van deze Asv volgt zoveel mogelijk de chronologie van het subsidieproces en de terminologie van de Awb:

  • Algemene bepalingen;

  • Verplichtingen van de subsidieontvanger;

  • Aanvraag van subsidieverlening;

  • Subsidieverlening;

  • Subsidievaststelling en –betaling;

  • Slotbepalingen.

De verdeling van bevoegdheden zoals genoemd in artikel 1.4 en 1.5 gaat er vanuit dat de gemeenteraad stuurt op hoofdlijnen en het college van Burgemeester en Wethouders zorgt voor de uitvoering hiervan.

De raad zet de beleidslijnen uit, stelt prioriteiten vast en stelt door middel van de vaststelling van de gemeentebegroting middelen ter beschikking. De raad bepaalt ook de diverse grondslagen van subsidieverstrekking door middel van het vaststellen van de Asv.

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering, onder meer voor de verlening, weigering, bevoorschotting, vaststelling en betaling van de subsidies. Ook is het college bevoegd om controle uit te oefenen op de naleving van subsidieafspraken en subsidies in te trekken als er niet aan de in de Asv gestelde regels wordt voldaan.

Naast de Asv kunnen er beleidsregels geformuleerd worden. Op basis van het bovenstaande is het logischer te werken met beleidsregels (die vaak een uitwerking zijn van een inhoudelijk of juridisch kader) vastgesteld door het college en terughoudend om te gaan met deelverordeningen (een verordening is kaderstellend) die door de raad dient te worden vastgesteld. Een uitzondering kan hierop worden gemaakt indien de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een model (deel)verordening heeft aangereikt (zoals bijvoorbeeld bij de deelverordening Stedelijke Vernieuwing het geval is).

Door de inwerkingtreding van de nieuwe Asv vervalt de oude Algemene Subsidieverordening Wageningen 1998 en een aantal deelverordeningen. De deelsubsidieverordeningen zijn omgezet naar beleidsregels.

Dit alles past tevens binnen het traject om de recht- en doelmatigheid van onze lokale regelgeving en subsidieverstrekking te verbeteren.

Daar waar artikelen van toepassing zijn op slechts bepaalde subsidiesoorten, wordt dit expliciet genoemd in de aanhef, zoals bijvoorbeeld in artikel 2.3 en 2.4. Het vormen van een egalisatiereserve bij een budgetsubsidie heeft een andere invulling dan het vormen van een dergelijke reserve in het geval van een waarderingssubsidie.

De oude Asv bevatte algemene voorschriften op het gebied van non-discriminatie, emancipatie en democratisch functioneren waaraan iedere gesubsidieerde instelling dient te voldoen. Het ligt in de rede te veronderstellen dat dit een integraal onderdeel is van het beleid van instellingen. Tevens dient een subsidieverzoek te worden bezien tegen de achtergrond van het doel waarvoor de subsidie is bestemd.

Tegen deze achtergrond zien wij er van af om in de Asv algemeen verbindende voorschriften op deze terreinen te formuleren. Uiteraard betekent dit niet dat wij geen waarde meer zouden hechten aan emancipatie, democratisch functioneren van instellingen en non-discriminatie.

4. Wat is een subsidie?

4.1 De definitie ontleed

De Awb hanteert de volgende definitie (art. 4:21):

een subsidie is een aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt, met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan een betaling voor de aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Met het woord “aanspraak” wordt aangegeven dat de financiële middelen (nog) niet daadwerkelijk verstrekt hoeven te worden. Zo is bijvoorbeeld ook het garant staan van de gemeente een subsidie in de zin van de wet.

Door “op financiële middelen” in de definitie op te nemen worden verstrekkingen in natura (ook niet indien zij op geld waardeerbaar zijn zoals bv het beschikbaar stellen van sportvelden of accommodaties) niet onder het subsidiebegrip gerekend. Kredietverlening valt overigens wel onder het verlenen van een aanspraak op financiële middelen.

"Bestuursorganen" van de gemeente zijn de burgemeester, het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Soms kan het ook een commissie zijn met bepaalde bevoegdheden.

Met het begrip “met het oog op bepaalde activiteiten” wordt bedoeld dat voorafgaand aan de activiteiten de bestedingsrichting van de gelden is vastgelegd. Ook een nalaten, zoals het braak laten liggen van grond, kan een activiteit zijn. De aard van de activiteiten kan zeer uiteenlopen. Het kan gaan om eenmalige of langdurende activiteiten. Door deze omschrijving vallen de sociale uitkeringen, huursubsidie, schadevergoedingen en studiefinanciering niet onder het subsidiebegrip. De bestedingsrichting staat hier immers niet vast. Uitkeringen die naast de sociale zekerheid worden verstrekt vallen wel onder het subsidiebegrip, tenzij zij in betreffende wetgeving uitgezonderd zijn van het subsidiebegrip.

“Anders dan als betaling voor goederen of diensten” heeft tot gevolg dat commerciële transacties met de gemeente buiten het subsidiebegrip vallen. Deze vallen onder het Burgerlijk Wetboek. Of sprake is van subsidieverlening of een commerciële transactie moet aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval worden vastgesteld (zie ook art. 4:21 Awb).

4.2 Toepassing en uitgangspunt

De subsidietitel van de Awb is van toepassing indien aan alle elementen van de begripsomschrijving wordt voldaan, ongeacht de benaming die eraan wordt gegeven.

Subsidie kan zich in vele gedaanten voordoen. Cruciaal is niet de feitelijke verstrekking (vandaar de term aanspraak), maar de beslissing om de voorgenomen activiteit te subsidiëren.

Uitgangspunt hierbij is dat:

  • 1.

    subsidie een sturingsinstrument is;

  • 2.

    subsidie vernieuwing en samenwerking stimuleert;

  • 3.

    subsidieafspraken worden vastgelegd in beschikkingen (al dan niet met prestatie/productafspraken of eventuele overeenkomsten);

  • 4.

    subsidieafspraken meetbaar worden gemaakt in beschikkingen (al dan niet met prestatie/productafspraken of eventuele overeenkomsten).

4.3 Subsidieverlening, -vaststelling en uitbetaling

4.3.1 Subsidieverstrekking

In het proces van subsidieverstrekking zijn drie belangrijke momenten te onderscheiden:

de subsidieverlening, de subsidievaststelling en de betaling.

Met de term subsidieverlening duidt de Awb de beschikking aan die voorafgaand aan de (voltooiing van de) te subsidiëren activiteit wordt gegeven. De subsidieverlening geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen, waarvan de precieze omvang vaak nog niet vaststaat. Ondanks dit voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening al een rechtens afdwingbare aanspraak. De aanspraak is voorwaardelijk omdat het op dat moment nog niet zeker is of de aanvrager daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en hij zich aan de opgelegde verplichtingen houdt.

De subsidievaststelling is het besluit (tweede beschikking), waarin wordt vastgesteld in hoeverre de voorwaarden zijn vervuld en hoeveel het exacte subsidiebedrag bedraagt. De subsidievaststelling geeft een onvoorwaardelijke en definitieve aanspraak op een bepaald bedrag. Als de subsidieontvanger de bij de verlening omschreven activiteit heeft verricht en de verplichtingen is nagekomen en er zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan, dan moet de subsidie worden vastgesteld op het bedrag dat bij de verlening in het vooruitzicht is gesteld.

De uitbetaling van de subsidie is geen beschikking, maar een rechtshandeling naar burgerlijk recht. In de praktijk wordt veelal gewerkt met voorschotten die moeten worden verrekend bij de vaststelling van de subsidie.

4.3.2 Directe subsidievaststelling

De mogelijkheid bestaat om af te zien van subsidieverlening en direct tot vaststelling over te gaan, indien een verlening vooraf gelet op de subsidievorm en de hoogte van het subsidiebedrag niet nodig dan wel te omslachtig is. Art 4:43 van de Awb voorziet er in dat elementen die je normaal gesproken op zou nemen in de verleningsbeschikking nu opgenomen worden in de vaststellingsbeschikking.

4.3.3 Ambtshalve subsidievaststelling

Daarnaast biedt de Awb de mogelijkheid om de subsidie ambtshalve vast te stellen. Ambtshalve vaststelling wil niet zeggen ”ambtelijk”, want het bestuursorgaan, het college, neemt wel degelijk een besluit, maar het betekent: zonder voorafgaande aanvraag. De jaarlijks in te dienen jaarstukken worden dan beschouwd als aanvraag voor de vaststelling van de subsidie. De subsidie wordt dan vastgesteld op basis van de op dat moment beschikbare gegevens.

Intrekken en wijzigen subsidies

In de Asv zijn geen bepalingen opgenomen over de intrekking en wijziging van subsidies. De mogelijkheden daartoe zijn geregeld in de artikelen 4:48 tot en met 4:51 van de Awb.

5. Soorten subsidies

In de Asv worden 2 soorten subsidies onderscheiden:

  • 1.

    meerjarige subsidies;

  • 2.

    incidentele subsidies.

De meerjarige subsidies worden onderverdeeld in:

  • -

    Budgetsubsidies (zie § 1 van dit hoofdstuk);

  • -

    Exploitatiesubsidies (zie § 2 van dit hoofdstuk);

  • -

    Waarderingssubsidies (zie § 3 van dit hoofdstuk).

Incidentele subsidies zijn subsidies voor activiteiten met een eenmalig, experimenteel of projectmatig karakter (zie § 4 van dit hoofdstuk).

Bij meerjarige subsidies is gekozen voor een mutatiesysteem. Dit systeem houdt in dat er sprake is van meerjarige subsidieverlening met een jaarlijkse ambtshalve subsidievaststelling. Deze vaststelling en bevoorschotting gebeuren in de jaren waarvoor de subsidieverlening geldt, tamelijk routinematig. Zolang er geen bijzonderheden zijn, bijvoorbeeld als de activiteiten niet zijn gerealiseerd, indien de vereiste verplichtingen niet zijn nagekomen of als er een groot financieel tekort is ontstaan, wordt de subsidie jaarlijks ambtshalve vastgesteld conform de verleningsbeschikking.

Pas als er een meerjarige subsidieperiode voorbij is, is er een moment van toetsing en afweging. Dan kijkt het college naar de komende jaren en stelt het zichzelf de (beleidsmatige) vragen óf de subsidie voor de betreffende activiteiten moet worden voortgezet, hoeveel subsidie daarvoor beschikbaar zal worden gesteld en welke verplichtingen daaraan verbonden zullen worden. Uiteraard kan via het budgetoverleg, waarin de afspraken die zijn vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst worden bewaakt, gestuurd worden op gewenste (tussentijdse) resultaten.

De terminologie in de nieuwe Asv moet overeenkomen met die van de huidige Awb. Dat betekent onder meer, dat niet meer gesproken kan worden over toekenning, afwijzing en definitieve vaststelling van subsidie. Voortaan worden de volgende begrippen gebruikt:

  • a.

    verlening (voorheen toekenning): dit is het besluit, waarbij de aanvrager aanspraak krijgt op een bepaald subsidiebedrag;

  • b.

    weigering (voorheen afwijzing): dit is het besluit, waarbij een bepaalde activiteit niet subsidiabel wordt verklaard c.q. geen subsidie wordt verleend;

  • c.

    vaststelling (voorheen definitieve vaststelling): volgt in de regel na de subsidieverlening;

  • d.

    verstrekking: omvat het proces van subsidieverlening en (directe) –vaststelling.

5.1 Budgetsubsidies

Aan wie?

De gemeente verleent uitsluitend budgetsubsidies aan grotere professionele instellingen die meerdere beroepskrachten in dienst hebben (minimaal 2fte). Het gaat om instellingen waarmee de gemeente een langdurige subsidierelatie heeft. Het gaat veelal om relatief grote bedragen (het subsidiebedrag bedraagt minimaal € 50.000,- (prijspeil 2006). De subsidie heeft betrekking op een aantal basisactiviteiten waarvan de wenselijkheid is vastgelegd in meerjarige door de raad vastgestelde beleidsnota’s en/of programmabegroting.

Bekostigingsgrondslag

De subsidieverstrekking vindt plaatst op basis van outputafspraken. Er wordt dan ook gewerkt met een productbegroting, waarbij sprake is van een integrale kostprijsberekening per product. De verleningsbeschikking wordt uitgewerkt in een uitvoeringsovereenkomst. De uitvoeringsovereenkomst vervangt de verleningsbeschikking overigens niet. Het afsluiten van de uitvoeringsovereenkomst betekent dat de subsidieontvanger verplicht is de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren. Eenzijdige heroverwegingen door de subsidieverlener (lager of hoger vaststellen van de subsidie tegen een kleiner of groter productenaanbod) binnen de termijn waarvoor subsidie is verleend is niet mogelijk (de afspraken in de verleningsbeschikking liggen immers vast voor de gehele contractperiode).

Vanaf rekeningjaar 2008 wordt van iedere instelling die in aanmerking wil komen voor een budgetsubsidie een productbegroting geëist.

Termijnen

Budgetsubsidies worden verleend voor minimaal 2 en maximaal 4 jaar. Het heeft de voorkeur de termijnen voor budgetfinanciering te synchroniseren met de zittingsperiodes van de raad.

Er vinden jaarlijks vaststellingen plaats op grond van de door de subsidie ontvanger ingediende rapportages (o.a. jaarrekening en jaarverslag). Dit systeem wordt mutatiesysteem genoemd.

Rolverdeling

Er is sprake van een heldere rolverdeling tussen de subsidieontvanger en de subsidiegever. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor zijn eigen bedrijfsvoering en loopt het daarbij behorende bedrijfsrisico. De subsidiegever is een afnemer van producten tegen een vooraf bepaalde prijs en kwaliteitsniveau.

Kostenbeheersing en efficiency

Het vooraf afspraken maken over producten en bijbehorende kosten leidt voor de subsidieverlener tot een betere beheersing van de kosten.

Daarnaast is er is voor de instelling een prikkel ingebouwd om efficiënt te werken. Eventuele overschotten aan het einde van het jaar mogen (eventueel middels een verdeelsleutel) door de instelling in principe worden behouden. Anderzijds moeten eventuele tekorten door de instelling zelf worden opgevangen.

Lange termijn

Door de meerjarenafspraken wordt de subsidieverlener gestimuleerd om na te denken over langere termijn doelstellingen. De output (kwalitatief en kwantitatief) en de bijdrage daarvan aan de beoogde maatschappelijke effecten staan centraal. Indien een subsidiegever tijdelijk extra producten wil inkopen kan hiervoor een aparte subsidiebeschikking worden verleend in de vorm van een éénmalige activiteitensubsidie (o.a. project).

Lange termijn afspraken kunnen overigens tevens kostenverlagend werken doordat de subsidieontvanger over een langere termijn weet waar hij aan toe is (i.v.m. investeringen).

5.2 Exploitatiesubsidies

Aan wie?

De gemeente verleent exploitatiesubsidie aan (semi-) professionele instellingen of Vrijwilligersorganisaties. Het gaat om instellingen waarmee de gemeente veelal een langdurige subsidierelatie heeft, maar waarbij het (nog) niet mogelijk of wenselijk is over te gaan tot budgetfinanciering. Op termijn zal deze subsidiesoort niet meer voorkomen, aangezien deze subsidievorm weinig tot geen mogelijkheden tot sturing biedt en voor de instellingen weinig tot geen prikkels bevat om efficiënt te werken.

Bekostigingsgrondslag

De subsidieverstrekking vindt in de regel plaats op basis van de input (subsidiabele kosten) en is gericht op de instandhouding van de betreffende organisatie en de bijbehorende activiteiten.

Jaarlijkse heroverweging door de subsidiegever is mogelijk in de vorm van het beschikbaar stellen van meer of minder budget met een bijbehorende aanpassing van het activiteitenniveau.

Termijnen

Exploitatiesubsidies worden verleend voor minimaal 2 en maximaal 4 jaar. Er vinden jaarlijks vaststellingen plaats op grond van de door de subsidie ontvanger ingediende rapportages (o.a. jaarrekening en jaarverslag). Dit systeem wordt mutatiesysteem genoemd.

5.3 Waarderingssubsidies

Bij waarderingsubsidies is er geen direct verband tussen de kostprijs van de gesubsidieerde activiteit en de hoogte van het subsidiebedrag. Het is als het ware een "waardering" van de activiteiten (een extra steuntje in de rug) die de subsidieontvanger ontplooit.

Waarderingssubsidies worden verleend voor minimaal 2 en maximaal 4 jaar. Er vinden jaarlijks vaststellingen plaats op grond van de door de subsidie ontvanger ingediende rapportages (o.a. jaarrekening en jaarverslag). Dit systeem wordt mutatiesysteem genoemd.

De hoogte van de waarderingssubsidie wordt bepaald met behulp van een normbedrag en objectieve kwantitatieve gegevens (bijvoorbeeld een vast bedrag per (jeugd)lid per sportvereniging). De criteria en verdeelregels zijn opgenomen in beleidsregels per beleidsterrein. Het gaat veelal om relatief kleine bedragen en vrijwilligersorganisaties.

5.4 Eenmalige activiteitensubsidies

Hierbij gaat het om subsidieverstrekking van activiteiten met een eenmalig, experimenteel of projectmatig karakter. Het kan zowel om grote als kleine bedragen gaan. De subsidie kan zowel aan professionele instellingen als aan vrijwilligersorganisaties worden verleend. Voor professionele instellingen geldt dat er sprake dient te zijn van een aanvullende activiteit die niet onder de uitvoeringsovereenkomst valt en/of niet gefinancierd kan worden uit de reguliere subsidie. De instelling dient dit te onderbouwen met argumenten.

Indien er geen beleidsregels zijn om op terug te vallen welke activiteiten voor een eenmalige activiteitensubsidie in aanmerking komen, is vermelding van een bedrag en de hoogte van het bedrag in de gemeentebegroting voldoende.

Artikelsgewijze toelichting op de Algemene Subsidie Verordening gemeente Wageningen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsomschrijvingen in dit artikel van de Asv zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen die al in de Awb worden gebruikt en toegelicht zijn niet herhaald.

Artikel 1.2 Reikwijdte van de algemene subsidieverordening

Dit artikel is van belang omdat het de terreinen waarop de gemeente subsidie kan geven afbakent. Tevens vallen hier de subsidies onder die rechtstreeks in de begroting zijn opgenomen. De subsidie valt dan rechtstreeks onder de Awb. De Awb biedt voor deze mogelijkheid een uitzonderingsbepaling.

Artikel 1.3 Rechtspersoonlijkheid

Regel is, dat subsidie wordt verstrekt aan instellingen die een volledige rechtspersoonlijkheid bezitten. Dit artikel biedt de mogelijkheid om daarvan in bijzondere gevallen af te wijken, dat wil zeggen voor activiteiten die passen binnen het subsidiebeleid en waarbij de omstandigheid dat deze niet worden gerealiseerd door een (volledige) rechtspersoonlijkheid bezittende instelling geen beletsel is.

De eis dat alleen aan rechtspersonen subsidie wordt verleend is mede ter bescherming van de aanvrager. Is de aanvrager een natuurlijk persoon, dan is deze hoofdelijk aansprakelijk c.q. verantwoordelijk voor de besteding van de subsidie. Verder voorkomt het mogelijke fraude en biedt een rechtspersoon meer waarborgen voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten (i.v.m. de continuïteit).

Artikel 1.4 De rol van de raad

De bevoegdheidsverdeling in dit artikel geeft aan dat de raad stuurt op hoofdlijnen. Zij stelt het inhoudelijke en financiële kader. Zie ook hoofdstuk 3 van de Algemene toelichting.

Artikel 1.5 De rol van het college

De bevoegdheidsverdeling geeft aan dat het college verantwoordelijk is voor de uitvoering van het door de raad vastgestelde beleid. Zo besluit het college omtrent verlening, intrekking, wijziging en vaststelling van subsidie. Zie ook hoofdstuk 3 van de Algemene toelichting.

Artikel 1.6 Toezichthouders

In de Awb is in hoofdstuk 5, afdeling 5.1 het nodige geregeld omtrent toezichthouders. Een uitgebreide regeling in de Asv is daarom niet nodig. Wel moet de Asv de mogelijkheid aangeven om toezichthouders aan te wijzen.

Op grond van het bepaalde in afdeling 5.1 moet de instelling de toezichthouder toegang verlenen tot de accommodatie en de administratie. Hij is bevoegd inlichtingen te vorderen en zo nodig zakelijke bescheiden en gegevens mee te nemen om kopieën te kunnen maken.

Artikel 1.7 Subsidieplafond en verdelingsmaatstaf

Volgens de Awb kan een subsidieplafond alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift worden ingesteld. Deze Asv doet dat door te bepalen dat de bedragen genoemd in de door de raad vastgestelde programma’s of een daaronder vallend product uit de programmabegroting te bestemmen als subsidieplafond.

Met de vaststelling van een subsidieplafond wordt voorkomen dat een subsidieregeling tot onbegrensde uitgaven leidt. Een subsidie moet namelijk worden geweigerd, voor zover door verstrekking van de subsidie een vastgesteld subsidieplafond zou worden overschreden.

Het subsidieplafond is dus tevens een weigeringsgrond. Hiertoe is geen verdere motivatie vereist. Verwijzing naar artikel 4:25, tweede lid Awb is voldoende. De weigeringsplicht geldt overigens niet als het bestuursorgaan te laat is met de aankondiging van een voornemen tot niet-voortzetten van een meer dan drie jaar durende subsidieverstrekking (zie art.4:51, aant. 4).

De regeling van het subsidieplafond beoogt enerzijds recht te doen aan de rechtszekerheid van subsidieaanvragers, anderzijds aan de begrotingsdiscipline.

Lid 3 biedt voor incidentele subsidievormen de mogelijkheid om naast het principe van de volgorde van ontvangst ook de mogelijkheid te hebben te kiezen voor een van de volgende verdelingsmaatstaven:

  • 1.

    Verdeling naar rato: aan de hand van alle tijdig ingediende aanvragen en aan de hand van vastgestelde grondslagen, wordt berekend tot aan welk totaalbedrag aan subsidie zou moeten worden verleend. Bij overschrijding van het subsidieplafond wordt de subsidie van alle in aanmerking komende subsidieaanvragers naar rato verlaagd. Dit gebeurt door het totaal beschikbare subsidiebudget te delen door het berekende totaalbedrag en deze uitkomst te vermenigvuldigen met de individuele subsidieaanvraag.

  • 2.

    Tendersysteem: aan de hand van alle tijdig ingediende aanvragen, wordt op basis van vooraf vastgestelde criteria een vergelijk en beoordeling gemaakt van de aanvragen. Vervolgens worden de aanvragen tegen elkaar afgewogen en gerangschikt op basis van kwaliteit. Het beschikbare budget wordt op volgorde van rangorde verdeeld.

  • 3.

    “Derde” systeem: indien de te verlenen subsidie verstrekt wordt op basis van een (gedeeltelijk) beschikbaar gesteld budget van een “derde partij” (bijvoorbeeld Rijk of Provincie) zijn de door deze derdepartij” gehanteerde voorwaarden bepalend voor de verdeling van deze budgetten.

Het subsidieplafond moet worden bekendgemaakt. Het plafond incl. de verdelingsmaatstaven moet conform art. 4:27 lid 1 Awb bekendgemaakt worden voor aanvang van het tijdvak waarop het betrekking heeft. Ook behoren potentiële subsidieaanvragers te weten dat hun subsidieaanvraag kan worden geweigerd wegens het ontbreken van gelden, ook al voldoet de aanvraag aan de gestelde eisen.

Artikel 1.8 Subsidiesoorten

Zie hoofdstuk 5 van de algemene toelichting.

In de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld welke subsidiesoort voor de desbetreffende instelling van toepassing is. Op deze manier is voor de subsidieontvanger meteen duidelijk welke regels op de subsidieverstrekking van toepassing zijn.

Artikel 1.9 Indexering voor instellingen met vast personeel

Instellingen met vast personeel ontvangen gedurende de periode van de subsidieverlening een indexering van de personele en niet-personele kosten. Er wordt daarbij uitgegaan van landelijke indexcijfers en een splitsing in personele en overige kosten. Dit geeft het meest zuivere beeld van de reële kostenstijging.

Hieronder een voorbeeld van een berekening van de indexering:

Subsidie jaar A:

personele deel:

€ 150.000 = 75%

niet personele deel:

€ 050.000 = 25%

---------------------- +

totaal:

€ 200.000 = 100%

Subsidie jaar A +1:

index personele deel:

-

subsidie jaar A =

€ 200.000

-

% personele deel =

75%

-

% CAO =

4%

formule:

= (subsidie jaar A x % personele deel) x % CAO)

= (€ 200.000 x 0,75) x 0,04 = € 6.000

index niet personele deel:

-

subsidie jaar A =

€ 200.000

-

% niet pers. deel =

25%

-

% gem. Begr.rchtl =

3%

formule:

= (subsidie jaar A x % niet pers. deel) x % gem. Begr.rchtl

= (€ 200.000 x 0,25) x 0,03 = € 1.500

Subsidie jaar A+1

= subsidie jaar A + index pers. deel + index niet-pers. deel

= € 200.000 + € 6.000 + € 1.500 = € 207.500

Subsidie jaar A+2 en verder:

In de jaren volgend op het jaar A+1 wordt in de formule telkens uitgegaan van het daaraan voorafgaande jaar:

  • Jaar A+1: A

  • Jaar A+2: A+1

  • Jaar A+3: A+2

  • etc…….

Het college kan op basis van lid 2 afwijken van het bovenstaande. Indien het college de indexering gedurende twee of meer achtereenvolgende jaren lager vaststelt dan conform het bepaalde in artikel 1.9 lid 1, kan het zijn dat in het geval van budgetfinanciering de productafspraken in de uitvoeringsovereenkomst aangepast moeten worden.

Indien het college gebruik maakt van lid 2 dienen de betreffende subsidieaanvragers tijdig (dat wil zeggen vóór 1 april) op de hoogte worden gesteld, opdat zij hiermee rekening kunnen houden bij het opstellen van de begroting voor het volgende kalenderjaar.

Lid 2 is opgenomen om te kunnen afwijken. Er kunnen zich situaties voordoen die zo specifiek zijn dat het wenselijk is dat het college deze mogelijkheid tot haar beschikking heeft. Het college dient bij toepassing van dit lid te motiveren waarom zij gebruik maakt van de afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 1.10 Indexering voor instellingen zonder vast personeel

Ieder jaar wordt de indexering opnieuw bezien en vastgesteld aan de hand van de gemeentelijke begrotingsrichtlijn. In geval van bezuinigingen kan de indexering wordenvastgesteld op nul. De betreffende subsidieaanvragers moeten hiervan tijdig (dat wil zeggen vóór 1 april) op de hoogte worden gesteld, opdat zij hiermee rekening kunnen houden bij het opstellen van de begroting voor het volgende kalenderjaar.

Voorbeeld:

Subsidie jaar A:

€ 30.000,-

inflatie % gemeentebegroting:

2,5%

Subsidie jaar A+1:

€ 30.750,-

Lid 2 is opgenomen om te kunnen afwijken. Er kunnen zich situaties voordoen die zo specifiek zijn dat het wenselijk is dat het college deze mogelijkheid tot haar beschikking heeft. Het college dient bij toepassing van dit lid te motiveren waarom zij gebruik maakt van de afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 1.11 Evaluatieverslag

In artikel 4:24 van de Awb wordt bepaald dat, indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, tenminste één maal in de vijf jaar een verslag moet worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij verordening anders is bepaald. In de nieuwe gemeentewet, zoals aangepast door de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur, wordt veel belang gehecht aan systematisch onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan. Het artikel in de Asv reikt verder dan de bepaling in de Awb. Artikel 1.11 bepaalt dat het college gemeentelijke subsidies die worden verstrekt en waarvan het college van mening is dat de verslaglegging onvoldoende inzicht biedt, eens in de vier jaren worden gescreend op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid.

Onder “rechtmatigheid” wordt in dit verband verstaan of de subsidie is besteed aan het doel, waarvoor zij verstrekt is, onder “doelmatigheid” of het beoogde doel op een efficiëntere manier is gerealiseerd en onder “doeltreffendheid” of het met de subsidieverstrekking beoogde in de beschikking vermelde doel daadwerkelijk is gerealiseerd.

Elk jaar een aantal subsidierelaties bekijken werkt doelmatiger dan om de vier jaar alles in één keer doen. Het college stelt jaarlijks vast welke subsidierelaties aan bod komen.

Hoofdstuk 2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 2.1 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De mogelijkheid tot het opleggen van verplichtingen wordt noodzakelijk geacht om een doelmatig en rechtmatig subsidiebeleid te kunnen voeren. Enkele verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb. Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om ten aanzien van een aantal onderwerpen aanvullende regels op te stellen. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid om in de beschikking verplichtingen op te nemen waaraan moet worden voldaan.

De aanvullende verplichtingen moeten altijd in het verlengde liggen van de met de subsidie beoogde doelstellingen en mogen geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor derden.

De subsidieverplichtingen eindigen als de subsidie wordt vastgesteld.

Omdat het gemeentebestuur activiteiten subsidieert die het van belang acht voor haar inwoners, heeft het er ook belang bij, dat de instelling ten aanzien van haar vrijwilligers beleid ontwikkelt dat hun rechten waarborgt. Een instelling dient haar vrijwilligers in voldoende mate bij het beleid van de instelling en bij de uitvoering te betrekken. Dit is door de instelling vastgelegd in een statuut en diverse regelingen voor de bij de instelling werkzame vrijwilligers. Dit artikel is opgenomen omdat het een speerpunt van het algemeen beleid is, waaraan via deze Asv concrete invulling wordt gegeven. Betreffende documenten dienen aan de gemeente te worden overlegd.

Artikel 2.2 Algemene egalisatiereserve bij exploitatie- en budgetsubsidie

In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het creëren van een algemene egalisatiereserve.

Een algemene egalisatiereserve is een bedrag dat ‘over’ is in het financiële overzicht c.q. de balans en dient als een buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. De algemene egalisatiereserve vormt mede de weerstandscapaciteit.

Het kan niet de bedoeling zijn dat deze reserve oneindig groot wordt. Het college kan dan ook in nadere regels of beleidsregels uitwerken wat de totale maximale omvang van de algemene egalisatiereserve mag bedragen.

Dit artikel is bedoeld om een doelmatige besteding en beheer van subsidiegelden te waarborgen. Daarnaast dient het als stimulans voor de subsidieontvanger om efficiënt met het subsidiegeld om te gaan.

De subsidieaanvrager is verplicht in zijn financiële overzicht of jaarrekening de omvang van de algemene egalisatiereserve te vermelden.

Artikel 2.3 Algemene egalisatiereserve bij waarderingssubsidie

Indien gewenst kan het college nadere regels of beleidsregels stellen ten aanzien van de vorming van de algemene egalisatiereserve, de maximale omvang en het jaarlijks toe te voegen bedrag. In de Asv is voor deze subsidiesoorten vastgelegd dat het in ieder geval nooit meer dan 10% van het verleende subsidiebedrag periodiek (jaarlijks) mag worden toegevoegd.

Artikel 2.4 Bestemmingsreserves

Deze nadere regels of beleidsregels bieden de instelling de mogelijkheid om naast een algemene egalisatiereserve één of meerdere bestemmingsreserves te vormen.

Bestemmingsreserves zijn reserves die kunnen worden gevormd met het oog op bepaalde investeringen, die in een bepaald jaar voor een bepaald doel zullen worden gedaan. Voorwaarde is dat het geld in het betreffende jaar voor het betreffende doel wordt uitgegeven. Gebeurt dit niet, dan vloeit de reserve onverbiddelijk terug naar de subsidiërende overheid.

Op basis van het Burgerlijk Wetboek is een instelling verplicht om voorzieningen aan te leggen. Regelgeving vanuit het college of de gemeenteraad zijn niet nodig. Voorzieningen worden gecreëerd om zekere uitgaven op termijn te kunnen doen, bijvoorbeeld voor het onderhouden van een accommodatie. In principe wordt de maximale hoogte van de voorziening gebaseerd op een meerjarenplan dat voor dit doel is opgesteld. De jaarlijkse toevoeging aan een voorziening maakt, in tegenstelling tot reserves, deel uit van de exploitatiebegroting.

Artikel 2.5 Vergoeding vermogensvorming

De subsidieontvanger is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente, wanneer de ontvangen subsidie tot vermogensvorming bij de subsidieontvanger heeft geleid. Hierbij gaat het in het bijzonder om situaties, waarbij vermogensbestanddelen niet langer dienen voor het verwezenlijken van het doel, waarvoor subsidie is verleend: denk aan situaties waarbij de subsidieontvanger goederen vervreemdt, de activiteiten heeft beëindigd, de subsidieverlening of –vaststelling wordt ingetrokken of de rechtspersoon wordt ontbonden.

Aangezien het niet redelijk is iedere vermogenstoename af te romen is de vergoedingsplicht gehouden aan enkele beperkingen, zoals genoemd in art. 4:41, lid 2, Awb.

Voorbeeld: De gemeente subsidieert de bouw van een clubhuis. De vereniging heft zichzelf op en verkoopt het clubhuis. De opbrengst van de verkoop na aftrek van de kosten wordt verdeeld onder de leden.

Voorbeeld: De gemeente subsidieert de exploitatie van een Stichting. De Stichting bouwt een reserve op. De Stichting stopt met de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en zet de reserve in voor andere activiteiten die niet passen binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van subsidieverlening

Artikel 3.1 Termijn voor indiening aanvraag

De datum voor indienen van de aanvraag houdt verband met de besluitvorming in het kader van de begrotingscyclus van de gemeente. In de toekomst kan deze datum naar voren worden gehaald, als de begrotingscyclus dit vraagt. Bij dit artikel wordt ten aanzien van de termijn een onderscheid gemaakt tussen de meerjarige subsidiesoorten en de incidentele subsidies.

Artikel 3.2 Afhandelingstermijn aanvraag

Een instelling ontvangt de verleningsbeschikking nadat de gemeenteraad de begroting voor het komende jaar heeft goedgekeurd. Uiterlijk 31 december hebben de instellingen de beschikking ontvangen, zodat zij weten op welke subsidie zij kunnen rekenen voor het komende jaar.

Voor alle overige afhandelingstermijnen wordt de redelijke termijn van de Awb gehanteerd (art. 4:13 Awb).

Artikel 3.3 Vereisten aanvraag voor budget- en een exploitatiesubsidie

Dit artikel geeft aan welke gegevens moeten worden ingediend om voor een budget- of exploitatiesubsidie in aanmerking te komen.

Een meerjarenbeleidsplan en meerjarenbegroting bieden niet alleen de instelling de mogelijkheid om vooruit te denken, maar geeft het college tevens de mogelijkheid in te spelen op toekomstige ontwikkelingen. Het is overigens gebruikelijk om bij meerjarige subsidieverlening een begrotingsvoorbehoud te maken in de beschikking voor wat betreft het volgende of de volgende jaren (zie art. 4:34 Awb).

Meerjarige subsidieverlening heeft zowel voordelen voor de subsidiërende overheid als voor de subsidieontvangende instelling. Het voordeel voor het bestuursorgaan is dat de subsidie niet ieder jaar opnieuw verleend hoeft te worden. Het kan zich beperken tot het jaarlijks controleren of voldaan is aan de voorwaarden en verplichtingen. Het voordeel voor de instelling is uiteraard meerjarige zekerheid over het verkrijgen van subsidie.

In het geval van budgetfinanciering, waarbij sprake is van meerjarige subsidieverlening, zullen afwijkingen in de meerjarenbegroting alleen dan tot aanpassingen kunnen leiden van de uitvoeringsovereenkomst indien daar gegronde redenen voor zijn. Deze uitzonderingen worden vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst.

De inhoud van een activiteitenplan is vastgelegd in art. 4:62 van de Awb. Dit artikel stelt eisen aan de inhoud, zodat het bestuursorgaan kan beoordelen of de activiteiten en doelstellingen passen in het door haar nagestreefde beleid en of de doelen kunnen worden bereikt met de voorgestelde activiteiten. De instelling benoemt tevens de doelstellingen die zij wil behalen en de te verwachte resultaten. Door de vermelding van de per activiteit benodigde personele en materiële middelen, zoals het artikel voorschrijft, kan het college zich een voorlopig oordeel vormen over de doelmatigheid waarmee de subsidieontvanger opereert.

Artikel 3.4 Vereisten aanvraag voor waarderings- en incidentele subsidie

In het geval van waarderingssubsidie wordt een meerjarenbegroting verwacht. Er is hier immers sprake van een meerjarige subsidie die voor meerdere jaren kan worden verleend. Voor incidentele subsidie kan worden volstaan met een begroting.

De vereisten voor een waarderings- of incidentele subsidie zijn minder omvangrijk dan bij budget- of exploitatiesubsidie. De vereisten maken het mogelijk te beoordelen of de subsidiegelden doelmatig en rechtmatig worden ingezet.

Het tweede lid heeft met name betrekking op het stellen van structureel lichtere eisen bij kleinere subsidies.

Artikel 3.5 Aanvullende vereisten bij eerste aanvraag

Artikel 4:64 verplicht een aanvrager die in het vorige jaar geen subsidie heeft aangevraagd (een zogeheten eerste aanvraag) om een aantal extra stukken te overleggen. Dit is noodzakelijk omdat het bestuursorgaan bij een eerste aanvraag in het algemeen nog niet voldoende inzicht heeft in het reilen en zeilen van de subsidieontvanger.

Indien het college behoefte heeft aan aanvullende vereisten of gebruik wil maken van de mogelijkheid tot het geven van een vrijstelling of ontheffing, dan beschikt zij over deze bevoegdheid. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het eisen van een bewijs van inschrijving Kamer van Koophandel of de verdeling van bevoegdheden binnen een bestuur.

Hoofdstuk 4 Subsidieverlening

Artikel 4.1 Weigeringsgronden

De in dit artikel genoemde weigeringsgronden bevatten een aanvulling op de weigeringsgronden die al in art. 4:25 en 4:35 Awb zijn vermeld.

Naast de weigeringsgronden in de Awb en de Asv kunnen in specifieke situaties in de beschikking nog andere weigeringsgronden worden geformuleerd. Zowel de artikelen van de Awb als de gronden in de Asv of beschikking vereisen een deugdelijke motivatie.

De voorwaarden en criteria genoemd onder lid a zijn alle verplichtingen en vereisten zoals deze in de Asv zijn geformuleerd. Bijvoorbeeld de vereisten genoemd in artikel 3.3 of 3.4.

De aanvullende weigeringsgronden zijn opgenomen om een extra waarborg in te bouwen voor de rechtmatige en doelmatige besteding van subsidiegelden.

Artikel 4:25, tweede lid Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd (NB dit is verplicht) indien door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Het betreft hier het deel dat boven het subsidieplafond uitstijgt. Dit betekent dat in de weigeringsbeschikking niet meer behoeft te worden gemotiveerd, waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager.

Art. 4.1 lid c geeft aan dat een subsidie altijd aanvullend is, dat wil zeggen, subsidie wordt in principe alleen verstrekt als een instelling niet zelf in zijn financiële middelen kan voorzien. Hieronder worden tevens begrepen activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit een “voorliggende voorziening”, zoals bijvoorbeeld de AWBZ, als activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit ondersteunende acties en/of bijdragen van betrokken groeperingen, instanties, instellingen of bedrijven.

Bovenstaande laat de geldigheid van bepalingen betreffende reserves en voorzieningen onverlet.

Artikel 4.2 Bevoorschotting

In de praktijk wordt meestal met voorschotten gewerkt. Op grond van art. 4:54 Awb is voorschotverlening alleen mogelijk indien de Asv dat bepaalt. Afgewogen moet worden of voorschotverlening noodzakelijk is. In principe wordt er voor 100% bevoorschot. Er wordt naar gestreefd om bevoorschotting plaats te doen vinden op de eerste van de maand, het kwartaal of het jaar waarop deze betrekking heeft.

Welk systeem van bevoorschotting wordt gehanteerd wordt vastgelegd in lid 2.

De beslissing om een voorschot te verlenen of te weigeren moet worden beschouwd als een beschikking, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Verlening van een voorschot door middel van een beschikking verplicht tot uitbetaling. Het is mogelijk de beschikking tot subsidieverlening te combineren met een beschikking tot voorschotverlening.

Hoofdstuk 5 Subsidievaststelling en -betaling

Artikel 5.1 Procedure

Binnen deze Asv wordt bewust gekozen voor het zogenaamde mutatiesysteem. Dit systeem houdt in dat er sprake is van meerjarige subsidieverlening met een jaarlijkse subsidievaststelling. Na afloop van de meerjarige subsidieperiode is er een moment van toetsing en afweging. Dan kijkt het college naar de komende jaren en stelt het zichzelf de (beleidsmatige) vragen óf de subsidie voor de betreffende activiteiten moet worden voortgezet, hoeveel subsidie daarvoor beschikbaar zal worden gesteld en welke verplichtingen daaraan verbonden zullen worden. Zie ook de algemene toelichting van deze Asv (hoofdstuk 4.3.3 en hoofdstuk 5).

Artikel 5.2 Termijn voor indiening gegevens, bescheiden/ aanvraag subsidievaststelling

De datum voor indienen van de aanvraag houdt verband met de besluitvorming in het kader van de begrotingscyclus van de gemeente. In de toekomst kan deze datum naar voren worden gehaald, als de begrotingscyclus dit vraagt.

Bij dit artikel wordt ten aanzien van de termijn een onderscheid gemaakt tussen de meerjarige subsidiesoorten en de incidentele subsidies. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat alleen bij incidentele subsidies een aanvraag tot vaststelling dient te worden ingediend. Art. 4:2 Awb omschrijft welke gegevens een dergelijke aanvraag dient te bevatten.

Artikel 5.3 Verzoek om uitstel van het indienen van de gegevens, bescheiden tot subsidievaststelling

Er kunnen redenen zijn waarom een instelling niet kan voldoen aan de termijn genoemd in artikel 5.2. Dit artikel van de Asv biedt de mogelijkheid om dit schriftelijk en onderbouwd voor te leggen aan het college.

Artikel 5.4 Vereiste gegevens, bescheiden/ aanvraag voor de subsidievaststelling

In het eerste lid van artikel 5.4 wordt vermeld dat het college toepassing geeft aan art. 4:75, 4:76, 4:77, 4:78, 4:79 en 4:80 van de Awb. Deze artikelen hebben betrekking op de accountantsverklaring. Deze mogelijkheid geldt in beginsel voor alle soorten subsidies, maar is verplicht in geval van een budgetsubsidie.

De hoogte van het subsidiebedrag moet wel in verhouding staan met de kosten voor een dergelijke verklaring. Boven een bedrag van € 25.000,- is een accountantsverklaring verplicht. Indien het verkregen subsidiebedrag lager is, kan worden volstaan met een ondertekende verklaring door het bestuur van de desbetreffende instelling. Uitzondering hierop vormt een mogelijke verplichting vanuit een ander bestuursorgaan (bijvoorbeeld Rijk of provincie). De ervaring leert dat in sommige gevallen ook voor lagere bedragen een accountantscontrole verplicht wordt gesteld. In die gevallen dat een ander bestuursorgaan dit stelt geldt de uitzonderingsbepaling van de Asv niet.

Artikel 5.5 Betaling

De instellingen hebben recht op een vlotte afwikkeling als de subsidie eenmaal is vastgesteld.

Artikel 5.6 Terugvordering

Artikel 4:57 Awb geeft aan dat onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd. Een vordering van wettelijke rente kan normaal gesproken echter uitsluitend via de burgerlijke rechter geïnd worden. Tenzij zoals in dit geval een wettelijk voorschrift (Asv) uitdrukkelijk in de bevoegdheid tot vordering van wettelijke rente op een publiekrechtelijke wijze voorziet.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Hardheidsclausule

Dit artikel is opgenomen om ten opzichte van een instelling in begunstigende zin te kunnen afwijken van deze Asv. Daarvoor is wel nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

De aanduiding “hardheidsclausule” geeft aan, dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waarin een strikte toepassing van één of meer artikelen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Artikel 6.2 Overgangsbepaling

Een aantal verordeningen komt te vervallen met de inwerkingtreding van de nieuwe algemene subsidieverordening. De deelverordeningen zijn vervangen door beleidsregels. Het overgangsrecht strekt ertoe om, in het geval subsidieverlening nog onder het oude recht heeft plaatsgevonden, de subsidie volgens dat zelfde regime te doen vaststellen.

Als er in een voorkomend geval frictie ontstaat tussen de toepassing van de "oude”en de “nieuwe” verordening geldt 2007 als overgangsjaar. In de gevallen dat de verordening van 1998 gunstiger is dan die van 2007 gelden eenmalig de bepalingen van de verordening 1998. De subsidieontvanger krijgt op deze manier ruimschoots de gelegenheid in te spelen op een gewijzigde situatie.

Lid 6 is toegevoegd om de overgang voor met name scholen van subsidiering per schooljaar naar subsidiering per kalenderjaar binnen een termijn van 5 jaar te regelen. Binnen deze periode dient de overstap te worden gemaakt om subsidie beschikbaar te stellen per schooljaar met een begrotingsvoorbehoud voor het tweede deel van het betreffende schooljaar (5/12 en 7/12).

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6.4 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.