Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wassenaar

Geldend van 23-05-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wassenaar

De raad van de gemeente Wassenaar;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 maart 2009

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d en tweede lid, onderdeel b, juncto artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wassenaar

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

  • e.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslagontstaat.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die:

    • a.

      op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000;

    • b.

      op de peildatum geen zicht heeft op inkomensverbetering als direct gevolg van eigen handelen of gemaakte keuzes gedurende de in het eerste lid van dit artikel genoemde periode.

  • 3. Onverlet het bepaalde in artikel 40 eerste lid juncto artikel 42 van de wet is het college van de gemeente waar een belanghebbende op de peildatum woonplaats heeft/had gehouden op de aanvraag om een langdurigheidstoeslag te beslissen.

  • 4. Daar waar artikel 36 van de wet spreekt over een persoon wordt daaronder mede verstaan de partner die evenzeer aan alle voorwaarden moet voldoen.

  • 5. Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van het bepaalde in de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt

    • a.

      voor gehuwden: € 500,00 per jaar

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: € 450,00 per jaar

    • c.

      voor een alleenstaande: € 350,00 per jaar

  • 2. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari geïndexeerd met het percentage gelijk aan de consumentenprijsindex van de totale bestedingen over het voorgaande jaar zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De verhoging wordt afgerond op hele bedragen van één euro.

Artikel 4 Overige bepalingen

  • 1. Bij de beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand wordt de verstrekking van de langdurigheidstoeslag verder buiten beschouwing gelaten.

  • 2. Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 4a Wijziging betekenis begrippen – Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en intrekking van de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012.

  • 1. Wijziging betekenis begrippen. Waar in deze verordening de begrippen ’alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’ , bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2009.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wassenaar.

Ondertekening

Wassenaar
De Raad voornoemd,
de Griffier, de Voorzitter,

Toelichting op de Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wassenaar

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet werk en bijstand zodanig gewijzigd dat de langdurigheidstoeslag is gedecentraliseerd naar gemeenten. Artikel 36 was en is de basis voor de langdurigheidstoeslag. Aan artikel 8 van de wet is een bepaling toegevoegd dat de gemeenteraad regels stelt voor de verlening van de langdurigheidstoeslag en dat die regels in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de toeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een laag inkomen hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Op grond van artikel 36 van de wet moeten gemeenten een langdurigheidstoeslag verlenen. Anders dan in het verleden hoeven gemeenten geen toets meer te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. Het hebben van een langdurig laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering staat nu centraal in artikel 36, eerste lid, van de wet.

Soort bijstand

Met toepassing van (het gewijzigde) artikel 5, onderdeel d van de wet valt de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 onder het begrip bijzondere bijstand. De toeslag is een onbelaste uitkering.

Doelgroep

In artikel 36, eerste lid, van de wet is bepaald dat personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar recht hebben op de langdurigheidstoeslag.

De (nieuwe) langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. Voorheen waren werkenden uitgesloten. Gemeenten kunnen zelf de keuze maken of werkenden onder de langdurigheidstoeslag komen te vallen.

Hoogte van de toeslag

De hoogte van de toeslag was centraal bepaald. Het waren vaste bedragen, als percentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld. Gemeenten bepalen nu zelf de hoogte van de toeslag. Daarbij moet een aantal zaken dingen bedacht worden.

Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

Langdurig

Gemeenten kunnen zelf bepalen wat de termijn is waarbij er sprake is van het hebben van een langdurig laag inkomen. De termijn van 60 maanden (vijf jaar) is identiek aan de termijn van de (oude) wettekst van artikel 36.

Laag inkomen

Gemeenten kunnen zelf bepalen wat de inkomensgrens is waarbij er sprake is van het hebben van een laag inkomen. De grens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm is gelijk aan die van het gemeentelijk minimabeleid.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraagformulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Dit artikel benoemt een aantal in de verordening gebruikte begrippen ter aanvulling op de omschrijvingen in de Wet werk en bijstand.

Artikel 2

In het eerste lid worden de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt.

Langdurig is een aaneengesloten periode van 60 maanden.

Laag inkomen is een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Bij niet WWB gerechtigden zal de leef- en woonsituatie van de aanvrager op de peildatum uitgangspunt vormen voor de vaststelling van de (fictieve) norm (inclusief toeslag en/of verlaging op grond van de Verordening toeslagen en verlagingen bijstandsnormen 2005).

In het tweede lidonder a worden studenten expliciet uitgesloten van de toeslag. In zijn algemeenheid mogen studenten in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Het inkomen van studenten zal in de referteperiode (60 maanden voorafgaand aan de peildatum) veelal hoger zijn geweest dan de bijstandsnormen voor jongeren van 18 tot 21 jaar. In artikel 33, tweede lid, van de wet is bepaald welke bedragen als (fictieve) studiefinanciering gehanteerd moeten worden. Om aan de voorwaarde te voldoen van 60 maanden een laag inkomen, zullen studenten pas effectief op 26 jarige leeftijd in aanmerking kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag, indien er op 21-jarige leeftijd nog een WSF-toelage werd ontvangen. Het komt ook vaak voor dat studenten bijverdienen. Vanwege de ruime bijverdienregeling in de WSF zal het totale inkomen al snel boven de toepasselijke bijstandsnorm liggen. Slotsom is dus dat studenten in veel gevallen een te hoog inkomen hebben (gehad) om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag. De afwijzingsgrond van de hoogte van het inkomen verdient de voorkeur boven de uitsluiting om reden van het volgen van een opleiding of studie.

In het tweede lid onder b wordt de mogelijkheid geboden om een belanghebbende die door eigen toedoen op de peildatum geen zicht heeft op inkomensverbetering niet in aanmerking te laten komen voor de langdurigheidstoeslag. Er moet wel een causaal verband gelegd kunnen worden tussen de handeling of de gemaakte keuze van een belanghebbende en het als gevolg hiervan ontbreken van zicht op inkomensverbetering. Voorbeelden hiervan zijn het weigeren van een betaalde baan (met een inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm) als gevolg waarvan op de peildatum zicht op inkomensverbetering ontbreekt en het bewust kiezen voor een parttime baan met een inkomen lager dan de bijstandsnorm terwijl naar objectieve maatstaven meer uren gewerkt zou kunnen worden en zodoende een betere inkomenspositie ontstaat.

De toepassing van deze bepaling vraagt om maatwerk en een zorgvuldige weging van de situatie waarbij het causale verband tussen enerzijds het handelen en anderzijds het ontbreken van zicht op inkomensverbetering aangetoond dient te worden.

In het derde lid is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een belanghebbende op de peildatum woonplaats heeft/had bevoegd is om over een aanvraag om langdurigheidstoeslag te beslissen. Als praktisch gevolg heeft dit dat aanvragen doorgestuurd moeten worden als men op de peildatum een andere woonplaats had.

In het vierde lid wordt verduidelijkt daar waar artikel 36 van de wet spreekt over ‘de persoon’ daaronder mede wordt verstaan de op de peildatum aanwezige partner. Er bestaat ook alleen recht op de langdurigheidstoeslag als beiden voldoen aan de voorwaarden.

Als men niet op de peildatum, maar wel tijdens de referteperiode een partner had, dan is die partner slechts van belang voor de vraag of het gezamenlijke inkomen tijdens de samenleving boven de toepasselijke inkomensgrens heeft gelegen en of er vermogen was dat het vrij te laten bescheiden vermogen te boven ging.

Artikel 3

In het eerste lid worden de bedragen van de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 vastgesteld naar de leefsituatie op de peildatum.

In het tweede lid wordt bepaald dat de bedragen als genoemd in het eerste lid jaarlijks geïndexeerd worden.

Artikel 4

In het eerste lid is vastgelegd dat de langdurigheidstoeslag niet meetelt bij de bepaling van de hoogte van de draagkracht of reserveringsruimte in het kader van (gewone) aanvragen om bijzondere bijstand. Uit artikel 5, aanhef en onder e, van de wet blijkt evenzeer dat de langdurigheidstoeslag niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. Er kan eerst sprake zijn van een voorliggende voorziening als deze gelegen is buiten de Wet werk en bijstand.

In het tweede lid is bepaald dat het college beslist in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Artikel 5

Hoewel de verordening pas de dag na bekendmaking in werking treedt heeft deze een terugwerkende kracht tot 1 januari 2009. Vanaf deze datum is de wetswijziging van kracht geworden en dienen de regels voor het verlenen van een langdurigheidstoeslag in een verordening vastgesteld te zijn.