Beleidsregels terugvordering- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Geldend van 06-02-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels terugvordering- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland,

overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels op te stellen om de in- en terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen nader te bepalen;

gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 58 en 59 van de Participatiewet;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Beleidsregels terugvordering- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • b.

    belanghebbende: de bijstandsgerechtigde;

  • c.

    gemeente: de gemeente Waterland;

  • d.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • e.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f.

    inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW en artikel 13, eerste lid IOAZ;

  • g.

    leenbijstand: bijzondere bijstand als lening verstrekt voor noodzakelijke goederen;

  • h.

    uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of het Bbz of een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ.

Artikel 2 Toepassingsbereik beleidsregels

Deze beleidsregels zijn van toepassing op:

  • a.

    het opschorten van het recht op een uitkering ingevolge artikel 40, derde lid en artikel 54, eerste lid van de Participatiewet, artikel 17, eerste lid en 17a, eerste lid van de IOAW en de IOAZ;

  • b.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, derde en vierde lid van de Participatiewet, artikel 17, derde en vierde lid en 17a vierde lid van de IOAW en de IOAZ;

  • c.

    het terugvorderen en invorderen van een onverschuldigd betaalde uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet, de artikelen 25 tot en met 30 van de IOAW en de IOAZ, en de artikelen 44 tot en met 47 van het Bbz;

  • d.

    het opleggen van een schriftelijke waarschuwing ingevolge artikel 18a, vierde lid van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 2 OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 3 Opschorting van het recht op een uitkering

  • 1. Opschorting van het recht op een uitkering vindt plaats indien belanghebbende:

    • a.

      geen of onvoldoende bewijsstukken overlegt;

    • b.

      bewijsstukken niet of niet tijdig verstrekt en hem dit te verwijten valt;

    • c.

      anderszins onvoldoende medewerking verleent;

    • d.

      op een ander adres woont dan waaronder belanghebbende en/of het gezin staat ingeschreven in de Basisregistratie persoonsgegevens (BPR).

  • 2. Geen opschorting vindt plaats indien het verzuim of de afwijking belanghebbende redelijkerwijs niet te verwijten valt.

Artikel 4 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • 1. Een besluit tot toekenning van een uitkering wordt herzien of ingetrokken indien:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;

    • b.

      anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2. Indien de belanghebbende het verzuim niet of niet volledig herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van een uitkering worden herzien of ingetrokken met ingang van de eerste dag waarover het recht op een uitkering is opgeschort.

HOOFDSTUK 3 TERUGVORDERING

Artikel 5 Terugvordering van een onverschuldigd verleende uitkering

Het college vordert een uitkering terug van de belanghebbende op basis van artikel 25, eerste en tweede lid van de IOAW en IOAZ en op basis van artikel 58, eerste en tweede lid van de Participatiewet voor zover deze uitkering:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet of artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en artikel 13, eerste lid IOAW en IOAZ;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit een gestelde borgtocht;

  • d.

    bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op een uitkering bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

  • f.

    is verleend als Bbz-lening en het bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd en er niet is voldaan aan de verplichtingen;

  • g.

    anderszins onverschuldigd is betaald omdat:

    • de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover de uitkering is verleend, over in aanmerking te nemen middelen is komen te beschikken of kan beschikken;

    • de uitkering is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming;

Artikel 6 Brutering

  • 1. De netto bijstandsvordering op grond van de Participatiewet wordt in principe achteraf verhoogd met de door het college afgedragen loonheffing (brutering), voor zover de vordering niet of niet volledig is voldaan voor 1 januari van het volgende jaar na de datum van het terugvorderingsbesluit.

  • 2. In geval van loonheffing (brutering) achteraf, wordt aan belanghebbende een apart terugvorderingsbesluit toegezonden.

  • 3. Een vordering wordt direct gebruteerd teruggevorderd indien de vordering betrekking heeft op een periode voorafgaand aan het lopende jaar.

  • 4. Van brutering kan worden afgezien indien belanghebbende geen verwijt treft met betrekking tot het ontstaan van de vordering.

Artikel 7 Terugvordering van (verzwegen) gezinsleden en medevennoten (mede hoofdelijk aansprakelijk)

  • 1. Ten aanzien van een verleende uitkering aan gehuwden of daarmee gelijkgestelden wordt een uitkering als gezinsuitkering toegekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de middelen van alle tot het gezin behorende personen. Deze uitkering is ondeelbaar en wordt als één geheel vastgesteld, ongeacht aan wie de uitkering wordt betaald. De betreffende personen zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk. Dit geldt ook voor verzwegen gezinsleden. Terugvordering zal daarom steeds zijn gericht op de in de gezinsuitkering begrepen personen (inclusief een verzwegen gezinslid).

  • 2. Indien de uitkering als gezinsuitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet, of artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregels bij de verlening van uitkering rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. Indien de kredietvrager niet meer aan zijn verplichtingen voldoet stelt het college de eventuele medevennoot mede hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 8 Afzien terugvorderingsbesluit of verdere invordering

Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • a.

    het een uitkering betreft die is betaald zes maanden na de datum van ontvangst van een signaal waaruit afgeleid had moeten worden dat vanaf de datum van bedoeld signaal de uitkering ten onrechte of teveel is betaald. Deze uitzondering is niet van toepassing als het gaat om een terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid van de Participatiewet;

  • b.

    het hier om reden van doelmatigheid en/of efficiëntie aanleiding toe is, tenzij het gaat om terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 4 KWIJTSCHELDING

Artikel 9 Uitgangspunten kwijtschelding

Het college verleent geen kwijtschelding van een restantvordering tenzij naar het oordeel van het

college verdere invordering tot onaanvaardbare financiële gevolgen zou leiden bij belanghebbende of diens gezin, tenzij het hierbij gaat om invordering op grond van artikel 58, eerste lid van de Participatiewet.

Artikel 10 Kwijtschelding bij geldleningen

  • 1. Het college stelt de hoogte van de aflossing op leenbijstand tijdens de bijstandsverlening vast op 6% van de geldende bijstandsnorm.

  • 2. Voor niet verwijtbare leenbijstand, die bovendien niet is teruggevorderd, geldt dat het restant buiten invordering wordt gesteld wanneer minimaal 36 aaneengesloten volledige aflossingstermijnen zijn voldaan. Belanghebbende dient hiervoor zelf een schriftelijk verzoek te doen. Belanghebbende ontvangt van de kwijtschelding een beschikking waarin het bedrag van de kwijtschelding staat vermeld.

  • 3. Wanneer belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid kan worden verweten met betrekking tot het ontstaan of voortduren van de situatie welke tot het verstrekken van (verwijtbare) leenbijstand leidt, dient in beginsel de geldlening volledig te worden terugbetaald, ook al zou de periode van aflossing langer voortduren dan 36 maanden. In deze situatie dient het aflossingsbedrag voor diegenen die een Participatiewet-uitkering ontvangen in beginsel te worden bepaald op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm plus toeslag.

  • 4. Wanneer de belanghebbende niet meer aangewezen is op een uitkering en bijvoorbeeld inkomsten heeft uit arbeid, vindt heroverweging plaats over de hoogte van de aflossing. De hoogte van het aflossingsbedrag wordt individueel bepaald door het maken van een draagkrachtberekening.

Artikel 11 Kwijtschelding bij overlijden

Een restantvordering of geldlening zal worden kwijtgescholden bij overlijden, tenzij er een zekerheid is gesteld of als de nalatenschap gehele of gedeeltelijke aflossing toelaat.

Artikel 12 Kwijtschelding bij onbekende verblijfplaats en/of inkomstenbron, of anderszins

  • 1. Een (restant)vordering kan na verloop van tien jaar buiten invordering worden gesteld indien de verblijfplaats en/of inkomstenbron onbekend zijn en niet te verwachten is dat deze op enig moment wel achterhaald zullen worden.

  • 2. Een (restant)vordering kan ook buiten invordering worden gesteld indien invordering om andere redenen niet mogelijk is gebleken en niet te verwachten is dat dit op enig moment wel mogelijk zal zijn.

HOOFDSTUK 5 INVORDERING VAN EEN TERUGGEVORDERDE UITKERING

Artikel 13 Invorderingsbesluit/aflossingsverplichting

In het invorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mee:

  • 1.

    tot welk bedrag en over welke periode de onverschuldigd verleende bijstand wordt teruggevorderd;

  • 2.

    de wettelijke betalingsverplichting;

  • 3.

    het maandelijkse aflossingsbedrag en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden: in de beschikking wordt de uiterste betalingsdatum vermeld of de termijn waarbinnen de vordering dient te zijn voldaan;

  • 4.

    in geval van uitstel van betaling, de hoogte van het per termijn terug te betalen bedrag;

  • 5.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd;

  • 6.

    dat in geval van tenuitvoerlegging van het besluit er incassomaatregelen getroffen zullen worden, waarbij de (nog resterende) vordering verhoogd zal worden met incassokosten volgens de staffel zoals die gehanteerd wordt door de kantonrechters en gepubliceerd is op www.rechtspraak.nl;

  • 7.

    de volgorde van de betalingen zoals vastgelegd in artikel 4:92 Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • 8.

    op welke wijze verrekening zal plaatsvinden.

Artikel 14 Bevoegdheid tot verrekening en beslaglegging

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om op grond van artikel 60, derde en vierde lid en artikel 60a van de Participatiewet en artikel 28, tweede en derde lid van de IOAW en IOAZ over te gaan tot verrekening en beslaglegging door middel van vereenvoudigd derdenbeslag op grond van artikel 60, vijfde lid van de Participatiewet en artikel 28, vijfde lid van de IOAW en IOAZ.

  • 2. Voorschotten en inkomsten uit de voorafgaande zes maanden van de algemene bijstand worden niet als terugvordering beschouwd, maar kunnen direct aansluitend verrekend worden met een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ of het Bbz.

  • 3. Indien een onverschuldigd betaalde uitkering is teruggevorderd is het college bevoegd tot verrekening met een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ, WW, IOW, ZW, WAO, WIA, Wamil, WAZ, TW, Wajong, AOW en ANW.

  • 4. Indien een uitkering is verleend in de vorm van een geldlening op grond van de Participatiewet is het college bevoegd tot verrekening van deze lening met de ontvangen algemene bijstand op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ, WW, IOW, ZW, WAO, WIA, Wamil, WAZ, TW, Wajong, AOW en ANW.

  • 5. Indien een onverschuldigd betaalde uitkering is teruggevorderd en belanghebbende voldoet niet of niet behoorlijk aan zijn verplichting tot terugbetaling, is het college bevoegd, na aanmaning, over te gaan tot bekendmaking van het dwangbevel door middel van toezending per post aan belanghebbende.

  • 6. Indien een belanghebbende niet binnen twee weken voldoet aan het dwangbevel kan worden overgegaan tot executie van de vordering, door het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag of door de invordering over te dragen aan de deurwaarder.

Artikel 15 Debiteurenonderzoek

  • 1. In beginsel wordt een eenmaal vastgesteld aflossingsbedrag niet gematigd. De betalingsverplichting kan na (her-)onderzoek of op bijzondere individuele gronden van belanghebbende, worden gewijzigd in een hoger of lager bedrag. Het college verricht jaarlijks een onderzoek naar de hoogte van het inkomen van de betalingsplichtige.

  • 2. Indien de hoogte van het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 3. Indien vaststaat dat de vordering met de vastgestelde aflossingsverplichting binnen een periode van drie jaar volledig terugbetaald kan worden, verricht het college geen onderzoek naar de hoogte van het inkomen, mits de betalingsplichtige in die periode volledig aan zijn betalingsverplichting voldoet.

  • 4. Een debiteurenonderzoek kan eerder plaatsvinden indien het opgelegde aflossingsbedrag (tijdelijk) lager is of gelijk is aan 10% van de toepasselijke uitkeringsnorm, of omdat er anderszins nader onderzoek is gewenst.

  • 5. Indien bij het debiteurenonderzoek blijkt dat de werkgevers- of uitkeringsgegevens zijn gewijzigd, wordt de debiteur om informatie gevraagd. Als die informatie uitblijft, wordt looninformatie gevraagd bij de werkgever of uitkeringsinstantie. Wanneer ook de werkgever niet meewerkt, wordt de hoogte van het aflossingsbedrag pro-forma verdubbeld.

HOOFDSTUK 6 OPSCHORTING INVORDERING

Artikel 16 Opschorting van betaling

  • 1. Het college kan tijdelijk uitstel van betaling verlenen onder vermelding van de termijn van de opschorting en de voorwaarden.

  • 2. Het treffen van een betalingsregeling, al dan niet op verzoek van belanghebbende, is gelijkgesteld met uitstel van betaling.

  • 3. Bij het niet voldoen van de betalingsverplichting wordt de regeling opgezegd en de vordering ineens opeisbaar gesteld.

Artikel 17 Opschorting invordering wegens schuldenproblematiek

Het college kan besluiten tot opschorting van de invordering van een teruggevorderde uitkering indien:

  • a.

    de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) van toepassing is verklaard door de rechtbank;

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • c.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldenregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;

  • d.

    de vordering van het college wegens de teruggevorderde uitkering tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 18 Afzien van opschorting invordering wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college ziet af van opschorting indien:

    • a.

      de terugvordering van de onverschuldigde betaling of lening het gevolg is van fraude van belanghebbende, behoudens wanneer de WSNP van toepassing is verklaard;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 2. Het besluit tot opschorting van (verdere) invordering treedt niet in werking voordat een schuldenregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

Artikel 19 Intrekking opschorting schuldenproblematiek

Het besluit tot opschorting van (verdere) invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de

belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden, nadat het voornemen tot opschorting bekend is gemaakt, een schuldenregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    belanghebbende niet voldoet aan de verplichtingen met betrekking tot de schuldenregeling;

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 7 AANMANING EN DWANGBEVEL

Artikel 20 Aanmaning na verzuim

  • 1. Een schuldenaar blijft in verzuim wanneer hij geen gevolg geeft aan het terugvorderingsbesluit door niet binnen zes weken te betalen, of aan het invorderingsbesluit door niet, niet volledig of niet tijdig aan de betalingsregeling te voldoen.

  • 2. Bij verzuim van betaling wordt eenmaal een aanmaning verzonden, met een betalingsverplichting binnen twee weken na datum van verzending.

  • 3. In de aanmaning wordt aangegeven dat, indien niet tijdig wordt betaald, de vordering zal worden verhoogd met kosten van invorderingsmaatregelen.

  • 4. Kosten van de aanmaning worden niet in rekening gebracht.

Artikel 21 Dwangbevel

Wanneer na het verzenden van een aanmaning binnen twee weken niet of niet volledig aan de betalingsverplichting wordt voldaan, wordt een dwangbevel op grond van de Awb uitgevaardigd.

Artikel 22 Rente en kosten

  • 1. Het college ziet bij verrekeningen en derdenbeslagen af van het zelf in rekening brengen van de wettelijke rente.

  • 2. Het college betaalt, tenzij het college geen verwijt treft, ambtshalve rente aan de schuldenaar als een beschikking tot terugvordering als gevolg van bezwaar of beroep wordt gewijzigd of vernietigd ten gunste van de schuldenaar (gelijk ook bij correctie afwijzing van een aanvraag).

  • 3. Bij verrekeningen en vereenvoudigde derdenbeslagen worden, afhankelijk van de hoogte van de restsom van de vordering, incassokosten in rekening gebracht ter hoogte van de staffel zoals die gehanteerd wordt door de kantonrechters en gepubliceerd is op www.rechtspraak.nl.

HOOFDSTUK 8 VERJARING EN STUITING

Artikel 23 Verjaring

Voor wat betreft verjaring en de stuiting van verjaring sluiten wij aan bij artikel 309 en verder van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 24 Overgangsrecht

  • 1. Op een verplichting tot betaling van een geldsom aan het college die is vastgesteld voor de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb, te weten 1 juli 2009, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

  • 2. Indien een bestuurlijke sanctie, wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor 1 juli 2009, blijft het recht voor inning van de sanctie zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb van toepassing.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 27 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels terugvordering- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, gehouden op 16 december 2014.
T. van den Berg
locosecretaris
Drs. L. Bromet
locoburgemeester