Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening gemeente Waterland 2009

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening gemeente Waterland 2009

De raad van de gemeente Waterland,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

B E S L U I T :

De Re-integratieverordening gemeente Waterland 2009 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de WWB;

    • b.

      belanghebbenden: personen als bedoeld in artikel 7 en 10 van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 2, 5 en 63 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen (IOAW )en artikel 2, 5 en 63 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ ), voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar;

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

    • e.

      trajectplan: een ontwikkelgericht plan, toegesneden op de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende waarin opgenomen zijn: klantgegevens, klantprofiel, zoekprofiel, doel van het traject, in te schakelen organisaties en afspraken over ontwikkeltijd, begeleidingstijd en voortgangsrapportage;

    • f.

      werkgever: de persoon tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat;

    • g.

      werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij het arbeidsinschakeling;

    • h.

      werknemer: de persoon die in een dienstbetrekking werkzaam is;

  • 2.

    • a.

      Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht (Abw).

    • b.

      Alle voorzieningen die in deze verordening worden genoemd zijn, tenzij anders aangegeven, van toepassing op rechthebbenden op de WWB, de IOAW en de IOAZ.

HOOFDSTUK 2. Voorzieningen

Artikel 2 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan of ten behoeve van een belanghebbende een subsidie verstrekken dan wel dienstverlening inkopen, waardoor deze persoon in staat wordt gesteld deel te nemen aan activiteiten die bijdragen tot sociale activering.

  • 2. In een trajectplan wordt per individu aan de hand van een diagnose van de situatie van de deelnemer de deelname aan activiteiten als bedoeld in het eerste lid vastgelegd.

  • 3. Het trajectplan is een onderdeel van de beschikking die het college kan opleggen aan een belanghebbende.

  • 4. Het college laat werkzaamheden in het kader van het trajectplan zoveel mogelijk verrichten door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

Artikel 3 Sociale activering gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie

Het college kan conform artikel 10a WWB, indien arbeidsinschakeling voor rechthebbenden op de Wet werk en bijstand nog niet mogelijk is, activeringsactiviteiten aanbieden zoals vrijwilligerswerk en andere nuttige maatschappelijke activiteiten om te bevorderen dat de belanghebbende zelfstandig leert deelnemen aan het maatschappelijk leven.

Artikel 4 Sociale activering gericht op arbeidsinschakeling

  • 1. Het college kan voorzieningen aanbieden gericht op arbeidsinschakeling indien daardoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed.

  • 2. Indien een belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie dan kan het college een scholingstraject aanbieden dat tot die kwalificatie leidt.

Artikel 5 Stimulans richting arbeidsmarkt

Het college kan de volgende premies en onkostenvergoedingen toekennen om belanghebbenden te stimuleren bij de arbeidsinschakeling:

  • a.

    Uitstroompremie voltijd: het éénmaal per uitkeringsduur verstrekken van een premie indien duurzame uitstroom naar een voltijdse reguliere baan is gerealiseerd en de belanghebbende gedurende tenminste 6 maanden onmiddellijk voorafgaand een uitkering heeft ontvangen;

  • b.

    Premie deeltijdwerk aanvaarding: in afwijking van het gestelde onder a, kan éénmaal per uitkeringsduur een premie worden verstrekt indien het accepteren van een voltijdse reguliere baan niet reëel is en gedurende tenminste 6 maanden deeltijdwerk verricht is;

  • c.

    Premie of onkostenvergoeding: premie of kostenvergoeding die gebruikt wordt voor de kosten die niet door de werkgever worden vergoed en die kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling dan wel aan een terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt;

  • d.

    Re-integratiepremie: het éénmaal per jaar verstrekken van een premie als een onderdeel van het trajectplan, genoemd in artikel 2 van deze verordening, met goed gevolg is afgerond;

  • e.

    Scholingspremie: een eenmalige premie indien een scholingsjaar of scholing van tenminste 3 maanden met goed gevolg is afgerond en de scholing noodzakelijk wordt geacht voor terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt;

  • f.

    Premie of kostenvergoeding vrijwilligerswerk: het verstrekken van een vergoeding in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk indien dit onderdeel is van het re-integratietraject in het kader van de WWB.

Artikel 6 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken in de vorm van een op de

    arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden re-integratiebudget.

  • 2. Onder een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstaan een subsidie ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 7 Loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die, ter bevordering van de arbeidsinschakeling van belanghebbenden, met belanghebbenden een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen.

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat de loonkostensubsidie niet kan leiden tot concurrentievervalsing door verdringing van de reguliere arbeidsmarkt.

  • 3. Het college neemt de beleidsaanbeveling van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor loonkostensubsidie in acht.

  • 4. De subsidieverstrekking wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteedt worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar is gesteld;

    • b.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

    • c.

      de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer;

Artikel 8 Zorgvoorzieningen

  • 1. Het college kan zorgvoorzieningen aanbieden voor belanghebbenden die belemmerd worden bij de arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college kan bijvoorbeeld de volgende zorgvoorzieningen aanbieden:

    • a.

      kinderopvang om de arbeidsinschakeling te bevorderen;

    • b.

      schuldhulpverlening.

HOOFDSTUK 3. Beleid

Artikel 9 Aanspraak op een voorziening

  • 1. Het college besluit over het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling aan belanghebbenden.

  • 2. Het college kan de aanspraak op een voorziening als bedoeld in het eerste lid weigeren indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor het individu niet noodzakelijk is.

Artikel 10 Sluitende aanpak

De belanghebbende als bedoeld in artikel 10 WWB, artikel 34 IOAW en artikel 34 IOAZ kan een aanvraag indienen voor ondersteuning. Het college beslist of de belanghebbende in aanmerking komt voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Beleidsplan

  • 1. Het college stelt een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

    Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid voor de verschillende doelgroepen en het aangeven van de prioriteit binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • c.

      het beleid voor zorg en hulpverlening.

  • 2. Het college geeft in voortgangsrapportage WWB aan de gemeenteraad verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. De rapportage wordt samen met de vooren najaarsnota geagendeerd voor de raadsvergaderingen.

Artikel 12 Nadere regels

  • 1. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot premies, subsidies en kostenvergoedingen. Daarin wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de uitwerking van de beleidsaanbeveling van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor loonkostensubsidie, zoals genoemd in artikel 7 van deze verordening;

    • b.

      het aantal gesubsidieerde werkervaringsplaatsen en de maximale duur van een werkervaringplaats;

    • c.

      de hoogte, de voorwaarden en het tijdstip van de aan de werkgever te verstrekken loonkostensubsidie;

    • d.

      de gegevens die een werkgever moet verstrekken om in aanmerking te komen voor loonkostensubsidie;

    • e.

      de vergoeding van de kosten van een geïndiceerd traject ten behoeve van belanghebbenden, niet zijnde uitkeringsgerechtigden;

    • f.

      de hoogte en de voorwaarden van de premies in de gevallen genoemd in artikel 5 van deze verordening;

    • g.

      de samenstelling en de voorwaarden van het persoonsgebonden re-integratiebudget.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot het trajectplan als bedoeld in artikel 2 van deze verordening. Daarin wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de taakstelling, de verdeling van taken en de bevoegdheden bij de uitvoering van trajecten voor sociale activering en werkervaringsplaatsen;

    • b.

      de wijze van totstandkoming en de voorwaarden van de overeenkomst tussen de belanghebbende en de derde die de werkzaamheden genoemd in het trajectplan uitvoert;

    • c.

      de wijze van totstandkoming van het trajectplan en de maximale duur van de voorziening.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen. Daarin wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      welke voorzieningen het college kan aanbieden;

    • b.

      de voorwaarden die worden gesteld bij deelname aan een voorziening voor zover daarover in de wet of in deze verordening geen bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 13 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1. Het college verbindt, ten aanzien van een belanghebbende voor wie de verplichtingen van artikel 9 WWB, artikel 37 Wet IOAW of artikel 37 Wet IOAZ gelden, het gebruikmaken van een aangeboden voorziening als plicht aan het recht op uitkering.

  • 2. In het trajectplan ten behoeve van andere dan in het eerste lid bedoelde belanghebbenden wordt vastgelegd dat de belanghebbende de kosten van de re-integratievoorziening geheel of gedeeltelijk zal terugbetalen als de voorziening door een gedraging die aan belanghebbende te wijten is voortijdig wordt afgebroken.

  • 3. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening verplichtingen verbinden.

Artikel 14 Beëindiging van voorzieningen

Het college kan een voorziening beëindigen:

  • a.

    indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de WWB, de Wet IOAW en de Wet IOAZ of de verplichtingen die bij of krachtens deze verordening worden gesteld, niet nakomt;

  • b.

    indien de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB, de Wet IOAW of de Wet IOAZ;

  • c.

    indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

  • d.

    indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

  • e.

    indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

  • f.

    indien de persoon verhuist naar een andere gemeente.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in uitzonderlijke gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing ervan zou leiden tot ernstige onbillijkheid en mits de belanghebbende geen enkel verwijt van nalatigheid in het nakomen van verplichtingen kan worden gemaakt.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening gemeente Waterland 2009.

Artikel 17 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt de dag na publicatie in “Ons Streekblad” met terugwerkend kracht per 1 oktober 2009 in werking.

2. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008 wordt ingetrokken op het moment dat de Re-integratieverordening gemeente Waterland 2009 in werking treedt.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland, gehouden op 20 mei 2010.
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,
drs. E.G.H. Dijk mr. E.F. Jongmans

Algemene toelichting Re-integratieverordening 2009

Met de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 oktober 2009 geldt dat jongeren in de leeftijdsgroep 16 tot 27 jaar werkleeraanbod kunnen aanvragen bij de gemeente ongeacht hun inkomenspositie. De aanspraak op de Wet werk en bijstand (WWB) - voorheen een vangnetfunctie voor mensen tot 65 jaar die niet, of niet meer, in aanmerking kwamen voor een uitkering op grond van een andere sociale zekerheidsregeling - is als gevolg van de WIJ beperkt tot de leeftijdsgroep 27 tot 65 jaar.

Van degenen die een beroep doen op één van deze wetten wordt verwacht dat zij alles in het werk stellen om (weer) zelfstandig in het bestaan te kunnen voorzien.

Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot een duurzame arbeidsinschakeling. Het doel van re-integratie is dat mensen aan het werk gaan of middels scholing of opleiding, sociale activering en ondersteuning hun kansen op de arbeidsmarkt verbeteren. Voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen is werken in beginsel verplicht. Naast uitkeringsgerechtigden is er ook een groep belanghebbenden die wil werken, maar die niet zelfstandig werk kan vinden of behouden. Deze mensen kunnen gebruik maken van gemeentelijke voorzieningen die hen kunnen helpen een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven.

Wanneer het voor een belanghebbende als bedoeld in de WWB (tijdelijk) niet mogelijk is om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden, is deze nog steeds gehouden aan de re-integratieplicht. Voor rechthebbenden op werkleeraanbod volgens de WIJ is er sprake van een re-integratieverzoek aangezien de belanghebbende zelf een verzoek voor werkleeraanbod doet bij de gemeente. Beide re-integratievormen hebben gemeen dat de re-integratie gericht is om gebruik te maken van door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, en mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van het UWV Werkbedrijf in welke mate betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat een betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht echter de gemeente om bij verordening regels op te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Toelichting per artikel

1. Algemene bepalingen

Toelichting bij artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel omschrijft de betekenis van een aantal begrippen die in de verordening voorkomen.

In het eerste lid worden een aantal specifieke begrippen omschreven:

  • a.

    Het eerste lid onder a legt het begrip ‘arbeidsinschakeling’ uit.

    Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid, als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar geen einddoel kan zijn.

  • b.

    Belanghebbenden op grond van de Wet werk en bijstand:

    Op grond van de Wet werk en bijstand (art. 7, 9 en 10 WWB) zijn belanghebbenden voor de re-integratieverordening personen van 27 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar die een algemene bijstand ontvangen, personen die een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangen en niet-uitkeringsgerechtigden.

    Niet-uitkeringsgerechtigden zijn personen, jonger dan 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staan geregistreerd bij het UWV Werkbedrijf en die geen recht hebben op een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (arbeidsongeschiktheidsuitkering, werkloosheidsuitkering, uitkering op grond van Toeslagenwet), en waarbij het college het aanbieden van een voorziening noodzakelijk acht.

    Belanghebbenden op grond van de Wet investeren in jongeren

    Op grond van de Wet investeren in jongeren ( art. 13, WIJ) zijn belanghebbenden voor de re-integratieverordening:

    a. de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 16 tot en met 17 jaar bevindt, geen scholing of opleiding volgt, minder dan 16 uur per week arbeid verricht en die heeft voldaan aan de kwalificatieplicht, bedoeld in paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969 dan wel aan wie een vrijstelling van die kwalificatieplicht is verleend.

    b. de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 26 jaar bevindt en wiens in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29 van de Wet investeren in jongeren, waarbij voor het in aanmerking te nemen inkomen het inkomen van de echtgenoot buiten beschouwing wordt gelaten.

    Belanghebbenden op grond van de IOAW:

    Belanghebbenden volgens art. 2 Wet IOAW zijn werknemers die na het bereiken van de 50- jarige leeftijd werkloos zijn geworden of die geen recht meer hebben op loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsongeschikten met een inkomen lager dan het sociaal minimum. De volledige uitkeringsduur van de voorliggende voorziening (WW- uitkering of WGA- uitkering) moet zijn bereikt. Naast de werklozen zelf hebben ook hun echtgenoten recht op een IOAW- uitkering (art. 5 Wet IOAW).

    Belanghebbenden voor de Wet IOAW zijn slechts personen die voldoen aan de voorgenoemde bepaling indien de werkloosheid is aangevangen nadat zij de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt, dus niet wanneer het recht op een andere uitkering is beëindigd na het bereiken van de 50- jarige leeftijd.

    Werkloosheid wordt niet gedefinieerd in de Wet IOAW, er wordt in beginsel uitgegaan van het werkloosheidsbegrip als in de Werkloosheidswet. De afwijking van het begrip werkloosheid bij de Wet IOAW is dat niet naar arbeidsuren verlies en loondoorbetaling wordt gekeken, het gaat er om dat de belanghebbende niet ten volle arbeid verricht en inzetbaar is op de arbeidsmarkt.

    Ingevolge de overgangsbepaling van art. 63 Wet IOAW zijn belanghebbenden voor de Wet IOAW ook arbeidsongeschikte werknemers met een gedeeltelijke WAO- uitkering (minder dan 80%) die de loongerelateerde en vervolguitkering van de Werkloosheidswet hebben doorlopen. Ook jonggehandicapten met een gedeeltelijke WAJONG- uitkering (minder dan 80%) zijn belanghebbenden tot de leeftijd van 65 jaar. Voor aanspraak ingevolge de overgangsbepaling geldt tevens dat de belanghebbende op 28 december 2005 een IOAW- uitkering ontving en geen recht heeft op een toeslag via de Toeslagenwet.

    Belanghebbenden op grond van de IOAZ:

    Belanghebbenden voor de Wet IOAZ zijn gewezen zelfstandigen met inkomsten beneden het sociaal minimum. Net als bij de Wet IOAW zijn ook de echtgenoten belanghebbenden voor de Wet IOAZ (art. 3 Wet IOAZ).

    Belanghebbenden voor de Wet IOAZ zijn gewezen zelfstandigen tussen de 55 en 65 jaar waarvan de inkomsten beneden het sociaal minimum blijven (art. 2 Wet IOAZ). Zelfstandigen voor deze wet zijn bijvoorbeeld werkzaam in een eenmanszaak, een maatschap of als directeur-grootaandeelhouder van een nv of bv.

    Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen die jonger zijn dan 65 jaar, en hun bedrijf of beroep hebben moeten beëindigen in verband met arbeidsongeschiktheid zijn belanghebbenden (art. 63 Wet IOAZ). Als gevolg daarvan moeten zij een uitkering hebben op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) naar een percentage van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%.

  • c.

    Het college van Burgemeester en Wethouders, oftewel het college, voert het dagelijks bestuur van de gemeente.

  • d.

    Sociale activering kan ingezet worden met als perspectief arbeidsinschakeling, maar ook met sociale redzaamheid als perspectief. Bij de onbeloonde activiteiten in het kader van de WWB kan het gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, begeleiding, advisering, vrijwilligerswerk en dergelijke. De onbeloonde activiteiten staan ten dienste van het perspectief van betrokkene. Zij kunnen dus nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voorhanden is.

  • e.

    Het trajectplan omschrijft duidelijk welke afspraken met de belanghebbende gemaakt worden. Uit de begripsomschrijving blijkt dat dit plan zorgvuldig wordt opgesteld aan de hand van de omstandigheden van de belanghebbende.

  • f.

    De werkgever is de persoon tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat; dit is degene onder wie de belanghebbende de afspraken zoals beschreven in het trajectplan uitvoert.

  • g.

    De werknemer is de persoon die in dienstbetrekking werkzaam is; dit is dus de belanghebbende die voor de werkgever werkzaamheden uitvoert in het kader van het trajectplan.

Het tweede lid stelt dat alle begrippen die niet nader worden omschreven dezelfde betekenis hebben als in de wet. Uit deze bepaling blijkt dat woorden een andere betekenis kunnen hebben dan een omschrijving die bijvoorbeeld in een woordenboek worden gegeven.

2. Voorzieningen

Toelichting bij artikel 2 Sociale activering

Het doel van sociale activering is het bevorderen van zelfstandige maatschappelijke participatie (sociale redzaamheid) al dan niet door arbeidsinschakeling. De wet schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door de belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld door middel van gesubsidieerd werk). Ook is het mogelijk dat een gemeente in individuele gevallen een persoonsgebonden re-integratiebudget ter beschikking stelt.

Het eerste lid geeft aan dat een belanghebbende in staat kan worden gesteld gebruik te maken van een aangeboden voorziening waardoor de belanghebbende deel kan nemen aan activiteiten die bijdragen tot sociale activering. Ook is het mogelijk dat aan de belanghebbende een subsidie wordt verstrekt, zodat de belanghebbende in staat wordt gesteld zijn of haar eigen traject richting de arbeidsmarkt te financieren. Deze subsidie kan ook aan een werkgever worden verstrekt om het voor de werkgever aantrekkelijker te maken een werknemer te helpen bijvoorbeeld werkervaring op te doen.

Het tweede lid stelt dat de startsituatie van de kandidaat voor sociale activering wordt vertaald in een individueel aanbod, het trajectplan. In dit trajectplan worden de afspraken die met de belanghebbende zijn gemaakt vastgelegd. Deze afspraken hebben onder meer betrekking op de activiteiten waaraan de belanghebbende zal deelnemen.

Het trajectplan wordt volgens het derde lid vastgelegd in een beschikking. Dit wijst erop dat de belanghebbende gebonden is aan het trajectplan. Een bepaling in deze beschikking is bijvoorbeeld dat het gebruik maken van de aangeboden voorziening een voorwaarde is voor het recht op een uitkering (dit blijkt uit artikel 13 van deze verordening).

In het vierde lid wordt bepaald dat de gemeente voor het opstellen van het trajectplan en voor de uitvoering van de activiteiten uit het trajectplan gebruik kan maken van één of meer externe opdrachtnemers. De opdrachtnemer is altijd een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid of de sociale redzaamheid bevordert.

Toelichting bij artikel 3 Sociale activering gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie

Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als voorbereiding op een traject gericht op werk of gericht op het voorkomen van sociaal isolement. Het doel van sociale activering is personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop als voorbereiding op arbeidsinschakeling.

Een doel kan sociale activering gericht op het zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer zijn.

Voorzieningen om sociale activering te bereiken kunnen activiteiten gericht op maatschappelijke participatie of sociale activeringsactiviteiten zoals vrijwilligerswerk zijn.

Toelichting bij artikel 4 Sociale activering gericht op arbeidsinschakeling

Sociale activering is gericht op het terugleiden van personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt naar de arbeidsmarkt.

De arbeidsrelevante trajecten mogen volgens het eerste lid niet leiden tot concurrentievervalsing; dit wil zeggen dat door deze arbeidsrelevante trajecten de reguliere arbeidsmarkt niet mag worden verdrongen. Om deze reden voert de gemeente bijvoorbeeld het beleid dat bij sociale activering gericht op arbeidsinschakeling korte trajecten worden gevolgd van maximaal één jaar met als resultaat uitstroom naar betaald werk. Trajecten kunnen bijvoorbeeld arbeidsrelevante trajecten zijn. Vrijwilligerswerk is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme. Bij de gemeente Waterland worden de trajecten gericht op arbeidsinschakeling gevolgd bij re-integratiebedrijven.

Indien de belanghebbende nog geen startkwalificatie heeft, kan het college volgens het tweede lid een scholingstraject aanbieden. De gemeente Waterland bepaald in het beleid dat scholing in beginsel maximaal 1 jaar mag duren en ten hoogste MBO niveau betreft, met als doel uitstroom naar regulier werk.

Toelichting bij artikel 5 Stimulans richting arbeidsmarkt

De mogelijkheden voor de gemeente om premies of onkostenvergoedingen te verstrekken zijn ruim; er kan gedacht worden aan een premie voor het volgen of afronden van scholing, werkbehoud- of aanvaarding of voor het verrichten van vrijwilligerswerk. De gemeente kan, volgens de Memorie van Toelichting, de premie verstrekken met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid. Artikel 31 WWB en artikel 7 van de Regeling WWB bepalen dat premies en onkostenvergoedingen aan maximumbedragen gehouden zijn.

In het beleid van de gemeente (artikel 12 van deze verordening) worden nadere regels gesteld over premies en onkostenvergoedingen, bijvoorbeeld dat de premie slechts eenmaal per kalenderjaar kan worden verstrekt; dat de premie in een bedrag uitgekeerd dient te worden; dat voor elke nieuwe premie aan een belanghebbende een nieuw besluit dient te worden genomen op basis van nieuwe omstandigheden in de voortgang van de re-integratie van de belanghebbende en dat de premie geen structureel karakter mag dragen.

Door de eenmalige verstrekking is de premie onbelast waardoor de premie geen effect heeft op inkomensafhankelijke regelingen (WWB).

Volgens dit artikel kunnen de volgende premies en onkostenvergoedingen worden toegekend:

  • a.

    De uitstroompremie kan worden uitgekeerd als de belanghebbende een baan heeft gevonden en geaccepteerd nadat hij of zij ten minste 6 maanden direct daarvoor door middel van een uitkering in het bestaan heeft voorzien. De belanghebbende wordt hiermee beloond omdat hij of zij niet langer is aangewezen op een uitkering doordat hij of zij zelf inkomsten uit arbeid verkrijgt.

  • b.

    Wanneer de belanghebbende, net als in de vorige omschrijving, tenminste 6 maanden een uitkering heeft ontvangen, maar waarbij het de belanghebbende ondanks voldoende inspanning niet is gelukt een voltijdse baan te vinden, kan ook deze belanghebbende worden beloond voor zijn of haar inzet door middel van een premie deeltijd werk aanvaarding.

  • c.

    Een premie of onkostenvergoeding kan worden verstrekt voor de kosten die gemaakt moeten worden als bijdrage aan de bevordering van de arbeidsinschakeling dan wel aan een terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt voor zover deze kosten niet door de werkgever worden vergoed.

  • d.

    Als een belanghebbende een doelstelling van het trajectplan behaalt, kan hij of zij hiervoor worden beloond door middel van een re-integratiepremie.

  • e.

    Indien de belanghebbende nog geen startkwalificatie heeft en in het kader van een scholingstraject een scholing heeft afgerond kan de belanghebbende hiervoor worden beloond met een scholingspremie.

  • f.

    Vrijwilligerswerk is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme. Kosten die hiervoor gemaakt moeten worden kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding.

Toelichting bij artikel 6 Persoonsgebonden re-integratiebudget

De wet schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende.

In het eerste lid wordt bepaald dat aan een belanghebbende een persoonsgebonden re-integratiebudget kan worden toegekend. Het persoonsgebonden re-integratiebudget wordt gebruikt voor het subsidiëren van arbeidsinschakeling door de belanghebbende zelf, dus niet voor een aangeboden voorziening.

Het tweede lid legt uit dat met het persoonsgebonden budget mogelijk is om een individueel re-integratiebudget toe te kennen voor noodzakelijk te maken kosten in de arbeidsmarktinschakeling.

Toelichting bij artikel 7 Loonkostensubsidie

Naast sociale activering is gesubsidieerde arbeid het tweede belangrijke re-integratie-instrument voor het bevorderen van de arbeidsinschakeling.

Het eerste lid bepaald dat aan een werkgever loonkostensubsidie kan worden toegekend om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen. Een tijdelijke loonkostensubsidie maakt het voor werkgevers aantrekkelijk om een werkervaringsplaats te bieden aan personen die wat minder productief zijn, die arbeidsvaardigheden moeten opdoen of die meer dan gemiddeld begeleiding nodig hebben. Bij gesubsidieerde arbeid kan het gaan om een dienstbetrekking met een reguliere werkgever of met een re-integratiebedrijf. De werkgever of het re-integratiebedrijf mag de werknemer detacheren bij derden als de doelstellingen van de gesubsidieerde arbeid maar bewaard blijven.

Het tweede lid stelt dat de loonkostensubsidie niet mag leiden tot verdringing van de reguliere arbeidsmarkt; er mag geen sprake zijn van concurrentievervalsing doordat een bedrijf ‘onder de prijs’ gaat leveren omdat er met goedkopere arbeidskrachten wordt gewerkt. Doordat alle werkgevers die kunnen bijdragen aan de sociale activering van een belanghebbende aanspraak kunnen maken op loonkostensubsidie, zal dit niet leiden tot concurrentievervalsing.

In het derde lid wordt vermeld dat de gemeente de beleidsaanbeveling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor loonkostensubsidie in haar beleid opgevolgd. Deze beleidsaanbeveling heeft betrekking op subsidies die mogelijk als staatsteun kunnen worden aangemerkt. De beleidsaanbeveling is opgenomen in de verzamelbrief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2004, kenmerk Intercom/2004/24233. Staatssteun kan leiden tot concurrentievervalsing, door het volgen van de beleidsaanbeveling geeft de gemeente geen staatsteun.

In aanvulling op de wettelijke weigeringsgronden, bevat het vierde lid nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijke beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.

Artikel 4:35, lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder

geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

b. Failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Toelichting bij artikel 8 Zorgvoorzieningen

Het eerste lid bepaald dat eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen.

In het tweede lid wordt bepaald welke voorziening onder meer kunnen worden aangeboden.

De beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt van alleenstaande ouders in de bijstand dient aan een aantal voorwaarden te voldoen; het gaat hierbij om passende kinderopvang, tussenschoolse opvang en buitenschoolse opvang en de aansluiting op schooltijden.

3. Beleid

Toelichting bij artikel 9 Aanspraak op een voorziening

Het eerste lid omschrijft dat het college besluit over het aanbieden van een voorziening.

Belanghebbenden hebben aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar en voor zover zij geen uitkering krijgen van het UWV.

Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.

De aanspraak op gemeentelijke re-integratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie het college tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat betrokkene van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. De aanspraak geldt ook voor personen die werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid. Een voorziening kan immers nodig zijn om van gesubsidieerd werk naar ongesubsidieerd werk uit te stromen.

Wanneer de bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners afzonderlijk.

Uit het tweede lid blijkt dat het college kan weigeren een voorziening aan te bieden indien zij van oordeel is dat het deelnemen aan een voorziening niet noodzakelijk is voor de belanghebbende om algemeen geaccepteerde arbeid te kunnen aanvaarden.

3. Beleid

Toelichting bij artikel 10 Sluitende aanpak

Op grond van artikel 7 lid 2 van de wet en artikel 8 Wet SUWI hebben gemeenten en het UWV Werkbedrijf een samenwerkingsverplichting.

Een belanghebbende zal, om aanspraak te maken op een uitkering, zich moeten inschrijven bij het UWV Werkbedrijf.

In tegenstelling tot de WWB waar sprake is van een aanspraak op een voorziening vanuit de gemeentelijke verantwoordelijkheid tot ondersteuning (artikel 7, eerste lid, onder a jo. artikel 10, eerste lid WWB) verleent de WIJ de jongere een recht op een werkleeraanbod.

Bijzondere bijstand en dus ook de langdurigheidstoeslag blijft zijn regeling vinden in de WWB. Of de jongere in aanmerking komt voor bijzondere bijstand of een langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de in de WWB verankerde voorwaarden.

Verder kan een werkleeraanbod niet bestaan als onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a WWB. De verdere opdracht tot regelgeving is daarom niet in de WIJ opgenomen.

Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voorbelanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.

Toelichting bij artikel 11 Beleidsplan

De wet verplicht de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt en welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan in elk geval aan de orde dienen te komen.

  • a.

    In het beleidsplan wordt beschreven op welke wijze gezorgd wordt dat er evenwichtige aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

  • b.

    In het beleidsplan wordt toegelicht wat de planning is voor de verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen.

  • c.

    In het beleidsplan wordt beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met zorgtaken zoals medische zorg, kinderopvang en schuldhulpverlening.

In de wet wordt bepaald dat de gemeente jaarlijks de voortgang rapporteert aan de minister. De gemeente doet dit door middel van voortgangrapportages in de Raadsvergaderingen in het tweede lid.

Met het derde lid wordt de cliëntenparticipatie bij de gemeenten in lijn gebracht met de Wet SUWI; waarin wordt gesteld dat cliëntenparticipatie onmisbaar is in een uitvoeringsstructuur waarin de cliënt centraal staat.

3. Beleid

Toelichting bij artikel 12 Nadere regels

Het college kan naar aanleiding van deze verordening nadere regels stellen. Naast beleid over de in de voorgaande bepaling genoemde doelstellingen, wordt in dit artikel bepaald dat ten aanzien van verschillende onderwerpen nadere regels worden vastgesteld.

Het eerste lid bepaalt dat het college regels vaststelt met betrekking tot premies, subsidies en kostenvergoedingen:

  • a.

    De beleidsaanbeveling van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft betrekking op subsidies die mogelijk als staatsteun kunnen worden aangemerkt zoals de loonkostensubsidie genoemd in artikel 7 van deze verordening. Staatssteun kan leiden tot concurrentievervalsing, door het volgen van de beleidsaanbeveling geeft de gemeente geen staatsteun.

  • b.

    Uit het beleid kan de duur van de werkervaringsplaats en het aantal te realiseren werkervaringsplaatsen blijken.

  • c.

    Een voorwaarde waar de werkgever bijvoorbeeld aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor loonkostensubsidie kan zijn het in staat zijn tot het kunnen bieden van een werkervaringsplaats aan personen die wat minder productief zijn, die arbeidsvaardigheden moeten opdoen of die meer dan gemiddeld begeleiding nodig hebben.

  • d.

    Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet overleggen om in aanmerking te komen voor loonkostensubsidie. Hierbij kan gedacht worden aan: persoonsgegevens, de gegevens over het dienstverband, een afschrift van de arbeidsovereenkomst, afschriften van de maandelijkse loonbetalingen en dergelijke.

  • e.

    Het college bepaalt welke kosten worden vergoed bij voorzieningen voor niet- uitkeringgerechtigden. De niet- uitkeringsgerechtigden kunnen zelf in het bestaan voorzien en zijn niet afhankelijk van een uitkering, voor deze groep belanghebbenden kan bijvoorbeeld een eigen bijdrage gelden.

  • f.

    Voorwaarden kunnen bijvoorbeeld zijn dat een premie eenmalig kan worden verstrekt of dat een scholingstraject noodzakelijk moet zijn.

  • g.

    Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden re-integratiebudget maakt het college beleid over de samenstelling. Een belanghebbende zal bijvoorbeeld zelf met een plan moeten komen, het college beslist over de toekenning van het budget.

Het tweede lid stelt nadere regels over het trajectplan:

  • a.

    De takenverdeling en degenen die het trajectplan laten uitvoeren worden in het beleid vastgelegd. De consulent van de gemeente regisseert het trajectplan en houdt toezicht op de voortgang van de belanghebbende.

  • b.

    De gemeente maakt gebruik van re-integratiebedrijven via de gemeente Purmerend, zij kunnen mensen begeleiden naar regulier werk.

  • c.

    In het beleid worden de mogelijke diagnose instrumenten van de gemeente Waterland vermeld waarmee kan worden bepaald of een belanghebbende recht heeft op re-integratievoorzieningen. Dit zijn bijvoorbeeld medische keuringen, psychologische keuringen, kwalitatieve intake van het UWV Werkbedrijf en belastbaarheidsonderzoeken bij gedeeltelijk arbeidsongeschikten.

Het derde lid regelt het beleid voor voorzieningen:

  • a.

    Voorzieningen kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op sociale activering gericht op maatschappelijke participatie of arbeidsinschakeling. In het beleid wordt opgesomd welke voorzieningen werkelijk kunnen worden aangeboden. Te denken valt aan vrijwilligerswerk, welzijnswerk of het deelnemen aan een vereniging.

  • b.

    Behalve voorwaarden zoals het naar vermogen deelnemen aan de voorziening, kan het college in haar beleid andere voorwaarden en verplichtingen opleggen voor de deelname aan een voorziening.

Toelichting bij artikel 13 Verplichtingen van de belanghebbende

In het eerste lid wordt aangegeven dat voor belanghebbenden met een uitkering deelname aan de aangeboden voorziening als plicht aan hun recht op uitkering wordt verbonden. Een belanghebbende met een ontheffing van de arbeidsplicht is wel verplicht gebruik te maken van een aangeboden voorziening, dit blijkt uit de wet.

Niet of niet behoorlijk gebruik maken van de aangeboden voorziening kan leiden tot een verlaging van de bijstand krachtens de maatregelenverordening.

Bij belanghebbenden zonder arbeidsplicht kan het niet naar behoren gebruik maken van de aangeboden voorziening geen gevolgen hebben voor hun recht op uitkering. Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat het college met deze belanghebbenden ten aanzien van de aangeboden voorziening een overeenkomst sluit waarin is opgenomen dat belanghebbende de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugbetaalt indien hij of zij er niet naar behoren gebruik van maakt. Bij een gang naar de rechter kan dan eenvoudig nakoming van de overeenkomst worden gevorderd.

In het derde lid wordt bepaald dat voor een individuele belanghebbende bijzondere verplichtingen kunnen worden opgenomen in het trajectplan. Zo kan bepaald worden dat een belanghebbende gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Toelichting bij artikel 14 Beëindiging van voorzieningen

Re-integratievoorzieningen zijn erop gericht belanghebbenden terug te leiden naar de arbeidsmarkt zodat zij zelfstandig reguliere arbeid kunnen verrichten.

  • a.

    Het niet voldoen aan de gestelde verplichtingen kan bijvoorbeeld een reden zijn om de voorziening te beëindigen. Verplichtingen houden bijvoorbeeld in het accepteren van algemeen geaccepteerde arbeid of voldoen aan de inlichtingenplicht. Bij voortijdige beëindiging van de voorziening door toedoen van de belanghebbende bepaald de gemeente Waterland dat kan worden overgegaan op (gedeeltelijke) terugvordering van de gemaakte kosten, waarna hij niet opnieuw aanspraak maakt op een voorziening.

  • b.

    Als een belanghebbende het doel heeft bereikt, en dus zelfstandig in het bestaan kan voorzien, of wanneer de belanghebbende niet meer tot de doelgroep behoort, kan het college oordelen dat de aangeboden voorziening niet langer noodzakelijk is.

  • c.

    Zie bij onderdeel b.

  • d.

    Re-integratievoorzieningen zijn erop gericht belanghebbenden terug te leiden naar de arbeidsmarkt zodat zij zelfstandig reguliere arbeid kunnen verrichten. Als dit doel niet kan worden bereikt met een aangeboden voorziening kan het college beslissen de voorziening te beëindigen.

  • e.

    Indien de belanghebbende wel gebruik maakt van de voorziening, maar zich onvoldoende inzet, kan het college beslissen de voorziening te beëindigen.

  • f.

    Indien de persoon verhuist naar een andere gemeente kan het college de voorziening beëindigen.

Om de voorziening te beëindigen vóór de termijn waarvoor die is aangegaan is afgelopen, moeten de gronden om de voorziening te beëindigen in de verordening worden opgenomen.

Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever. De in de bepaling genoemde verplichtingen houden in het niet accepteren van algemeen geaccepteerde arbeid of niet voldoen aan de inlichtingenplicht.

4. Slotbepalingen

Toelichting bij artikel 15 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan er afgeweken worden van deze verordening. Afwijken kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen waarbij de belanghebbende onevenredig wordt getroffen en waarbij de belanghebbende geen enkel verwijt is te maken.