Regeling vervallen per 30-12-2009

Keur oppervlaktewateren waterschap Aa en Maas 2006

Geldend van 30-12-2009 t/m 29-12-2009

Intitulé

Keur oppervlaktewateren waterschap Aa en Maas 2006

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1      Algemene bepalingen

Artikel 1              Definities en Begripsbepalingen             

Artikel 2              Hoofdelijke aansprakelijkheid

Hoofdstuk 2      Bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding

Artikel 3              Vergunningplicht lozen, onttrekken, aan- en afvoeren

                          van water

Artikel 4              Meldplicht lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van   

                          water

Artikel 5              Onttrekkingsverbod bijzondere omstandigheden

Artikel 6              Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3      Inrichting, beheer en onderhoud van waterstaatswerken

Paragraaf 3.1    Gedoogbepalingen

Artikel 7              Gedoogplichten

Paragraaf 3.2    Gebodsbepalingen

Artikel 8              Onderhoudsplicht oppervlaktewateren

Artikel 9              Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewateren

Artikel 10            Onderhoudsplicht kunstwerken

Artikel 11            Onderhoudsverplichtingen kunstwerken

Artikel 12            Veekeringen

Paragraaf 3.3    Verbodsbepalingen

Artikel 13            Dempen, aanleggen, wijzigen en verbinden oppervlaktewateren

Artikel 14            Doorstroming en berging van water

Artikel 15            Kunstwerken, buizen, kabels en leidingen

Artikel 16            Handelingen in of nabij oppervlaktewateren

Artikel 17            Flora en Fauna

Artikel 18            Overige verbodsbepalingen

Artikel 19            Reikwijdte verbodsbepalingen

Artikel 20            Handelingen door of namens het waterschap

Artikel 21            Ontheffingverlening

Hoofdstuk 4      Toezicht

Artikel 22           Schouw           

Artikel 23           Toezichthouders

Artikel 24           Strafbepaling

Hoofdstuk 5      Overige Bepalingen                    

Artikel 25           Regeling schadevergoeding

Hoofdstuk 6      Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26           Algemeen

Artikel 27           Verleende vergunningen en ontheffingen

Artikel 28           Inwerkingtreding

Artikel 29           Citeertitel

Toelichting             

Algemene toelichting            

  • Formeel wettelijk kader

  • Reikwijdte                             

    • Hogere regelgeving

    • Vastgesteld beleid

    • Specialiteitsbeginsel

    • Eigendomsbeperking

  • Relatie Keur en legger

  • Uitvoering en handhaving

  • Doel Keur

Toelichting per artikel

Bijlagen

Bijlage 1           Kaartmateriaal met begrenzing beschermingsgebieden in 7 bladen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1      Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze keur wordt verstaan onder:

  • Aangelande:  de eigenaar, de beperkt gerechtigde en gebruiker van een aan oppervlaktewater grenzend perceel;   

  • Aanvoeren:  het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

  • Afvoeren:  het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

  • Beheersplan:  het beheersplan als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de waterhuishouding en hoofdstuk 3 van de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005;

  • Beschermingsgebieden:  de als zodanig op de bij de Keur behorende keurkaarten aangegeven gebieden opgesplitst in beperkt beschermd gebied, volledig beschermd gebied, attentiegebieden;

  • Bouwwerken:  alle constructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander  materiaal, welke op de plaats van bestemming direct of indirect steun vinden in of op de grond niet zijnde veekeringen;

  • Insteek:  de lijn van een oppervlaktewater waar talud en maaiveld elkaar snijden, dan wel het als zodanig in de legger aangegeven snijpunt, tevens zijnde de begrenzing van het oppervlaktewater;

  • Kunstwerken:  waterstaatkundige bouwwerken die van belang zijn voor de waterbeheersing dan wel uit andere hoofde zijn gelegen in of over een watergang;

  • Legger:  legger, ligger of staat van waterstaatswerken waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens Wet of bij verordening, en waarop naast onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen, de ligging, vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven;

  • Leggerwateren:  oppervlaktewateren, geregistreerd in de legger;

  • Lozen:  het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

  • Maaisel:  biologisch materiaal dat bij maaiwerkzaamheden vrijkomt uit oppervlaktewateren;

  • Niet-leggerwateren:  oppervlaktewateren, niet geregistreerd in de legger;

  • Oever:  zone tussen de bodem van een oppervlaktewater en de insteek, waarin een (geleidelijke) overgang plaatsvindt van natte naar droge omstandigheden;

  • Onttrekken:  het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht;

  • Overige gebieden:  Alle gebieden, zoals aangegeven op de als bijlage 1 aangegeven Keurkaarten, niet zijnde  Beperkt beschermde gebied, Volledig beschermd gebied of Attentiegebieden;

  • Schouw:  het door of namens het bestuur periodiek uitoefenen van toezicht op het door derden uit te voeren onderhoud van oppervlaktewateren en van de daaronder, -in of -over gelegen kunstwerken;

  • Talud: de hellende oever van een oppervlaktewater;  

  • Veekering:  palen met gladde draad, puntdraad of hoogfrequent schrikdraad;

  • Verhard oppervlak: het deel van het aardoppervlak dat is afgedekt met niet of nauwelijks waterdoorlatende materialen of bouwwerken;

  • Verordening:  Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005;

  • Waterstaatswerken:  oppervlaktewateren, in beheer bij het waterschap, met inbegrip van de daartoe behorende kunstwerken en hetgeen verder naar hun aard daartoe behoort;

  • Werken:  alle door menselijk toedoen gemaakte of te maken constructies met toebehoren, daaronder begrepen bouwwerken, kunstwerken, kabels en leidingen.

Artikel 2           Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Bepalingen ter uitvoering van de Wet op de waterhuishouding

Artikel 3           Vergunningplicht lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het waterschap in beschermingsgebieden water te lozen in, te onttrekken aan, aan te voeren uit of af te voeren naar oppervlaktewateren.      

  • 2. Buiten beschermingsgebieden is het verboden zonder vergunning van het waterschap:

    • a.

      water te lozen in, af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewateren indien 70m3 water per uur of meer kan worden geloosd, afgevoerd of aangevoerd;

    • b.

      water afkomstig van verhard oppervlak met een totale oppervlakte van 2000 m2 of meer op een oppervlaktewater te lozen;

  • 3. het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel is niet van toepassing op onttrekkingen met een weidepomp voor het drenken van vee, onttrekken uit het oppervlaktewater ten behoeve van het bestrijden van brand, de wateraanvoer tussen kwantiteitsbeheerders onderling.

  • 4. Indien op grond van het eerste of tweede lid van dit artikel voor lozing, onttrekking, aanvoer of afvoer een vergunning is vereist, wordt die vergunning tevens beschouwd als een ontheffing van de in hoofdstuk 3 van deze Keur omschreven verboden met betrekking tot de voor die lozing, onttrekking, aanvoer en afvoer noodzakelijke activiteiten of kunstwerken.

Artikel 4           Meldplicht lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water

  • 1. Degene, die buiten beschermingsgebieden meer dan 10 m3  per uur en minder dan 70 m3 per uur , onttrekt, loost in, aan- en afvoert naar of aanvoert uit wateren meldt de wijze van onttrekken, lozen, aan- en afvoeren naar of aanvoeren uit aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op onttrekkingen met een weidepomp voor het drenken van vee en het onttrekken uit het oppervlaktewater ten behoeve van het bestrijden van brand.

  • 3. Degene, die buiten beschermingsgebieden water vanaf een verhard oppervlak van meer dan 250 m2 en minder dan 2000 m2 loost, meldt de wijze van lozen aan het dagelijks bestuur.

  • 4. Degene die loost, onttrekt, aan- of afvoert ingevolge de vorige leden van dit artikel maakt daarvan tenminste drie werkdagen voor aanvang melding.

  • 5. De melding ingevolge de voorgaande leden gaat vergezeld van:

    • a.

      een situatieschets;

    • b.

      een opgave van de aard en herkomst van het water;

    • c.

      het maximum debiet in m3 per uur;

    • d.

      het gemiddelde debiet in m3 per uur;

    • e.

      de aanvang en de duur.

  • 6. Werken ten behoeve van het lozen, onttrekken, aanvoeren- en of afvoeren mogen het onderhoud aan de watergang en onderhoudsstroken niet belemmeren of onmogelijk maken.

  • 7. Het dagelijks bestuur kan aan de meldingplichtige ingevolge dit artikel de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de gegevens opgaaf te doen.

Artikel 5            Onttrekkingsverbod bijzondere omstandigheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien de toestand van het oppervlaktewater daar aanleiding toe geeft, in het belang van de waterhuishouding, een verbod in te stellen op het onttrekken van water aan oppervlaktewater.

  • 2. Een, krachtens het eerste lid van dit artikel, ingesteld verbod kan betrekking hebben op alle of op bepaalde oppervlaktewateren gelegen in het beheersgebied van het waterschap en kan gelden voor alle met name genoemde onttrekkingen.

  • 3. Een krachtens het eerste lid van dit artikel, ingesteld verbod geldt voor een daarbij door het dagelijks bestuur te stellen termijn. Deze termijn kan telkens worden verlengd met een, bij het instellen van het verbod, te stellen aanvullende termijn.

  • 4. Zodra de omstandigheden, op grond waarvan het verbod in het eerste lid van dit artikel is ingesteld, dit toelaten, wordt het verbod door het bestuur ingetrokken.

Artikel 6           Wijzigingsbevoegdheid

Het dagelijks bestuur is bevoegd de begrenzing van de beschermde gebieden vermeld op de kaarten behorende bij deze Keur te wijzigen.

Hoofdstuk 3 Inrichting, beheer en onderhoud van waterstaatswerken

Paragraaf 3.1    Gedoogbepalingen

Artikel 7           Gedoogplichten

  • 1. De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover dat nodig is voor werkzaamheden door of namens het waterschap uit te voeren ter behartiging van de opgedragen taken:

    • a.

      degenen die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun percelen toe te laten;

    • b.

      de leden van het dagelijks bestuur op die percelen toe te laten;

    • c.

      alle (tijdelijke) werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;

    • d.

      materieel, waaronder machines en voertuigen op hun percelen toe te laten;

    • e.

      te gedogen dat beletselen tijdelijk worden verwijderd die de uitvoering van het onderhoud of het toezicht in de weg staan;

    • f.

      te gedogen dat in oppervlaktewater ter plaatse van de open verbinding met een oppervlaktewater dat in onderhoud bij de kwantiteitsbeheerder is, dammen met duikers worden gelegd en onderhouden;

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt de eigenaren en gebruikers van de betreffende percelen tenminste 48 uur van tevoren schriftelijk in kennis, met uitzondering van gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen.

  • Paragraaf 3.2    Gebodsbepalingen

Artikel 8           Onderhoudsplicht oppervlaktewateren

  • 1. De onderhoudsplicht van leggerwateren berust bij het waterschap, tenzij in de legger anders is vermeld.

  • 2. De onderhoudsplicht van niet-leggerwateren berust bij aangelanden.

  • 3. De onderhoudsplicht van de aangelanden met gronden grenzend aan niet-leggerwateren strekt zich uit tot de halve breedte of tot een evenredig gedeelte van het aan die gronden grenzende oppervlaktewater, tenzij in de door het waterschap verleende ontheffing anders is bepaald.

Artikel 9           Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewateren

  • 1. De onderhoudsplichtigen van niet-leggerwateren zijn verplicht er voor te zorgen dat deze voortdurend in een- voor het voldoen aan de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren- geschikte toestand verkeren.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van leggerwateren zijn verplicht deze in de staat te houden zoals vermeld in de legger.

  • 3. De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewateren zijn verplicht:

    • a.

      voorwerpen, obstakels, materialen en stoffen die de aan- en/of afvoer en/of berging van water kunnen hinderen te verwijderen;

    • b.

      begroeiing te maaien en te verwijderen en het uitkomende maaisel binnen twee dagen uit het water en op de kant te brengen en binnen een door het dagelijks bestuur te bepalen termijn op te ruimen;

    • c.

      taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, in stand te houden voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- of aanvoer van het water wordt of kan worden gehinderd. 

Artikel 10         Onderhoudsplicht kunstwerken

De verplichting tot het onderhouden van de in, op of over oppervlaktewateren gelegen kunstwerken rust achtereenvolgens op:

  • de ontheffinghouder;

  • diegene die het kunstwerk heeft aangelegd dan wel diens rechtsopvolger;

  • op diegene, die vanouds in het bouwkundig onderhoud heeft voorzien;

  • de gebruiker;

  • de eigenaar.

Artikel 11         Onderhoudsverplichtingen kunstwerken

  • 1. De onderhoudsplichtigen van kunstwerken zijn verplicht er voor te zorgen dat deze voortdurend in een voor het functioneren van het oppervlaktewater goede toestand verkeren.

  • 2. De onderhoudsplichtige van het oppervlaktewater is verplicht tot het schoonhouden van het      doorstromingsprofiel van een kunstwerk, tenzij in de ontheffing voor het kunstwerk of de legger anders is bepaald.

  • 3. Op aanwijzing door of vanwege het dagelijks bestuur is de onderhoudsplichtige van een kunstwerk verplicht:

    • a.

      de beweegbare delen van het kunstwerk te openen of te sluiten;

    • b.

      pompen of gemalen in of buiten werking te stellen.

Artikel 12         Veekeringen

  • 1. De eigenaren of gebruikers van aan oppervlaktewateren gelegen percelen die worden gebruikt voor het houden van dieren, zijn verplicht een voldoende kerende afrastering te hebben en te houden op een zodanige afstand van de insteek van deze oppervlaktewateren en van een zodanige constructie dat de aan- en afvoer van water en het onderhoud aan de oppervlaktewateren niet wordt gehinderd.

  • 2. Onder de in het eerste lid bedoelde zodanige afstand wordt in geval van leggerwateren verstaan een minimale afstand van 1 meter uit de insteek en in geval van niet-leggerwateren een afstand van tenminste 0,5 meter.

  • 3. De maximale hoogte van veekeringen langs leggerwateren bedraagt 1.20 meter.

  • Paragraaf 3.3    Verbodsbepalingen

Artikel 13         Dempen, aanleggen, wijzigen en verbinden oppervlaktewateren

Het is verboden een oppervlaktewater aan te leggen, geheel of gedeeltelijk te dempen of in de afmetingen of constructie daarvan veranderingen aan te brengen of oppervlaktewateren met elkaar te verbinden.

Artikel 14         Doorstroming en berging van water

Het is verboden de doorstroming of berging van een oppervlaktewater op enigerlei wijze te belemmeren of te stremmen.

[Nog niet in werking: Artikel 15         Kunstwerken, buizen, kabels en leidingen ]

  • 1. Het is verboden onder, in, op, over of nabij een oppervlaktewater kunstwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen.

  • o.a. duikers, uitstroomconstructies

  • 2. Het is verboden onder, in of over, of nabij een leggerwater buizen, kabels of leidingen te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor het aanbrengen, hebben, onderhouden, verplaatsen en verwijderen van uitstroomvoorzieningen indien (uitzondering voor uitstroomvoorzieningen):

  • a.

  • de werkzaamheden drie werkdagen voor aanvang worden gemeld bij het waterschap, en;

  • b.

  • het oppervlaktewater waarin de uitmondingsvoorziening wordt of is  aangebracht geen leggerwater is, en;

  • c.

  • de lozing waarvoor de uitmondingsvoorziening wordt aangebracht niet vergunningsplichtig is op grond van artikel 2 van deze keur, en;

  • d.

  • het een uitmondingsvoorziening van een drainage betreft. In dat geval   dienen de drainageleidingen voorzien te zijn van een drainage-uitmonding  met een taludgoot.

  • 1. Het is verboden onder, in, op, over of nabij een oppervlaktewater kunstwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen.

  • 2. Het is verboden onder, in of over, of nabij een leggerwater buizen, kabels of leidingen te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor het aanbrengen, hebben, onderhouden, verplaatsen en verwijderen van uitstroomvoorzieningen indien:

  • de werkzaamheden drie werkdagen voor aanvang worden gemeld bij het waterschap, en;

  • het oppervlaktewater waarin de uitmondingsvoorziening wordt of is  aangebracht geen leggerwater is, en;

  • de lozing waarvoor de uitmondingsvoorziening wordt aangebracht niet vergunningsplichtig is op grond van artikel 2 van deze keur, en;

  • het een uitmondingsvoorziening van een drainage betreft. In dat geval   dienen de drainageleidingen voorzien te zijn van een drainage-uitmonding  met een taludgoot.

  • o.a. duikers, uitstroomconstructies

  • uitzondering voor uitstroomvoorzieningen

Artikel 16         Handelingen  in of nabij oppervlaktewateren

  • 1. Het is verboden in, op, boven of onder oppervlaktewateren te ploegen, te spitten, te graven of enige andere handeling te verrichten als daardoor het onderhoud wordt belemmerd.

  • 2. Het is verboden in, op, boven, of onder oppervlaktewateren werken te maken, te hebben, te herstellen, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen.

  • 3. Het is verboden in, op, boven of onder een oppervlaktewater zaken, voorwerpen of stoffen te deponeren of op te slaan.

  • 4. Het is verboden materialen dienende ter verdediging van oevers, taluds of waterbodems te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te verwijderen.

  • o.a. graven, verlagen- en verhogen maaiveld

  • o.a. bouwwerken, stuwen, bruggen, keerwanden

  • deponeren en opslaan zaken

  • oever, talud, waterbodem

  • incl. anti-worteldoek, afbranden taluds en bodems, vuren stoken

Artikel 17         Flora en Fauna

  • 1. Het is verboden in op nabij leggerwateren opgaande beplanting en boomgroepen aan te brengen, te hebben, te kappen en/of te rooien, te verplaatsen en te beschadigen.

  • 2. Het is verboden binnen een afstand van 5 meter gemeten uit de insteek van leggerwaterlopen op 4 meter hoogte of lager takken of obstakels, van welke aard dan ook, te doen groeien, aan te brengen of te hebben.

  • 3. Het is verboden in of nabij een leggerwater aanwezige vegetatie te verwijderen.

  • 4. Het is verboden in oppervlaktewateren dieren of planten uit te zetten, indien dit in strijd is, met, of afbreuk doet aan de aan oppervlaktewateren in het provinciale  Waterhuishoudingplan of het waterbeheersplan toegekende functies.

  • overhangende beplanting

Artikel 18         Overige verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden zich anders dan als rechthebbende, op of in leggerwaterlopen met inbegrip van 5 meter gemeten vanuit de insteek op te houden, indien dat door of namens het bestuur op een voor publiek kenbare wijze is aangegeven.

  • 2. Het is verboden in of nabij oppervlaktewateren aanwezige peilschalen en meetapparatuur weg te nemen, te verplaatsen of te beschadigen.

Artikel 19         Reikwijdte verbodsbepalingen

  • 1. De in artikel 13, 14, 15, 16, 17 en 18 van de in deze Keur genoemde verboden zijn niet van toepassing op gedragingen ten behoeve van de uitvoering van herstel- en onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 12 van deze Keur.

  • 2. Het bepaalde in artikel 14, 15, 16 en 17 geldt in geval van leggerwateren, met inbegrip van de grond gelegen binnen een afstand van 5 meter gemeten vanuit de insteek, tenzij in de legger anders is bepaald.

Artikel 20         Handelingen door of namens het waterschap

De verboden in artikel 13 tot en met 18 zijn niet van toepassing in geval van handelingen indien deze worden uitgevoerd door of namens het waterschap ter uitvoering van zijn publiekrechtelijke taak.

Artikel 21         Ontheffingverlening

  • 1. Het dagelijks bestuur kan, rekening houdend met de toegekende waterhuishoudkundige functies en de in het provinciale Waterhuishoudingsplan,  de in het waterbeheersplan vastgestelde doelstellingen ten aanzien van de oppervlaktewateren en de hieruit voortvloeiende onderhoudsbeheersplannen ontheffing verlenen van het bepaalde in de artikelen 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 18, een verleende ontheffing wijzigen of intrekken, ambtshalve dan wel op aanvraag.

  • 2. Aan de ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden ter bescherming van de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied.

  • 3. De toepassing van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan mede strekken ter bescherming van de aan de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied verbonden belangen, voorzover daarin niet is voorzien door een andere wettelijke regeling.

  • 4. Het dagelijks bestuur is bevoegd voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag en de daarbij te verstrekken gegevens een aanvraagformulier vast te stellen.

  • 5. Aanvragen gaan vergezeld van deugdelijke situatietekeningen, kadastrale kaarten, ontwerptekeningen.

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 22          Schouw

  • 1. Het dagelijks bestuur kan besluiten op een nader te bepalen wijze en datum te gaan schouwen over niet bij het waterschap in onderhoud zijnde oppervlaktewateren, rekening houdend met de doelstellingen behorend bij de waterhuishoudkundige functie van die wateren.

  • 2. De oppervlaktewateren waarover schouw wordt gevoerd zijn opgenomen op schouwoverzichtskaarten. Deze kaarten worden voorafgaand aan de schouw gedurende twee weken ter visie gelegd.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt ten minste vier weken van tevoren bekendgemaakt in een of meer in het gebied verschijnende dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 4. In spoedeisende gevallen of buitengewone omstandigheden kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken.

  • 5. Indien bij een schouwvoering overtredingen zijn geconstateerd, wordt een herschouw uitgevoerd binnen een door het dagelijks bestuur te bepalen termijn.

Artikel 23         Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren.

Artikel 24         Strafbepaling   

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 25         Regeling schadevergoeding

De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt door het dagelijks bestuur op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26         Algemeen

  • Ten aanzien van het nemen van besluiten die zijn aangevraagd voor de datum van inwerkingtreding van deze Keur, blijft de Keur oppervlaktewateren waterschap Aa en Maas van toepassing.

Artikel 27         Verleende vergunningen en ontheffingen

  • 1. Een vergunning of ontheffing, verleend vóór de inwerkingtreding van deze Keur, waarbij een ingevolge deze Keur vergunning- of ontheffingplichtig werk of handelen door het bevoegd gezag is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning of ontheffing ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 28         Inwerkingtreding

  • 1. Deze keur treedt in werking op 16 januari 2007 zijnde 6 weken na de dag waarop dit besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

  • 2. Op het tijdstip genoemd in het eerste lid  wordt de Keur oppervlaktewateren waterschap Aa en Maas, vastgesteld op 5 januari 2004 ingetrokken met dien verstande dat de bepalingen van deze Keur van kracht blijven, indien en voor zover de dienovereenkomstige bepalingen van deze Keur niet in werking zijn getreden.

Artikel 29         Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als Keur oppervlaktewateren waterschap Aa en Maas 2006.

Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 24 november 2006,

de griffier,                                                                                de dijkgraaf,

drs. C.J.E. van Vlokhoven                                                          drs. L.H.J. Verheijen

Algemene toelichting

Formeelwettelijk kader

Ingevolge artikel 78 Waterschapswet dient het algemeen bestuur de verordeningen te maken die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. De Keur voor de oppervlaktewateren is zo’n verordening. De taken die het waterschap zijn opgedragen, zijn omschreven in het waterschapsreglement dat door de provincie is vastgesteld.

In het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas is bepaald dat dit waterschap de zorg heeft voor de waterkeringen en het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat het waterschap slechts bevoegd is tot het stellen van keurbepalingen ter bescherming van de waterkwaliteit voorzover daarin bij hogere regeling (zie artikel 4 Uitvoeringsbesluit ex artikel 1, derde lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren) niet is voorzien.

Naast uitvoering van reglementaire taken kan er sprake zijn van opdracht tot uitvoering van taken in medebewind. Zo heeft het waterschap ingevolge de Wet op de waterhuishouding de bevoegdheid de vergunningplicht voor het lozen en onttrekken nader uit te werken.

Reikwijdte

1. Hogere regelgeving

Het waterschapbestuur is op grond van artikel 59 Waterschapswet niet bevoegd ten aanzien van onderwerpen waarin door een hogere wettelijke regeling is voorzien verordeningen te maken die met die hogere regelingen in strijd zijn. Bovendien mag het waterschapsbestuur geen regels stellen met betrekking tot onderwerpen, waarin door een hogere wettelijke regeling uitputtend wordt voorzien.

Afstemming heeft derhalve plaatsgevonden met de Waterstaatswet, de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet op de waterhuishouding en de provinciale Verordening waterhuishouding Noord-Brabant.

2. Vastgesteld beleid

De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het waterstaatkundig zorggebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de Nota waterhuishouding en op provinciaal niveau in de waterhuishoudingsplannen. Bij de uitvoering van de Keur door het waterschap is het waterbeheersplan richtinggevend.

3. Specialiteitsbeginsel

Op grond van het in de artikelen 56 en 78 van de Waterschapswet opgenomen specialiteitsbeginsel kan het waterschap alleen regels stellen ter behartiging van zijn reglementaire taken. Tijdens de parlementaire behandeling van de Waterschapswet is er evenwel op gewezen dat het waterschap bij de besluitvorming naast waterstaatkundige belangen ook rekening moet houden met andere publieke belangen. Concreet betekent dit dat het waterschap zijn aandacht niet uitsluitend moet richten op het water zelf, maar ook op de relevante omgeving daarvan, zoals waterbodem, de oever, de infrastructuur. Belangen van natuur, landschap en milieu mogen bij de besluitvorming worden meegenomen voor zover ze betrokken zijn bij de reglementaire taak van het waterschap.

In het beheersplan wordt invulling gegeven en wordt aangegeven hoe het waterschap vanuit het brede perspectief rekening houdt bij de besluitvorming met natuur-, milieu- en landschapsbelangen.

4. Eigendomsbeperking

Bij de Keur wordt het eigendomsrecht beperkt. Artikel 1 boek 5 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het eigendomsrecht kan worden beperkt. De eigendomsrechten mogen, in verband met waterstaatsbelangen, echter niet op onevenredige wijze worden aangetast. Dit aspect dient ook bij de toepassing van de Keur in de belangenafweging te worden meegenomen.

Relatie Keur en legger

Uit de legger is af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de Keur. Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur.

Uitvoering en handhaving

Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de uitvoering van de Keur. Dit betekent enerzijds dat dit bestuur moet zorgen voor de handhaving van de in de Keur gestelde geboden en verboden en anderzijds dat het bestuur belast is met de uitvoering van het in de Keur opgenomen vergunningenstelsel. Ingevolge de Waterschapswet kan de handhaving geschieden met gebruikmaking van strafvervolging en van bestuursrechtelijk optreden. Bij overtreding van de Keur kunnen boetes op grond van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. Artikel 85 van de Waterschapswet bepaalt dat de door de leden van het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren belast zijn met de opsporing van de keurovertredingen, onverminderd de bevoegdheid van de bij artikel 141 Wetboek van Strafrecht aangewezen personen. Deze opsporingsambtenaren kunnen de overtreder van de Keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85 derde lid Waterschapswet). Echter de bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 85 Waterschapswet bezitten bovengenoemde personen van het waterschap niet zonder meer. De betreffende personen dienen te worden aangewezen en beëdigd door de Minister van Justitie en moeten bovendien aan bepaalde bekwaamheidseisen voldoen. Daarnaast kan het bestuur ook gebruik maken van de bevoegdheden tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom.

Doel Keur

De bepalingen van deze Keur hebben uitsluitend tot doel de afvoer en aanvoer of berging van het op de bodem vrij aanwezige oppervlaktewater te bevorderen en de gewenste ontwatering te verkrijgen van de gronden die op dat oppervlaktewater afwateren. Om dit doel te bereiken is nodig dat:

  • a.

    er voldoende berging is om pieken in de toestroming van water te kunnen opvangen;

  • b.

    er voldoende afvoercapaciteit is om het overtollige water af te kunnen voeren;

  • c.

    er een goede afstroming vanaf het aangrenzende maaiveld plaatsvindt;

  • d.

    snel kan worden gesignaleerd of de waterafvoer wordt gestremd.

Toelichting per artikel

Artikel 1                     Begripsbepalingen

beheersplan:

In hoofdstuk 3 van de Verordening is de vaststellingsprocedure van het  beheersplan weergegeven.

legger:

De legger bestaat uit één of meer kaarten waarop tenminste de  oppervlaktewateren staan aangegeven, die in beheer en onderhoud zijn bij het waterschap, alsmede een register waarin gegevens van die oppervlaktewateren zijn opgenomen.

In hoofdstuk 7, afdeling 7.1 van de Verordening is de vaststellingsprocedure van de legger weergegeven.

kunstwerken:

Het betreft veelal technische bouwsels ten behoeve van de waterbeheersing,  niet van zand of aarde, bijvoorbeeld duikers, uitstroomconstructie, stuwen en oeverbeschoeiing.

insteek:

Indien een duidelijk zichtbare insteek ontbreekt (bij voorbeeld bij  plasbermen), wordt artikel 34, Boek 5 BW aangehouden voor het bepalen van de insteek. Dit artikel luidt als volgt: “ De oeverlijn […] wordt bepaald door de normale waterstand, of bij wateren waarvan het peil periodiek wisselt, door de normale hoogwaterstand”.

Grond, met andere dan de gewoonlijk in het water levende planten begroeid, wordt echter gerekend aan de landzijde van de oeverlijn te liggen, ook al wordt die grond bij hoogwater overstroomd.

oever:

De aan het oppervlaktewater toegekende functie heeft op grond van de Verordening ook betrekking op de oever. Een vaste breedte van de oever wordt niet genoemd. Bij geschilpunten hierover zullen de mate waarin er een relatie bestaat met het watersysteem en de taakuitoefening van het waterschap een rol spelen.

Er is geen definitie van het begrip “oppervlaktewater” meer opgenomen. Het is moeilijk een alles omvattende definitie te vinden. Dit is ook niet strikt noodzakelijk voor de interpretatie van deze Keur. Voor de inhoud van het begrip “oppervlaktewater” kan worden aangesloten bij de in de jurisprudentie gevormde criteria in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Artikel 2         Hoofdelijke aansprakelijkheid

In dit artikel zijn de gebruikers verplicht ingevolge de Keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruikersrecht.

Ingevolge het bepaalde in artikel 2, tweede lid zijn de eigenaren, overig zakelijk gerechtigden en gebruikers van de grond hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten.

Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Artikel 3        Vergunningplicht lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water

en

Artikel 4         Meldplicht lozen, onttrekken, aan- en afvoeren van water

Formele basis

Ingevolge het bepaalde in de artikelen 12 en 24 juncto artikel 13 van de Wet op de waterhuishouding is het in daartoe bij verordening van het waterschap aangewezen gevallen verboden zonder vergunning water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewateren dan wel is men verplicht van die lozingen en onttrekkingen hoeveelheden te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen aan het waterschap.

Het algemeen bestuur van het waterschap is op grond van artikel 24 1ste lid van de Wet op de waterhuishouding (Wwh) bevoegd om gevallen van lozen en onttrekken aan te wijzen waarvoor een vergunning- dan wel meldplicht geldt. De Wet op de waterhuishouding beperkt de vergunningplicht (artikel 24 tweede lid) tot lozing en onttrekking van waterhoeveelheden die –zelfstandig of in samenhang met andere lozingen of onttrekkingen -:

  • a.

    van nadelige invloed kunnen zijn op de peilregeling, de grondwaterstand en de waterbeweging;

  • b.

    het waterschap kunnen noodzaken tot bijzondere beheersmaatregelen.

Omdat ook de grondwaterstand als referentiekader in de Wet op de waterhuishouding is opgenomen is het mogelijk drainage aan de vergunningplicht te onderwerpen. De achterliggende reden is dat verlaging van de grondwaterstand zeer vergaande gevolgen voor de natuur met zich kan brengen. De aanleg van drainage is een ingreep die ligt op het raakvlak van grondwater en oppervlaktewater. Bij drainage wordt grondwater uit percelen geloosd op oppervlaktewater met het doel de grondwaterstand van een of meer percelen in de omgeving te verlagen. Drainage heeft niet alleen effect op de grondwaterstand en grondwaterstroming van de beoogde percelen, maar ook op die van percelen in de omgeving. Het kan de grondwaterstand en de grondwaterstroming met name in gebieden met natuurwaarden sterk verstoren. Met name drainages in stedelijk gebied hebben veel effect op de grondwaterstand. Om deze reden is het (afdwingbaar) kunnen sturen van drainage in stedelijk gebied van groot belang.

Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het belang van de waterhuishouding voor zover het bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewater of Grondwaterwet bepaalde daarin niet voorziet.

Normering in de Keur

In de vigerende waterbeheersplannen wordt niet concreet ingegaan op de normen ten aanzien van de vergunningplicht voor lozing en onttrekking. Wel wordt in dit plan toegezegd dat het waterschap door middel van handhaving en vergunningverlening erop toeziet dat activiteiten van derden, zoals uitbreiding van stedelijk gebied en aanleg van drainage en onderbemalingen, geen verdroging veroorzaken en bij voorkeur een bijdrage leveren aan bestrijding van verdroging.

De vergunningplicht ontstaat wanneer de in de Keur genoemde ondergrens wordt overschreden.

Lozingen afkomstig van verhard oppervlak

Lozingen afkomstig van een verhard oppervlak dat groter is dan 2000 m2 buiten beschermingsgebieden zijn vergunningsplichtig in de eerste plaats om piekafvoeren tot een minimum te beperken. In de tweede plaats om te bewerkstelligen dat dit (regen)water in plaats van te worden geloosd op de riolering zoveel mogelijk wordt hergebruikt dan wel in de bodem wordt geïnfiltreerd. Gekozen is voor de oppervlakte van 2000m2 omdat het waterschap het uitgangspunt hanteert dat een grootte van maximaal 2000m2 een lozing oplevert van minder dan 70 m3 per uur. Activiteiten op een kleiner oppervlak vallen dan onder de regels van artikel 4 van deze Keur.

In de artikelen 24 tot en met 33 van de Wet op de waterhuishouding, alsmede in de artikelen 6 tot en met 10, 23 en 24 van de Uitvoeringsregeling waterhuishouding worden specifieke regels gesteld omtrent de vergunning, de aanvraag tot verlening van een vergunning en de beschikking op aanvraag.

Bij het verlenen van vergunningen die gebaseerd zijn op de Wet op de waterhuishouding moet, naast de peilregeling, en de waterbeheersing, ook rekening worden gehouden met de grondwaterstand. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de Wet op de waterhuishouding een ruimer belangenkader kent dan de Waterschapswet. In het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven dat het waterschap bij zijn taakuitoefening ook rekening moet houden met belangen van onder andere natuur, landschap en milieu.

Schematisch weergegeven komt de inhoud van de artikelen 3 en 4 van de Keur op het volgende neer (de hoeveelheden zijn vermeld in m2 of m3/uur):

Tabel

Vrij

Meldplicht

Vergunnings-plicht

Water onttrekken aan, lozen in, aanvoeren uit oppervlaktewateren binnen beschermingsgebieden

onttrekking d.m.v. weidepomp, blussen van brand en tussen kwantiteitsbeheerders onderling

nvt

> 0 m3/uur

 Water lozen in, onttrekken aan, afvoeren naar oppervlaktewateren buiten beschermingsgebieden 

Vanaf verhard oppervlak met een oppervlakte van:

 < 250 m2

 > 250 m2  en

< 2000 m2

 > 2000 m2

Van water in zowel leggerwateren als niet-leggerwateren indien er geloosd wordt:

< 10 m3 /uur

> 10 m3/uur en

< 70 m3/uur

> 70 m3/uur

Aan een vergunning op basis van de Wet op de waterhuishouding kunnen uitsluitend voorschriften worden verbonden ter bescherming van het belang van de waterhuishouding voor zover het bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de Grondwaterwet bepaalde daarin niet voorziet (artikel 24, lid 4 Wwh).

Voor percelen voorzien van drainages zal de totale afvoer op (agrarisch) perceelsniveau als 1 lozing  worden geïnterpreteerd. Voor de bepaling van deze perceelsomvang gelden sloten en/of de (kadastrale) grenzen tussen twee verschillende grondgebruikers.

Beschermde gebieden

Hydrologisch gevoelige delen van het beheersgebied zijn op bij de Keur behorende kaarten aangewezen als keurbeschermingsgebieden. Het gaat daarbij niet alleen om de negatieve invloed die deze handelingen kunnen hebben op de grondwaterstand in de beschermde gebieden, maar ook om de cumulatieve effecten van lozingen en onttrekkingen op het watersysteem en de beschermde gebieden. Op grond van artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding mag ook dit aspect reden zijn om gevallen aan te wijzen waarvoor een vergunningplicht geldt. Binnen de keurbeschermingsgebieden geldt dat voor iedere lozing, onttrekking, aan- en afvoer van water een vergunningplicht geldt. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan onderbemalingen, drainages die lozen op oppervlaktewateren, beregeningsinstallaties, enzovoorts. Indien een drainagesysteem is gelegen in keurbeschermingsgebieden en de situering van de lozing buiten het keurbeschermingsgebied plaatsvindt wordt de lozing van dit drainagewater voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel aangemerkt als lozing binnen het keurbeschermingsgebied.

Meldplicht

Voor de relatief kleine lozingen, onttrekkingen en gevallen van aan- en afvoer van water is het noodzakelijk toezicht op die activiteiten te houden om te voorkomen dat door deze kleine lozingen schade ontstaat aan waterstaatswerken. Ten behoeve van dat toezicht is bepaald dat buiten de beschermingsgebieden, lozingen, onttrekkingen, aan- en afvoer van water met debieten van 10 m3 per uur tot 70 m3 per uur tenminste 3 werkdagen van tevoren gemeld moeten worden bij het waterschap.

Artikel 53 Wet op de waterhuishouding bevat een regeling inzake het toezicht en de opsporing van overtredingen op basis van dit hoofdstuk van de Keur.

Artikel 5         Ontrekkingsverbod bijzondere omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6         Wijzigingsbevoegdheid

Dit artikel is bedoeld voor situaties waarin het wenselijk is om op grond van het “haasje over” – principe details in de begrenzing van keurbeschermingsgebieden te wijzigen.

Ontwikkelingen in de praktijk (bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening) of gewijzigde inzichten kunnen aanleiding vormen op lokaal niveau de begrenzing te wijzigen. Dit kan tot uiting komen in een bestemmingsplan of op bij de verordening behorende kaarten. Uitgangspunt bij de begrenzing is dat verschillende bevoegde bestuursorganen grondwaterbeheerder, oppervlaktewaterbeheerders en gemeenten zoveel mogelijk van dezelfde begrenzing uitgaan. Een permanent afstemmingsproces is hiertoe noodzakelijk. Daar waar één bestuursorgaan de begrenzing wijzigt, kunnen andere bestuursorganen in de lijn van het “haasje over”- principe daar waar mogelijk de wijziging overnemen.

Artikel 7         Gedoogplichten      

De gedoogplichten voor de eigenaren van nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 Waterstaatswet 1900. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers tenminste twee maal vierentwintig uren tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het de uitvoering betreft van gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.

Omdat de gedoogplichten zowel zien op bepalingen ter uitvoering van de Verordening Waterhuishouding Noord Brabant 2005 als op de bepalingen uit de Keur, is het noodzakelijk om dit artikel in de Keur onder te brengen. De gedoogplicht is zowel bruikbaar voor werkzaamheden ter uitvoering van de Verordening als voor de werkzaamheden ter uitvoering van de Keur.

De gedoogplicht geldt ook voor eigenaren of gebruikers van gronden gelegen in de nabijheid van oppervlaktewateren.

Het gaat hier om gronden die niet direct naast het oppervlaktewater zijn gelegen, maar iets daarvan verwijderd. In de praktijk zullen deze gronden soms betreden moeten worden om de gronden naast de oppervlaktewateren te kunnen bereiken. Door de gedoogplicht uit te breiden naar de gronden in de nabijheid van oppervlaktewateren ondervindt de kwantiteitsbeheerder mogelijk minder belemmeringen bij het uitoefenen van zijn onderhoudstaak.

Het bepaalde onder f heeft betrekking op het ambtshalve aanleggen van bijvoorbeeld dammen en duikers door de kwantiteitsbeheerder ter uitoefening van zijn onderhoudstaak.

Artikel 8         Onderhoudsplicht oppervlaktewateren

In de Keur wordt onderscheid gemaakt tussen leggerwateren en niet-leggerwateren. Het verschil tussen beiden is dat wateren die in de legger zijn opgenomen van een dermate belang voor de waterhuishouding zijn, dat de onderhoudsplicht specifiek in de legger is vastgelegd. In de meeste gevallen betekent dit in de praktijk dat de onderhoudsplicht ook bij het waterschap ligt. Voor  oppervlaktewateren die niet in de legger zijn opgenomen geldt per definitie dat de onderhoudsplicht bij de eigenaar of eigenaren van de aanliggende gronden ligt (aangelanden).

Uit jurisprudentie volgt ook dat gronden die niet rechtstreeks aan een bermsloot grenzend, maar op zeer korte afstand daarvan liggen, aangemerkt kunnen worden als zijnde “aangrenzend”. In verband hiermee vloeit de plicht tot onderhoud reeds voort uit het gebruik van gronden op 0,5 meter uit de insteek van de bermsloot.

Artikel 9         Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewateren

Dit artikel geeft in grote lijnen weer waar de onderhoudsplicht uit bestaat. In lid 1 is aangegeven dat bij het onderhoud rekening gehouden moet worden met de functie(s) die aan het oppervlaktewater zijn toegekend. Met de term “functie(s)” wordt in dit verband bedoeld de bijzondere functie die aan een oppervlaktewater kan zijn toegewezen op basis van het Provinciaal Waterhuishoudingsplan of het waterbeheersplan van het waterschap, zoals bijvoorbeeld de functie “ecologische verbindingszone”.

De onderhoudsplichtigen moeten de niet-leggerwateren voortdurend op afmetingen houden. Daar waar keurafmetingen ontbreken moeten de watergangen op de kennelijke doorgaande breedte, lengte en diepte van de bodem en op de doorgaande breedte tussen de oevers, zoals die breedte, lengte en diepte ter plaatse blijken, worden gehouden.

Waar de feitelijke afmetingen van het profiel van de watergang voor de af- en aanvoer en de berging van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, behoeft de oeverprofilering niet door de onderhoudsplichtige in stand te worden gehouden.

Voor de wijze van onderhoud gelden uiteraard ook de beleidsuitgangspunten en doelstellingen als opgenomen in het beheersplan.

Bij de invoering van de Flora- en Faunawet in 2002 ontstond onduidelijkheid over het al dan niet onder de verbodsbepalingen van deze wet vallen van onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg. Door aanpassing van het Besluit beschermde dier- en plantensoorten, waarin de vrijstellingen van verboden ingevolge de Flora- en Faunawet zijn geregeld en het opstellen van een gedragscode voor het beheer en onderhoud van waterstaatswerken, waarin omschreven is hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de wet, wordt uitvoering van onderhoud van waterstaatswerken in overeenstemming met het gestelde in de Flora- en Faunawet mogelijk gemaakt.

Artikel 10       Onderhoudsplicht kunstwerken

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11       Onderhoudsverplichtingen kunstwerken

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12       Veekeringen

Deze bepaling heeft tot doel te voorkomen dat oevers en taluds door aftrap van bijvoorbeeld runderen, paarden of schapen inzakken en de af- en of aanvoer van water wordt gehinderd.

Artikel 13 en  Dempen, aanleggen, wijzigen en verbinden oppervlaktewateren    

Artikel 14 en  Doorstroming en berging van water

Artikel 15 en  Kunstwerken, buizen, kabels en leidingen

Artikel 16 en  Handelingen in of nabij oppervlaktewateren

Artikel 17 en  Flora en Fauna

Artikel 18       Overige verbodsbepalingen

De in deze artikelen genoemde handelingen kunnen de afvoer of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden.

Graven

Ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van de oeverstroken voor onderhoudsmachines is het verboden om in de waterlopen te graven.

Werken en beplantingen

De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aanvoer, afvoer of berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van watergangen ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.

Het in watergangen aanbrengen van werken is ongewenst vanwege:

  • a.

    de vermindering van de waterberging;

  • b.

    de toenemende kans op opstuwing, met name door in- en uitstromingsverliezen en wrijvingsverliezen door stremmingen, waardoor zowel vertraging van de afstroming als verhoging van de waterstand optreedt;

  • c.

    de toenemende kans van het optreden van verstoppingen;

  • d.

    een toename van het onderhoud, bijvoorbeeld door extra werkzaamheden aan buisleidingen.

Deze bepaling beoogt langs wateren onderhoudsstroken te creëren. Onderhoudsstroken zijn de gronden grenzend aan watergangen en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van die watergangen. Het beschikken over een onderhoudsstrook is op zichzelf niet voldoende: die strook dient ook zoveel mogelijk  “obstakelvrij”  te zijn. Daarom is in deze bepaling een aantal met name genoemde handelingen opgenomen die binnen een bepaalde strook zijn verboden. Aangezien strikte handhaving van deze strook niet altijd mogelijk en/of noodzakelijk is, kan het waterschap ontheffing verlenen van dit verbod.

Onder beplanting worden ook meerjarige (landbouw)gewassen verstaan.

Verdedigingmaterialen

Artikel 16 beoogt de materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds en waterbodems te beschermen.

Voorwerpen, materialen en stoffen

Artikel 16 lid 3 beoogt te voorkomen dat de aanvoer, afvoer of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen kan leiden tot instabiliteit van de taluds.

Betreding

Artikel 18 1e lid maakt het mogelijk dat wateren, waarbij het met name gaat om de onderhoudspaden, worden afgesloten voor publiek. Voorwaarde daarvoor is wel dat er bordjes “Verboden Toegang”  worden geplaatst. Tussenvormen waarbij bijvoorbeeld wandelen wel wordt toegestaan maar motorcross niet zijn ook mogelijk mits ter zake correcte verbodsborden worden geplaats.

Artikel 19       Reikwijdte verbodsbepalingen

Dit artikel geeft het toepassingsbereik aan van in artikel 13 tot en met 18 gestelde verboden.

Er wordt een 5 meter obstakelvrije strook langs leggerwateren gehanteerd om met behulp van hydraulische kranen maaiwerkzaamheden en ander onderhoud aan de leggerwateren te kunnen verrichten.

Artikel 20       Handelingen door of namens het waterschap

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als ieder ander particulier persoon heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning of ontheffing nodig net zoals ieder ander privaat persoon. De in artikelen 13 tot en met 18 genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert, of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken geldt in principe dat het zich zelf daarvoor een ontheffing ingevolge de Keur moet verlenen.

Artikel 21       Ontheffingverlening

Van de in hoofdstuk 3 van de Keur gestelde ge- en verboden kan het dagelijks bestuur ontheffing verlenen. Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De Algemene wet bestuursrecht regelt de aanvraag tot het verlenen van een ontheffing, de voorbereiding van een beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing.

Tegen een beslissing op een aanvraag tot ontheffingverlening staat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, nadat men een bezwaarschrift heeft ingediend bij het bestuursorgaan,  beroep bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open. Op de bezwaarschriftprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7  van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.  Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurontheffing en het daaraan verbinden van voorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.

Bij de beoordeling van een aanvraag om ontheffing wordt in ieder geval rekening gehouden met de aan de oppervlaktewateren toegekende functies/planvorming. Om een aanvraag goed te kunnen beoordelen dient deze in ieder geval voorzien te zijn van deugdelijke tekeningen en kadastrale gegevens.

Artikel 22       Schouw

De onderhoudsverplichting is een verplichting die gedurende het gehele jaar op de onderhoudsplichtige rust. De ter inzagenlegging van de schouwkaart(en) wordt tijdig, ruim voor de schouwdatum bekendgemaakt.

De kaarten worden in ieder geval ter inzage gelegd op de districtskantoren en het hoofdkantoor.

Op basis van dit artikel wordt iedere schouwkaart ter visie gelegd.

De schouwvoering richt zich op wateren die een functie in de waterbeheersing vervullen. De gedachte achter de schouw is het in orde houden van het waterhuishoudkundig systeem afgestemd op en behorend bij de bestemming (functie) van betreffende gronden.

Artikel 23       Toezichthouders

Ingevolge artikel 85 van de Waterschapswet zijn de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap belast met de opsporing van de overtreding van de Keur. Noch in de Waterschapwet noch in een provinciale verordening of reglement is het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Keur bepaalde geregeld. Op grond van artikel 56 eerste lid van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Aangezien het toezicht daar een belangrijk onderdeel van uitmaakt, is het toezicht hier geregeld.

Artikel 24       Strafbepaling

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In de onderhavige Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren uit van water en de verplichting tot melding of registratie van lozingen, onttrekkingen dan wel aanvoeren of afvoeren van water het bepaalde inzake strafbedreiging in artikel 59 Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing. Ingevolge deze bepaling wordt overtreding gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de vierde categorie. Voor overtreding van de meld- en registratieplicht geldt een maximum straf van drie weken of een geldboete van de eerste categorie. De opsporingsambtenaar kan de overtreder van de Keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen. (artikel 85, derde lid Waterschapswet).

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom – waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Artikel 25       Regeling schadevergoeding

Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de Keur, welke schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voor zover de Keur een uitwerking van deze wet is, vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.

Artikel 26       Algemeen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 27       Verleende vergunningen en ontheffingen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken of activiteiten die met ontheffing of vergunning zijn aangebracht en ook ingevolge deze Keur ontheffing- of vergunningsplichtig zijn de status te geven van werken die met een ontheffing of vergunning zijn aangebracht of worden uitgevoerd op grond van deze Keur.

In het tweede lid worden voorwerpen, werken of inrichtingen die vóór de inwerkingtreding van de Keur zonder ontheffing legaal aanwezig zijn, aangemerkt als met ontheffing ingevolge de geldende Keur aangebracht, mits de rechthebbenden kunnen aantonen dat deze reeds voor de inwerkingtreding aanwezig waren.

Artikel 28       Inwerkingtreding

Op de bekendmaking en inwerkintreding van de waterschapskeur of onderdelen daarvan, zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 74 van de Waterschapswet treden bekendgemaakte besluiten (waaronder keuren) in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in die besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In afwijking van artikel 74 bepaalt artikel 75 van de Waterschapswet dat  besluiten tot vaststelling of wijziging van een Keur niet eerder in werking treden dan nadat de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn (6 weken) is verstreken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit tot vaststelling op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (Artikel 6:8 Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 29       Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Bijlage 1 Kaartmateriaal

[Het kaartmateriaal is in de 7 bijgesloten pdf-bestanden terug te vinden.]

kaart_1.pdf (4321 Kb)

kaart_2.pdf (3612 Kb)

kaart_3.pdf (3825 Kb)

kaart_4.pdf (3578 Kb)

kaart_5.pdf (3611 Kb)

kaart_6.pdf (3443 Kb)

kaart_7.pdf (3662 Kb)