Regeling vervallen per 22-12-2009

Verordening inzake de te verstrekken gegevens bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Geldend van 22-11-2001 t/m 21-12-2009

Intitulé

Verordening inzake de te verstrekken gegevens bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Verordening

Artikel 1 Definities

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. Hoogheemraadschap: hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;

  • 2. Het bestuur: het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap;

  • 3. Vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren ten aanzien waarvan de bevoegdheid tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken op grond van artikel 6, eerste lid, van genoemde wet is opgedragen aan het bestuur van het Hoogheemraadschap;

  • 4. Afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • 5. Bedrijf: een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer, gebouw, vaartuig, installatie, terrein of ruimte waarin beroepsmatig (of op een wijze als ware het beroepsmatig), activiteiten plaatsvinden en van waaruit afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewateren dan wel op zuiveringstechnische werken worden gebracht, met uitzondering van woonruimten en vaartuigen die uit hoofde van hun bestemming plaatsgebonden zijn;

  • 6. Lozen of lozing: het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in oppervlaktewateren als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • 7. Werk: plaatsgebonden, vaste voorziening door middel waarvan afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater worden gebracht op zodanige wijze dat controle over de lozing mogelijk is;

  • 8. Installatie: een vaste technische eenheid waarin een of meer van de in de bijlage onder B vermelde activiteiten en processen, alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging.

  • 9. Vervuilingswaarde: de waarde als bedoeld in artikel 8 van de Verordening Verontreinigingsheffing AGV 1997 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 december 2000, nr. AB 00/60)

  • 1

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening geldt voor aanvragen voor wijziging of verlening van een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren waarvoor het hoogheemraadschap inzake de beslissing op de aanvraag het bevoegd gezag is.

2

Artikel 3 Indienen aanvraag

  • 1. De aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning wordt schriftelijk, in de Nederlandse taal opgesteld, ingediend bij het bestuur.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend door het insturen van een volledig ingevuld en ondertekend daartoe strekkend formulier, dat ten behoeve hiervan door het hoogheemraadschap is vastgesteld.

  • 3

Artikel 4 Algemeen te verstrekken gegevens

  • In of bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, worden ten minste de navolgende gegevens verstrekt:

  • 1. De naam en het adres van de aanvrager; de naam en het adres van de vergunninghouder;

  • 2. De periode waarvoor een vergunning wordt aangevraagd;

  • 3. Een aanduiding van de plaats waar de lozing plaatsvindt, de ligginggegevens (kadaster), met een toelichtende tekening;

  • 4. Een omschrijving van de lozing, waarbij in ieder geval wordt vermeld:

    • of de lozing continu dan wel discontinu plaatsvindt;

    • met welke regelmaat lozingen of deellozingen plaatsvinden;

    • de wijze waarop en/of met behulp van welk middel de lozing plaatsvindt;

    • of de lozing met behulp van een werk op een ander werk plaatsvindt; en

    • de activiteit waaruit de lozing voortkomt;

  • 5. Een zo volledig mogelijke karakterisering naar de aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de afvalstoffen waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede de vervuilingswaarde;

  • 6. Een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozing te voorkomen of te beperken, met een toelichtende tekening, alsmede de maatregelen die bij definitieve stopzetting van de activiteiten worden getroffen om lozing te voorkomen of te beperken;

  • 7. Een opgave van de redelijkerwijs mogelijk te achten hoeveelheid en hoedanigheid van de afvalstoffen die ten gevolge van storingen, ongewone voorvallen, proefdraaien, in bedrijf stellen, uit bedrijf nemen, schoonmaak- en herstelwerkzaamheden in het oppervlaktewater kunnen geraken, alsmede een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die door of vanwege de aanvrager getroffen zullen worden om dit te voorkomen of te beperken;

  • 8. Gegevens van personen door wie nadere inlichtingen kunnen worden gegeven over de gegevens in de aanvraag.

  • 9. Vermelding of een Wm-vergunning is aangevraagd of is verleend met vermelding van de datum;

  • 10. Verslag(en) van vooroverleg ten behoeve van de vergunning;

  • 11. De resultaten van een onderzoeksverplichting in het kader van een eerder verleende vergunning.

    4

Artikel 5 Lozing door een bedrijf

  • Indien de lozing afkomstig is van een bedrijf worden naast de gegevens als bedoeld in artikel 4 de navolgende gegevens verstrekt:

  • 1. Indien het bedrijf daar is ingeschreven, een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit tenminste blijkt op welke naam de vergunning dient te worden gesteld alsmede de bevoegdheid van degene(n) die de aanvraag heeft (hebben) ondertekend;

  • 2. Een omschrijving van de aard en de omvang van het bedrijf; alsmede een opgave van de aard en omvang van de activiteiten die daar plaatsvinden;

  • 3. Een beschrijving van de technische apparaten (inclusief hun capaciteit) en de processen die daarin plaatsvinden die leiden of kunnen leiden tot een lozing van afvalstoffen, voorzien van een toelichtende tekening van de locatie van dergelijke processen en apparaten waaruit blijkt waar en in welke mate de verschillende afvalstoffen (kunnen) ontstaan en vrijkomen;

  • 4. Indien een rioleringstelsel aanwezig is, een rioleringstekening; een aanduiding van eventueel andere op de riolering aangesloten bedrijven of woningen;

  • 5. Een beschrijving van onderzoeken die zijn of worden verricht, maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen teneinde het ontstaan van de onderhavige afvalstoffen te voorkomen of de te lozen hoeveelheid te beperken door hergebruik of het nuttig toepassen dan wel geschikt maken voor hergebruik of nuttig toepassen (preventie en good-housekeeping);

  • 6. Een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt gemeten, vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd;

  • 7. Een opgave van de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de lozing die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn.

    5

Artikel 6 Lozingen door een bedrijf, genoemd in de bijlage

  • Indien een aanvraag betrekking heeft op een lozing afkomstig van een bedrijf, dat tot de in bijlage A en/of B genoemde categorieën behoort, worden naast de in artikel 4 en 5 gevraagde gegevens de navolgende gegevens verstrekt:

  • 1. Een beschrijving van de aard, samenstelling, eigenschappen, de hoeveelheid en de locatie binnen het bedrijf van de grondstoffen, hulpstoffen, tussenproducten en eindproducten die naar redelijke verwachting binnen het bedrijf aanwezig kunnen zijn, voor zover deze al dan niet rechtstreeks in het oppervlaktewater kunnen geraken. Een toelichtende tekening waaruit de plaats blijkt waar de bedoelde stoffen zich bevinden;

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een bedrijf genoemd onder deel B van de bijlage, worden tevens de navolgende gegevens verstrekt:

    • Een beschrijving van de aard en omvang van de belasting van het oppervlaktewater ten gevolge van de lozing, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijkste nadelige effecten op het watermilieu;

    • Een niet-technische samenvatting van de in artikel 5 en 6 bedoelde gegevens.

    6

Artikel 7 Vergunning op hoofdzaken

  • Indien bedrijven als bedoeld in artikel 5 en 6 een vergunning op hoofdzaken aanvragen worden naast de gegevens uit deze artikelen ten minste de volgende gegevens verstrekt:

  • 1. Een beschrijving van de algemene vergunningsituatie op dit moment alsmede de aanleiding/ motivatie voor het vragen van een vergunning op hoofdzaken;

  • 2. Een door de directie ondertekende milieubeleidsverklaring;

  • 3. Een beschrijving van het milieuzorgsysteem alsmede de belangrijkste procedures van het milieuzorgsysteem, de verdeling van taken en verantwoordelijkheden en de relatie tussen het milieuzorgsysteem en de te verlenen vergunning;

  • 4. De opzet van het Bedrijfs Milieu Plan (BMP) danwel een daarmee te vergelijken plan, de beschrijving van de relatie tussen het plan en de vergunning en het milieuprogramma ter uitvoering van het plan;

  • 5. Een bewijs van certificatie van het bedrijfsmilieuzorgsysteem, verleend door een bij de Stichting Coördinatie Certificering Milieuzorgsystemen aangesloten, door de Raad van de Accreditatie erkende certificatie-instelling;

  • 6. Een afschrift van een milieujaarverslag van het afgelopen jaar;

  • 7. Toekomstige ontwikkelingen die van invloed zijn op milieuzorg, milieubelasting en milieuprestaties van de inrichting.

  • 7

Artikel 8 Lozing met werk waarop andere werken zijn aangesloten

  • Indien een aanvraag betrekking heeft op een lozing met een werk waarop een of meerdere andere werken zijn aangesloten, worden naast gegevens als bedoeld in artikel 4, 5 en 6 in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • 1. Een beschrijving van het verzorgingsgebied, dat op het werk is aangesloten;

  • 2. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een rioolstelsel, de technische gegevens van dat rioolstelsel en een rioleringstekening;

  • 3. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op riooloverstorten, gegevens als bedoeld in het Model voor vergunningverlening riooloverstorten van de Commissie Integraal Waterbeheer. (onder voorbehoud van de definitieve versie van het model)

    8

Artikel 9 Aanvullende gegevens

Voor zover nadere gegevens nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager op verzoek van het bestuur de nader gevraagde gegevens naast de in deze verordening genoemde gegevens binnen de daarbij gestelde termijn.

9

Artikel 10 Aantal exemplaren

De vergunningsaanvraag, inclusief de bijlagen, dient in tienvoud te worden ingediend. Indien sprake is van een gecoördineerde behandeling van de aanvraag met een aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet milieubeheer kunnen meerdere exemplaren (tot 15) nodig worden geacht.

10

Artikel 11 Bijbehorende bijlagen

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

A Een opsomming van categorieën van bedrijven zoals bedoeld in het Besluit houdende aanwijzing van soorten van inrichtingen als bedoeld in de artikelen 1 tweede lid en 31 vierde lid Wvo (Stb. 1983, 577).

B Een opsomming van categorieën van bedrijven zoals bedoeld in de Europese richtlijn 'Geïntegreerde Preventie en bestrijding van Verontreiniging' (IPPC) (96/61/EG).

11

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de dag van de bekendmaking.

  • 2. De Lozingsverordening Amstel- en Gooiland (1987), welke is vastgesteld bij besluit d.d. 23 juni 1987 van het Algemeen bestuur van het Zuiveringsschap vervalt op 22 november 2001, met dien verstande dat deze van kracht blijft ten aanzien van de jaren waarvoor zij heeft gegolden.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als:

'Verordening aanvraag om een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren'.

Memorie van toelichting

Algemeen

Deze verordening strekt ertoe vast te leggen welke gegevens dienen te worden overgelegd aan het bestuur van het hoogheemraadschap bij een aanvraag tot verlening, wijziging of intrekking van een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Op grond van artikel 6 van de Wvo kunnen Provinciale staten de bevoegdheid tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een Wvo-vergunning geheel of gedeeltelijk overdragen, alsmede de uitvoering en handhaving van die verordeningen opdragen aan de besturen van de waterschappen.

In artikel 5 van de 'Verordening waterkwaliteitsbeheer Amstel, Gooi en Vecht' is geregeld dat het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht de bevoegde instantie is om een verordening vast te stellen met betrekking tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van Wvo-vergunningen.

Het vastleggen in een verordening, welke gegevens dienen te worden verstrekt bij een aanvraag, is van belang voor het bepalen van de ontvankelijkheid van de aanvraag en tevens uit oogpunt van rechtszekerheid.

Aanvragen dienen te worden ingediend conform een aanvraagformulier. Indien het aanvraagformulier volledig is ingevuld en de aanvrager daarmee de op grond van de onderhavige verordening verplichte gegevens heeft verstrekt, dient de aanvrager in beginsel ontvankelijk te worden verklaard. Op grond van artikel 10 van onderstaande Lozingsverordening kan het bestuur echter aanvullende gegevens verlangen.

Op basis van artikel 7 eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, zoals is neergelegd in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking op een aanvraag om verlening of wijziging van een lozingsvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid en vierde lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Deze procedure vangt aan met het indienen van een aanvraag. Titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht geeft een algemene regeling met betrekking tot de aanvraag. Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat onder aanvraag dient te worden verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Tevens zijn gedeelten uit hoofdstuk 8 en afdeling 13.2 van de Wet Milieubeheer (Wm) van toepassing.

Op grond van de artikelen 8.28-8.35 van de Wet Milieubeheer en 7b-7e van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bestaat er in sommige gevallen ten aanzien van een Wm- en een Wvo-vergunning een coördinatieverplichting.

In de verordening is een driedeling aangebracht: algemene gegevens die bij elke aanvraag worden verstrekt, specifieke gegevens die door een bedrijf moeten worden verstrekt en specifieke gegevens die door een aangewezen categorie bedrijven moet worden verstrekt.

De bepalingen uit de verordening werken cumulatief. Dit betekent dat bijvoorbeeld een bedrijf, dat behoort tot een aangewezen categorie uit de bijlage gegevens dient te leveren, conform de artikelen 4, 5 en 6 van de verordening.

De vergunningaanvraag wordt beoordeeld in het licht van het recent emissiebeleid zoals vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding. Publicaties van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) geven nadere aanwijzingen hoe hiermee om te gaan. De toelichting bij de artikelen 4,5 en 6 gaat hier verder op in.

Op grond van artikel 6 van de IPPC-richtlijn (richtlijn nr. 96/61/EG inzake Geïntegreerde Preventie en bestrijding van Verontreiniging) dient de vergunningaanvraag, bij een categorie aangewezen bedrijven, een beschrijving te bevatten van de aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment alsmede een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies. Tevens dient de vergunningaanvraag, op basis van deze richtlijn, een niet-technische samenvatting te bevatten van de gegevens die bij de aanvraag worden verstrekt. Dit laatste voorschrift dient om het publiek voldoende inzicht te verschaffen in de werking van een installatie om zich een oordeel te kunnen vormen over de vergunningaanvraag en de gevolgen die een installatie en de bijbehorende lozing voor het milieu zou kunnen hebben.

Deze verordening is opgesteld aan de hand van de Modelverordening inzake de gegevens die bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren moeten worden verstrekt, opgesteld door de Unie van Waterschappen.

Bij het opstellen van deze verordening is zoveel mogelijk rekening gehouden met de ‘Wegwijzer Vergunning op hoofdzaken: vergunningverlening op maat’ van het Ministerie van VROM (augustus 1999), het CIW-rapport ‘Emissie-immissie’ van juni 2000, het CIW-rapport ‘Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten’ van mei 2000 en het CIW-model voor vergunningverlening riooloverstorten van juni 2001.


Noot
1

[Toelichting: Een aantal definities zal voor zich spreken. De meeste definities, die worden gehanteerd in deze verordening zijn afkomstig uit jurisprudentie met betrekking tot de Wvo, andere komen uit het Uitvoeringsbesluit Verontreiniging Rijkswateren (UVR) of de IPPC-Richtlijn.

De definitie van het begrip bedrijf is ruim. Het begrip sluit aan bij het begrip inrichting in de zin van de Wet milieubeheer: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Daarnaast omvat het begrip meerdere plaatsen en terreinen van waaraf lozing kan plaatsvinden, overeenkomstig de definitie uit artikel 2 lid 1 van het UVR. Deze definitie is afkomstig uit genoemd model van de Unie van Waterschappen.

De definitie van het woord installatie is overgenomen uit artikel 2 van de IPPC–richtlijn. Het begrip ‘installatie’ is slechts van toepassing op de bedrijfscategorieën die in de bijlage onder B worden vermeld, het begrip ‘bedrijf’ is ruimomvattender en kan ook bedrijven betreffen die niet in de bijlage worden genoemd.

Het begrip lozing omvat zowel de directe als de indirecte lozingen: het brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater als bedoeld in artikel 1, eerste, tweede en derde lid Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Het begrip ‘werk’ is nader uitgewerkt in de jurisprudentie. Wezenlijk voor een werk is dat het gebonden is aan een vaste plaats, bijvoorbeeld een pijp, leiding of riool. Het tweede deel van de beschrijving is afgeleid uit jurisprudentie op dit punt (onder meer ABRvS 19 juli 1983 AB 1984 nr. 487 Booy Clean; HR 27 maart 1985 nr. 22931).]

Noot
2

[[Toelichting: Het bestuur van het Hoogheemraadschap is bevoegd vergunningen, als bedoeld in deze verordening te wijzigen, verlenen of in te trekken. Deze bevoegdheid berust op de artikelen 5 en 6 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Verordening waterkwaliteitsbeheer Amstel, Gooi en Vecht.

Deze verordening regelt de te verstrekken gegevens bij verlening of wijziging van een vergunning op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

De gegevens die dienen te worden verstrekt bij intrekking van een vergunning staan vermeld in artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht.]]

Noot
3

[Toelichting: In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuur van het Hoogheemraadschap.

Het tweede lid geeft aan dat de aanvraag moet worden ingediend door middel van een volledig ingevuld formulier. De bevoegdheid tot het vaststellen van een formulier bestaat op basis van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Er wordt in beginsel aangenomen, dat een aanvrager, die conform het formulier een aanvraag indient, voldoende gegevens heeft verstrekt. ]

Noot
4

[Toelichting: Dit artikel geeft aan welke gegevens in het algemeen dienen te worden verstrekt bij een vergunningaanvraag. Het artikel is van toepassing op alle vergunningplichtige lozingen, zowel de directe als de indirecte lozingen. Ten aanzien van deze laatst genoemde, alleen voor zover vallend onder het Besluit houdende aanwijzing van soorten van inrichtingen als bedoeld in de artikelen 1 tweede lid en 31 vierde lid Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1983, 577).

Het artikel is tevens van toepassing op de aanvraag van een Wvo-vergunning in het kader van het Bouwstoffenbesluit.

De woorden ‘ten minste’ in de aanhef van het artikel duiden erop dat het Hoogheemraadschap, indien gewenst, aanvullende gegevens kan opvragen.

Ad 1. Deze gegevens worden vereist op basis van artikel 4:2 onder a Algemene wet bestuursrecht. Indien de gegevens van de aanvrager afwijken van de gegevens van de lozer aan wie de vergunning moet worden verstrekt, worden tevens de naam en het adres van de beoogde vergunninghouder in de aanvraag vermeld.

Ad 2. Uit artikel 7, vierde lid van de Wvo en artikel 8.17 Wm volgt dat aan een Wvo–vergunning een beperkte geldigheidsduur kan worden verbonden. In artikel 8.17 Wm is een aantal situaties genoemd waarin tot het verlenen van een tijdelijke vergunning kan worden overgegaan. Dit kan bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een tijdelijke lozing of lozing vanuit een tijdelijke inrichting of wanneer er een tijdelijke vergunning is aangevraagd. Ook wanneer dit noodzakelijk is in het belang van het ontwikkelen van werkwijzen in de inrichting die minder nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan aan een lozer een tijdelijke vergunning worden verleend. Verder is dit aan de orde wanneer het noodzakelijk is een beter inzicht te ontwikkelen in de gevolgen van de lozing voor het milieu, alvorens een vergunning voor onbeperkte duur te verstrekken. Voor een beschrijving van overige situaties wordt verder verwezen naar het CIW-handboek Wvo-vergunningverlening van mei 1999. Hoofdstuk 4, paragraaf 4.9 van het handboek behandelt de tijdelijke vergunning.

Ad 3. De plaatsbepaling is een belangrijk gegeven voor de beoordeling van de lozing. Deze informatie behoort dan ook bij de aanvraag te worden overgelegd. In voorkomende gevallen kan de tekening waarop de plaats van de lozing is aangegeven een geïntegreerd deel uit gaan maken van de te verlenen vergunning. De toelichtende tekening moet op zodanige schaal zijn gemaakt dat het lozingspunt duidelijk afleesbaar is. Het bestuur geeft aanwijzingen over de gewenste maatvoering en detaillering van de tekening. Het Hoogheemraadschap kan in het vooroverleg nader bepalen op welke wijze de gegevens dienen te worden verstrekt. De coördinaten van de locatie van lozing kunnen daarbij tevens worden opgevraagd.

Ad 4. De gegevens dienen het bestuur snel inzicht te geven in de soort lozing en de activiteiten waaruit deze voortkomen. Hierdoor kan het bestuur tot een oordeel komen welke gegevens in het concrete geval eventueel nog meer relevant zijn om de lozing te kunnen beoordelen. Bij de omschrijving van de lozing wordt onder andere vermeld of deze continu dan wel discontinu plaatsvindt en met welke regelmaat de lozingen of deellozingen plaatsvinden. Tevens wordt gevraagd naar de wijze waarop de lozing plaatsvindt. Er kan sprake zijn van een directe lozing of een indirecte lozing (via de riolering). Verder kan sprake zijn van een lozing met of zonder gebruikmaking van een werk. De frequentie en de wijze van lozen zijn onder andere bepalend voor de mogelijkheden waarop een lozing kan worden gecontroleerd.

Ad 5. De gegevens over de aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de schadelijke of verontreinigende stoffen kunnen inzicht verschaffen in de milieubezwaarlijkheid van de te lozen stoffen. De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van dergelijke gegevens ligt bij de aanvrager. De aanvrager kan, door voorafgaand aan de indiening van de aanvraag in overleg te treden met het bestuur, achterhalen welke informatie hij in het concrete geval moet verstrekken. Met name de omvang en de aard van de lozing zijn bepalend voor de vraag in hoeverre en tot in welk detail de lozing moet worden toegelicht/ gekarakteriseerd.

Voor karakterisering van de aard van de lozing wordt voor de toe te passen analysevoorschriften verwezen naar de analysevoorschriften die zijn aangegeven in Bijlage I van de Verordening Verontreinigingsheffing Amstel, Gooi en Vecht 1997 (laatstelijk gewijzigd bij besluit 21 december 2000, nr. AB 00/60).

Als algemeen uitgangspunt geldt dat het aan de aanvrager is de mate van milieubezwaarlijkheid van de geloosde stoffen aan te geven. Het hoogheemraadschap bepaalt als waterkwaliteitsbeheerder vervolgens of de lozing toelaatbaar is voor het ontvangende oppervlaktewater.

Met de aard van de stof wordt gedoeld op de soort stof of stoffen (bijvoorbeeld de verzamelnaam PAK). Met samenstelling wordt bedoeld de meer specifiek chemische samenstelling van de lozing. Onder eigenschappen wordt verstaan de zuurgraad, de warmtebelasting, de toxiciteit, accumulerend vermogen, afbreekbaarheid van de individuele stoffen danwel het mengsel. De term ‘hoeveelheid’ heeft betrekking op de omvang van de totale lozing, maar ook op het aandeel van de bedoelde stoffen daarin. De omvang van de lozing kan ook in aantallen v.e.’s worden weergegeven. Met de vraag naar de herkomst van de te lozen stoffen wordt beoogd ook inzicht te krijgen waar de verontreinigende stoffen hun oorsprong vonden, bijvoorbeeld afkomstig van een bepaalde activiteit ter plekke of van elders. De beschrijving van de exacte samenstelling van stoffen kan soms problemen opleveren voor de aanvrager. Hij beschikt vaak niet over gegevens over de samenstelling van stoffen. De aanvrager zal moeite moeten doen om de betreffende gegevens bij de leverancier van onder andere grondstoffen te achterhalen. In sommige gevallen wil de leverancier op grond van de vertrouwelijkheid van de gevraagde informatie, geen gegevens verstrekken. Het gevolg daarvan kan zijn dat een niet-ontvankelijke aanvraag wordt ingediend. Eén en ander kan er toe leiden dat de stoffenbeoordeling conform de in mei 2000 geintroduceerde 'Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten' plaatsvindt volgens de 'worst-case'-benadering in het kader van het voorzorgprincipe.

Ad 6. Een van de leidende principes van het emissiebeleid, zoals vertaald in het Indicatief Meerjarenprogramma Water en de Vierde Nota Waterhuishouding is ‘vermindering van de verontreiniging.’ Dit houdt in dat verontreiniging, ongeacht de aard van de te lozen stof, zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt. Dit wordt ook wel het ‘voorzorgprincipe’ genoemd. Bij het verminderen van verontreiniging staan preventie en de aanpak aan de bron, de emissieaanpak, centraal. Onderdeel 6 van het artikel heeft betrekking op het voorzorgsprincipe. De lozer dient actief maatregelen te nemen om lozingen te voorkomen en te beperken. Tevens moeten met het oog op preventie waar nodig bij definitieve stopzetting van de activiteiten maatregelen worden getroffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen. Dit artikel spoort met artikel 7.1 d UVR. Wanneer de te verlenen vergunning betrekking heeft op het gebruik van een bouwstof als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit bodem en oppervlaktewaterenbescherming dient de aanvrager in ieder geval gegevens aan te leveren omtrent de wijze waarop de bouwstof wordt geïsoleerd op zodanige wijze dat nagenoeg geen contact ontstaat tussen de bouwstof, het oppervlaktewater, hemelwater of grondwater. De aanvrager dient tevens te waarborgen dat de afdichting zodanig wordt gecontroleerd en onderhouden dat deze een goede werking behoudt. De gegevens van de periodieke controle moeten aan het bestuur worden overgelegd. Het bestuur geeft tevens de maximum hoeveelheid bouwstof aan die in het oppervlaktewater mag worden gebracht (zie verder artikel 1, 26 en 27 Bouwstoffenbesluit).

Ad 7. Dit onderdeel ziet op ongewone voorvallen zoals storingen, ongevallen en branden, alsmede onregelmatige reguliere activiteiten zoals het proefdraaien, in bedrijf stellen, tijdelijk uit bedrijf nemen, schoonmaak- en herstelwerkzaamheden als gevolg waarvan verontreinigingen in het oppervlaktewater kunnen geraken. Met onvoorziene lozingen worden die lozingen bedoeld die niet te voorzien zijn en daardoor ook onregelmatig, qua tijd en omvang plaatsvinden. In de vergunning wordt een calamiteitenartikel opgenomen. De aanpak van onvoorziene lozingen komt in hoge mate overeen met de aanpak van reguliere lozingen. In eerste instantie dienen onvoorziene lozingen zoveel mogelijk volgens het voorzorgprincipe te worden voorkomen via preventieve maatregelen en toepassing van de stand der (veiligheids)techniek. Een lozer zal bij de aanvraag inzicht moeten geven in de kans op en eventueel het effect van onvoorziene lozingen. Voor de bepaling van de kans en het effect van onvoorziene lozingen geeft het CIW-rapport ‘Integrale aanpak van risico's van onvoorziene lozingen’ aanbevelingen, referentiekaders alsmede een standaard risicoanalysemodel (Proteus) voor het inschatten van restrisico’s. Onderdeel 7 correspondeert met artikel 5.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer.

Ad 8. Voor het bestuur is het van belang te weten bij welke personen er nadere inlichtingen, met betrekking tot de gegevens in de aanvraag, kunnen worden verkregen.

Ad 9. De procedure die dient te worden gevolgd indien een Wv0-vergunning en vergunning op basis van de Wet Milieubeheer samenloopt, staat aangegeven in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en Wet Milieubeheer.

Ad 10. In het vooroverleg zijn reeds zaken aan de orde geweest die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.

Ad 11. De resultaten van een onderzoeksverplichting uit de vorige vergunning moeten altijd deel uitmaken van een aanvraag voor een nieuwe vergunning. Bovendien moet een onderzoek volledig uitgevoerd zijn, anders is de aanvraag onvolledig (zie de uitspraak G05.88.0692 van 13/8/1991, CINDU).]

Noot
5

[Toelichting: Indien de aanvraag voor een vergunning afkomstig is van een bedrijf zullen de gegevens die overlegd moeten worden een slag diepgaander en uitgebreider zijn dan die op basis van artikel 4 overlegd moeten worden. De informatie die geleverd moet worden op grond van artikel 5 kan enige overlap vertonen met de informatie van artikel 4. Het vooroverleg kan duidelijkheid scheppen in de exacte omvang van de informatieplicht. Artikel 5 is van toepassing op bedrijven zoals weergegeven in artikel 1 onder 5, daartoe behoren onder meer de bedrijven die zijn weergegeven in deel A en B van de bijlage.

Ad 1. Dit artikellid is met name bedoeld om het dossier met betrekking tot een bedrijf compleet en recent te houden. Dit is mede van belang voor controle op de vergunning. Het bedrijf draagt er zorg voor dat telkens wanneer een wijziging van de inschrijving plaatsvindt, het bestuur daarvan op de hoogte wordt gebracht, door middel van toezending van een afschrift van het vernieuwd uittreksel. Het kan uiteraard ook voorkomen dat een bedrijf niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in welk geval geen gegevens kunnen worden verstrekt.

Ad 2 en 3. Het is van belang inzicht te hebben in de werking van het bedrijf en de emissies om te kunnen beoordelen of een lozing aanvaardbaar is in relatie tot het ontvangend oppervlaktewater en/of de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken. Het bestuur beoordeelt onder andere of de aanvrager voldoende zorg in acht heeft genomen en of wordt voldaan aan de stand der techniek. Zie ook de toelichting bij artikel 4 van de verordening.

De aanvrager moet daarvoor informatie overleggen over het (productie)proces en de procesvoering, de afvalwaterstromen en de zuiveringstechnieken. Dit betekent dat bekend moet zijn waar en hoe het afvalwater ontstaat en welke maatregelen zijn genomen om het ontstaan te voorkomen of te beperken. Het gaat hierbij onder andere om het terughouden van afvalstoffen, het toepassen van schone grondstoffen, hulpstoffen en reinigingsmiddelen, het toepassen van schone processen, good–housekeeping, bedrijfsinterne milieuzorg etc. Ook moet de samenstelling, het debiet en de wijze van afvoer van de afvalwaterstromen bekend zijn. Aan de hand daarvan kan worden nagegaan of lozing aanvaardbaar en eventuele behandeling doelmatig is. In dit artikel worden gegevens gevraagd met betrekking tot installaties waardoor of waarin processen plaatsvinden die leiden of kunnen leiden tot het in het oppervlaktewater brengen van stoffen. Ook onafgedekte opslag van artikelen/goederen en het neerslaan van verontreinigd stoom kan leiden tot een lozing op het oppervlaktewater.

Ad 4. Dit lid is overgenomen uit artikel 7.2c van het UVR. Op de rioleringstekening worden ook de plaatsen van de eventuele overstorten aangegeven. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op een bedrijfsriolering.

Ad 5. Dit artikel past binnen het streven naar duurzaamheid en algemene preventie zoals dat in de Vierde Nota Waterhuishouding en de Wet milieubeheer is vastgelegd. Het vergunningenbeleid is er in het algemeen op gericht om verontreiniging op het oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen. Bestrijding aan de bron is hiertoe het meest geëigende middel. Waar mogelijk dienen lozingen en stortingen vermeden te worden. Daartoe kan onder meer bijdragen een verplichting voor de aanvrager om zo exact mogelijk aan te geven welke andere bergings- c.q. verwerkingsmogelijkheden, waaronder die van hergebruik, er zijn. Het artikel komt ook terug in het UVR (artikel 7.2.f). Wanneer het bestuur dit aangeeft, dient de aanvrager onderzoek te verrichten naar mogelijkheden voor het voorkomen of nuttig toepassen van afvalstoffen. Daarbij kan worden aangetekend dat de resultaten van een onderzoeksverplichting uit een vorige vergunning altijd deel uit moeten maken van een aanvraag voor een nieuwe vergunning. Bovendien moet een onderzoek volledig zijn uitgevoerd, anders is de aanvraag onvolledig (uitspraak G 05.88.0692, 13–8–1991 Cindu). De maatregelen die worden genomen om lozingen te voorkomen of te beperken moeten tevens voldoen aan de stand der techniek.

Ad 6. Dit onderdeel is overgenomen uit artikel 7.2h van het UVR. Om controle op de naleving van vergunningvoorschriften mogelijk te maken, zal het afvalwater bij voorkeur door een daartoe geschikte meetgelegenheid moeten worden gevoerd. In de vergunning kan een meetvoorziening voor continue debietmetingen of proportionele bemonstering worden voorgeschreven. Met name bij grote lozingen wordt de verplichting tot meting en bemonstering vaak aan de vergunninghouder zelf opgelegd. Bij een dergelijke rapportageverplichting wordt voorgeschreven over welke parameters het bedrijf met welke frequentie aan het bestuur moet rapporteren. Soms is het installeren van een meetgelegenheid niet mogelijk of doelmatig. Dit kan met name het geval zijn bij bedrijven met een geringe lozing van afvalwater. Om toch door middel van steekmonsters de naleving van vergunningsvoorschriften te kunnen controleren, is het nodig dat een of meerdere adequate controlepunten op het terrein van het bedrijf aanwezig zijn.

Ingevolge de richtlijn 76/464/EEG en 95/337/EEG zijn lidstaten verplicht om driejaarlijks inlichtingen te verstrekken over de naleving van deze richtlijnen. Vanaf 1983 zijn richtlijnen voor 17 zwarte lijststoffen van kracht geworden. Voor lozingen van grijze lijst stoffen geldt vanaf 1993 een rapportageplicht. De eisen met betrekking tot de controle zijn voor de verschillende zwarte lijststoffen vastgelegd in bijlage II van de ministeriële besluiten ex artikel 1a Wvo. Bij het voorschrijven van voorzieningen of maatregelen voor de controle van het afvalwater wordt met de verplichtingen uit genoemde richtlijnen rekening gehouden.

Ad 7 . Dit onderdeel is overgenomen uit artikel 7.2i van het UVR. Om te kunnen beoordelen of lozing van afvalstoffen op de plaats van aanvraag en op de wijze die in de aanvraag wordt vermeld, acceptabel is, en of voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om milieunadeel als gevolg van de lozing te voorkomen, is het van belang te kijken naar de toekomstplannen van het bedrijf. Met name toekomstige uitbreidingsplannen kunnen hierbij van belang zijn.

In geval van een verzoek om geheimhouding wordt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de aanvraag verwezen naar hoofdstuk 19 van de Wet Milieubeheer. Op landelijk niveau wordt in CIW-verband nagegaan hoe met problematiek, ten aanzien van vertrouwelijkheid van gegevens versus de eis om een ontvankelijke aanvraag, dient te worden omgegaan. Gedacht wordt onder meer aan het hanteren van een toetsingskader, waarmee de producent/ leverancier zelf de milieubezwaarlijkheid van de hulpstoffen kan bepalen. Het overleggen van vertrouwelijke informatie over de aard en samenstelling van de stoffen zou dan niet meer aan de orde zijn.

Deze verordening is niet van toepassing op meldingen. Hiervoor wordt verwezen naar de van toepassing zijnde wetgeving.]

Noot
6

[Toelichting: Algemeen

Dit artikel is alleen van toepassing op bedrijven die in de bijlage voorkomen. Het betreft bedrijven waarvan de lozingen, zowel de directe als indirecte lozingen, een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben. Behalve de bedrijven die in de IPPC-richtlijn zijn genoemd (bijlage onder kolom B) betreft het de bedrijven die bij Besluit ex artikel 1, tweede lid en 31, vierde lid Wet verontreiniging oppervlaktewateren zijn aangewezen als eveneens vergunningplichtig voor hun indirecte lozingen.

Ad 1. Dit onderdeel is overgenomen uit artikel 7.2d UVR. Dit vereiste komt overeen met het vereiste uit artikel 6 IPPC, ‘een beschrijving van de grondstoffen en hulpmaterialen en de andere stoffen die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd’. De gegevens worden niet alleen van bedrijven die onder de IPPC-richtlijn gevraagd, maar ook van de AMvB inrichtingen (niet alle AMvB inrichtingen vallen ook onder de IPPC-richtlijn). Het betreft alle aanwezige stoffen, voor zover deze in het water kunnen geraken en vormt een verdieping op de gegevens die op grond van artikel 5 onder 3 worden geleverd. Het onderdeel heeft betrekking op de specifieke bedrijfsomstandigheden die van invloed kunnen zijn op de samenstelling van de lozing, ook indien de lozing als gevolg van een calamiteit zou ontstaan, alsmede op de te nemen maatregelen ter beperking van de schadelijkheid ervan. Om te voorkomen dat de gevraagde gegevens ook moeten worden verstrekt in geval van lozingen waarvan de schadelijkheid slechts van geringe betekenis is, kan de verplichting tot het verstrekken van de in dit lid bedoelde informatie worden beperkt tot die bedrijven die een aanmerkelijke hoeveelheid zuurstofbindende stoffen dan wel toxische, persistente, bio-accumulatieve of anderszins bezwaarlijke stoffen kunnen lozen.

Ad 2. Lid 2 is wel beperkt tot bedrijven die onder de IPPC-richtlijn vallen (bijlage onder kolom B). Artikel 6 van de IPPC-richtlijn schrijft voor dat de vergunningaanvraag een beschrijving dient te bevatten van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment met een overzicht van de belangrijke ‘significante’ nadelige milieueffecten van de emissies. De effecten van de lozing worden enerzijds bepaald door de aard en omvang van de lozing, anderzijds door de capaciteit en zuiveringsmogelijkheden van de zuiveringsinstallaties alsmede door de functie van het ontvangend water met bijbehorende waterkwaliteitseisen en eventuele cumulatieve effecten als gevolg van andere soortgelijke lozingen. Het is niet eenvoudig voor de aanvrager om te bepalen welke significante gevolgen zijn lozing zal hebben op de kwaliteit van het ontvangend oppervlaktewater. In de praktijk zal een vergunningaanvrager naar verwachting niet in alle gevallen over deze informatie beschikken. De aanvrager zal zoveel mogelijk gegevens over de te lozen stoffen dienen aan te bieden. Dit betekent dat hij enerzijds in gegevens van ‘eigen’ stoffen zal dienen te voorzien en daarnaast bij leveranciers van gebruikte en te lozen stoffen er op aan zal moeten dringen deze informatie te leveren. Van belang is hierbij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Omvangrijke (industriële) inrichtingen kunnen zo nodig expertise inhuren om de vereiste gegevens te laten verzamelen. In het geval sprake is van een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten zal de aanvrager eveneens moeten aantonen welk (zuiverings)effect dit heeft, inclusief de eventuele effecten van de lozing op de doelmatige werking van een zuiveringstechnisch werk. In dat geval is het echter in eerste instantie aan de beheerder van dat werk om zorg te dragen voor de doelmatige werking en daarvoor ook die gegevens te vragen dan wel eisen te stellen aan de lozing op dat werk, die daarvoor specifiek nodig zijn. Gegevens omtrent de capaciteit en de zuiveringsmogelijkheden van de zuiveringsinstallatie in beheer bij het hoogheemraadschap zullen door het hoogheemraadschap zelf worden verstrekt.

De niet-technische samenvatting is overgenomen uit artiel 7 j UVR en correspondeert met artikel 6 IPPC en dient om het publiek voldoende inzicht te verschaffen in de werking van een installatie teneinde zich een oordeel te kunnen vormen over de vergunningaanvraag en de gevolgen die een installatie voor het milieu zou kunnen hebben.]

Noot
7

[Toelichting: Een vergunning op hoofdzaken is een stijl van vergunningverlening, waarbij door het hoogheemraadschap aan de vergunninghouder een zo groot mogelijke flexibiliteit wordt gegeven binnen wettelijke en jurisprudentiële randvoorwaarden. In de vergunning op hoofdzaken worden alleen zekere doelen (resultaatsverplichtingen) vastgelegd.

Voor het verlenen van een vergunning op hoofdzaken is het op zich niet voldoende, indien is voldaan aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van deze verordening. Een risicovol bedrijf of een bedrijf dat een slecht nalevinggedrag vertoont zal niet in aanmerking komen voor een vergunning op hoofdzaken. Daarnaast dient een vergunning op hoofdzaken te voldoen aan eisen van handhaafbaarheid en openbaarheid. Aangezien de vergunning op hoofdzaken in vergelijking tot de meer traditionele vergunningen minder voorschriften bevat en deze voorschriften globaler van aard zijn, dient de aanvraag voldoende informatie te bevatten om de vergunningverlener en derden inzicht te kunnen verschaffen in het niveau van de milieuzorg binnen het bedrijf. Ten aanzien van het niveau van milieuzorgsysteem is de algemeen geaccepteerde norm ISO 14001.

Om de beoogde flexibiliteit te waarborgen is het niet de bedoeling, dat de vergunningaanvraag in haar geheel deel uit gaat maken van de vergunning.]

Noot
8

[Toelichting: Dit artikel is overgenomen uit het UVR (artikel 7 derde lid) en heeft betrekking op een vergunningaanvraag voor het lozen met behulp van een werk waarop een of meer andere werken zijn aangesloten. Te denken valt hierbij aan lozingen vanuit bedrijfszuiveringswerken en bedrijfsrioleringsstelsels vanaf het bedrijventerrein, maar ook aan lozingen vanuit rioolwaterzuiveringsinstallaties, voorzieningen voor Individuele behandeling afvalwater (IBA’s) en (gemeentelijke) rioolwateroverstorten. Van een AMvB inrichting zijn reeds gegevens bekend. Het is daarom niet noodzakelijk deze gegevens nogmaals te vragen bij de eindlozer.

Een bedrijf dat loost en ook een aansluiting van het afvalwater van zijn buurman verzorgt, dient reeds op grond van de artikelen 4 en 5 inzicht te verschaffen in de gegevens die van belang zijn voor het verlenen van de vergunning. De eindlozer dient als het ware een aanvraag in voor de totale lozing (inclusief het afvalwater van zijn buurman) en verschaft dus gegevens over de totale afvalwaterstroom en de rioleringssituatie.

(Rioolwater)zuiveringinstallaties en overstorten

Op grond van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater wordt een aantal eisen gesteld aan het effluent van rioolwaterzuiveringsinrichtingen met een bepaalde verwerkingscapaciteit. Betreft het een aanvraag voor een lozing uit een rioolwaterzuiveringsinstallatie die onder bovengenoemd Lozingenbesluit valt dan moeten gegevens verstrekt worden ten aanzien van de maatregelen die worden getroffen om aan dat Lozingenbesluit te voldoen. Het bestuur heeft onder andere behoefte aan gegevens over het verzorgingsgebied van een rioolwaterzuiveringsinstallatie oftewel een indicatie van het achterland: om hoeveel en wat voor industrie en bedrijven gaat het en om hoeveel aangesloten huishoudens? Voorts is er behoefte om inzicht te hebben in de technische gegevens van het achterliggende rioolstelsel: hoeveel fluctuatie in afvoer is mogelijk, hoeveel afvoer wordt verwacht tijdens regenperioden en droge perioden, is er sprake van overstortingen? Voor regulering van lozingen vanuit rioolstelsels op deze rioolwaterzuiveringsinrichtingen is door de Unie een model-aansluitverordening en -vergunning opgesteld. Hierin worden aanwijzingen gegeven met betrekking tot de gegevens die moeten worden verstrekt bij de aanvraag van een aansluitvergunning.

Hoewel iedere overstort als zodanig vergunningplichtig is en voor iedere overstort gegevens als bedoeld in artikel 4 en verder moeten worden geleverd, verschaft artikel 8 het bestuur inzicht in de lozingen die binnen het totale verzorgingsgebied met elkaar verband houden. Voor de aanvraag betrekking hebbende op een lozing met behulp van een rioolwateroverstort, regenwateroverstort of regenwateruitlaat van een rioolstelsel dat door de gemeente wordt beheerd, is in het ontwerp-CIW–rapport Wvo-vergunningverlening voor riooloverstorten (maart 2000) vastgelegd welke gegevens bij de aanvraag verstrekt moeten worden. Het betreft onder meer:

- een aanduiding van het type rioolstelsel, alsmede van de plaatsen waar rioolgemalen aanwezig zijn of zullen worden gebouwd, met vermelding van de bij droog weer en bij regenval per uur maximaal te verpompen hoeveelheid;

- een indicatie van de huidige en de te verwachten omvang van de afvalwaterproductie binnen het rioleringsgebied en de afzonderlijke onderdelen daarvan;

- een aanduiding van de plaats van de lozing op het oppervlaktewater met toelichtende tekening en een situatie- en constructietekening van de overstortputten overstorttelwerken en afvoerleidingen;

- een opgave van de op het rioleringsstelsel afwaterende verharde oppervlakte en berekeningen van het bergingsvermogen, alsmede een toelichting op de gehanteerde berekeningsmethoden;

- gegevens omtrent de wijze waarop overstortfrequentie, het overstortingsvolume en of de samenstelling van het water wordt gemeten en of gemonitoord, inclusief eventuele technische gegevens van instrumenten die daartoe worden gebruikt (inclusief randvoorzieningen);

- een overzicht van de documenten waarop de aanvraag is gebaseerd.

Andere waterzuiveringsinstallaties en overstorten

Indien de aanvraag betrekking heeft op een lozing via een waterzuiveringsinstallaties in beheer bij een bedrijf of op riooloverstorten via een bedrijfsriolering (in particulier beheer), kan het bestuur een selectie maken uit bovengenoemde gegevens.

Indien de aanvraag betrekking heeft op een IBA-installatie worden naast de gegevens als bedoeld in artikel 4, gegevens verstrekt met betrekking tot de zuiveringscapaciteit en de maximale verwerkingscapaciteit van de voorziening. De aanvrager verstrekt tevens technische gegevens met betrekking tot de voorziening, voorzien van tekeningen, alsmede gegevens omtrent de wijze waarop het onderhoud en beheer van de voorziening is geregeld.]

Noot
9

[Toelichting: De regeling is tevens te vinden in artikel 4:2 tweede lid en artikel 4:5 eerste lid van de Awb. Het vragen van extra informatie is met name relevant wanneer er een kans bestaat dat verontreinigende stoffen in een kwetsbaar water kunnen geraken. Naast de bevoegdheid om te bepalen dat aanvullende informatie nodig is voor de beoordeling van de aanvraag, kan het bestuur tevens bepalen dat minder informatie nodig is dan in de voorgaande artikelen is bepaald. Met name waar het gaat om kleine lozingen of lozingen met een geringe milieuschadelijkheid, kan de informatieplicht worden beperkt. Ook het feit dat gegevens al uit anderen hoofde bij het bestuur bekend zijn kan reden zijn de informatieplicht te beperken. Andere criteria voor het aanpassen van de informatieplicht zijn onder andere de mate van deskundigheid, professionaliteit van de lozer, de gegevens zijn veel gemakkelijker door een andere partij dan de lozer te achterhalen, de zeer hoge kosten van het uit te voeren onderzoek. Het vooroverleg is bij uitstek het kader waarin wordt bepaald welke, en in welke mate van detail gegevens moeten worden verstrekt. Tevens kan worden bepaald dat minder exemplaren van de aanvraag en aanvullende gegevens als bedoeld in artikel 10 van deze verordening, aan het bestuur worden verstrekt. Uitgangspunt is dat de aanvrager verantwoordelijk is voor de aanlevering van de gevraagde gegevens en dat het bestuur bepaalt in welke mate informatie moet worden verstrekt.]

Noot
10

[Toelichting: De aanvraag en de daarbij behorende stukken dienen in beginsel in tienvoud te worden ingediend. Naast een exemplaar voor de aanvrager en het archief van het Hoogheemraadschap zijn exemplaren benodigd voor de overige betrokken overheidsorganen en voor de terinzagelegging. Bij een gecoördineerde aanvraag van WVO-vergunning en een vergunning op basis van de Wet Milieubeheer kunnen er meerdere exemplaren nodig worden geacht.]

Noot
11

[Toelichting: Bijlage A bevat een opsomming van categorieën van bedrijven zoals bedoeld in de zogenaamde Inrichtingen-AmvB (Besluit van 4 november 1983, Stb. 577). Dit betreft bedrijven, die voor hun lozingen weliswaar zijn aangewezen op de gemeentelijke riolering, maar tevens vergunningplichtig zijn op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

In bijlage B staan aangegeven de bedrijven, die onder de IPPC-richtlijn vallen. Het kan voorkomen dat een bedrijf dat in deel B voorkomt, tevens valt onder de categorie A bedrijven, en op grond daarvan een vergunning nodig heeft voor lozingen op het gemeentelijk riool. ]