Regeling vervallen per 01-01-2014

Kostentoedelingsverordening

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2013

Intitulé

Kostentoedelingsverordening

Besluit

Ontwerp-kostentoedelingsverordening 2009

Het algemeen bestuur van het waterschap De Dommel;

op voordracht van het dagelijks bestuur van 22 oktober 2008;

gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet (Stb. 2007, nr. 208) en artikel 18 van het provinciale reglement;

Besluit:

vast te stellen de:

Kostentoedelingsverordening 2009

Begripsbepalingen

Artikel 1

  • Deze verordening verstaat onder:

  • a. kosten: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing;

  • b. gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is  het watersysteembeheer uit te oefenen;

  • c. ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte, met dien verstande dat in geval van gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding het door een door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap aan te wijzen lid van dat huishouden;

  • d. zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

  • e. zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • f. zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • g. waterbergingsgebieden: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

Kostentoedeling watersysteembeheer

Artikel 2

  • 1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

  • a. 35 % aan de ingezetenen;

  • b. 8,2 % aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • c. 0,1 % aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

  • d. 56,7 % aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

  • 2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikel lid, onderdelen b en c, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

  • 3. De waardepeildatum is 1 januari 2007.

Artikel 3

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, worden de kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur, voor zover die worden toegerekend aan het watersysteembeheer en zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, rechtstreeks aan de betrokken categorieën toegerekend naar rato van deze voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Tariefdifferentiatie

Artikel 4

Waterbergingsgebieden

Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt, wordt een gedifferentieerd tarief gehanteerd dat 30% lager is dan het tarief dat blijkens de verordening watersysteemheffing voor deze categorie geldt.

Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Artikel 5

  • 1. De kostentoedelingsverordening 2005, laatstelijk gewijzigd bij besluit van het algemeen bestuur van 27 november 2006,  wordt ingetrokken  met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de 8 ste dag na die van haar bekendmaking.

  • 3. Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening 2009.

ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur

Mr. Drs. P.C.G. Glas                                                             drs.R.E. Viergever

(watergraaf)                                                                          (secretaris)

Op in tweevoud ter goedkeuring gezonden aan Gedeputeerde Staten van de provincie Noord Brabant

Toelichting op de Kostentoedelingsverordening 2009

Algemeen

1. Wettelijke basis

  • Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet (Stb. 2007, 208) moet het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Het waterschap kan bij deze kostentoedelingsverordening bepalen dat kosten van heffing en invordering en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffing- plichtigen. Het waterschap kan ingevolge artikel 122 van de wet ook gebruik maken van de mogelijkheid om tarieven te differentiëren. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de kostentoedelingsverordening  worden geregeld. De kostentoedelingsverordening moet door Gedeputeerde Staten van de provincie worden goedgekeurd en wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren herzien.

2. Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven

  • De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën van heffingplichtigen worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 120 wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie heffingplichtige categorieën (ongebouwde onroerende zaken  die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken) geschiedt ingevolge het vierde lid van deze bepaling aan de hand van de waarde van de onroerende zaken  in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland, die thans al door veel waterschappen wordt toegepast.

3. Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

  • De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid wordt uitgegaan van het totaal aantal inwoners zoals dat uit de GBA-gegevens van de in het waterschapsgebied liggende gemeenten  blijkt en de totale oppervlakte (buitenste grenzen) van het waterschapsgebied. Het minimum kostenaandeel voor de categorie ingezetenen bedraagt 20% en het maximum –indien van de mogelijkheid van de verhoging als bedoeld in artikel 120, lid 3, van de Waterschapswet. gebruik wordt gemaakt- 60%. De toedeling is als volgt:

  • • bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

  • • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

  • • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

  • Er is dus steeds sprake van een bandbreedte van 10% per inwonerdichtheidsklasse. Het algemeen  bestuur van het waterschap moet binnen deze bandbreedte het exacte percentage bepalen  dat in het concrete geval aan de categorie ingezetenen wordt toegedeeld. Dit behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

3.1 Ophogen ingezetenenaandeel

  • Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages met 10% verhogen. Dit is via een amendement (TK 30601, nr. 18) in het derde  lid van artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis kan verhoging  in bijzondere omstandigheden plaatsvinden. Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties. genoemd, te weten de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. De wet zegt in geen van beide gevallen wat hieronder moet worden verstaan. Omwille van eenduidigheid zijn deze begrippen gerelateerd aan het objectief fiscaal criterium ‘in betekenende mate’. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium leidt er in bovenstaande voorbeelden dus toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kan worden gekozen indien 25% of meer van het gebied van het waterschap uit natuurterreinen bestaat of indien het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000 inwoners) of meer bedraagt. Hierbij zijn wij er van uitgegaan dat een gemiddeld inwoneraantal van 1000, voor een hoge inwonerdichtheid staat. Tot natuurterreinen worden in verband met het bepaalde in artikel 116, onderdeel c, van de wet, ook bossen en open wateren met een oppervlakte van ten minste één hectare gerekend.Het verhogen van het maximale ingezetenenaandeel is geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap. Het criterium van 25% of meer  geeft een zekere denkrichting aan. Bij de besluitvorming  over een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kunnen ook andere bestuurlijke overwegingen een rol spelen.De inwonerdichtheid in gebied van het waterschap De Dommel wordt geschat op afgerond 560 inw/km2. Indien alleen de inwonerdichtheid in beschouwing wordt genomen resulteert dit in een ingezetenenaandeel van afgerond 32%. In deze kostentoedelingsverordening is vastgesteld dat de bijdrage van de ingezetenen in de kosten van het watersysteembeheer 35% bedraagt. De verhoging naar 35% is het gevolg van de relatief grote oppervlakte natuur binnen het gebied van het waterschap De Dommel.

4. Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

  • Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt op basis van het bepaalde in artikel 120, vierde lid, Waterschapswet, plaats op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit (Stb. 2007,497) zijn over de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor de kostentoedeling.

4.1 Waardebepaling en waardepeildatum

  • De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, eerste lid, van het Waterschapsbesluit  is dit voor natuurterreinen en voor andere ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-gegevens en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald. Ingevolge artikel 6.11, eerste lid, van het Waterschapsbesluit, ligt de waardepeildatum maximaal  twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft.Bij de onderhavige kostentoedeling moet dus een keuze worden gemaakt. tussen de waardepeildatum 1 januari 2007 en de waardepeildatum 1 januari 2008. Uit praktische  overwegingen is voor de waardepeildatum 1 januari 2007 gekozen.Zo is rekening gehouden met het feit dat de waardegegevens van gebouwde onroerende zaken via de WOZ-gegevens leveringen van de gemeenten beschikbaar komen. Deze gegevens ijlen één jaar na. De WOZ-waarden die naar de waardepeildatum 1 januari 2008 zijn vastgesteld, komen met andere woorden in de eerste acht weken van 2009 beschikbaar. Dit is met het oog op een ordentelijke vaststelling en goedkeuring van de onderhavige kostentoedelingsverordeningte laat. Een soortgelijke redenering geldt voor de waardegegevens van landbouwgronden die via de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van LNV beschikbaar komen.De waardepeildatum ten behoeve van de kostentoedeling is daarom vastgesteld op 1 januari  2007. In het proces van kostentoedeling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1-1-2007) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedelings- verordening betrekking heeft (1-1-2009). Zo zullen bouwpercelen. die na de waardepeildatum zijn bebouwd, voor de kostentoedeling als ongebouwde onroerende zaken worden aangemerkt  en zal landbouwgrond die na de waardepeildatum is omgevormd tot natuur of tot bouwgrond, nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen.

5. Natuurterreinen

  • Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een nieuwe categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde  onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.

6. De watersysteemtaak

  • De watersysteemtaak wordt in artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer  en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater. De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buitendijkse gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor. Ook de situatie waarin per taak verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden, behoort tot het verleden.

7. Relatie met de begroting van het waterschap

  • In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagvervaardiging-heffing/invordering)  zijn de kosten van de watersysteemtaken van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord.Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit  dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is in de nieuwe verslaggevingsvoorschriftenvan het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat hierbij om de kostendrager watersysteembeheer. Eveneens op grond van de nieuwe verslaggevingsvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers  voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaarverklaring worden geraamd, verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten een saldo berekend, het resultaat. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd. In de regel wordt er eerst onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de kostentoedeling.

8. Tariefdifferentiatie

  • In artikel 122 van de wet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie geboden. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen inzake de tariefdifferentiatie een bestuurlijkevrijheid hebben. Het algemeen bestuur van het waterschap is –anders dan bij de vroegere classificatie- met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht. Zie hiervoor de Memorie van Toelichting, TK 30601, nr. 3, blz. 26 en de Handreiking tariefdifferentiatie van de Unie. Het uitgangspunt dat in artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf voor elke onderscheiden categorie gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie brengt hierin verandering. Indien voor het differentiëren van tarieven wordt gekozen, is binnen de betreffende belastingcategorie geen sprake meer van een gelijk tarief, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief in de wet genoemd. De wet geeft ook de maximale omvang (verhoging of verlaging) van de differentiaties  aan. Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en binnen de volgende marges mogelijk:

  • 1. buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);

  • 2. onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt  (maximaal 75% lager tarief);

  • 3. onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);

  • 4. onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);

  • 5. verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).

  • De differentiaties kunnen blijkens het vierde lid van artikel 122 Waterschapswet naast elkaar worden toegepast. In de Handreiking tariefdifferentiatie wordt overigens aanbevolen cumulatie van tariefdifferentiatie te beperken.

8.1 Handreiking tariefdifferentiatie

  • De Unie heeft ten behoeve van de waterschappen een handreiking opgesteld waarin nader op de tariefdifferentiatie wordt ingegaan. Tariefdifferentiatie is voor de waterschappen een nieuw fenomeen, waarvan gebruik kán worden gemaakt. De handreiking moet de waterschappen behulpzaam  zijn bij hun oriëntatie op de mogelijkheid van tariefdifferentiatie. Daarnaast geeft de handreiking de waterschappen steun bij de bestuurlijke besluitvorming over het al dan niet toepassen  van tariefdifferentiatie. Voor een nadere toelichting op het instrument van tariefdifferentiatie  verwijzen wij naar deze handreiking.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In artikel 1 zijn enkele begrippen nader gedefinieerd.In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling  een rol spelen zijn de netto-kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt. Kosten waarvoor dit niet geldt, worden niet in de kostentoedeling watersysteembeheer betrokken. In onderdeel b wordt het gebied van het waterschap omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is de watersysteemtaak uit te voeren. Het gaat om de buitenste grenzen van het waterschapsgebied, inclusief eventuele buitendijkse gebieden. In de onderdelen c tot en met f wordt een omschrijving gegeven van de begrippen ingezetenen,  zakelijk gerechtigden ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, zakelijk gerechtigden natuurterreinen  en zakelijk gerechtigden gebouwd. Dit zijn de heffingplichtige categorieën. Voor de omschrijvingen is aangesloten bij artikel 116, onder a en artikel 117 onder b t/m d van de Waterschapswet.Onderdeel g geeft aan wat onder het begrip waterbergingsgebieden moet worden verstaan.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

  • In artikel 2 is aangegeven op welke wijze de kosten van de taakuitoefening over de vier heffingplichtige  categorieën worden verdeeld. Artikel 2 vormt daarmee het kernartikel van de verordening.  De kostentoedeling geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld.

Stap 1 kostentoedelingsproces: Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

  • De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap.

  • Voor een toelichting op dit onderwerp verwijzen wij u naar onderdeel 3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Stap 2 kostentoedelingsproces: Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

  • Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van hun onderlinge waardeverhouding. In verband hiermee moet de waarde in het economischeverkeer van deze categorieën worden bepaald. In het Waterschapsbesluit is aangegeven hoe de waardebepaling dient te geschieden en welke regels daarbij gelden.

Waardebepaling categorie ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen

  • Deze categorie valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf ‘subcategorieën’ (groepen) van typen grondgebruik, te weten:

  • Agrarische gronden;

  • Openbare landwegen, inclusief kunstwerken;

  • Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;

  • Bouwpercelen en

  • Overige ongebouwde onroerende zaken.

  • Ingevolge het Waterschapsbesluit is een onderverdeling in groepen noodzakelijk, omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt. Van elke groep moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, hetgeen in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende groep behoort een exacte waarde hoeft te bepalen, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken van de betreffende groep. Het product van de oppervlakte in hectare en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de betreffende subcategorie. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie ongebouwd, niet zijnde natuur. 

Waardebepaling ‘subcategorie’ agrarische gronden

  • Onder agrarische grond wordt ingevolge artikel 6.1, onder a, van het Waterschapsbesluit de ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het BW, bedrijfsmatig geëxploiteerde  cultuurgrond verstaan, voor zover deze niet de ondergrond vormen van gebouwde eigendommen. De ondergrond van glasopstanden (kassen) behoort tezamen met de glasopstand zelf tot een gebouwde onroerende zaak. Bossen behoren er niet toe. Bossen worden op grond van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet immers tot de categorie natuurterreinen gerekend. De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het gebied van het waterschap. In het tweede lid van artikel 6.5 van het Waterschapsbesluit is neergelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder dient bij de waardebepaling van gronden die zijn bezwaard  met beperkte rechten of die worden verpacht, te worden geabstraheerd van de waardedrukkende invloed die van deze feiten uitgaat. Blijkens de toelichting bij het Waterschapsbesluit vormen de onderzoeksgegevens van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een goede basis voor de waardebepaling van agrarische gronden ten behoeve van de kostentoedeling. Deze dienst rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de gemiddelde prijzen van agrarische gronden.

Waardebepaling ‘subcategorieën’ openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken

  • In feite is voor de kostentoedeling sprake van twee afzonderlijke subcategorieën. Omdat de wijze waarop de waarde van deze subcategorieën moet worden bepaald aan elkaar gelijk is, worden  ze hier gezamenlijk besproken. Bij de waardebepaling van openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail worden  behalve de landwegen en spoorbanen als zodanig ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken  betrokken. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels. Bij verkeersvoorzieningen  moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg), zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zone’s, bermsloten, e.d. De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge het Waterschapsbesluit gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard  zou gaan, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf de component voor de technische en functionele veroudering van de onroerende zaken zouden moeten bepalen, heeft de wetgever de correctiefactor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd. Deze  bedraagt 25%. De Taxatiewijzer voor de waardebepaling van openbare wegen en spoorwegen (taxatiewijzer wegen) bevat handreikingen voor de waardebepaling.

Waardebepaling ‘subcategorie’ bouwpercelen

  • Bouwpercelen zijn ongebouwde, al dan niet bouwrijp gemaakte percelen, waarop gebouwd mag worden (artikel 6.1, onder b, Waterschapsbesluit). De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge artikel 6.7 van het Waterschapsbesluit bepaald op basis van de waarden die voor de binnen het gebied van het waterschap gelegen bouwpercelen op de voet van de Wet WOZ zijn vastgesteld.

Waardebepaling ‘subcategorie’ overige ongebouwde onroerende zaken

  • De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder andere volkstuinen, begraafplaatsen, openbare parken en plantsoenen en recreatie- en sportterreinen behoren, voor zover zij althans niet op grond van artikel 118, lid 2, van de wet deel uitmaken van een gebouwd eigendom. De gemiddelde waarde per hectare wordt ingevolge  het Waterschapsbesluit gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap. De wetgever heeft om redenen van eenvoud hiervoor  gekozen. Dit blijkt uit de toelichting op artikel 6.8 van het Waterschapsbesluit.

Waardebepaling categorie natuurterreinen

  • De volgende categorie waarvoor in het kader van de kostentoedeling een waarde moet worden vastgesteld, is de categorie natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet gedefinieerd als ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Tot de categorie natuurterreinen worden daarom bijvoorbeeld heidevelden, moerassen, zandverstuivingen en duingebieden gerekend. Ook (productie)bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste 1 hectare behoren tot deze categorie. Bij open wateren  moet blijkens het Waterschapsbesluit worden gedacht aan vennen, meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. In de regel zullen stadsparken, plantsoenen, e.d. vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied kunnen worden aangemerkt. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.

Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

  • Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken moet worden aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld. Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in  artikel 118, eerste en tweede lid, van de  Waterschapswet geregeld. Op grond van deze regeling wordt een samenstel van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken als één gebouwde onroerende  zaak  aangemerkt.

Waardepeildatum

  • Artikel 6.11 van het Waterschapsbesluit bepaalt dat de waardepeildatum van de categorie ongebouwde  onroerende zaken en van de categorie natuurterreinen plaatsvindt naar de hoedanigheid  en de staat van deze onroerende zaken op de waardepeildatum. De waardepeildatum ligt ingevolge het eerste lid van deze bepaling maximaal twee jaren voor het begin van het eerste  kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. De waardepeildatum kan in  het onderhavige geval dus op 1 januari 2008 of op 1 januari 2007 worden vastgesteld. Omdat het in  het onderhavige geval praktisch evenwel niet mogelijk is om van de waardepeildatum  1 januari 2008 uit te gaan, (zie voor een toelichting hierop onderdeel 4.1 van het Algemeen  deel van deze toelichting), wordt in deze verordening uitgegaan van de waardepeildatum  1 januari 2007. Deze waardepeildatum zal ook worden gehanteerd in de taxatiewijzer wegen.

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering en van de verkiezing

  • Het waterschap kan ervoor kiezen om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing  en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te rekenen, maar is hiertoe niet verplicht. Het waterschap kan er ook voor kiezen om alleen de kosten van heffing en invordering óf alleen verkiezingskosten rechtstreeks toe te rekenen. Indien het waterschap voor rechtstreekse toerekening van kosten kiest, moet deze methodiek integraal worden toegepast. Dit betekent dat dit principe ten aanzien  van alle categorieën ten behoeve waarvan de betreffende kosten worden gemaakt, moet worden toegepast. In dit verband wordt overigens opgemerkt dat de kosten van verkiezingen onder de gewijzigde Waterschapswet alleen nog betrekking hebben op de categorie ingezetenen;

  • De andere in het waterschapsbestuur vertegenwoordigde categorieën van belanghebbenden worden immers niet verkozen maar benoemd (zie artikel 14 Waterschapswet). Bij kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing kan met name worden gedacht aan de kosten voor het verkrijgen van WOZ-gegevens. Deze WOZ kosten hebben met name betrekking op de categorie gebouwd. Zowel de verkiezingskosten als de kosten van heffing en invordering (waaronder de WOZ kosten) worden direct toegerekend aan de betreffende categorieën.

Artikel 4 Tariefdifferentiatie

  • Het algemeen bestuur van een waterschap kan besluiten de belastingtarieven, zoals die voor de categorieën ongebouwd, natuur en gebouwd in de verordening op de watersysteemheffing zijn vastgesteld, te differentiëren. Het gaat hier om een facultatieve bevoegdheid van het waterschapsbestuur en niet om een verplichting. Tariefdifferentiatie is slechts toegestaan in een beperkt aantal gevallen, die in de wet (artikel 122) met zoveel woorden zijn genoemd. Ook de maximale omvang van de tariefdifferentiaties (de verhogingen en verlagingen) is in de wet geregeld. Zie voor een nadere toelichting ook de Handreiking tariefdifferentiatie. De hoofdregel die uit artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d van de Waterschapswet voortvloeit, is dat het tarief van de belasting per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is. De regeling  van de tariefdifferentiatie maakt het mogelijk om van deze hoofdregel af te wijken. Indien tarieven worden gedifferentieerd zal voor de betreffende belastingcategorieën geen sprake meer zijn van gelijke tarieven per heffingsmaatstaf. De wet schrijft in artikel 122 voor dat de tariefdifferentiatie in de kostentoedelingsverordening moet worden geregeld. Blijkens de wetsgeschiedenis moet de provincie het besluit tot toepassing  van tariefdifferentiatie via de kostentoedelingsverordening goedkeuren. Een logische interpretatie  is dat de wetgever heeft gewild dat de waterschappen in hun kostentoedelingsverordening de situaties aangeven waarin tariefdifferentiatie zal plaatsvinden alsook de mate waarin dit zal geschieden. Dit wordt in de kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht. Zoals is opgemerkt, worden in artikel 122 van de Waterschapswet maximale tariefafwijkingen  genoemd. Voor welk(e) percentage(s) in specifieke gevallen precies wordt gekozen, behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

  • Deze kostentoedelingsverordenuing sluit aan op de aanbevelingen van de eerdergenoemde Handreiking tariefdifferentiatie. In deze handreiking wordt aanbevolen om:

  • terughoudend gebruik van de tariefdifferentiatie te maken;

  • voor de categorie natuurterreinen geen tariefdifferentiatie in te stellen;

  • cumulatie van tariefdifferentiatie  te beperken;

  • zoveel mogelijk gelijke tariefverhogingen/verlagingen per belastingcategorie te hanteren.

  • Deze aanbevelingen zijn in artikel 4 van de kostentoedelingsverordening verwerkt. Elke vorm van tariefdifferentiatie geldt voor elke daarvoor in aanmerking komende categorie, terwijl ook  de percentages voor verhoging of verlaging gelijk zijn. Door het weglaten van de categorie natuurterreinen  is tot uitdrukking gebracht dat differentiatie voor deze categorie wordt afgeraden. De motivering hiervoor is in de handreiking tariefdifferentiatie gegeven.

  • Lid 1 Waterberging

  • Dit artikellid regelt de tariefdifferentiatie voor onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt. De differentiatie is in alle gevallen aan elkaar gelijk. Het gedifferentieerde tarief is 30% lager dan het tarief dat blijkens de verordening watersysteemheffing voor deze categorie geldt.

  • Onder waterberging wordt verstaan de gebieden die in de legger waterberging zijn opgenomen. Dit zijn:

  •  Natuurlijke overstromingsgebieden gebieden.

  • Het waterschap heeft deze van oudsher inunderende gebieden op detailniveau in beeld gebracht. Het zijn gebieden die binnen de waterbeheersingsomslag als overstromingsgebied zijn geclassificeerd, aangevuld met gebieden waarvan frequente overstroming (1 X per 10 jaar of vaker) is vastgesteld aan de hand van foto’s (1995, 2002) met beheerdersoordeel.

    Gebieden die als bergingsgebied zijn ingericht (vóór september 2004)

    Dit betreft gebieden die door het waterschap zijn ingericht voor het bergen van water; er is sprake van gestuurde berging. De peildatum voor deze waterbergingsgebieden is september 2004; de datum waarop de reconstructieplannen ter inzage zijn gelegd.

    Gebieden die als bergingsgebied zijn ingericht na september 2004

    Onder nieuwe waterbergingsgebieden worden verstaan de daartoe – vanaf september 2004  - ingerichte gebieden die voorheen niet overstroomden en intensivering van bestaande waterberging - tussen september 2004 en 1 januari 2007 – als gevolg van optimalisering van de waterberging door het waterschap. Voor waterbergingsgebieden geldt een reductie van 30%, waardoor de hoogte van het tarief in 2009 ongeveer in lijn zal blijven met het tarief van 2008.

  • Het waterschap De Dommel gaat slechts over tot differentiatie voor waterberging voor ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterrein zijn.

Artikel 5 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • Lid 1

  • Dit lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2009. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

  • Lid 2

  • Artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet bepaalt dat besluiten van het waterschap die algemeen  verbindende regels inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Deze  regel is ook op de kostentoedelingsverordening van toepassing. De bekendgemaakte besluiten  treden conform artikel 74 van de Waterschapswet in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten een ander tijdstip is aangewezen. Het Algemeen Bestuur heeft gekozen voor de achtste dag.

  • Lid 3

  • De onderhavige kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belastingjaar  dat op 1 januari 2009 aanvangt. De kostentoedelingsverordening moet tenminste eenmaal in de vijf jaar worden herzien. Frequentere herziening is dus mogelijk. Het noemen van een einddatum is mede hierom niet wenselijk.

  • Lid 4

  • In dit artikellid wordt de verordening voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal 2009 zijn hiervan een onderdeel.