Regeling vervallen per 22-12-2009

Vergunningenbeleid lozing afstromend hemelwater van bedrijven

Geldend van 21-04-2000 t/m 21-12-2009

Intitulé

Vergunningenbeleid lozing afstromend hemelwater van bedrijven

Hoofdstuk 1 Doel

Deze nota geeft een voorstel voor de integrale beoordeling van hemelwater van bedrijfsterreinen en het bijbehorend vergunningenbeleid ten aanzien van de afvoer van deze (afval)waterstromen.

Hoofdstuk 2 Relatie met strategisch plan / integraal beleidsplan.

Het voorgesteld beleid heeft betrekking op de volgende maatregelen behorende tot het taakveld 3 (beheersen van lozingen):

Maatregel 11, invloed emissies gemeentelijke riolering, waterketen:

Duurzame inrichting van de waterketen, afkoppelen van schoon hemelwater, beperken van het volume van verontreinigd hemelwater en het bevorderen van brongerichte maatregelen.

Maatregel 17, adequate vergunningverlening:

Uniforme regelgeving met betrekking tot de afvoer van hemelwater voor wat betreft saneringsmaatregelen, onderzoeksverplichtingen en beheersmaatregelen.

Hoofdstuk 3 Inleiding

Hemelwater afkomstig van bedrijven kan verontreinigd zijn. De mate waarin het hemelwater is verontreinigd is afhankelijk van het soort verhard oppervlak, het gebruik van het terrein en de aard van de activiteiten die plaatsvinden. De wijze waarop dit hemelwater uiteindelijk wordt afgevoerd wordt bepaald door de mate van verontreiniging, de gewenste kwaliteit van het oppervlaktewater, de mogelijkheden voor brongerichte maatregelen op bedrijfsniveau, de aanwezigheid en het type gemeenteriool en een aantal andere factoren.

Deze nota geeft inzicht in de soorten hemelwater van bedrijfsterreinen en de wegingsfactoren voor een integrale beoordeling en stelt een vergunningenbeleid voor ten aanzien van de afvoer van deze (afval)waterstromen.

De afvoer van afstromend hemelwater omvat meerdere onderwerpen. Bij de beleidsformulering wordt een onderscheid gemaakt in:

1. hemelwater stedelijk gebied (waaronder hemelwater van industrieterreinen) 

(gemeentelijk niveau)

2. hemelwater en terreinwater afkomstig van individuele bedrijven

3. hemelwater van snelwegen, spoorwegen en kunstwerken

Deze nota heeft uitsluitend betrekking op het onder punt 2 genoemde hemelwater van bedrijven, waarbij afstemming heeft plaatsgevonden met de overige 2 beleidsvelden.

Vanuit het zuiveringsschap zijn er geen mogelijkheden voorhanden om door middel van regelgeving afkoppeling van schoon hemelwater bij bedrijven af te dwingen. Een uitzondering hierop zijn de bedrijven die bij AMvB zijn aangewezen als inrichtingen waarvoor de vergunningplicht geldt op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) voor de indirecte lozing (via het gemeenteriool), verder in deze te noemen de “AMvB-bedrijven”.

Gemeenten kunnen altijd op grond van de Wet milieubeheer en de doelmatige werking van het gemeenteriool afkoppeling voorschrijven. Door voorlichting aan gemeenten en advisering in het kader van Wm vergunningprocedures kan de uitvoering van het in deze nota genoemde beleid worden bevorderd.

3.1 Afstemming besluitvorming zuiveringsschap Rivierenland.

In augustus 1999 is door het bestuur de nota “vergunningen beleid” vastgesteld. In deze nota is het vergunningenbeleid voor meerdere soorten lozingen (bedrijfstakken) vastgesteld, overeenkomstig de lijst van geinventariseerde beleidslacunes, zoals die in een eerdere nota aan het bestuur zijn gepresenteerd.

Eén van deze beleidslacunes betreft het beleid met betrekking tot het lozen van verontreinigd hemelwater. Dit beleid is niet in de nota van augustus 1999 opgenomen omdat:

  • er op dat moment nog veel beleid op landelijk niveau in ontwikkeling was

  • het wenselijk was de 3 eerder genoemde deelbeleidsvelden met betrekking tot hemelwater in één integrale nota voor besluitvorming voor te leggen

In de nota vergunningenbeleid van augustus 1999 is de integrale nota hemelwater voor eind 1999 in het vooruitzicht gesteld.

Na de nota van augustus 1999 hebben zich een aantal nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Enerzijds blijkt dat het landelijk beleid voor stedelijk gebied langer op zich laat wachten dan in eerste instantie was verwacht. Anderzijds blijkt er een dringende behoefte te zijn bij het zuiveringsschap aan een vastgesteld beleid voor het lozen van hemel- en terreinwater van individuele bedrijfsterreinen. Deze noodzaak komt ook voort uit het feit dat een dergelijke nota uitgangspunten zal bevatten voor het vergunningenbeleid van andere specifieke bedrijfstakken zoals autosloopbedrijven en afvalverwerkende bedrijven in de metaalsector.  Voor deze laatste categorie zijn momenteel een aantal aanvragen in behandeling, waarbij deze vraag naar beleid aan de orde is.

Deze nota beperkt zich tot de lozingen van individuele bedrijven.

Voor de andere onderwerpen is het beleid in voorbereiding en zal naar verwachting in 2000 eveneens ter besluitvorming aan het bestuur worden voorgelegd.

Wel zal er zoveel mogelijk afstemming plaatsvinden met het reeds landelijk vastgestelde beleid  (zie hoofdstuk 4, Landelijk beleid) en de gevoerde praktijk van de andere eerder genoemde beleidsvelden.

Hoofdstuk 4 Landelijk beleid

Lozingen (al dan niet via een werk) van  gevaarlijke, schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater zijn op grond van artikel 1 van de Wvo vergunningplichtig.

Niet-verontreinigd hemelwater is bij lozing op oppervlaktewater niet Wvo-vergunningplichtig. Niet-verontreinigd hemelwater wordt door het RIZA gedefinieerd als:

“regenwater, waarvan is vastgesteld d.m.v. analyse dat wordt voldaan aan het kwaliteitsniveau van het Maximaal Toelaatbaar Risico  (MTR) voor oppervlaktewater”.

Er bestaat geen landelijk vastgesteld beleid met betrekking tot de afvoer van hemelwater van bedrijfsterreinen.

Door een wisselwerking tussen regionale- en landelijke beleidsontwikkelaars is er een algemeen toegepaste richtlijn ontstaan voor de afvoer van hemelwater van individuele bedrijven. Deze richtlijn is niet statisch en past zich aan op de actuele stand van inzichten met betrekking tot duurzaam waterketenbeheer en het rioleringsbeleid stedelijk gebied.

Deze nota is een weerslag van deze algemene toegepaste richtlijn waarbij rekening is gehouden, c.q. afstemming heeft plaats gevonden met:

  • RIZA-document: “regenwater in de stad, samenstelling en verwijderingsmogelijkheden van regenwater uit de stad” van februari 1999.

  • Algemene uitgangspunten inzake duurzame waterketenbeheer.

Deze nota is voor advies voorgelegd aan de andere waterkwaliteitsbeheerders binnen Gelderland  en het RIZA. De reacties vanuit de drie waterschappen zijn positief. De opmerkingen zijn verwerkt. Door alle drie de waterschappen werd bevestigd dat de in de nota weergegeven richtlijnen een bevestiging is van het reeds ontwikkelde en gevoerde beleid. Het commentaar van het RIZA is eveneens in deze nota verwerkt.

Hoofdstuk 5 Beleid zuiveringsschap Rivierenland

Het huidig gevoerd beleid is gebaseerd op interne afspraken en richtlijnen en reeds vastgestelde beleidsnota’s over vergunningverlening, zoals autosloperijen en wasplaatsen. In deze nota zijn niet alleen al deze afspraken samengebracht, maar ook getoetst op onderlinge samenhang en het (landelijk) gevoerde beleid ten aanzien van andere soorten hemelwaterlozingen. 

Ook is het in deze nota aangegeven beleid getoetst aan de meest recente inzichten ten aanzien van duurzaam waterketenbeheer.

Een aantal beleidsaspecten worden hier achtereenvolgens nader beschreven. In de bij deze nota behorende bijlagen 1 en 2 is het beleid verder uitgewerkt.

5.1 Uitvoeringsbeleid.

In eerste instantie wordt door het treffen van brongerichte maatregelen verontreiniging van hemelwater voorkomen, zoals het overdekken van het terrein, een aangepast terreinonderhoud en het toepassen van milieuvriendelijke bouwmaterialen.

Schoon hemelwater dient bij voorkeur in de bodem te worden geïnfiltreerd of te worden hergebruikt. De mogelijkheden hiervoor zijn beperkt. Bij aanwezigheid van oppervlaktewater kan het hemelwater worden afgevoerd naar oppervlaktewater, bij voorkeur via een filtrerend medium zoals bijvoorbeeld bij wadi’s.

Verontreinigd hemelwater moet op basis van de beleidsuitgangspunten Best Uitvoerbare Techniek (BUT) en Best Bestaande Techniek (BBT) worden behandeld in een zuiveringstechnische voorziening. In de praktijk gaat het hier om slib- en olieafscheiders, roosters, wadi’s e.d..  De toepassingsmogelijkheden van slib- en olieafscheiders zijn echter beperkt in verband met het geringe zuiveringsrendement en de hoge kosten bij grote afvoeroppervlakken. Bij een geringe overschrijding van de MTR-waarde gaat daarom de voorkeur uit naar lozing op oppervlaktewater via bodempassage (wadi) of indien aanwezig rechtstreekse lozing op het regenwaterriool.

Indien bij toepassing van een gravitatieafscheider de restlozing voldoet aan de MTR-waarde wordt het hemelwater in principe toch naar het (regenwater)riool afgevoerd. Dit in verband met het verhoogd risico bij het gebruik van een gravitatieafscheider. Bij afwezigheid van voldoende rioleringscapaciteit kan in dat geval lozing op oppervlaktewater worden toegestaan, bij voorkeur via bodempassage (wadi). Bij afwezigheid van oppervlaktewater kunnen aanvullende maatregelen (buffer e.d.) worden voorgeschreven om de lozing op het gemeenteriool alsnog mogelijk te maken.

De uiteindelijke keuze voor de afvoer van hemelwater, zoals die in het advies naar de gemeente of in het daarvoor geldend vergunningenregiem wordt vastgesteld, wordt bepaald door meerdere samenhangende factoren:

  • de mate en aard van verontreiniging (emissietoets)

  • de kwaliteit en fysieke aanwezigheid van oppervlaktewater (waterkwaliteitstoets)

  • de aanwezigheid, capaciteit en type gemeenteriool

  • beleid en ambitieniveau van de gemeente

  • milieurendement

De hierboven vermelde factoren worden in bijlage 1 verder uitgewerkt.

5.2 Juridische aspecten.

Lozingen (al dan niet via een werk) van gevaarlijke, schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater zijn op grond van artikel 1 van de Wvo vergunningplichtig.

Niet-verontreinigd hemelwater zoals gedefinieerd in hoofdstuk 4, is bij lozing op oppervlaktewater niet Wvo-vergunningplichtig. 

Bij het ontbreken van meetresultaten kan een beoordeling plaats vinden op basis van een inventarisatie van vervuilingsbronnen. Een door het RIZA opgestelde checklist, zoals die in het eerder genoemde rapport is opgenomen, kan hierbij als hulpmiddel dienen.

De restlozing bij toepassing van zuiveringtechnische voorzieningen voldoet in de regel niet aan de eisen voor schoon hemelwater ( Wvo-vergunningplicht.

Indirecte lozingen (via het gemeenteriool) worden gereguleerd in de afvalwaterparagraaf van de Wm-vergunning, voorzover het geen AMvB-bedrijf betreft. Het zuiveringsschap heeft geen wettelijk adviesrecht voor de Wm en adviseert gemeenten als belanghebbende over de afvalwateraspecten in de Wm-vergunning. Gemeenten zijn op grond van de Instructieregeling Wm wel wettelijk verplicht bepalingen in de Wm-vergunning op te nemen ter bescherming van de doelmatige werking van de zuivering. Het in deze nota geformuleerde beleid voor hemelwater is uitgangspunt voor het advies.

Omdat niet alle Wm-vergunningaanvragen voor advies worden voorgelegd is het van belang ook op andere wijze onze visie over hemelwater naar gemeenten uit te dragen.

Bij AMvB-bedrijven met een lozing van hemelwater op het gemeenteriool is overleg met de gemeente noodzakelijk. In het geval dat er sprake is van verplichte coördinatie tussen Wm en Wvo (indien op basis van beide wetten een nieuwe beschikking wordt vastgesteld) bestaat er een wettelijk adviesrecht. Het zuiveringsschap is in dit geval verantwoordelijk voor het kwalitatieve aspect van de lozing  en de doelmatige werking van de rioolwaterzuivering (Wvo-vergunning), terwijl de gemeente verantwoordelijk blijft voor de bescherming en de doelmatige werking van het gemeenteriool (Wm-vergunning).

In bijlage 1 wordt dit juridisch aspect nader toegelicht.

Lozingen in de bodem vallen onder regiem van het lozingenbesluit Wet Bodembescherming, waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is. Afstemming met de gemeente is dus noodzakelijk.

Lozingen op oppervlaktewater vallen, voor wat betreft het kwantitatieve aspect, ook onder het ontheffingenstelsel van het polderdistrict. Met name afkoppeling van grote afvoeroppervlakken en verplaatsing van de lozing naar het oppervlaktewater is van invloed op het bergend vermogend van het oppervlaktewater. Met name bij grote lozingen op oppervlaktewater is afstemming met het polderdistrict noodzakelijk.

5.3 Afstemming gemeentelijk beleid.

Afstemming heeft plaatsgevonden met de gemeenten Nijmegen en Tiel. Het commentaar van de gemeente richt zich in beide gevallen op de grote hoeveelheden hemelwater die met name bij grote afvoeroppervlakken via het gemeenteriool worden afgevoerd.

Aan deze bezwaren kan worden tegemoet gekomen door:

  • afvoer van grote oppervlakken naar het vuilwaterriool te voorkomen

  • afvoer van grote oppervlakken door middel van aanvullende voorzieningen (bufferbassins) reguleren.

Met deze uitgangspunten is met de in bijlage 1 uitgewerkte beoordelingsmethodiek rekening gehouden.

5.4 Publicatieplicht.

Beleidsregels moeten na vaststelling conform het bepaalde in afdeling 3.6 van de Awb bekend worden gemaakt. Bekendmaking geschiedt door middel van het plaatsen van een advertentie in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad, met vermelding van de zakelijke inhoud van het beleid, de plaats (het kantoor van het ZSR) en de periode van terinzagelegging, zie artikel 3:42 lid 1 en lid 2 Awb. De periode van terinzagelegging wordt niet voorgeschreven. Een redelijke termijn is 4 weken.

Volgens artikel 4:83 Awb moet tevens bij bekendmaking van beleidsregels de wettelijke voorschriften worden vermeld waar de beleidsregels invulling aan beogen te geven.

Hoofdstuk 6 Voorstel

  • In te stemmen met het in deze nota weergegeven beleid voor hemelwaterlozingen.  Dit beleid als uitgangspunt aan te houden bij zowel de vergunningverlening Wvo als in het kader van de advisering voor de Wet milieubeheer (Wm). 

  • Voorbereidingen te treffen om gemeenten voor te lichten over het vastgestelde beleid in relatie tot Wm-vergunningverlening (afdelingsplan 2000).

  • De beleidsregels na vaststelling publiceren conform het bepaalde in afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht.

Bijlage 1 behorende bij de nota”vergunningenbeleid hemelwaterafvoer bedrijven”,

Beoordelingscriteria voor keuze verwijderingsoptie hemelwater.

De uiteindelijk gekozen verwijderingsoptie wordt bepaald door een aantal sterk samenhangende factoren, zoals:

  • mogelijkheden brongerichte maatregelen

  • mogelijkheden voor duurzaam waterketenbeheer (w.o. bodempassage)

  • beschikbare zuiveringstechnieken (voorzieningen)

  • beschikbaarheid  oppervlaktewater (kwantitatief)

  • emissietoets en waterkwaliteitstoets lozing

  • ambitieniveau van het bedrijf

  • de beschikbare rioolcapaciteit

  • de kosten in relatie tot het milieurendement

Genoemde factoren zullen in de navolgende paragrafen nader worden toegelicht.

1. Brongerichte benadering van de hemelwaterlozing.

Bij bedrijven wordt de kwaliteit van het af te voeren hemelwater voornamelijk bepaald door de aard en het gebruik van het terrein. Bij bepaalde activiteiten kan er sprake zijn van een continue verontreiniging van het terrein en dus het afstromend hemelwater. Ook kan er sprake zijn van een bepaald risico. Bij gesloten opslag van verontreinigende of schadelijke stoffen kan ten gevolge van een calamiteit tijdelijk een ontoelaatbare verontreiniging van het hemelwater plaats vinden.

In de eerste plaats moet worden gekeken met welke brongerichte maatregelen de verontreiniging zoveel mogelijk kan worden voorkomen, bijvoorbeeld door:

  • overdekken van het terrein

  • periodiek droog reinigen van het terrein

  • verbeteren opslagvoorzieningen

  • duurzaam bouwen (geen zinken dakgoten e.d.)

  • scheiden van (afval)waterstromen

Ook door atmosferische depositie kan het hemelwater worden verontreinigd. Depositie ten gevolge van de eigen bedrijfsvoering moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Mogelijkheden voor wettelijke regulering liggen voornamelijk in het vlak van de Wm en is ook sterk afhankelijk van het ambitieniveau van het bedrijf.

2. Duurzaam waterketenbeheer.

Door het nemen van brongerichte maatregelen wordt een lozing van niet-verontreinigd (schoon) hemelwater nagestreefd. In het kader van duurzaam waterketenbeheer worden voor schoon hemelwater de volgende uitgangspunten aangehouden.

  • afkoppelen van schoon hemelwater van zuiveringstechnische werken

  • hergebruik van schoon hemelwater

  • vertraagd afvoeren van hemelwater (bodeminfiltratie)

  • vasthouden van schoon hemelwater in eigen watersysteem

Realisatie van genoemde uitgangspunten is afhankelijk van een aantal specifieke lokale omstandigheden, zoals de aanwezigheid van geschikt oppervlaktewater of goed doorlaatbare bodem. Bodeminfiltratie is binnen het beheersgebied van zuiveringsschap Rivierenland, met uitzondering van het gebied rond Nijmegen, nauwelijks mogelijk. De bodem kan echter wel worden ingezet als afvoervertragend en filtrerend medium voor het hemelwater (bijvoorbeeld een bodempassage zoals een wadi).

3. Zuiveringstechnieken (voorzieningen).

Indien door preventie en brongerichte maatregelen de gewenste kwaliteit niet kan worden bereikt, kunnen zuiveringstechnische voorzieningen worden toegepast.

Voorzieningen zijn te onderscheiden in zuiveringstechnische voorzieningen (slib- en olieafscheiders, roosters, filters e.d.) en beheertechnische voorzieningen (buffer- en calamiteitenbassins,  noodafsluiters, overstorten enz.). De keuze van een bepaalde voorziening wordt bepaald door de aard van de verontreiniging, de wijze van afvoer en de gewenste kwaliteit van het hemelwater bij die gekozen afvoer.

4.  Emissietoets en waterkwaliteitstoets.

De emissietoets heeft betrekking op het algemene lozingenbeleid en vindt in eerste instantie plaats op grond van het ALARA-beginsel. Voor het waterbeheer is dit uitgewerkt in Best Uitvoerbare Techniek (BUT) en Best Bestaande Techniek (BBT) voor respectievelijk grijze- en zwarte- lijststoffen.

In de praktijk gaat het hier om slib- en olieafscheiders, roosters, wadi’s e.d..  De toepassingsmogelijkheden van slib- en olieafscheiders zijn echter beperkt in verband met het geringe zuiveringsrendement en de hoge kosten bij grote afvoeroppervlakken. Bij een geringe overschrijding van de MTR-waarde gaat daarom de voorkeur uit naar lozing op oppervlaktewater via bodempassage (wadi) of indien aanwezig rechtstreekse lozing op het regenwaterriool.

Indien bij toepassing van een gravitatieafscheider de restlozing voldoet aan de MTR-waarde wordt het hemelwater in principe toch naar het (regenwater)riool afgevoerd. Dit in verband met het verhoogd risico bij het gebruik van een gravitatieafscheider. Bij afwezigheid van voldoende rioleringscapaciteit kan in dat geval lozing op oppervlaktewater worden toegestaan, bij voorkeur via bodempassage (wadi). Bij afwezigheid van oppervlaktewater kunnen aanvullende maatregelen (buffer e.d.) worden voorgeschreven om de lozing op het gemeenteriool alsnog mogelijk te maken.

In bepaalde situaties kan het wenselijk zijn om licht verontreinigd hemelwater alsnog af te voeren naar oppervlaktewater indien deze lozing een gunstig effect heeft op de waterkwaliteit en als daarmee de inname vanuit rijkswater kan worden beperkt.

5. De beschikbare rioolcapaciteit.

Indien blijkt dat ondanks het nemen van brongerichte maatregelen een restlozing van verontreinigd hemelwater aanwezig blijft of dat er geen geschikt oppervlaktewater of infiltratiemogelijkheden aanwezig zijn, zal het hemelwater via het gemeenteriool moeten worden afgevoerd.

Bij gemeentelijke rioleringsstelsels kan een onderscheid worden gemaakt tussen het:

  • vuilwaterriool (gemengd rioolstelsel of het vuilwaterriool van een (verbeterd) gescheiden stelsel);

  • regenwaterriool  van een verbeterd gescheiden stelsel;

  • regenwaterriool van een traditioneel gescheiden systeem (wordt in deze nota beschouwd als een rechtstreekse lozing op oppervlaktewater).

Bij een verbeterd gescheiden stelsel worden overeenkomstig het rioleringsbeleid van het zuiveringschap Rivierenland  de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • afstromend niet-verontreinigd hemelwater van schone verharde oppervlakken (schone daken en bedrijfsterreinen) dient bij voorkeur via een bodempassage naar het oppervlaktewater te worden afgevoerd;

  • verontreinigd hemelwater, afkomstig van bedrijfsterreinen en openbare wegen wordt op het regenwaterstelsel aangesloten;

  • bepaalde categorieën vervuilde terreinoppervlakken met beperkte omvang worden met zuiveringstechnische voorzieningen op het vuilwaterstelsel aangesloten, (voorbeelden zijn; pompeneilanden, tankputten, wasplaatsen en laad- en loskuilen voor grijze- en zwartelijststoffen);

  • algemene randvoorwaarden voor omvang en inrichting van een verbeterd gescheiden gemeentelijk rioolstelsel.

Bedrijven die door een bovengemiddeld groot verhard oppervlak een bovenmatig beslag leggen op de beschikbare berging en capaciteit van het gemeenteriool kunnen door de gemeente worden verplicht aanvullende voorzieningen te treffen om hemelwater op het eigen terrein te bufferen en te bergen. Deze voorzieningen worden in overleg met gemeente en zuiveringsschap in het kader van de Wm voorgeschreven.

Indien bedrijven op het eigen terrein een verbeterd gescheiden rioolstelsel realiseren zijn bovenstaande uitgangspunten in principe eveneens van toepassing. In dat geval is er wel sprake van een overstort op oppervlaktewater waarvoor de Wvo vergunningsplicht geldt. Afstemming tussen gemeente en zuiveringsschap is dan zeker noodzakelijk.

Bij het bepalen van de berging en de hydraulische capaciteit van het verbeterd gescheiden rioolstelsel dienen gemeente en bedrijf rekening te houden met enige reserve in verband met toekomstige wijzigingen van de aard van de bedrijven en het gebruik van de terreinen. De regenwa­terafvoer van schone bedrijfterreinen naar oppervlaktewater moet daarom bij voorkeur gescheiden van de afvoer van de daken plaatsvinden en moet zodanig worden aangelegd dat deze afvoer in de toekomst, bij gewijzigd terreingebruik, zonder hoge kosten alsnog op de riolering kan worden aangesloten.

Vanuit het verleden zijn een aantal industrieterreinen voorzien van een gescheiden rioolstelsel of een gemengd rioolstelsel. Conform het rioleringsbeleid dienen deze rioolstelsels door de gemeente in principe te worden omgebouwd naar een verbeterd gescheiden rioolstelsel.

6.  Ambitieniveau van het bedrijf.

De uiteindelijke keuze wordt zeker niet in de laatste plaats bepaald door de kosten en het ambitieniveau van het bedrijf. In overleg met het bedrijf zal tijdens de vergunningprocedure de best haalbare oplossing moeten worden gekozen. Deze nota biedt de vergunningverlener een richtlijn voor dit overleg. Uiteindelijk zal er met name bij de wat meer afwijkende lozingssituaties sprake zijn van maatwerk.

Ook het ambitieniveau van het bedrijf heeft invloed op de keuze. Als het bedrijf over een milieuzorgsysteem beschikt, waarmee men in staat is een aantal brongerichte beheersmaatregelen voldoende te waarborgen en waarmee men zich aan een hogere intentie vastlegt voor wat betreft milieuzorg, zal het bedrijf in het algemeen meer bereid zijn geld te investeren in milieumaatregelen. Invulling van het beginsel BUT/BBT wordt mede bepaald door de financiële mogelijkheden van het bedrijf.

Uit praktische overwegingen is het niet mogelijk voor elke hemelwaterlozing een dergelijk uitgebreide beoordelingsprocedure te doorlopen. In de bij deze nota behorende bijlage 2 is het beleid nog eens schematisch samengevat. Deze uitwerking is richtinggevend voor de uiteindelijke in de lozingsvergunning op te nemen keuze. Maatwerk blijft in alle gevallen noodzakelijk.

Juridische aspecten.

1. Vergunningvoorschriften.

Op grond van artikel 1 lid 5 Wvo worden voorschriften aan de vergunning verbonden tot bescherming van de belangen, waarvoor het vereiste van vergunning is gesteld.

Uit artikel 7 lid 4 Wvo (die verwijst naar de artikelen 8.12 en 8.13 Wm) blijkt dat de volgende voorschriften aan de Wvo-vergunning kunnen worden verbonden:

  • Doelvoorschriften (lozingseisen);

  • Middelvoorschriften (voorzieningen zoals afscheiders, buffervoorzieningen, overstorten etc.) en

  • Andere voorschriften, zoals voorschriften met betrekking tot het meten en bemonsteren, registratie, onderzoek, rapportage, instructie van personeel en beheersvoorschriften ten aanzien van het onderhoud en het gebruik van het terrein, onderhoud voorzieningen en calamiteitenregeling.

Lozingseisen voor hemelwater worden in de vergunning opgenomen als er vanuit het bedrijf invloed kan worden uitgeoefend op de mate van verontreiniging. Het gaat hier dan met name om zwarte- en grijze-  lijststoffen.

Deze lozingseisen zijn erg afhankelijk van de betreffende bedrijfstak. Voor verschillende bedrijfstakken is een  specifiek vergunningenbeleid vastgesteld door het zuiveringsschap of worden de landelijke aanbevelingen vanuit de CIW VI werkgroepen (CUWVO-rapporten) gevolgd.

De gevolgen van “zure regen” worden in een vergunning expliciet buiten de verantwoordelijkheid gesteld van de vergunninghouder.

Middelvoorschriften hebben betrekking op de voor te schrijven voorzieningen. In veel gevallen zullen voorzieningen worden voorgeschreven op grond van specifiek beleid voor een bepaalde bedrijfstak zoals die door het zuiveringsschap of de CUWVO VI is vastgesteld. Ook kunnen middelvoorschriften worden ontleend aan de resultaten van het door het bedrijf saneringsonderzoek. Middelvoorschriften zijn ook afhankelijk van de uiteindelijk gekozen verwijderinsgoptie.

Meet- en bemonsteringsvoorschriften worden in ieder geval toegepast bij lozingen waarbij doelvoorschriften voor grijze en zwarte lijststoffen zijn vastgesteld.

Onderzoeksvoorschriften worden in de vergunning opgenomen als er ten tijde van de vergunningaanvraag  onvoldoende inzicht bestaat in de kwaliteit en reductiemogelijkheden van het verontreinigde hemelwater. In dat geval zijn er twee mogelijkheden:

  • tijdelijke vergunning met onderzoek- en resultaatverplichting

  • vergunning met onderzoek- en resultaatverplichting én aangepaste lozingseisen, voorzieningen en/of maatregelen op termijn

2. Coördinatie en adviesrecht.

Indirecte lozingen, waaronder lozing van hemelwater op het riool, vallen altijd onder de werkingssfeer van de Wm. Op grond van de Wvo bestaat geen vergunningplicht voor indirecte lozingen, tenzij het een lozing betreft vanuit een bij AMvB aangewezen inrichting (verder te noemen als “AMvB-bedrijven”).

De indirecte lozingen van AMvB-bedrijven vallen onder de werkingssfeer van de Wm, terwijl tevens een Wvo-vergunning is vereist. Het zuiveringsschap is in dit geval verantwoordelijk voor het kwalitatieve aspect van de lozing: het verlenen van de Wvo-vergunning aan degene die loost met het oog op de bescherming van het oppervlaktewater en de goede werking van zuiveringstechnische werken. Het Wm-bevoegd gezag verleent een Wm-vergunning aan houder van de inrichting met het oog op de bescherming van het milieu, waaronder wordt begrepen de bescherming van de riolering.

Bij AMvB-bedrijven met een lozing van hemelwater op het riool is overleg met het bevoegd gezag op grond van de Wm (gemeente, provincie of Rijk) noodzakelijk. De Wvo- en de Wm-vergunning dienen procedureel en inhoudelijk op elkaar afgestemd te worden, eventueel via de verplichte coördinatieregeling. Indien twee nieuwe beschikkingen moeten worden afgegeven, dan moet de coördinatieregeling van de Wvo en Wm worden gevolgd. Indien deze procedure doorlopen wordt, heeft het zuiveringsschap een wettelijk adviesrecht over de samenhang van de Wvo-vergunning met de Wm-vergunning (artikel 8.31 Wm).

Wanneer het gaat om lozingen vanuit een Wm-inrichting op het riool en het betreft géén lozing vanuit een AMvB-aangewezen inrichting, dan worden deze indirecte lozingen gereguleerd via de Wm-vergunning. Het Wm-bevoegd gezag neemt voorschriften op met het oog op de bescherming van het milieu, waaronder wordt begrepen de bescherming van de riolering, de doelmatige werking van de rwzi en de kwaliteit van het oppervlaktewater.

In deze gevallen heeft het zuiveringsschap géén wettelijk adviesrecht ten aanzien van de Wm-vergunningverlening, zoals dat wel is vastgelegd in de verplichte coördinatieprocedure.

In de praktijk adviseert het zuiveringsschap de gemeente of provincie over de afvalwaterbepalingen in de Wm-vergunningen, echter niet in alle gevallen worden de Wm-vergunningaanvragen bij het zuiveringsschap voor advies voorgelegd. Het is van belang om ook op andere wijze onze visie over hemelwater naar gemeenten en provincie uit te dragen.