Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2009

Het algemeen bestuur van het waterschap Rivierenland

Op voorstel van het dagelijks bestuur van 14 november 2008;

Gelet op de artikelen 110,113 en 117 Waterschapswet;

Besluit:

Vast te stellen de:

Verordening op de watersysteemheffing

Aanhef

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik hebben van woonruimte;

  • b.

    heffingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onder a, van de Waterschapswet;

  • c.

    invorderingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

  • d.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • e.

    kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;

  • f.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen en die niet zijn onttrokken aan het stroomprofiel van de rivier; deze gebieden zijn aangegeven op de bij de kostentoedelingsverordening behorende kaart;

  • g.

    natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterreinen worden mede verstaan bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare; 

  • h.

    ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn;

  • i.

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciaal reglement behorende kaart waarin het waterschap bevoegd is het watersysteembeheer uit te oefenen;

  • j.

    de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, Waterschapswet.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

  • 1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

  • 2. De heffing wordt geheven van hen die:

    • a.

      ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden; 

    • b.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

    • c.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het gebied van het waterschap;

    • d.

      krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • 3. Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is;

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c en d, is heffingplichtig de:

    beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;

    • a.

      eigenaar voor wat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 5. Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige artikellid, heeft voor de heffingplicht:

    • a.

      de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier;

    • b.

      de opstaller voorrang boven de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier. 

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf:

  • a.

    ter zake van ingezetenen: de woonruimte;

  • b.

    ter zake van ongebouwde onroerende zaken en ter zake van natuurterreinen: de oppervlakte van de onroerende zaak, uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan;

  • c.

    ter zake van gebouwde onroerende zaken: de waarde die voor het kalenderjaar voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

Met inachtneming van het bepaalde hierover in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de watersysteemheffing voor de categorie ingezetenen 62,66 € per woonruimte.

Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken

Artikel 5 Belastingobject ongebouwd

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, lid 2, onderdeel b en artikel 9, derde lid van deze verordening, wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

    • a.

      hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

    • b.

      een natuurterrein.

  • 2. Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken.

Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde hierover in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken 52,68 € per hectare.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, eerste lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken, die geen natuurterreinen zijn 26,34 € per hectare; 

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, tweede lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen, 105,36 €  per hectare;

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 4 van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen die ook gelegen zijn in buitendijks gebied, 52,68 € per hectare.

Hoofdstuk IV Watersysteemheffing natuurterreinen

Artikel 7 Belastingobject natuurterreinen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel c van deze verordening, wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:

  • a.

    hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak;

  • b.

    hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.

Artikel 8 Tarief natuurterreinen

  • 1. Met inachtneming hierover van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen 2,72 € per hectare.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, eerste lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor natuurterreinen die buitendijks zijn gelegen, 1,36 € per hectare.

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject gebouwd

  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, tweede lid, onderdeel d van deze verordening, wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d.

      het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e.

      het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voor zover die een samenstel vormen met een gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, deel uit van de gebouwde onroerende zaak;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.

Artikel 10 Tarief gebouwde onroerende zaken

  • 1. Met inachtneming hierover van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,030684 % van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van deze verordening.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde hierover in artikel 3, eerste lid van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor buitendijks gelegen gebouwde onroerende zaken, 50% van de heffingsmaatstaf.  

Hoofdstuk VI Heffing en invordering

Artikel 11 Wijze van heffing

  • 1. De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen

  • 1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt  de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een van hen.

  • 2. Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen

  • 1. Een aanslag die een bedrag van € 5 niet te boven gaat, wordt niet opgelegd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 14 Vrijstellingen

  • 1. De watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zaken van straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen-  worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen.

Artikel 15 Betaaltermijnen

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de invorderingswet 1990 moeten de aanslagen/gevorderde bedragen worden betaald in twee termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat zolang de verschuldigde bedragen overeenkomstig de daaraan verbonden in het Incassoreglement opgenomen voorwaarden door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste en tweede lid gestelde termijnen.

Artikel 16 Kwijtschelding

Van de watersysteemheffing natuurterreinen, de watersysteemheffing ongebouwd en de watersysteemheffing gebouwd wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 17 Nadere regels

Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.

Artikel 18 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel

  • 1. De Verordening op de waterschapsomslagen waterschap Rivierenland 2008, vastgesteld bij besluit van 23 november 2007, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2009, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening op de watersysteemheffing Waterschap Rivierenland 2009.

Algemene toelichting

1.       Wettelijke basis

Deze verordening op de watersysteemheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet, zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Staatsblad 2007, 208) en, wat betreft artikel 10, eerste lid, van de verordening, de inwerkingtreding van artikel XIII van de Wet van 3 juli 2008 (Staatsblad 2008, 262). Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel XII van de Wet modernisering waterschapbestel blijven de belastingbepalingen van hoofdstuk XVII van de Waterschapswet gelden voor de belastingtijdvakken die vóór 1 januari 2009 zijn aangevangen. Ook op belastbare feiten die zich voor dat tijdstip hebben voorgedaan, blijven laatstbedoelde belastingbepalingen van toepassing.

In deze toelichting op deze verordening worden de bepalingen uit het zojuist genoemde hoofdstuk XVII van de Waterschapswet (Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen) ook wel aangeduid als de bepalingen uit de ‘oude’ Waterschapswet. De term ‘nieuwe Waterschapswet’ staat in deze toelichting dan voor de bepalingen van het nieuwe hoofdstuk XVII van de wet, getiteld: De watersysteemheffing.

2.       De watersysteemtaak

In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is “de zorg voor het watersysteem” als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Tot voor kort werden deze taken afzonderlijk benoemd. Met het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” wordt benadrukt dat zij een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.

In artikel 1, lid 2,  is de zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Ook is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegen- en de vaarwegentaak door een aantal waterschappen is een uiting van dit laatste.

De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap, uitzonderingen daargelaten, in zijn gehele beheersgebied uitoefent. Alhoewel de wetgever dit niet met zoveel woorden aangeeft, moet worden aangenomen dat de uitzonderingen gevallen betreffen waarin andere overheden dan de waterschappen taken ter zake uitoefenen. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin aan de waterschappen toegekend. De nadere invulling ervan vindt plaats in het provinciale waterschapsreglement en in de praktijk ook in belangrijke mate in bijzondere wetgeving, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet worden het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald.

3.       De watersysteemheffing

De watersysteemheffing is een geheel nieuwe belasting die de tot nu toe bestaande waterschapsomslagen en de huidige verontreinigingsheffing (deels) vervangt. Belastingplichtig voor de watersysteemheffing zijn:

  • de ingezetenen;

  • de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • de eigenaren van natuurterreinen en

  • de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.

Dit zijn de belastingplichtige categorieën. De watersysteemheffing kent ten opzichte van de waterschapsomslagen dus een nieuwe belastingplichtige categorie: de eigenaren van natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in wezen ongebouwde onroerende zaken. Onder de oude Waterschapswet behoorden zij dan ook tot de categorie ongebouwd. Natuurterreinen hebben in de nieuwe Waterschapswet echter een aparte status gekregen, omdat hun wensen en behoeften op het gebied van de waterhuishouding nogal kunnen verschillen van die van het overige ongebouwd. Onder overig ongebouwd moeten de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, worden verstaan. In deze verordening zal steeds een duidelijk onderscheid worden gemaakt in natuurterreinen enerzijds en ongebouwd, niet zijnde natuur, anderzijds.

Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel hebben degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun betaling is hierop gebaseerd.

4.       De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing

Anders dan onder de oude Waterschapswet het geval was, geeft de nieuwe Waterschapswet in artikel 121 niet alleen voor de heffing ter zake van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, maar ook voor de heffing ter zake van de ingezetenen een duidelijke heffingsmaatstaf. De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgestelde waarde. Het tarief van de belasting moet op grond van de Waterschapswet worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De watersysteemheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.

5.       Tariefdifferentiatie

Tariefdifferentiatie is een voor de waterschappen nieuwe mogelijkheid om rekening te houden met het feit dat het belang bij het watersysteembeheer voor bepaalde onroerende zaken duidelijk afwijkend kan zijn dan dat van andere onroerende zaken. In die gevallen heeft het algemeen bestuur van een waterschap de mogelijkheid, maar niet de verplichting, de tarieven te differentiëren. Uit een oogpunt van uniformiteit en vereenvoudiging zijn de gevallen waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, limitatief in de wet opgesomd. Om dezelfde redenen is de bandbreedte van de differentiatie wettelijk begrensd.

In de volgende gevallen en binnen de volgende marges is tariefdifferentiatie wettelijk mogelijk:

1. buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);

2. onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt (maximaal 75% lager tarief);

3. onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);

4. onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger tarief);

5. verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).

De regeling van de tariefdifferentiatie staat in artikel 122 van de Waterschapswet.

In de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer 2009 is gekozen om voor waterschap Rivierenland tariefdifferentiatie in te stellen voor de volgende twee gevallen:

  • a.

    buitendijks gelegen onroerende zaken (50 % lager tarief)

  • b.

    verharde openbare wegen (100% hoger tarief)

De afweging ten aanzien van de  tariefdifferentiatie is opgenomen in de toelichting bij de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer. Voor de twee gevallen dat gekozen is voor instellen van tariefdifferantiatie worden de overwegingen hier herhaald.

1. Buitendijks gelegen onroerende zaken

Waterschap Rivierenland kent binnen zijn gebied een duidelijk onderscheid tussen buitendijks gelegen en binnendijks gelegen gebieden. In de buitendijks gelegen gebieden heeft het waterschap een beperkter taak, die zich met name richt op waterbeheer en waterkering in de buitenpolders. Met betrekking tot de rivieren zelf heeft Waterschap Rivierenland nauwelijks een taak – deze vallen onder het beheer van Rijkswaterstaat –, zij het dat het waterschap investeringen in de binnendijks gelegen gebieden doet om de piekafvoer op de rivieren te beperken.

Het onderscheid in taakuitvoering tussen binnendijks en buitendijks gelegen gebieden rechtvaardigt een tariefdifferentiatie.

Op de bij de verordening behorende kaart wordt aangegeven op welk gebied deze tariefdifferentiatie van toepassing is. Deze kaart vraagt om een nadere toelichting. De wetgever hanteert geen strikte definitie van buitendijks gelegen gebieden, maar laat het afhangen van de lokale situatie over wat als buitendijks moet worden beschouwd. In het geval van Waterschap Rivierenland zou het bestuur kunnen besluiten de grens van het buitendijks gelegen gebied op de zomerkaden te leggen. Vanwege de veiligheidstaak van Waterschap Rivierenland, die zich met name richt op de primaire waterkeringen, ligt dit echter niet voor de hand. Er bestaat een duidelijk verschil in taakuitvoering – en daarmee in het belang bij de taken van het waterschap - tussen de buitenpolders en het gebied dat achter de bandijk is gelegen. De buitenpolders kennen een beperkt beschermingsniveau tegen hoogwater; het is juist in de procedures van het waterschap besloten om water in de buitenpolders in te laten ter bescherming van de zomerkaden. De buitenpolders behoren, met enkele uitzonderingen, tot het stroomprofiel van de rivier.

Op de bij de verordening behorende kaart is de grens tussen het binnendijks en buitendijks gelegen gebied gesteld op de buitenkruinlijn van de primaire waterkering, met dien verstande dat in hiervan in twee gevallen is afgeweken. Het betreft de polder Nieuwland te Alblasserdam en het gebied Buitenstad te Vianen. Deze gebieden, waarvan de exacte grenzen op de kaart zijn vastgesteld, kennen een beschermingsniveau tegen hoogwater dat vergelijkbaar of zelfs gelijkwaardig is aan het binnendijkse gebied. Deze gebieden zijn aan het stroomprofiel van de rivier onttrokken. Om die reden is het belang van de zakelijk gerechtigden van gebouwde en ongebouwde eigendommen in dit gebied gelijk aan het belang dat zakelijk gerechtigden van binnendijkse gebieden hebben.

Besloten is een differentiatie te hanteren dat 50 % lager is dan het tarief dat blijkens de Verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt. Het is wettelijk mogelijk om deze tariefdifferentiatie te stellen op een maximaal 75 % lager tarief. Waterschap Rivierenland heeft echter een duidelijke taak ten aanzien van de waterkering (zomerkaden) en ten aanzien van het waterbeheer in de buitenpolders.

2. Wegen

Het is mogelijk om een tariefdifferentiatie toe te passen voor verharde openbare wegen. Bij wegen is sprake van verharde oppervlakken, die een hogere piekafvoer kunnen veroorzaken, waardoor mogelijk een relatief grotere capaciteit van het watersysteem wordt gevraagd. Daarnaast vormen wegen één van de belangrijkste bronnen van diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater. Deze omstandigheden kunnen aanleiding vormen voor wegen een hoger tarief toe te passen.

Daarnaast geldt dat de omvang van wegen relatief van zodanige omvang is, ook wanneer specifiek wordt gelet op de oppervlakten en de economische waarde binnen de categorie ongebouwd, dat het gerechtvaardigd is om een tariefdifferentiatie toe te passen. Besloten is dan ook een tariefdifferentiatie vast te stellen van 100 %.

Cumulatie van tariefdifferentiatie

Op grond van artikel 122, lid 4, van de Waterschapswet, kunnen de tariefdifferentiaties naast elkaar worden toegepast. Dit wordt ook wel ‘cumulatie van tariefdifferentiatie’ genoemd.

Dit betekent dat voor verharde openbare wegen die ook gelegen zijn in buitendijks gebied beide tariefdifferentiaties van toepassing zijn.

6.       Hoofdstukindeling

Deze verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VI en 18 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken II tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zake van ingezetenen, ongebouwde onroerende zaken (niet zijnde natuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de watersysteemheffing.

Artikelsgewijze toelichting