Verordening op het onderzoeksrecht van de raad van de gemeente Weert

Geldend van 11-11-2004 t/m heden

Intitulé

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad van de gemeente Weert

De raad van de gemeente Weert,

Gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 17 augustus 2004;

Gezien het advies van de Commissie Algemene Zaken, Veiligheid, Volksgezondheid, Stadstoezicht, Handhaving openbare orde, Coördinatie wijk- en dorpsraden en specifiek financiële aangelegenheden d.d. 6 september 2004 en d.d. 18 oktober 2004;

Gelet op de artikelen 155a tot en met 155f Gemeentewet,

B e s l u i t

Vast te stellen de:

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad van de gemeente Weert.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet;

  • b.

    onderzoekscommissie/commissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie

  • 1. Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen.

  • 2. In de eerstvolgende raadsvergadering na dit besluit stelt de raad een onderzoekscommissie in van tenminste drie leden.

  • 3. De raad wijst een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden aan.

  • 4. Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad. De raad kan nadere regels stellen aan de werkwijze van de commissie.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

  • 1. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met:

    • a.

      het leiden van de beraadslaging en zitting;

    • b.

      het handhaven van de orde;

    • c.

      het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

    • d.

      hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:

    • a.

      de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

    • b.

      een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

    • c.

      de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen;

    • d.

      een lid ontslag neemt.

  • 2. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.

  • 3. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 4. Het lidmaatschap eindigt voorts op het moment, dat de raad de commissie décharge heeft verleend op basis van artikel 13.

  • 5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

  • 1. De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor plaats vindt of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.

  • 2. De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.

  • 3. De onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten, die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.

  • 5. De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.

  • 6. De commissie kan binnen het kader van haar taak subcommissies en commissies ad hoc instellen. De regels uit deze verordening zijn hierop van overeenkomstige toepassing.

  • 7. De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen. Op het stemmen zijn de regels, die de Gemeentewet en het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad daaraan stellen, van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De verordening op de raadscommissies is niet van toepassing.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

  • 1. De griffier draagt zorg voor voldoende ambtelijke ondersteuning van de commissie. Zonodig kan de griffier een beroep doen op de secretaris om hem voor de duur van het onderzoek een of meer medewerkers ter beschikking te stellen.

  • 2. De raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een commissiegriffier. Dit kan een medewerker van de raadsgriffie zijn, maar ook een medewerker uit de reguliere ambtelijke organisatie.

  • 3. De commissiegriffier is bij iedere zitting aanwezig.

  • 4. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt zijn plaats ingenomen door een daartoe door de raad aangewezen vervanger.

  • 5. De verordening op de ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning is niet van toepassing.

Artikel 7 Zittingen

  • 1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.

  • 2. De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op. Getuigen en deskundigen, als bedoeld in artikel 155b eerste lid van de Gemeentewet, ontvangen desgevraagd een vergoeding van de door hen als getuige of deskundige gemaakte kosten. Een reiskostenvergoeding bestaat uit maximaal de kosten van openbaar vervoer 2e klasse. Tevens bestaat de mogelijkheid de kosten van in dit verband opgenomen verlof te declareren.

  • 3. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 4. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

Artikel 8 Toehoorders en de pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter is bevoegd, toehoorders, die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties

Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 10 Verbod gebruik mobiele telefoons

In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de zitting het gebruik, alsmede het standby houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de zitting, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.

Artikel 11 Verslaglegging zitting

  • 1. De commissiegriffier draagt zorg voor de verslaglegging van de zitting.

  • 2. Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang.

  • 3. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiegriffier.

Artikel 12 Beraadslagingen

  • 1. De onderzoekscommissie beraadslaagt indien de voorzitter of een lid dat nodig acht.

  • 2. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

Artikel 13 Afronding onderzoek en décharge onderzoekscommissie

  • 1. Na afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen voorgelegd aan de raad. Een of meerdere door de commissie aangewezen leden kunnen in de vergadering van de raad voorstellen of adviezen van de commissie toelichten. De commissie stelt het college eveneens op de hoogte van haar bevindingen, waarbij het college in de gelegenheid wordt gesteld om hierop te reageren en zijn standpunten toe te voegen aan de bevindingen en voorstellen van de commissie.

  • 2. De raad verleent de onderzoekscommissie décharge van de haar opgedragen taak na ontvangst van de bevindingen van de commissie, alvorens deze bevindingen in een vergadering van de raad worden behandeld.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking van dit besluit.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad van de gemeente Weert.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Weert van 3 november 2004,
De griffier, De voorzitter,

Bijlage Wijzigingen ten opzichte van de modelverordening van de VNG / Vernieuwingsimpuls

  • -

    artikel 2, lid 4, laatste zin: Toegevoegd is, dat de raad ook nadere regels kan stellen aan de werkwijze van de commissie. Hierdoor kan de raad sturing geven aan de aanpak van de onderzoekscommissie n.a.v. de geformuleerde onderzoeksopdracht. Dit kan van belang zijn in het kader van de kostenbeheersing (budgetrecht raad).

  • -

    artikel 4 lid 4: Omdat het met het oog op de verschillende rollen van raadsleden en onderzoekscommissieleden raadzaam is, dat op enig moment de commissie officieel door de raad wordt gedéchargeerd, is in artikel 13 een regeling hiervoor opgenomen. In artikel 4 wordt bepaald, dat hierdoor het lidmaatschap van de commissie eindigt.

  • -

    artikel 5 lid 6: Bij complexe onderzoeken kan het wenselijk zijn, dat de taken binnen de onderzoekscommissie worden verdeeld. Een structuur van subcommissies of ad hoc commissies kan dan behulpzaam zijn.

  • -

    artikel 5 lid 7: De gangbare regels op het gebied van stemmingen, zoals neergelegd in de Gemeentewet en verder uitgewerkt in het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad worden van toepassing verklaard.

  • -

    artikel 6 lid 1: De modelverordening voorziet alleen in de benoeming van een commissiegriffier zonder verder aan te geven waar die vandaan moet komen en zonder de eventueel noodzakelijke verdere ondersteuning te regelen. Aangezien het onderzoeksrecht een bevoegdheid van de raad betreft ligt het in de rede dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorzien in de ambtelijke ondersteuning bij de griffier ligt. Vanwege de omstandigheid, dat zowel de beschikbare capaciteit van de griffie als de daar aanwezige kennis eindig zijn, is ervoor gekozen te bepalen, dat de griffier zorgdraagt voor de noodzakelijke ambtelijke ondersteuning. Deze kan door de griffier zelf of door een medewerker van de griffie worden verleend, maar kan ook (in overleg met de gemeentesecretaris) worden gehaald uit de reguliere ambtelijke organisatie.

  • -

    artikel 7, lid 2, laatste zin: Bepaald is, dat getuigen en deskundigen, als bedoeld in artikel 155b eerste lid van de Gemeentewet, desgevraagd een vergoeding van de door hen als getuige of deskundige gemaakte kosten ontvangen. Een reiskostenvergoeding bestaat uit maximaal de kosten van openbaar vervoer 2e klasse. Tevens bestaat de mogelijkheid de kosten van het opgenomen verlof om ter zitting te kunnen verschijnen te declareren.

  • -

    artikel 10: Is integraal overgenomen uit het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad, omdat het gebruik van mobiele telefoons ook bij zittingen van de onderzoekscommissie erg hinderlijk is.

  • -

    13, lid 1, laatste 2 zinnen: Aanvullende bepaling opgenomen voor behandeling van de bevindingen in de raad en het betrekken van het college bij de bevindingen.

  • -

    13 lid 2: Déchargeregeling is toegevoegd. Zie de toelichting bij de verordening.

Artikelsgewijze toelichting op de verordening op het onderzoeksrecht van de raad van de gemeente Weert

Algemeen

Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet dient te worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht. Het onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad, dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Hier is derhalve sprake van een initiatiefvoorstel, waarvoor in het Reglement van orde voor de vergaderingen van de raad procedurevoorschriften zijn opgenomen. Tegen het besluit om een raadsonderzoek in te stellen, waarbij tevens de onderzoeksopdracht wordt geformuleerd, alsmede het besluit om de onderzoeksopdracht te wijzigen, staat bezwaar en beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht open.

Indien de raad tot een onderzoek besloten heeft, dient in de eerstvolgende raadsvergadering besloten te worden omtrent het aantal leden, dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke leden dat zijn (samenstelling). Het besluit tot het benoemen van de commissieleden is eveneens een besluit in de zin van de Awb en moet worden bekendgemaakt, maar hiertegen staat geen bezwaar en beroep open.

De Gemeentewet bepaald in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het denkbaar is dat hieromtrent nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 5 van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.

Het derde lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.

Het vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Daar dit voor een groot deel afhankelijk zal zijn van het onderzoeksonderwerp, is dit niet verder in onderhavige verordening geregeld, maar wordt dit per onderzoek bepaald. In dit kader kan bv. worden gedacht aan de wijze van het uitbrengen van de bevindingen aan de raad en de voorstellen, die de commissie terzake doet. Ook kan worden bepaald, dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet omtrent de vorderingen.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze verordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald, dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee, dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie door welke omstandigheid ook ophoudt lid te zijn van de raad, eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.

Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie. Zodra de raad de onderzoekscommissie décharge van haar taak heeft verleend, is voor alle commissieleden en hun plaatsvervangers ook het (plaatsvervangend) lidmaatschap beëindigd. Hierdoor wordt bewerkstelligd, dat commissieleden in de vergadering van de raad zonder dat er sprake is van een ´pettenprobleem´ kunnen deelnemen aan de beraadslagingen over en besluitvorming n.a.v. de bevindingen, adviezen en voorstellen van de commissie. M.n. voor de eenmansfracties zou dit anders problemen kunnen opleveren.

Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten, dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het tengevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te horen is in artikel 5, eerste lid, van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.

Artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve bepaald heeft, dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.

Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.

Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen.

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime. Daarnaast zegt het zevende lid, dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.

Het zesde lid bepaalt, dat de onderzoekscommissie kan besluiten subcommissies of commissies ad hoc in te stellen. Dit kan m.n. bij uitgebreide onderzoeksonderwerpen uitkomst bieden, aangezien de taken dan verder verdeeld kunnen worden.

De verordening op de raadscommissies is hier buiten toepassing verklaard, omdat hierin zaken en bevoegdheden geregeld worden, die bij het onderzoek niet toepasbaar dan wel onwenselijk zijn. Hierbij valt te denken aan zaken als spreekrecht voor burgers enz.

Artikel 6 Ambtelijke bijstand

Artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie. Aangezien het onderzoeksrecht een bevoegdheid van de raad betreft ligt het in de rede dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorzien in de ambtelijke ondersteuning bij de griffier ligt. Vanwege de omstandigheid, dat zowel de beschikbare capaciteit van de griffie als de daar aanwezige kennis eindig zijn, is ervoor gekozen te bepalen, dat de griffier zorgdraagt voor de noodzakelijke ambtelijke ondersteuning. Deze kan door de griffier zelf of door een medewerker van de griffie worden verleend, maar kan ook (in overleg met de gemeentesecretaris) worden gehaald uit de reguliere ambtelijke organisatie. De secretaris stelt dan een of meer medewerkers voltijds of deeltijds ter beschikking voor de ondersteuning van de onderzoekscommissie. Het is verstandig hierbij geen medewerkers te betrekken, die betrokken zijn of zijn geweest bij het onderwerp waarop het onderzoek zich richt. Voor de tijd, dat het onderzoek duurt worden deze medewerkers voltijds of deeltijds gedetacheerd naar de griffie. Zij verrichten hun werkzaamheden ten behoeve van de onderzoekscommissie onder verantwoordelijkheid van de griffier en worden door deze functioneel aangestuurd. Ook is het mogelijk, dat tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd. In het kader van het onderzoek wordt door de raad een commissiegriffier benoemd, die centraal staat in de ambtelijke ondersteuning.

Artikel 7 Zittingen

Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen, die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 12 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en deze zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten, dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders (breder) dan die genoemd in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet, dat in artikel 155a lid 4 Gemeentewet van toepassing wordt verklaard. In artikel 86, eerste lid, wordt gesproken over ´belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur´. In artikel 155c lid 7 wordt gesproken over ´gewichtige redenen´. De toelichting van de VNG/Vernieuwings-impuls geeft aan, dat de onderzoekscommissie een specialis onder de gemeentelijke commissies is. Dat betekent, dat de commissie zowel o.g.v. de gronden als bedoeld in artikel 10 WOB (art. 155a lid 4 j° art. 86 lid 1 Gemeentewet) als om andersoortige gewichtige redenen (art. 155c lid 7 Gemeentewet) kan besluiten tot besloten vergaderen en het opleggen van geheimhouding.

De getuigen en deskundigen, die ingevolge artikel 155b lid 1 Gemeentewet verplicht zijn te verschijnen, hebben recht op een vergoeding van de in dat kader gemaakte kosten.

Artikel 8 Toehoorders en de pers

Artikel 26, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet regelen, dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet, het derde lid voorziet hierin. De regeling van artikel 8 is analoog aan die uit het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad.

Artikel 9 Geluid- en beeldregistraties

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling. Ook deze regeling is analoog aan die uit het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad.

Artikel 10 Verbod gebruik mobiele telefoons

Deze regeling is eveneens analoog aan die uit het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad en behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 11 Verslaglegging zitting

Het verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is. Ook verdient het aanbeveling om bij de start van het onderzoek in de commissie afspraken te maken over de wijze van verslaglegging.

Artikel 12 Beraadslagingen

In artikel 155c, vijfde en zesde lid, van de Gemeentewet wordt bepaald, dat getuigen en deskundigen in een openbare zitting worden gehoord, tenzij gewichtige redenen aanleiding geven om een verhoor of een deel daarvan in beslotenheid te laten plaatsvinden. In de wet wordt geen uitspraak gedaan over de openbaarheid of beslotenheid van bijeenkomsten van de commissie waarin geen getuigen of deskundigen worden gehoord, zoals vergaderingen van de commissie over de door haar te hanteren werkwijze of beraadslagingen over de formulering van haar conclusies en aanbevelingen. Om die reden bevat onderhavig artikel de bepaling, dat beraadslaging achter gesloten deuren plaatsvindt. De inhoud van een beraadslaging leent zich immers mogelijk niet voor openbaarheid. Het is namelijk zeer wel denkbaar, dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gesproken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.

De raad kan op basis van artikel 2, vierde lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.

Artikel 13 Afronding onderzoek en décharge onderzoekscommissie

Indien de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond legt zij haar bevindingen voor aan de raad. De vorm waarin dit geschiedt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, vierde lid, van deze verordening. Hierbij zijn verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad. De vraag luidt hierbij wat de raad onder bevindingen wenst te verstaan. Is dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie waarover de raad zich een oordeel vormt of dient er door de commissie ook zelf een oordeel gevormd te worden alvorens de raad zich erover buigt.

In lid 2 is een regeling opgenomen inzake het verlenen van décharge door de raad aan de door hem ingestelde onderzoekscommissie. Zodra de raad de onderzoekscommissie décharge van haar taak heeft verleend, is voor alle commissieleden en hun plaatsvervangers het (plaatsvervangend) lidmaatschap beëindigd. Hierdoor wordt bewerkstelligd, dat leden van de onderzoekscommissie in de vergadering van de raad zonder dat er sprake is van een ´pettenprobleem´ kunnen deelnemen aan de beraadslagingen over en besluitvorming n.a.v. de bevindingen, adviezen en voorstellen van de commissie. Er wordt dus een duidelijke lijn getrokken tussen de werkzaamheden van de onderzoekscommissie voor de raad en het in de raad behandelen van de resultaten daarvan en verdere besluitvorming en uitwerking ervan. Indien hier geen specifieke regeling voor wordt getroffen zou in de raadsvergadering de vraag kunnen rijzen hoe de commissieleden zich dienen op te stellen bij de behandeling van ´hun´ onderzoek. M.n. voor de eenmansfracties zou dit problemen kunnen opleveren. Dit is gebleken bij enkele gemeenten, die al zijn overgegaan tot het vaststellen van een onderzoeksverordening en het uitvoeren van een onderzoek.

Artikel 14 Inwerkingtreding

De onderliggende verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een door de raad in te stellen onderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de wet. De verordening kan derhalve op een door de raad te bepalen datum in werking treden en is niet referendabel ingevolge de Tijdelijke referendumwet.

Artikel 15 Citeertitel

Behoeft geen toelichting.